Arm en Rijk - Hoofdstuk 1

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1975 woorden
  • 4 februari 2009
  • 49 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
49 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Aardrijskunde Samenvatting - De Geo, Arm en Rijk, Vwo 4.
Hoofdstuk 1.


Dit zijn eigenlijk allemaal verschillende samenvatting, dus het loopt misschien niet zo lekker ;)

Paragraaf 1 - Trek of honger
Begrippen
FAO – Food and Agriculture Organization
Honger – Wanneer iemand minder dan 1690 kilocalorieën per dag binnenkrijgt.
Kwantitatieve honger – zie ‘honger’.
Hongersnood – Een acuut gebrek aan voedsel.
Kwalitatieve honger – Niet genoeg afwisselend eten, met te weinig vitaminen.

Ondervoeding – Gebrek aan voedsel. Niet genoeg om iemand te voorzien in zijn dagelijkse behoeften. Dit zijn energietekorten op lange termijn.
Chronische ondervoeding – Als iemand continu eenzijdig of te weinig voedsel krijgt.
Voedselzekerheid – Ieder mens moet genoeg voedsel van goede kwaliteit kunnen krijgen.
Voedselbalans – De verhouding tussen de hoeveelheid voedselvoorzieningen in het land en wat de mensen consumeren.
Basal Metabolic Rate (BMR) – De hoeveelheid energie die nodig is om de stofwisseling op gang te houden.
Overbevolking – Er leven teveel mensen in een gebied, waardoor de draagkracht van een gebied overschreden wordt.
Niveaus – Dingen kun je vergelijken in niveaus. Je hebt veel niveaus: Mondiaal niveau (wereldwijd), internationaal niveau, continentaal niveau, regionaal niveau, provinciaal niveau, lokaal niveau, straatniveau.
-
Wereldwijd zijn er zo’n 850 miljoen mensen ondervoed, waarvan meer dan 95% woont in ontwikkelingslanden. 25 miljoen daarvan wonen in landen die van de planeconomie overstappen naar de vrijemarkteconomie. In de geïndustrialiseerde landen wonen ongeveer 10 miljoen mensen die ondervoed zijn.

De beruchtste hongersnoden in de twintigste eeuw vonden plaats in India, China en de Sovjetunie. Tussen 1932-1934 stierven in de USSR 5 miljoen mensen door honger. Dit kwam door de collectivisering van Stalin op de landbouw. In China kwamen tussen 1958 – 191 meer dan 16 miljoen mensen van de honger om, omdat het land gesloten was en de hongersnood geheim werd gehouden.

Kinderen met een opgezwollen buik: kwashiorkor, ziekte veroorzaakt door kwalitatief eenzijdig voedsel met weinig eiwitten.


Elk jaar sterven 5 miljoen kinderen aan ondervoeding. Ieder jaar worden er ook meer dan 20 miljoen baby’s ter wereld gezet met een te laag geboorte gewicht.

De voedselnood is op dit moment het hoogst in Afrika, en in een paar andere landen in andere werelddelen.

- De voedselbalans wordt door het FAO gebruikt om te bepalen of mensen ondervoed zijn. Ze houden de voedselvoorraden bij zodat men op de hoogte is van mogelijke tekorten. Het houdt ook rekening met de verschillen tussen man en vrouw, het werk dat ze doen, en tussen jong en oud. Het aantal calorieën kan verschillen door bijvoorbeeld ziekte of zwangerschap.

Het FAO heeft verschillende manieren om een voedingsbalans te bepalen. Ze zijn goedkoop en makkelijk om te gebruiken. Het heeft voordelen maar ook veel nadelen: In ontwikkelingslanden is er niet genoeg informatie over voedselconsumptie op lokaal niveau, ze weten dus niet wat mensen in bepaalde dorpjes eten en hoeveel. Hierdoor is er ook te weinig of onbetrouwbare informatie.

Ook houd de voedselbalans geen rekening met knollen en wortelgewassen en culturele verschillen. De mensen in een traditionele samenleving weten vaak niet hoe oud hun kinderen zijn, en weten ze niet veel van de dagelijkse behoeften. (Zie bladzijde 14 voor meer.)

Voedseltekort wordt veroorzaakt door verschillende dingen: Er wordt te weinig voedsel geproduceerd in sommige landen, de oogst mislukt door droogte of plagen en milieurampen. Ook wordt het land soms niet goed behandeld, waardoor het uitdroogt, de bodem uitgeput raakt en erosie ontstaat. Boeren kunnen moeilijk beginnen met een bedrijf: Er is veel inflatie, corruptie en de prijzen waarvoor je gewassen kunt verkopen is laag.

Nu hebben we veel communicatie en transport middelen, waardoor we voedsel kunnen brengen naar arme landen, maar dit gebeurt niet vaak genoeg.

Organisaties
Organisaties zoals de VN met het FAO en Unicef, en Oxfam (Novib), besteden op de Wereld Voedsel Topconferenties aandacht aan het verbeteren van de voedselzekerheid. In 2015 (Het Millenniumdoel) moet het aantal mensen dat honger lijdt met de helft zijn verminderd.

Samenvatting 1.2 - Voedselgewassen in Kaart
De graanschuren van de wereld
De belangrijkste gewassen waarmee de wereldbevolking zich voedt zijn granen en aardappelen. De meeste granen die worden gemaakt zijn maïs, tarwe en rijst. Aardappelen worden een stuk minder geëxporteerd. Het internationale exportvolume van tarwe is bijna 110 miljoen ton, bij aardappelen maar 10 miljoen.

Landen die gewassen exporteren zijn rijker. Als een land rijker is, is het aandeel dierlijke eiwitten in het dieet hoger. Sommige landen kunnen arm zijn, maar eten ze wel veel vlees. Dit kan zijn door nomaden die grote kuddes vee meeneemt. (Zie bladzijde 25 voor plaatjes)


In arme landen houden ze meestal geen vee, maar wel veel graanteelt. Ze proberen dit eenzijdige voedsel dan aan te vullen met vlees of vis. Als een land rijker wordt, stijgt ook de prijs naar dierlijke eiwitten. Dit zorgt voor meer druk op de landbouwgrond, wat erosie of landuitputting kan veroorzaken. Toch kan een goede vegetarisch dieet ook erg gezond zijn.

Edward Ullman stelde een theorie samen over hoe je vraag en aanbod naar voedsel in evenwicht brengt. Zo moeten bijvoorbeeld twee landen elkaar kunnen helpen. Eentje heeft een overschot aan voedsel, terwijl ergens anders een tekort aan voedsel is. Het overschot kan dan naar het land worden gestuurd dat tekort heeft. Zo een ruil moet je natuurlijk wel kunnen betalen, en arme landen hebben meestal dat geld niet. Ook moet het voedsel naar het land gebracht kunnen worden. De wegen zijn meestal erg slecht in arme landen. Dit komt door een slechte infrastructuur en een moeizaam werkend vervoers- en distributie systeem.

Daarnaast heb je tussenliggende mogelijkheden. Zo kan een graanleverancier het graan brengen naar iemand die dichtbij is, dan iemand die ver weg is. En dat alleen omdat degene die dichterbij is meer bied. Je hebt ook een tussenliggende hindernis. Dan wordt het product dat nodig is gemaakt in een land dat ernaast ligt, maar zit er een hindernis tussen. Bijvoorbeeld: Het IJzeren Gordijn.

Begrippen
Calorisch rendement – De hoeveelheid voedselenergie (in calorieën) die nodig is om een kilogram dierlijk gewicht te produceren.
Bevolkingsdruk – Verhouding tussen het aantal inwoners in een gebied, en de ruimtelijke en economische draagkracht van een gebied.
Voedsel en Handelsgewas – Gewassen voor eigen voedselvoorziening, of gewassen die je alleen teelt om te verkopen. Planten zoals katoen zijn handelsgewassen.
Complementariteit – Reden voor handel in een situatie waar twee regio’s elkaar aanvullen met een bepaalde hulpbron.
Transporteerbaarheid – Hoeveel moeite een product waard is om het te vervoeren.
Tussenliggende mogelijkheden en hindernissen – Een factor in een gebied dat dichterbij het herkomstgebied ligt dan het bestemmingsgebied, en een hindernis is een belemmering die men bij een verplaatsing tegenkomt.
Mondialisering – Het proces van het internationaal uitwisselen van goederen, kennis en kapitaal. Ook wel globalisering genoemd.

Geglobaliseerde landbouw – De voedselproductie wordt steeds meer afhankelijk van processen die op het mondiale schaalniveau spelen.


1.3 Globalisering en het wereldvoedselvraagstuk

*Hiervoor heb ik vragen opgekregen die in de samenvatting moesten. Dit is dus niet alles wat in het boek staat.

Regionale specialisering
Voordelen: Het brengt volgens de theorie meer welvaart in landen. Ze kunnen bijvoorbeeld groenten kweken en die exporteren en van het geld dat ze krijgen van de export gebruiken om andere groenten te kopen. Door meer te produceren van een soort zijn de kosten per eenheid lager.

Nadelen: Als andere landen dezelfde groenten groeien, dan kunnen zij die ook exporteren waardoor een land dat maar een soort kweekt niks meer kwijt kan en geld kwijtraakt. Ook kan je geen groenten kweken die eigenlijk niet in dat land thuishoren, alleen maar voor de export, want de oogsten zijn dan te klein. Ook kunnen boeren geen eten meer voor zichzelf houden, maar moet het allemaal worden geëxporteerd.

Comparatief voordeel
Dit is de hoeveelheid productiefactoren natuur, arbeid en kapitaal. Als een land van nature al veel hulpstoffen heeft dan gaat het land zich richten op het produceren van grondstoffen. Als er veel arbeid beschikbaar is dan gaat een land arbeidsintensieve goederen maken. Dat betekent dat het goederen maakt die lang duren om te maken. Deze manier is winstgevend voor alle landen.

Redenen voor invoertarieven en het afschaffen van invoertarieven
De Europese Unie wilt de eigen boeren beschermen tegen de buitenlandse buren. Ze verdienen veel geld als wij groente kopen van Europese boeren, maar buitenlandse groente kan veel beter zijn en is veel goedkoper. Om te zorgen dat boeren uit het buitenland niet teveel groente in Europa laat exporteren en snel geld verdient omdat het zo goedkoop is, zijn er invoertarieven. Dan moet de boer betalen om dingen te laten importeren.


Veel arme landen produceren wel goede goederen, maar kunnen ze nergens kwijt omdat ze te arm zijn om de invoertarieven te betalen. Zo raken ze steeds armer en als de invoertarieven zouden worden afgeschaft, zouden ze veel meer kans hebben om rijker te worden.

Dumpen van voedsel op arme landen
Als wij een lange tijd voedsel geven aan arme landen, dan denken de producenten van voedsel dat ze al genoeg krijgen, en gaan ze minder produceren. Het hulpvoedsel is veel goedkoper waardoor de boer niet bereidt is meer te produceren. Zo is er geen overschot meer, en kunnen ze niet genoeg mensen voeden als er bijvoorbeeld geen voedsel hulp is of er een ramp gebeurd.

Centrumperiferie theorie
Rond grote en economisch ontwikkelende landen ontstaat veel landbouw. Dichtbij de stad is de landbouw veel intensiever, en wordt alles geregeld door de stad. Verder weg van de stad is alles achter gebleven omdat ze niet dezelfde economische invloed hebben als de stad. Een rijke stad is het centrum, en het achtergebleven gebied is de periferie.


Samenvatting 1.4 - Een bord vol wetenschap en techniek

Tekort aan voedsel kan met twee dingen opgelost worden: Door naar de vraagzijde te kijken en te zorgen voor een betere verdeling van eten over de hele bevolking en de aanbodzijde veranderen zodat ze meer produceren, het liefst in gebieden waar het het meest nodig is. Planten die meer opbrengen heten High Yielding Varieties.

De landbouw was vroeger de voornaamste leverancier van voedsel en grondstoffen. De agrarische sector was het belangrijkste, dus werd de primaire sector genoemd. Moderne boeren zijn lang bezig geweest met het verhogen van de opbrengst. Dit heet intensivering: boeren krijgen meer aandacht voor bodemvruchtbaarheid, vruchtwisseling en doelmatiger gebruik van water en het verbeteren van plantenrassen.

Landbouwrevolutie
De landbouwrevolutie is de sterke stijging van de landbouwproductie in de arme landen als gevolg van de toepassingen van nieuwe graanvariëteiten rijst, maïs, tarwe. Het IRRI en ICBMT (Internationale instituut voor Rijstonderzoek en Internationale Centrum voor de Verbetering van Maïs en Tarwe) kruiste veel rijstplanten met elkaar, tot er een goede uit kwam. De normale rijstplanten waren lang, en hadden teveel bladeren. Die vielen om en het rijst ging rotten. De gekruiste planten waren kort en hadden minder bladeren, en meer rijst. Door wetenschappelijk onderzoek kon grote vooruitgang worden geboekt in het verminderen van het voedselprobleem in de wereld.


De arme boeren gingen er niet op vooruit. De grote boeren die al rijker waren hadden meer geld en contacten, en de arme boeren waren afhankelijk van de grote boeren. Die wilde hun wat lenen als enige, en konden makkelijker informatie en krediet krijgen. De landbouwrevolutie was ook niet goed voor het milieu. Duurzame oplossingen werden vervangen door giftige onkruid verdelgers. Dit zijn problemen op ecologisch en sociaal gebied.

Wel zijn dankzij de landbouw revolutie China, Indonesië, Thailand en India grotendeels zelfvoorzienend geworden met graanproductie. Dankzij diffusieprocessen gaan ook veel kleinere boeren langzaam over tot het toepassen van de nieuwe technologieën, omdat ze minikredieten kunnen krijgen. Ook zorgt de grotere productie voor lagere voedselprijzen, en zijn landen minder afhankelijk van hun eigen voedselproductie.

Genetische modificatie
De groene revolutie was gebaseerd op het creatief omgaan met traditionele erfelijkheid en gewasveredeling. Dit duurt echter wel erg lang, en de kans op verbetering is klein. Mensen kunnen planten genetisch veranderen zodat het tegen een bacterie kan bijvoorbeeld.

Genetische modificatie is een belangrijk deel van de moderne biotechnologie. Mensen kunnen van alles verbeteren aan plant en dier. Mensen zijn wel bang dat genetisch gemanipuleerd voedsel schadelijk is voor de mens. Sceptici zeggen dat genetische modificatie de kloof tussen arm en rijk vergroot, en sommigen vinden dat de mens deze soortgrenzen niet moet overschrijden.

REACTIES

J.

J.

heee,
ik vind het echt een heel goeie samenvatting, maar ik heb een tip: niet iedereen weet wat de FAO is...dus misschien kun je dat beter uitleggen. ik zeg het maar hoor want ik vond het heel leuk om te lezen en ik heb een 8 gehaald dankzij jou samenvatting ;) thanx!

groetjes Jessie

13 jaar geleden

A.

A.

Je samenvatting is veel te lang.Haal de voorbeelden eruit en gebruik alleen de kernpunten.Verder is het een prima samenvatting.6/10

13 jaar geleden

H.

H.

coooollllll
en handig ikk zit nu op school

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.