Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Arm en Rijk, hoofdstuk 1

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 2936 woorden
  • 20 november 2007
  • 39 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
39 keer beoordeeld

Ondervoeding en honger
FAO(( Food and Agriculture Organization): De voedsel en landbouworganisatie van de Verenigde Naties met als doel om de honger in de wereld te bestrijden. De meeste mensen op aarde die ondervoed zijn leven in landen die een overgang meemaken van een communistische planeconomie naar de vrijemarkteconomie en in ontwikkelingslanden.) zegt dat 95% van de 850 miljoen mensen die ondervoed zijn, in ontwikkelingslanden wonen.
• Honger: lichamelijke toestand die gaat optreden wanneer iemand gedurende langere tijd minder energie binnenkrijgt dan 1690 kilocalorieën per dag.

Kwantitatieve honger: een verminderde lichamelijke conditie die optreedt vanwege een langdurig tekort aan energiebronnen.
Hongersnood: toestand van tijdelijke aard waarin de bevolking in een regio of plaats lijdt aan ondervoeding, verhongering en sterfte vanwege een acuut gebrek aan voedsel. Dit voedseltekort is het gevolg van droogte, overstroming, aardbeving, oorlog of een andere rampzalige oorzaak die de productie en verdeling van voedsel verstoort.
 Meest beruchte hongersnoden van de 20ste eeuw in: India, China en de voormalige Sovjet Unie.
• Kwalitatieve honger: een verminderde lichamelijke conditie die optreedt vanwege een eenzijdige samenstelling van het voedsel.
• Ondervoeding: houdt in dat de voedselvoorraad niet genoeg is om een persoon te voorzien van zijn dagelijkse energiebehoeften. In veel gevallen deugt met name de samenstelling van het voedselpakket gedurende langere tijd niet om een persoon van een gezond en productief bestaan te verzekeren.
• Chronische ondervoeding: situatie waarin iemand komt te verkeren die voortdurend te weinig of te eenzijdig eten binnenkrijgt. (meest voortkomend)
 Kinderen op TV met opgezwollen buikjes lijden aan kwashiorkor, ze krijgen te weinig eiwitten binnen. Als je langere tijd te weinig energierijk eten binnenkrijgt (vetten, zetmeel, suikers) ga je interen op lichaamsreserves en vermager je tot op het bot.
• Universele Verklaring van de Rechten van de Mens: hierin is vastgelegd het recht op voedsel en voedselzekerheid.
Voedselzekerheid: bestaat wanneer alle mensen altijd fysieke, sociale en economische toegang hebben tot voldoende, veilig en genoeg voedingswaarde om voldoende lichaamsenergie te leveren en tegemoet te komen aan hun voedselvoorkeuren voor een actief en gezond leven.

Meten doet weten
Voedselnood het hoogste op het Afrikaanse continent en in een aantal landen in andere werelddelen

De FAO stelt met o.a. behulp van de voedselbalans( de verhouding tussen de voedselvoorraden en de consumptie van voedsel in een gebied) de aanwezigheid van ondervoeding of honger vast. Aan de hand van de voedselbalans wordt vervolgens de hoeveelheid voedsel die beschikbaar is in het gebied vergeleken met wat de bevolking daar per dag aan eten nodig heeft(gelet op de dagelijkse energiebehoeften). Deze voedsel worden voortdurend zo nauwkeurig mogelijk bijgehouden, zodat men op de hoogte blijft van eventuele tekorten.
 FAO houdt rekening met de geslachtsverdeling, de leeftijdsopbouw van de bevolking, het lichaamsgewicht bij een bepaalde lengte en het soort werk dat volwassen personen doen. Algemeen wordt voor de basisenergiebehoeften van een mens het begrip Basal Metabolic Rate (BMR) gebruikt, ofwel de hoeveelheid energie die nodig is om het stofwisselingsproces in het lichaam op gang te houden. Bovenop de BMR komt de energie die nodig is voor allerlei activiteiten.

Plussen en minnen:
Voordelen onderzoeksinstrumenten in de FAO-methode: ze zijn goedkoop en kunnen snel worden toegepast op gegevens die voorhanden zijn.
Nadelen:
1. de cijfermatige gegevens zijn meestal alleen per land beschikbaar, in het beste geval op provinciaal niveau.
2. de statistieken in ontwikkelingslanden in de regel zeer onvolledig en zeer onbetrouwbaar
3. het is haast een onmogelijk opgave om groepsgegevens te herleiden tot persoonlijke of gezinssituaties.

Oorzaken van honger en ondervoeding:
• honger werd tot voor kort allen bekeken vanuit aanbod
• door afname van aanbod bijv. door ziekte of plagen
• nu ook kijken naar vraagzijden (volgens Malthus). Vraag: bevolkingsgroei neemt drastisch toe.

• Overbevolking(een teveel aan mensen, waardoor de draagkracht van een gebied overschreden wordt. Men onderscheidt wel economische en sociale overbevolking.) en onverantwoord bodemgebruik leiden in kwetsbare gebieden maar al te vaak tot verdroging, bodemuitputting, verzilting en erosieproblemen. bevolking migreert naar gebied waar de omstandigheden gunstiger zijn, druk op bestaansbronnen neemt toe, en dit brengt de bevolking in een vicieuze cirkel van groeiende milieuproblemen en tekorten aan voedsel en andere elementaire voorzieningen.

• Door verbetering communicatie en transportmiddelen is het tegenwoordig beter mogelijk om te weten waar tekorten zijn en er snel voedsel naar toe brengen, maar dat gebeurt niet in voldoende maten. Veel oorzaken van honger en ondervoeding staan los van directe voedselproductie.

• Alle verklaringen van het voedselprobleem vormen samen een moeilijk te ontwarren kluwen van factoren op fysisch, ecologisch, technologisch, politiek, cultureel, economisch en demografisch gebied.

§ 1.2
De belangrijkste gewassen waarmee de wereldbevolking zich voedt zijn granen en aardappelen. De voornaamste graangewassen zijn: maïs, tarwe en rijst.

Geen vlees, geen honger?
Vuistregel: land rijker, aandeel dierlijke eiwitten in het dagelijkse dieet hoger. Dieren worden gevoerd met veevoer dat wordt verbouwd in ontwikkelingslanden, op grond waar ook voedsel voor eigen bevolking geproduceerd kan worden en met afvalproducten uit levensmiddelen en drakenindustrie.
• Calorisch rendement: de hoeveelheid voedingsenergie(gemeten in calorieën) die nodig is om een kilogram dierlijk gewicht te produceren.
In gebieden met lage welvaart en hoge bevolkingsdruk (verhouding tussen het aantal inwoners n een gebied en de economische en ruimtelijke draagkracht van het gebied.) wordt de schaarse landbouwgrond dus vooral voor graanteelt gebruikt en in geen geval voor de vleesveehouderij. Eenzijdig dieet wordt aangevuld met plantaardige eiwitten plus vis, eieren, melk of kip.
• Welvaart neemt toe, voedselconsumptie en vraag naar dierlijke eiwitten neemt toe. Druk op landbouwgrond neemt toe en de gevolgen zijn uitputting en erosie van de grond.
• Verschillen tussen ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden zijn groot ( figuur 1.20)

Wereldproductie en wereldhandel
Figuur 1.21: maïs tweede plaats, 1/3 wordt gegeten de rest is voor veevoer. Gerst niet zozeer van belang als voedselgewas(landbouwgewas dat in onbewerkte of enigszins bewerkte vorm wordt gebruikt als menselijk voedsel. Soms wordt deze term in engere zin en in tegenstelling tot cash crop (handelsgewas) gebruikt: landbouwgewas bedoeld voor eigen consumptie.) , maar veel meer als handelsgewas( landbouwgewas dat bedoeld is om te verhandelen, in de regel als grondstof voor industriële verwerking(cash crop). De term wordt soms ook gebruikt om de tegenstelling aan te geven met voedselgewassen, die uitsluitend bedoeld zijn voor eigen consumptie.), omdat het de voornaamste grondstof voor de bierbrouwerijen is.
Vanwege de goede houdbaarheid van graan, wordt tarwe over de hele wereld geëxporteerd. Totaalopbrengst tarweproducerende landen kan behoorlijk schommelen, met alle gevolgen voor de wereldvoedselvoorziening en de prijs voor tarwe. (figuur 1.23)


De transporttheorie van Ullman
Door goederenhandel kunnen vraag en aanbod in evenwicht worden gebracht.
• Complementair (regio’s/continent), reden voor handel vanuit een situatie waarin twee regio’s elkaar aanvullen met betrekking tot een bepaalde hulpbron.
• Transporteerbaar, de mate waarin het de moeite loont om een product te vervoeren
• Tussenliggende mogelijkheid, een aantrekkende (attractie) factor in een gebied dat dichter bij het herkomstgebied ligt dan het bestemmingsgebied.
Tussenliggende hindernis, een belemmering die men bij een (voorgenomen) verplaatsing tegenkomt.
Transporttheorie Ullman past goed bij toenemende mondialisering van de landbouw. Transportstromen van voedingsmiddelen en voedselgrondstoffen krijgen een continentaal of een mondiaal karakter.
• Internationale handelsafspraken, regels met betrekking tot voedselveiligheid en de uitbraak van mond en klauw zeer, varkenspest en kippengriep zijn zaken die iedereen aangaan.
Geglobaliseerde landbouw: het systeem van voedselproductie wordt in toenemende mate afhankelijk van processen die op het mondiale schaalniveau spelen.

§ 1.3
Economische globalisering en beschikbaarheid van voedsel
• Globalisering: het steeds verdergaande proces van internationale uitwisseling van goederen, kennis en kapitaal. Ook wel mondialisering genoemd.

Doen waar je goed in bent
• Door industriële landbouw en globalisering is het mogelijk geworden dat een land zich toelegt op de teelt van één bepaald product. Volgende de economische theorie brengt deze regionale specialisatie(regionaal gebonden productie van goederen of diensten op basis van specifieke locatievoordelen) op basis van exportlandbouw( vorm van landbouw die produceert voor de uitvoer en daarmee gericht is op de wereldmarkt) meer welvaart voor meer landen. Hierdoor kan een land producten kopen die het zelf niet kan produceren.


De comparatieve kostentheorie
• Landen drijven handel om 2 redenen:
1. ze verschillen in klimaat en technologie
2. door meer te produceren worden de worden de productiekosten per eenheid lager.
• Handelstromen worden bepaald door relatieve kostenverschillen. Ricardo legde m.b.v. de comparatieve kostentheorie uit waarom alle partijen van handel kunnen profiteren, ook al produceert een van die landen alle spullen voor een lagere prijs. Een comparatief voordeel(in de internationale economie geeft het comparatieve voordeel aan waarom het voor landen voordelig is om handel te drijven met elkaar, zelfs wanneer het ene land alles voordeliger kan produceren dan het andere land. In de theorie van het comparatieve voordeel wordt gekeken naar het verschil in de verhouding tussen verschillende productiefactoren en niet naar de kostprijs.) berust op de hoeveelheid die daar beschikbaar is van de productiefactoren natuur, arbeid en kapitaal. Ricardo hield in zijn redenering geen rekening met milieukosten of met verspreiding van ziektes. De theorie werkt alleen als er sprake is van gelijke concurrentieverhoudingen

Landbouwsubsidies
• De landbouworganisaties stellen dat dankzij hoge productiviteit per arbeidskracht(hoeveelheid goederen of diensten die een werkzaam persoon in de beroepsbevolking levert in een bepaalde tijd) de wereld wordt voorzien van voldoende voedsel en agrarische grondstoffen. De andere kant van deze gouden medaille is dat de hoge productie per agrarische arbeidskracht zeer kapitaalintensief is en dat veel boeren het hoofd alleen dankzij vele landbouwsubsidies (aanvullende bijdrage van de overheid aan de landbouwproductie) en hoofd boven water kunnen houden.
• Landbouwsubsidies worden niet gelijktijdig afgeschaft

Invoertarieven
• Invoertarieven: financiële heffing die door een invoerend land wordt gelegd op de prijs van een goed of dienst. Zo kun je je eigen economie beschermen tegen concurrentie uit ontwikkelingslanden.
• Oneerlijk concurrentiepositie bijv.:suikerbeleid van de EU.
• WTO: de World Trade Organisation(wereldhandelsorganisatie, opvolger van de GATT) houdt kantoor in Genève en werd in 1995 opgericht om toe te zien op de naleving van recent afgesloten wereldhandelsverdragen, op weg naar verdere liberalisering van de wereldhandel. Meer dan 145 landen zijn lid. Het uiteindelijke doel is vrije wereldhandel.

Verborgen agenda’s
• Landbouwsubsidies en invoerrechten zijn politiek en economisch gezien onafscheidelijk. Beleidsmaatregelen hebben op internationaal niveau niet altijd de gewenst economische gevolgen op nationaal en lokaal niveau

• Groep rijke zouden arme hulp gaan bieden. Maar er wordt te weinig inspanning geleverd of er is een dubbele agenda.
• Voedselnoodhulp wordt vaak aangeboden in ruil voor olie, water, ertsen en politieke loyaliteit en om internationaal prestige te verwerven. Een land is niet in alle gevallen geholpen met voedselschenkingen.
• Samen met het IMF (het internationale monetaire fonds is opgericht tijdens een vergadering van de VN in 1944(Akkoorden van Bretton Woods). Het IMF verleent krediet aan zijn leden. Vooraal ontwikkelingslanden maken hier gebruik van. Het IMF heeft eind jaren 70 van de vorige eeuw de schulden overgenomen die de ontwikkelingslanden bij commerciële banken hadden) en de Wereldbanken ( de wereldbank(international bank of reconstruction and development) is opgericht in 1944. zij verstrekt langlopende leningen aan ontwikkelingslanden. Het IMF en de Wereldbank zijn de grootste schuldeisers van deze landen. Hun strenge aflossingseisen droegen daaraan bij.) is voor ontwikkelingslanden met hoge schuldenlasten een structureel aanpassingsprogramma opgesteld. Dit houdt in dat de IMF geldleningen wilt geven, de overheidsuitgaven omlaag moeten en dat de greep van de staat op de economie moet verminderen. En het IMF vraagt voor invoering vrijhandel voor aansluiting op de wereldmarkt.
• Slecht landelijk beleid kan op dorpsniveau de bestaande spiraal van armoede, degradatie van hulpbronnen, corruptie en falend bestuur versterken en omgekeerd ook. Kansarmen worden hiermee het hardst getroffen.
• Figuur 1.29: centrumlanden houden bij hun landbouwbeleid meer rekening met het nationale belang en de belangen van de eigen agrarische sector dan met de positie van de boeren en de voedselproblematiek in de periferie.

Positieve ontwikkelingen
• De landen de duidelijke geprofiteerd hebben van de globalisering liggen vooral in Azië.
• FAO en WHO brengen het voedselprobleem voortdurend onder de aandacht. Ze worden gesteund door NGO’s (niet-gouvernementele organisatie/non governmental organisation: een organisatie die onafhankelijk is van de overheid. Over het algemeen worden niet-commerciële organisaties bedoeld die een politiek doel of een maatschappelijk belang nastreven. Westerse landen hechten bij internationale(ontwikkelings)samenwerking veel belang aan NGO’s, die vaak ook partner zijn in specifieke projecten en ook wel worden gefinancierd) die op landelijk en plaatselijk niveau actie voeren tegen ongelijkheid en achterstelling.
• 2005: groot deel schuldenlast van de armste landen kwijtgescholden. Dit kan verlichting betekenen voor die landen als de regeringen het vrijgekomen geld ook willen besteden aan armoedebestrijding.

• Ontwikkelingsbeleid richt zich op Pro Poor Growth-beleid: economische groei waarbij de armen meer dan gemiddeld profijt hebben.
• Zuid Korea, Taiwan werden gesteund door van alles(subsidies enz. ). Nu worden er voedsel ingevoerd en ze vormen op nationaal niveau geen enkel probleem, omdat de export van industrieproducten meer dan voldoende deviezen oplevert om de voedselinvoer te betalen.
• India stelde in 1991 de economie open voor de wereldmarkt. Het aantal armen op het platteland is flink gedaald. Voedselsituatie is dus voor vele verbeterd.

Andere uitgangspositie
• Veel landen in Afrika en Azië verkeren in een andere situatie omdat ze in het tegenwoordige systeem van vrijhandel hun eigen boerenstand niet kunnen beschermen. Ze kunnen hun eigen bewoners wel voeden, maar ze worden steeds afhankelijker van de invoer van voedsel. Ze kunnen voedselimporten moeilijk betalen, omdat ze arm zijn. Bescherming van eigen landbouw zou in deze gevallen een betere voedselzekerheid betekenen, met name voor de kleinere boeren op het platteland.

§ 1.4
Oplossing van de voedselcrisis?
• Tekort aan voedsel kan op 2 manieren verholpen worden:
1. door naar de vraagzijde te kijken en te zorgen voor een betere verdeling van eten over de hele bevolking. (verhogen van de koopkracht en een evenwichtiger spreiding van de welvaart, verbetering infrastructuur en distributiesysteem)
2. in de aanbodkant sleutelen aan het vergroten van de productie en wel het liefst op de plaats waar de behoefte het grootst is. Door dit laatste te doen nemen de voedselvoorraden toe en zou de prijs van een maaltijd kunnen dalen

De zoektocht naar voedsel
• De landbouw was in vroegere eeuwen het voornaamste bestaansmiddel en de leverancier van voedsel en allerlei waardevolle grondstoffen. De samenleving draaide om de landbouw en werd daarom de primaire sector genoemd. Het aantal mensen en het aantal voedsel was ongeveer gelijk

• Ook in de eeuwen erna is de mens bezig geweest met de voedselvoorraden op peil te houden. 20ste eeuw lukte het de boeren om de opbrengsten per hectare te vergroten. Deze intensivering van de landbouw wordt gekenmerkt door aandacht voor de bodemvruchtbaarheid en vruchtwisseling, doelmatiger methoden van watergebruik en het verbeteren van plantenrassen. Landbouw werd moderner.



De Groene Revolutie
• Met de Groene Revolutie ( de sterke stijging van de landbouwproductie in de arme landen als gevolg van de toepassingen van nieuwe graanvariëteiten rijst, maïs, tarwe). IRRI en het Internationale Centrum voor de Verbetering van Maïs en Tarwe.
• Onderzoekers van het IRRI ontwikkelden door kruising van verschillende rijstrassen een kortstengelige variëteit die meer korrels leverde en niet omviel. Aan deze ‘’dwergrassen’’ kan wel driemaal zoveel kunstmest worden toegediend als aan de traditionele rassen.
• Dankzij wetenschappelijk onderzoek kon grote vooruitgang worden geboekt in de vermindering van het voedselprobleem in de wereld. Wereldwijd nam de opbrengst per hectare toe dankzij de nieuwe graanvariëteiten.
• Heel kenmerkend voor de Groene Revolutie is dat het een samenhangend pakket van landbouwkundige maatregelen betreft.

Nare bijsmaak
• Groene revolutie was een succes, maar de allerarmsten gingen er vaak niet echt op vooruit.
• Critici stellen dat de Groene Revolutie heeft geleid tot een toenemende ongelijkheid en verarming op het platteland. Hun bezwaren liggen vooral op ecologisch en sociaal gebied.
• In veel gebieden werd meer grondwater aan de bodem onttrokken dan kon worden aangevuld door de natuur.
• Grote boeren hebben een betere toegang tot de nieuwe productiemiddelen dan kleine boeren. Grotere boeren hebben meer geld achter de hand. Daarnaast beschikken ze over relaties en contacten.
• Kleine boeren zijn in veel landen met handen en voeten gebonden aan grotere boeren. Die zijn vaak de enige die geld uit willen lenen.


Successen
• Dankzij de Groene Revolutie zijn landen als China, Indonesië, Thailand en India op het gebied van de graanvoorziening voor een flink deel zelfvoorzienend geworden
• Dankzij diffusieprocessen gaan ook veel kleinere boeren geleidelijk over tot het toepassen van de nieuwe technologieën, omdat ze minikredieten kunnen krijgen.
• De toename van de agrarische productie leidt tot zoals gezegd over het algemeen tot dalende voedselprijzen. Productie eigenbehoefte neemt af, steeds groter deel bevolking ontwikkelingslanden afhankelijk van voedselvoorziening via de markt. De productie neemt toe en de prijzen dalen.

Een nieuwe revolutie noodzakelijk?
Om iedereen te kunnen blijven voeden is het belangrijk dat de voedselproductie gelijkt loopt met de bevolkingstoename. Als iemand in welvaart toeneemt, gaat hij ook anders en meer eten.

De Genenrevolutie: knippen en plakken
• De Groene Revolutie(na WO||) was gebaseerd op het creatief omgaan met de traditionele erfelijkheidsleer en gewasveredelingstechnieken. Maar het kruisen van soorten is tijdrovend en kostbaar en de kans op verbetering van een plantenras is maar klein. Door te sleutelen aan het genetisch materiaal van planten zijn de mogelijkheden om meer en beter voedsel aan te bieden vrijwel onbeperkt geworden.

Wat is GM?
• Genetische modificatie is een belangrijk element in de moderne biotechnologie. Bij genetische modificatie wordt ze zogenoemde recombinant-DNA-techniek toegepast. D.w.z. dat er aan de erfelijke eigenschappen van levend materiaal gesleuteld wordt door in een organisme een vreemd gen in te bouwen Het is aantrekkelijk om bijv. te beschikken over gewassen die niet worden opgevreten door ongedierte, verdrongen door onkruid of aangetast door schimmels. Schadelijke bestrijdingsmiddelen kunnen dan vermeden worden voor en groot deel.

• De productiviteit van verzilte bodems zou sterk verhoogd kunnen worden door het inzaaien van zouttolerante gerstsoorten
• Tegenstanders vinden dat het niet aan de mens is om de soortgrenzen te doorbreken
• Sceptici voorspellen ook dat door GM de kloof tussen arm en rijk in de wereld zal toenemen.
• Genetisch gemanipuleerd voedsel: voedsel dat wordt geproduceerd met behulp van een techniek waarbij rechtstreeks genen van een plant, dier of micro-organisme in het DNA van een ander organisme worden gebracht.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.