Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Europese Unie: supranationaal/federaal of intergouvernementeel/confederaal

Beoordeling 7.3
Foto van een scholier
  • Profielwerkstuk door een scholier
  • 6e klas vwo | 16015 woorden
  • 29 november 2004
  • 92 keer beoordeeld
Cijfer 7.3
92 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdvraag Moet de Europese Unie uit Nederlands oogpunt supranationaal of intergouvernementeel zijn? Inhoudsopgave Inleiding
Introductie
Hoofdstuk 1 Wat is de geschiedenis van de Europese Unie? Hoofdstuk 2 Wat zijn de doelstellingen van de Europese Unie? Hoofdstuk 3 Hoe wordt de Europese Unie bestuurd? Hoofdstuk 4 Hoe werkt de Europese Unie? Introductie
Hoofdstuk 5 Wat houdt supranationaal in voor de Europese Unie? Hoofdstuk 6 Wat houdt intergouvernementeel in voor de Europese Unie? Hoofdstuk 7 Wat zijn de voordelen en nadelen van een supranationaal en intergouvernementeel georganiseerde Europese Unie? Conclusie
Nawoord

Bronnen Inleiding De Europese Unie begint een steeds belangrijkere rol aan te nemen op zowel internationaal als nationaal niveau. De hoofdgedachte achter de Europese Unie is om een sterk economische handelsblok te vormen en daarmee beslissingen op internationaal niveau te nemen. In de loop der tijd is de EU echter veranderd, zowel in haar doelstellingen als in haar besluitvorming. We gaan tegenwoordig naar het stembureau om te stemmen op partijen die in het Europees Parlement zitting nemen, de grenzen binnen de EU staan open en er is vrijhandelsverkeer van goederen en personen tussen de lidstaten van de EU. In dat opzicht is de relevantie van de EU wel degelijk op te merken in het dagelijks leven. De EU heeft dus een groot aandeel in onze samenleving en in die van de 24 andere lidstaten. Om deze reden hebben wij, Ilse en Natascha, dit onderwerp gekozen. Er wordt veel over de EU gesproken, er is veel over te lezen en te horen in het nieuws en zelfs met maatschappijleer hebben wij les over de EU gekregen, maar toch hebben wij het idee dat wij nog veel te weinig over dit onderwerp weten. Met de EU in ons achterhoofd hebben wij nagedacht over een vraagstelling. Het leek ons eerst handig ons te fixeren op één land en de EU daarbij te betrekken. Als land hadden we Polen in ons hoofd omdat Polen een best interessant land is met een brede geschiedenis. Naarmate we ons in dit onderwerp gingen verdiepen kwamen we erachter dat we eigenlijk meer geïnteresseerd waren in de EU zelf dan in Polen. We overlegden met elkaar en kwamen op onze huidige vraagstelling. Nu hebben we een vraagstelling met als hoofdonderwerp de EU, met betrekking tot Nederland. Met deze vraagstelling hopen wij meer van de EU te weten te komen en erachter te komen wat nou precies voordeliger is: Supranationaal of intergouvernementeel? Introductie Om onze hoofdvraag goed uit te kunnen werken is het van belang dat er eerst een goed, volledig beeld wordt gecreëerd van de Europese Unie en wat zij inhoudt. In de encyclopedie staat: De Europese Unie is een multilateraal samenwerkingsverband van een groot aantal Europese landen, gericht op tal van beleidsvelden. Met andere woorden, de Europese Unie (EU) is een politiek, economisch en juridisch samenwerkingsverband van inmiddels 25 Europese staten. Dit samenwerkingsverband is niet altijd zo geweest maar heeft zich in de loop der tijd sterk ontwikkeld. De eerste tastbare vorm van de Europese Unie begon al in 1949 met de EGKS. Dit wordt gezien als de voorloper van de Europese Unie. Er is ontzettend veel gebeurd vanaf dat jaartal: er zijn landen bij gekomen, verdragen getekend en er is zelfs een Europese grondwet gemaakt en ondertekend in Rome op 29 oktober jl.. In de volgende vijf deelvragen wordt er dieper ingegaan op de geschiedenis, de doelstelling en de besluitvorming in verband met de pijlerstructuur van de Europese Unie. Wat is de geschiedenis van de Europese Unie? Hoewel de drang naar een verenigd Europa al verscheidene eeuwen bestaat, ligt de voorgeschiedenis van de Europese Unie met name in het interbellum. In deze periode van wederopbouw werd geprobeerd om meer veiligheid en stabiliteit te verkrijgen door middel van de Volkerenbond. De Volkerenbond was mede opgericht door president Wilson in het jaar 1919, maar toen Amerika een republikeinse president kreeg leek de macht van de Volkerenbond over. De republikeinen waren veel minder gericht op een samenwerking dan de democratische president Wilson. In 1930 probeerde de 1e minister bij de Volkerenbond (Arist de Briand) nog een voorstel aan de landen te doen om een economische federatie te vormen maar er was geen interesse en dat was het definitieve einde van de Volkerenbond. Na deze mislukte poging tot een verenigd Europa oogstte de Oostenrijks-Hongaarse Graaf Richard Coundenhove-Kalergi succes met zijn boek ''Pan-Europa'', met een machtig Verenigde Staten en een bedreigende Sovjetunie als thema. Hij richtte in 1923 de eerste Europese Eenheidsbeweging op. Gedurende de jaren 1923-1929 nam zijn aanhang sterk toe uitmondend in een toespraak van de Franse minister van Buitenlandse Zaken (Aristide Briand). In de jaren 1930 werd het enthousiasme van de Europese Beweging echter al snel terzijde geschoven door het opkomend fascisme en nationaal-socialisme. Begin jaren ’30 ontstond een economische wereldcrisis en om het hoofd boven water te houden sloten de Scandinavische landen, Nederland en België in 1932 de Conventie van Oslo. Dit hield in dat de douanetarieven tussen deze landen verlaagd werden om handel tussen deze landen te bevorderen. Naast de wereldcrisis was er een groter opkomend probleem in Midden-Europa: de totalitaire dictatuur onder leiding van Adolf Hitler, begin 1933. Hitler werd Rijkskanselier en de dreiging voor omliggende landen werd steeds groter. Tijdens de Tweede Wereldoorlog, in 1944, protesteerden verzetsgroepen tegen de soevereiniteit van Europese landen, dit zagen zij als de oorzaak van de oorlog. Zij vonden de landen namelijk te zelfstandig en op zichzelf, waardoor Hitler zonder veel weerstand zijn gang kon gaan. Het bezwijken van vrijwel alle Europese landen onder de Duitsers kenmerkte de zwakte van de soevereine staten van Europa. De inspanningen van de Europese verzetsgroepen kregen in juli 1944 vorm in het Manifest van de Europese verzetsbewegingen. Het Manifest pleitte voor een krachtige Europese federale regering: Europa als één geheel om nieuwe problemen van de soevereine staten te voorkomen. Bovendien leek dit de enige manier om Duitsland na de Nazi-periode een plek in een Europese democratie te geven. Het Manifest is dus een van de eerste pogingen om van Europa een soort Europese Unie te maken. België, Nederland en Luxemburg hadden het idee om nauwer samen te werken binnen Europa, zij wilden een economische en politieke unie vormen. Deze landen wilden Frankrijk ook betrekken in het samenwerkingsverbond maar Frankrijk deed dit alleen als Groot-Brittannië hier ook onderdeel van werd. Groot-Brittannië weigerde echter. Uiteindelijk werd het een verdrag tussen België, Nederland en Luxemburg: de Benelux werd opgericht op 5 september 1944. De Beneluxonderhandelingen verliepen moeizaam omdat de Nederlandse regering moeite had met afstaan van financiële vrijheid. Ondanks de moeilijke onderhandelingen tussen de landen, had de Benelux zo nu en dan op politiek gebied behoorlijke invloed. Er werd bijvoorbeeld flink wat geld via de Marshallhulp binnengehaald en de Benelux speelde een belangrijke rol in het Pact van Brussel: een verdrag rond militaire samenwerking tussen Europese landen. In 1957 wordt de Benelux als economische Unie toch een feit, maar zonder nieuwe regering die over de drie landen zou gaan beslissen. Na de Tweede Wereldoorlog was de economische situatie in veel landen in de wereld erg slecht. Amerika kwam men het plan om hulp te bieden aan landen die er economisch slecht voor stonden: het Marshallplan. Met het Marshallplan wilden de VS niet alleen de Europese landen met geld te hulp schieten, maar zij streefden ook politiek herstel na. Om een sterker Europa te maken moesten de regeringen meer gaan samenwerken op verschillende terreinen. In april 1948 startte de hulp. Een belangrijke eis van de VS was dat Europa een eigen organisatie zou oprichten. Zo ontstond op 16 april 1948 de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking (OEES). Na het begin van de Marshallhulp werd er verder gedacht over een militaire samenwerking. Die kwam er in april 1949 toen de Noord-Atlantische Verdrags Organisatie (NAVO) werd opgericht. Na de Tweede Wereldoorlog kwam het idee voort om een Europees Congres te organiseren. Dit congres werd van 7 tot 10 mei 1948 in Den Haag gehouden. Uit dit congres ontstond de Raad van Europa. Straatsburg werd als Europese hoofdstad aangewezen. De Fransman Jean Monnet (Frankrijk) moest een plan uitwerken om van Europa meer één geheel te maken. Er werd besloten om een samenwerking te beginnen op het gebied van kolen en staal. Frankrijk kon zo toegang krijgen tot het Roergebied (Duitse industriegebied) om Duitsland in de gaten te houden en Duitsland kon met de samenwerking de overproductie van staal kwijt aan andere Europese landen. In mei 1950 presenteerde de Franse minister van Buitenlandse Zaken, Schuman het plan van Monnet aan de pers. De EGKS werd de voorloper van een federaal gezag. Naast Duitsland en Frankrijk konden andere landen zich aansluiten bij deze samenwerking om vrede in Europa te houden. Er werd later onderhandeld tussen Frankrijk, West-Duitsland, Italië en de Benelux-landen. Het ging niet alleen om economische samenwerking maar ook om politieke samenwerking, dit uit angst voor een nieuwe oorlog. Na de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) werd besloten om de Hoge Autoriteit te vestigen in Luxemburg. Er konden nu op supranationaal niveau beslissingen genomen worden. De Fransman Monnet wordt als de Vader van Europa gezien (zie deelvraag: Ilse) In het teken van de atoombom van Amerika en later van de Sovjet-Unie, het communistische China en de oorlog tussen Noord- en Zuid-Korea kwam Monnet met het initiatief voor de vorming van een Europees leger in West-Europa, dit werd het Plevenplan genoemd. Na veel overleg werd op 27 juni 1952 de Europese Defensie Gemeenschap (EDG) opgericht. Zes landen deden hieraan mee: Frankrijk, West-Duitsland, België, Luxemburg, Nederland en Italië. Na de oprichting van de Europese Defensie Gemeenschap was vooral Italië voor een politieke samenwerking in de vorm van een Europese Politieke Gemeenschap (EPG). In 1952 kwam daar een ontwerp-voorstel voor. De EPG moest boven de EDG komen te staan. Door allerlei ontwikkelingen lukte het niet met de EDG. Dit kwam vooral door het overlijden van Stalin (Sovjet-Unie) waardoor het gevaar vanuit de Sovjetunie wat geweken leek te zijn. Ook de oorlog in Korea kwam tot een eind. Hierdoor leek een gezamenlijk Europees leger niet meer zo nodig. Uiteindelijk werd de West-Europese Unie (WEU) opgericht. De WEU had betrekking op het defensiebeleid maar het werd een organisatie met weinig gezag. Vanaf 1954 was er weinig over van de samenwerking in West-Europa. Toen kwamen Monnet en Beyen (Nederland) met nieuwe ideeën. Monnet wilde meer samenwerking op energiegebied. Hij zag kernenergie als de toekomst. Beyen zag meer in zijn plan voor meer samenwerking op andere economische gebieden, dus niet alleen op het gebied van kolen en staal (EGKS). Het plan van Monnet en Beyen ging samen en werd het Beneluxmemorandum genoemd. De Belgische minister Spaak werkte nieuwe ideeën uit in een rapport waaruit bleek dat integratie tussen de verschillende landen alleen goed werkte bij kernenergie. Hieruit zou het latere Euratom ontstaan. Dit rapport werd in 1956 door de zes landen (België, Frankrijk, West-Duitsland, Nederland, Luxemburg en Italië) goedgekeurd. Spaak moest twee richtingen nader bekijken: samenwerking op het gebied van de kernenergie en integratie in de vorm van een gemeenschappelijke markt. Op 25 maart 1957 werd het Verdrag van Rome getekend door België, Frankrijk, West-Duitsland, Nederland, Luxemburg en Italië. Hierdoor kon toen Euratom (samenwerking in een gemeenschap voor kernenergie) en de Europese Economische Gemeenschap (EEG) van start gaan. De EEG was de basis van een groeiende economie in Europa. Ondertekening van het Verdrag van Rome 25 maart 1957
In 1968 kwam er een douane-unie. Na deze unie werd er begonnen met landbouwsamenwerking. Er kwamen later dan ook vaste prijzen in alle landen van de EEG. De samenwerking op dit terrein was een succes. De eerste jaren van de EEG werden voor een groot deel beïnvloed door de Franse premier Charles de Gaulle. De Gaulle vond dat er geen Europees gezag moest komen die beslissingen over de landen van de Europese Economische Gemeenschap kon nemen. Hij besefte wel dat Europese integratie nodig was om de ingestorte moraal, politiek en economie van Frankrijk aan te sterken. De Gaulle werd in 1958 premier, hij kwam toen met een voorstel om tot een politieke Unie te komen met de EEG-landen. De lidstaten moesten overigens wel onafhankelijk blijven van deze Unie. Vier landen stemden in met het voorstel, Nederland weigerde. Er werd een studiecommissie ingesteld, onder leiding van Christian Fouchet. Fouchet zou zorgen voor nieuwe voorstellen. Het eerste Fouchetplan was het idee van een Unie van Staten, gericht op buitenlandse politiek, defensie, wetenschap en cultuur. De Unie zou geen besturend orgaan krijgen, dus de lidstaten zouden onafhankelijk blijven. Vijf landen stemden in met dit plan, weer was Nederland tegen. Nederland wilde een supranationaal gezag, een gezag boven de afzonderlijke staten. Midden jaren ’50 nam de belangrijke handelspositie van Groot-Brittannië af. In augustus 1961 kwam het verzoek van Groot-Brittannië om toetreding bij de Europese Economische Gemeenschap. Dit was precies tijdens de Fouchetbesprekingen. Nederland stelde het toetreden van Groot-Brittannië toen als voorwaarde voor instemming met de Fouchetplannen. Het lukte de landen van de Europees Economische Gemeenschap niet om overeenstemming met Groot-Brittannië te bereiken dus Groot-Brittannië zou voorlopig nog niet toetreden. Het ging goed met de economie in Europa na de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap. Er werd besloten de drie Gemeenschappen, EGKS, EEG en Euratom onder één leiding te brengen. De leiding was nu één Commissie, die gevestigd was in Brussel. Bovendien werd vanaf nu de naam Europese Gemeenschap (EG) gebruikt. Op 1 juli 1968 werden alle invoerrechten op industriële producten aan de binnengrenzen van de EG-landen opgeheven. Verder kregen de EG-landen een gemeenschappelijk buitentarief en een verlaging van invoerheffingen. In december 1969 kwam de Europese top bijeen in Den Haag. Er kwam een financiële regeling die ervoor zorgde dat de Europese Gemeenschap op supranationaal gebied op den duur meer zou gaan betekenen. Verder werden definitieve afspraken gemaakt over de landbouw, het Europees Parlement zou meer bevoegdheden krijgen en men zou gaan werken aan een Economische en Monetaire Unie. Ook zouden Groot-Brittannië en enkele andere landen binnen een fatsoenlijke termijn toe kunnen treden tot de EG. In 1978 werd besloten tot het oprichten van het Europees Monetair Stelsel (EMS). Dit moest ervoor zorgen dat de waarde van de munten van de EG-landen beter op elkaar werden afgestemd. Doordat Edward Heath, de premier van Groot-Brittannië, het in grote lijnen eens was met de Franse president Pompidou over een Unie van Staten met een intergouvernementeel gezag, kon in 1973 Groot-Brittannië toe treden tot de EG. Ook Denemarken en Ierland sloten zich aan. In 1975 vond de Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa plaats, die onder andere de spanning verminderde tussen Oost- en West-Europa. Een belangrijke ontwikkeling: het Europees Parlement werd nu gekozen door de bevolking van de lidstaten. Onder leiding van Delors (voorzitter van de Europese Comissie) komt het voorstel van Europa 1992. Hiermee wilde Delors een interne markt creëren met vrij verkeer van personen, goederen, kapitaal en diensten. In de Europese Akte (1986) werd afgesproken dat deze interne markt eind 1992 in werking zou gaan. Door de val van de Berlijnse Muur in 1989 groeide de ambitie om Europa te verenigen. Het voormalige Oost-Duitsland (DDR) kreeg vijf jaar de tijd om zich aan te passen aan de EG. 1 juli 1990 ging de eerste fase op weg naar de Europese en Monetaire Unie in. De lidstaten moesten vanaf dat moment hun economisch beleid en economische maatregelen meer naar elkaar afstemmen, en ze moesten het gebruik van één gemeenschappelijk munt bevorderen. Tijdens een Europese top in Maastricht werd het Verdrag van Maastricht (1992) getekend. In het verdrag van Maastricht werd vastgelegd dat de lidstaten van de Europese Gemeenschap voortaan een Europese Unie zouden vormen. Ook werd de Economische en Monetaire Unie opgericht: een gemeenschappelijke munt, de euro, voor alle lidstaten. Het voorstel van Delors werd in werking gebracht. In 1997 werd het verdrag van Amsterdam ondertekend. Het verdrag van Amsterdam is een uitbreiding van het Verdrag van Maastricht in verband met de uitbreiding van de Europese Unie. Dit Verdrag trad 1 mei 1999 officieel in werking. Artikel 13 Verdrag van Amsterdam "Onverminderd de andere bepalingen van dit Verdrag, kan de Raad, binnen de grenzen van de door dit verdrag aan de Gemeenschap verleende bevoegdheden, met eenparigheid van stemmen, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, passende maatregelen nemen om discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te bestrijden." In de agenda 2000 stelden de regeringsleiders een zogenaamde Intergouvernementele Conferentie (IGC) vast, die in 1996 van start ging. Op deze conferentie werd, naast andere beleidsterreinen zoals de ontwikkeling van een gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid, tevens gesproken over de uitbreiding naar het Oosten van Midden- en Oost-Europese landen, Malta, Cyprus en Turkije. De EMU ging in 1999 van start met als uiteindelijk doel de invoering van één Europese munt. Op 1 januari 2002 werd de gemeenschappelijke munt een feit: euromunten en -biljetten kwamen in omloop in twaalf van de vijftien lidstaten. De Europese Raad bereikte in december 2000 overeenstemming over de in het Verdrag van Amsterdam nog opengebleven institutionele vraagstukken die vóór de uitbreiding van Unie moeten zijn geregeld. Dit werd het Verdrag van Nice genoemd. Het gaat hierbij onder andere om: - De vergaderingen van de Europese Raad - De stemverhouding in de Raad van Ministers - Het aantal terreinen waarop de Raad met gekwalificeerde meerderheid kan beslissen - De definitie van gekwalificeerde meerderheid - Het aantal leden van de Europese Commissie en de herkomst van die leden - De aanwijzing en de bevoegdheden van de Voorzitter van de Commissie - De zetelverdeling in het Europees Parlement - De voorwaarden voor nauwere samenwerking Op 1 mei 2004 sloten Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië zich aan bij de Europese Unie. Op 18 juni 2004 hadden de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten van de EU overeenstemming bereikt over het ontwerpverdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa. De grondwet werd ondertekend in Rome op 29 oktober 2004. ‘De regeringsleiders van de Europese Unie hebben in Rome de nieuwe Europese grondwet ondertekend. De bijeenkomst stond onder leiding van huidig EU-voorzitter premier Balkenende en zijn Italiaanse collega Berlusconi, die optrad als gastheer. Premier Balkenende zei in een toespraak dat Europa door de nieuwe grondwet "veiliger, economisch sterker en rechtvaardiger" wordt. Hij noemde de grondwet "geen sluitstuk, maar een nieuw begin". Het was het eerste internationale optreden voor Balkenende sinds zijn voetoperaties.’ Referenda
De grondwet moet in 2007 in werking treden, na goedkeuring door de lidstaten. In de meeste EU-landen gebeurt dat door het parlement, maar in zeker negen landen, waaronder Nederland, wordt een referendum worden gehouden over de constitutie. Pas na ratificatie kan de nieuwe grondwet ingaan. De EU-grondwet moet besluitvorming binnen de Unie vergemakkelijken. Er staan grondrechten en nieuwe bevoegdheden voor het Europese Parlement in. Daarnaast regelt de grondwet dat er een vaste voorzitter komt voor toppen van regeringsleiders, een EU-minister van Buitenlandse zaken en de mogelijkheid voor nationale parlementen om een 'time-out' aan te vragen voor Europese wetgeving. Ook Roemenië, Turkije en Bulgarije hebben de grondwet ondertekend. Zij zijn kandidaat-lidstaten. Kroatië was als waarnemer bij de plechtigheid aanwezig.’ De toetredingsonderhandelingen zijn gestart met Bulgarije en Roemenië. Er wordt naar gestreefd dat beide landen in 2007 zullen toetreden. In december zal de Europese Raad beslissen of de toetredingsonderhandelingen met Turkije kunnen beginnen. Momenteel telt de Europese Unie 25 lidstaten, namelijk: - België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland (die de EGKS in 1951 oprichtten) - Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk (sinds 1973) - Griekenland (sinds 1981) - Spanje en Portugal (sinds 1986) - Oostenrijk, Finland en Zweden (sinds 1995) - Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije, Tsjechische Republiek (sinds mei 2004)
Wat zijn de doelstellingen van de Europese Unie? De Europese Unie heeft vele, uitgebreide doelstellingen. Deze breng ik niet allemaal zo uitgebreid ter sprake. Om toch een behoorlijk beeld van de Eu te krijgen zijn hier de belangrijkste doelstellingen van de Europese Unie: · Vrije handel van personen, goederen, diensten en kapitaal tussen de lidstaten en de vrijheid van vestiging. · Gemeenschappelijke douanetarieven voor de handel met niet-EU-landen. Een gemeenschappelijke opstelling in onderhandelingen over internationale handelsverdragen (ondermeer met de EFTA, via de EER). · Geen grenscontrole tussen de lidstaten · Ingezetenen van de lidstaten mogen overal binnen de EU aan lokale verkiezingen deelnemen en mogen overal deelnemen aan verkiezingen voor het Europese Parlement. · Harmonisatie van nationale regels en bepalingen, bedrijfsrecht en merkregistraties. · Gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid. · Samenwerking in misdaadbestrijding, onder andere door informatie uit te wisselen (via Europol en het Schengen Informatie Systeem), egalisering van definities van criminele vergrijpen en versnelde uitleveringsprocedures. · Een gemeenschappelijk buitenlandbeleid. · Een gemeenschappelijk beveiligingsbeleid · Een gemeenschappelijk asiel- en immigratiebeleid. · Harmonisatie van indirecte belastingen, de BTW. · Een interne markt. De Europese Unie heeft naast deze praktische doelstellingen nog een aantal humanitaire doelstellingen: · Een fonds voor de ontwikkeling van achtergebleven regio's. · Ondersteuning van sociaal-economische omschakeling van de in structurele moeilijkheden verkerende gebieden. · Fondsen voor programma's in kandidaat-landen, (andere) Oost-Europese landen en in ontwikkelingslanden. · Bestrijding sociale uitsluiting, discriminatie en ongelijkheid op de arbeidsmarkt. · Bevordering van de vrede en het welzijn van haar volkeren Hoe wordt de Europese Unie bestuurd? De Eu is gebaseerd op een ingenieus concept, ontwerpen door de Fransman Jean Monnet . Het stelsel is gebouwd met de bedoeling de doelstellingen van de EU, de belangen van de afzonderlijke lidstaten en de belangen van de burgers op evenwichtige wijze tot hun recht komen. Het feit dat de Europese Unie zoveel mogelijk uiteenlopende belangen moet verenigen, maakt dat de Europese besluitvorming een stuk gecompliceerder is dan in Nederland. Alsmede de besluitvorming van de EU te begrijpen moet er een blik worden geworpen naar de afzonderlijke Europese instellingen. De Europese Raad De Europese Raad dateert uit 1974, toen de politieke leiders van de EU op gezette tijden bijeenkwamen. Deze praktijk werd in 1986 geformaliseerd door de Europese Akte. De Europese Raad wordt bijgewoond door de presidenten en eerste ministers van alle lidstaten van de Europese Unie en de voorzitter van de Europese Commissie. De Raad wordt vertegenwoordigd door de president of eerste minister van het land dat op dat moment het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie uitoefent. Momenteel is dat dhr. Balkenende en minister Bot van Buitenlandse zaken. De Europese Raad komt minstens twee keer per jaar bijeen om de algemene politieke beleidslijnen vast te stellen en internationale problemen te behandelen. In de media wordt dit vaak een ‘Top’ genoemd. De Europese Raad is het hoogste orgaan van de Europese Unie: hij heeft namelijk als enige de bevoegdheid om EU-verdragen aan te passen. Om wijzigingen in de EU-verdragen aan te brengen, voeren de lidstaten een onderhandelingsproces in de vorm van een Intergouvernementele Conferentie (IGC). De voorbereidingen van deze conferenties worden getroffen door vertegenwoordigers van de lidstaten en de Commissie. Tijdens deze conferenties zijn de volgende verdragen getekend: - Het verdrag van Rome (2003) - Het verdrag van Nice (2000) - Het verdrag van Amsterdam (1997) - Het verdrag van Maastricht (1992) - Het verdrag van Brussel (1986) Al deze verdragen zullen worden vervangen door de grondwet die in 2005 in werking zal treden. ‘Tenzij in de Grondwet anders is bepaald, spreekt de Europese Raad zich bij consensus uit.’ Beslissingen worden dus alleen met consensus genomen. Hierdoor verloopt de besluitvorming soms moeizaam. Daarnaast vindt besluitvorming ook vaak plaats in een ‘package deal’, waarin verschillende problemen in één keer worden behandeld. Eisen en concessies van de verschillende lidstaten worden dan met elkaar verrekend. De Raad van de Europese Unie De Raad van de Europese Unie wordt samengesteld uit de ministers van alle lidstaten en wordt daardoor ook wel de Raad van Ministers genoemd. De Raad van de Europese Unie (kortweg: de Raad) neemt beslissingen over Europese wet- en regelgeving. Tijdens een raad vergaderen ministers uit alle EU-lidstaten over voorstellen van de Europese Commissie. Zij bereiken gezamenlijk een akkoord over wetgeving die moet gaan gelden in alle lidstaten. De Raad heeft echter een wisselende samenstelling, deze hangt af van het beleidsonderwerp. De Raad voor Algemene Zaken en Extern Beleid bestaat bijvoorbeeld uit de ministers van Buitenlandse Zaken en de ministers van Verkeer ontmoeten elkaar in de Transportraad. Ook het aantal raadszittingen varieert per jaar, dit heeft te maken met de urgentie van de te behandelen onderwerpen. Er zijn tegenwoordig 9 raden: - Raad Algemene zaken en externe betrekkingen (Razeb) - Raad Concurrentievermogen - Raad Economische en Financiële zaken (Ecofin-Raad) - Raad Justitie en Binnenlandse zaken (JBZ-Raad) - Raad Landbouw en Visserij - Raad Milieu - Raad Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur - Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie - Raad Werkgelegenheid, Sociaal beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
De Raad heeft drie hoofdtaken: Wetgeving. De Raad stelt samen met het Europees Parlement de Europese regelgeving vast. De wetgevende bevoegdheden van de Raad zijn echter niet voor alle beleidsterreinen hetzelfde. Naarmate de lidstaten de wetgeving meer in eigen hand willen houden, heeft Raad meer zeggenschap. Dit weerspiegelt zich in het bestaan van verschillende wetgevingsprocedures. Coördinatie van economisch beleid tussen de lidstaten. De Raad stelt jaarlijks globale richtsnoeren vast voor het economisch beleid van de lidstaten. De coördinatie wordt verwezenlijkt in het kader van de Economische en Monetaire Unie, waarin de Ecofin-raad (Economische en financiële zaken) een vooraanstaande rol speelt. Begrotingsbevoegdheid. De Raad stelt samen met het Europees Parlement het budget vast voor de Europese beleidsagenda. De Raad moet goedkeuring geven aan het voorontwerp van de begroting. Sinds 1986 worden de jaarlijkse uitgaven opgenomen in een meerjarenprogrammering - de "financiële vooruitzichten" - die door de Raad en het Parlement samen wordt vastgesteld. De Raad heeft verder een beperkte rol bij uitvoering van de besluiten.
De Europese Commissie De Europese Commissie is een van de sleutelorganen van de Europese Unie. Dit orgaan kan worden beschouwd als het dagelijks bestuur van de Europese Unie. Zij vertegenwoordigt het Europese belang en wordt geacht onafhankelijk van de lidstaten te werken. Ook speelt de Europese Commissie een stimulerende rol in de Europese integratie. Het is haar taak de nationale belangen zoveel mogelijk te harmoniseren. Tot 1 mei 2004 telde de Europese Commissie 20 leden. Elk lid staat aan het hoofd van een directoraat-generaal dat één of meerdere beleidsgebieden behandelt. De voorzitter van de Europese Commissie wordt benoemd door de Europese Raad. De grote landen (Frankrijk, Duitsland, Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk) hadden ieder twee leden in de Commissie en de kleinere landen (België, Nederland, Luxemburg, Finland, Zweden, Ierland, Portugal, Denemarken en Griekenland) ieder één. De leden werden in onderlinge overeenstemming door de lidstaten voor vijf jaar benoemd na goedkeuring door het Parlement. Op 1 mei 2004, toen tien nieuwe lidstaten tot de Europese Unie toetraden, is het aantal commissarissen ook met tien toegenomen. Vanaf 1 november 2004 telde de nieuwe Commissie 25 leden – één per lidstaat. De Commissie oefent vijf hoofdtaken uit: Recht van initiatief. De Europese Commissie formuleert initiatieven (wetsvoorstellen) op EU-beleidsterreinen, met name op terreinen als justitie en binnenlandse zaken, vervoer, industrie, sociaal beleid, landbouw, milieu, energie, regionale ontwikkeling, handelsbetrekkingen en ontwikkelingssamenwerking. Handhaving van Europese regelgeving. De Commissie controleert of de Europese wetgeving rechtvaardig wordt toegepast in de lidstaten. Bij overtredingen kan de Commissie een lidstaat dwingen zich aan Europese regelgeving te houden, door een procedure te starten bij het Europese Hof van Justitie
Het belangrijkste beleidsterrein waarop de Commissie de Europese regelgeving handhaaft, is de werking van de interne markt. Zo beoordeelt de Commissie of grote grensoverschrijdende fusies en overnames in het bedrijfsleven leiden tot een monopoliepositie en of landen geen ongeoorloofde staatssteun verlenen aan bedrijfstakken. Ook bewaakt de Commissie onder meer milieuregels, de voedselveiligheid en de veiligheid van consumentenproducten. Uitvoerende macht. De Europese Commissie onderhandelt op internationale markten als de Wereldhandelsorganisatie (WTO) over de handel van de Unie met 'het buitenland'. Zo wordt vastgesteld of overheden elders in de wereld ongeoorloofde staatssteun aan industrietakken geven, waardoor de Europese concurrentiepositie in gevaar komt. Verder voert de Commissie tal van programma's. Op onderwijsgebied bijvoorbeeld coördineert de Europese Commissie de uitvoering van uitwisselingsprogramma's als Erasmus, Comenius en Da Vinci. Ook organiseert de Europese Commissie uitgebreide programma's op het gebied van ontwikkelings- en humanitaire hulp. Beheer van de begroting. De Commissie is verantwoordelijk voor het beheer van de communautaire begroting onder toezicht van de Europese Rekenkamer
Uitbrengen van adviezen en aanbevelingen. De Europese Commissie is volledig politiek onafhankelijk in de uitoefening van haar bevoegdheden. Zij belichaamt het belang van de Europese Unie als geheel en mag geen instructies van welke regering van een lidstaat dan ook aanvaarden. Zij ziet toe op de uitvoer van de door de Raad en het Parlement aangenomen voorschriften en richtlijnen en kan zij zich tot het Hof van Justitie wenden om ervoor te zorgen dat de in overtreding zijnde partij de EU-wetgeving naleeft. De Commissie dient verantwoording af te leggen aan het Parlement en zij is verplicht in haar geheel ontslag te nemen wanneer het Parlement een motie van wantrouwen tegen haar indient. Toen voorzitter Jacques Santer op 16 maart 1999 met een dergelijke motie van wantrouwen werd geconfronteerd, diende hij het ontslag van zijn Commissie in. Romani Prodi werd toen voorzitter van de Commissie voor de periode 1999-2004. Het Europees Parlement Het Europees Parlement is het gekozen orgaan dat de burgers van de Europese Unie vertegenwoordigt en deelneemt in het wetgevingsproces. De leden van het Europees Parlement worden sinds juni 1979 om de vijf jaar via rechtstreekse algemene verkiezingen gekozen. Momenteel vertegenwoordigt het Europees Parlement (EP) 455 miljoen Europeanen uit 25 landen en bestaat uit 732 afgevaardigden. De Nederlandse bevolking wordt door 27 europarlementariërs vertegenwoordigd. De parlementsleden worden rechtstreeks door de bevolking gekozen, vergelijkbaar met de Tweede Kamer. Het EP vergadert in Brussel en twaalf weken per jaar in Straatsburg. Hoewel het EP oorspronkelijk slechts een raadgevende functie had, zijn de bevoegdheden in de loop der jaren aanzienlijk uitgebreid door het verdrag van Maastricht en het verdrag van Amsterdam ). Uiteraard is het de taak van het EP om democratische controle uit te oefenen op de Europese Commissie, de uitvoerende macht. Zoals alle parlementen oefent het Europees Parlement drie fundamentele bevoegdheden uit: De wetgevende bevoegdheid, begrotingsbevoegdheid en de controlebevoegdheid. Wetgevende bevoegdheid. Het Europees Parlement stelt, samen met de Raad, de Europese regelgeving vast. De wetgevende bevoegdheden van het Europees Parlement zijn daarentegen niet voor alle beleidsterreinen hetzelfde. Naarmate de lidstaten de wetgeving meer in eigen hand willen houden, heeft de Raad meer mogelijkheden om het eigen standpunt door te zetten. Zo heeft het Europees Parlement veel zeggenschap over het onderwerp van milieuregelgeving, maar veel minder te zeggen over het justitiebeleid. De macht van het Parlement is dus afhankelijk van het beleidsterrein, dat is terug te zien in het bestaan van verschillende wetgevingsprocedures. Begrotingsbevoegdheid. Het Europees Parlement stelt samen met de Raad het de begroting vast voor de Europese beleidsagenda. Op het grootste deel van het budget, de landbouwuitgaven (46,2 procent van de totale EU-uitgaven in 2002) heeft het Parlement slechts de bevoegdheid om wijzigingen voor te stellen. Bij structurele maatregelen (33,6 procent van de uitgaven in 2002), zoals de ontwikkeling van minder welvarende regio's, is instemming van het EP wel beslissend. Ook heeft het EP de laatste stem over de uitgaven betreffende het Europese onderzoeksbeleid, de ontwikkelingshulp en de huishoudelijke uitgaven van EU-instellingen. Controlebevoegdheid. Het Europees Parlement oefent democratische controle uit op alle activiteiten van de Europese Unie. Zo zijn de Europese Commissie en de Raad van de Europese Unie verplicht om (maandelijks en jaarlijks) verslagen ter goedkeuring voor te leggen aan het EP. Ook de voorzitter van de Europese Unie verantwoordt zich bij aanvang en na afloop van het voorzitterschap over het programma. Om de controle te vergemakkelijken, stelt het Europees Parlement met regelmaat enquêtecommissies in. Samenvatting
De taakverdeling tussen de organen van de Europese Unie laat zich als volgt samenvatten: De Europese Commissie neemt initiatieven voor Europese wet- en regelgeving, het Europees Parlement debatteert hierover en stelt wijzigingen voor, waarna de Raad van de Europese Unie een beslissing neemt. De Europese Commissie heeft daarbij een extra taak, namelijk de handhaving van de Europese regelgeving. Het Europese Hof van Justitie Het Europese Hof van Justitie bestaat uit 25 rechters uit alle lidstaten en wordt bijgestaan door acht advocaten-generaal. Zij worden met gezamenlijke goedkeuring van de regeringen van de lidstaten benoemd voor een ambtsperiode van zes jaar, waarna zij herbenoemd kunnen worden voor één of twee verdere perioden van drie jaar. Hun onafhankelijkheid is gewaarborgd. Het Hof heeft tot taak te zorgen voor de naleving van de EU-wetgeving en de juiste uitlegging en toepassing van de verdragen. Het Hof kan vaststellen dat een EU-lidstaat zijn verplichtingen die zijn vastgelegd in de verdragen niet is nagekomen en kan de wettigheid van EU-besluiten toetsen; ook kan het vaststellen dat het Europees Parlement, de Raad of de Commissie niet naar behoren heeft gehandeld. Bovendien is het Hof van Justitie als enige instelling bevoegd om op verzoek van de nationale rechtbanken uitspraak te doen over de uitlegging van de verdragen en over de geldigheid van EU-wetgeving. Het Hof heeft namelijk ook als taak om uit te zoeken of de EU-wetgeving niet in strijd is met de grondrechten van de burgers van de Europese Unie. Ook kan het Hof uitspraken doen op het terrein van persoonlijke vrijheid en veiligheid. Belanghebbenden beroepen zich bij het Hof als Europese regels worden overtreden. Het Hof heeft voor naleving een groot aantal instrumenten gekregen. Zo kan de Europese Commissie een procedure starten bij het Hof als lidstaten de Europese regels niet goed handhaven, waarna het Hof een boete of dwangsom kan opleggen. Ook kan bij het Hof een procedure gestart worden om besluiten van Europese instanties nietig te verklaren. Als nationale rechters twijfelen over de duiding van het Europese gemeenschapsrecht, kan advies ingewonnen worden bij het Hof (het verzoek van de nationale rechter noemt met een "prejudiciële verwijzing"). Het oordeel van het Hof over deze specifieke verzoeken garandeert een eenvormige uitlegging en toepassing van het gemeenschapsrecht in de hele Gemeenschap. De Europese Rekenkamer De Europese Rekenkamer controleert de wettigheid en regelmatigheid van alle inkomsten en uitgaven van de Europese Unie. Daarnaast gaat de Europese Rekenkamer na of de Europese begroting verantwoord wordt beheerd. De Europese Rekenkamer, die volstrekt onafhankelijk is, controleert elk jaar in hoeverre de rekeningen van de Europese instellingen, organen en agentschappen betrouwbaar zijn, en toetst de financiële verrichtingen aan geldende wet- en regelgeving. In de Rekenkamer heeft een vertegenwoordiger van elke lidstaat zitting. De leden van de Rekenkamer worden, na de raadpleging van het EP, door de Raad benoemd voor een periode van zes jaar, met een mogelijke herbenoeming voor een zelfde periode. De leden kiezen uit hun midden een voorzitter, die voor een periode van drie jaar gekozen wordt en herkiesbaar is. De leden van de Rekenkamer moeten volkomen onafhankelijk te werk gaan. Het huidige Nederlandse lid is Maarten Engwirda.
Het Economisch en Sociaal comité Het Economisch en Sociaal comité (ESC) is een raadgevend orgaan dat in 1957 is opgericht. Het comité bestaat uit 222 vertegenwoordigers uit alle sectoren van het sociaal-economische leven. De leden van het Comité worden voorgedragen door de regeringen van de lidstaten en benoemd door de Europese Raad voor een ambtsperiode van vier jaar. Ten eerste geeft het comité de Raad, de Commissie en het Parlement advies. De Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie zijn in veel gevallen verplicht, voor het nemen van een besluit, advies te vragen aan het Economisch en Sociaal Comité, maar zij kunnen de Europese Commissie en het Europees Parlement het ESC uit eigen beweging om advies vragen. Op dit moment brengt het comité gemiddeld 150 adviezen per jaar uit over de meest uiteenlopende onderwerpen die o.a. te maken hebben met de Europese integratie. Ten tweede zorgt het comité ervoor dat organisaties van werkgevers, vakbonden, landbouwers, consumenten en andere partijen uit het sociaal-economische leven gehoord worden in de Brusselse instellingen. Het Comité van de Regio’s Driekwart van alle EU-wetten wordt uiteindelijk op regionaal niveau uitgevoerd, daarom is in 1991 het Comité van de Regio’s (CvdR) opgericht. In het CvdR zitten vertegenwoordigers van alle lidstaten, verdeeld in verhouding met het aantal inwoners van de lidstaten. Het CvdR telt wederom 222 leden. Nederland heeft 12 afgevaardigden in het CvdR. Het CvdR heeft dus een stem bij de totstandkoming van wetten, om de burger dichterbij de EU te laten staan. Bij wetten op bepaalde beleidsterreinen die een regionaal effect hebben, moet dit comité geraadpleegd worden. Deze beleidsterreinen zijn o.a.: cultuur en onderwijs, werkgelegenheid, sociaal beleid, milieu en volksgezondheid. De Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie zijn ook hier in bepaalde gevallen verplicht advies te vragen aan het Comité van de Regio's voordat zij een besluit kunnen nemen. De Raad, Commissie of Europees Parlement kunnen het CvdR echter ook uit eigen beweging om advies vragen. Daarnaast heeft het comité het recht om op eigen initiatief adviezen uit te brengen. Hoe werkt de Europese Unie? Om die vraag te kunnen beantwoorden moet je eigenlijk eerst een paar andere dingen weten. Het is belangrijk te weten welke instellingen een rol spelen in de Europese Unie en wat hun taken zijn. Voor die informatie verwijs ik terug naar het vorige hoofdstuk van; hoe wordt de Europese Unie bestuurd? De werking in de Europese Unie is onderverdeeld in 3 pijlers waarvan de Europese Unie het overkoepelende geheel is. De verdragen beschrijven de werking van de Europese Unie. Er zijn drie verdragen die de grondslag voor de Europese Unie vormen. Ieder verdrag wordt besproken en de structuur van de pijlers wordt uitgelegd. De besluitvorming in de Europese Unie werkt bij iedere pijler anders. Er zijn verschillende procedures van besluitvorming die ieder worden besproken. Hoe zit het pijlermodel van het EU in elkaar? Zoals eerder gezegd bestaat de Europese Unie uit 3 pijlers waarvan de Europese Unie het overkoepelende geheel is. Je moet het zien als een soort bouwwerk.. De eerste pijler bestaat uit de Europese gemeenschappen. De tweede bestaat uit samenwerking op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. En de derde pijler bestaat uit samenwerking op het gebied van misdaadbestrijding en binnenlandse zaken. De eerste pijler bestaat dus uit de Europese Gemeenschappen. De EG en de EGA ook wel EURATOM genoemd. De samenwerking in de eerste pijler is het sterkst aanwezig tussen de verschillende lidstaten. Welke verdragen vormen de grondslagen van de Europese Unie? Er zijn drie verdragen die de basis voor de Europese Unie vormen. Het verdrag van Maastricht, het verdrag van Amsterdam en als laatste het verdrag van Nice. Het verdrag van Maastricht werd op 7 februari 1992 getekend door de toen nog 12 lidstaten. Dit betekende het begin van de Europese Unie met de huidige structuur die het nu heeft. Daarvoor bestonden er al verdragen van de Europese Gemeenschappen, maar met het verdrag Maastricht zijn ze uitgebreid. Er zijn bepalingen opgesteld op het gebied van het economische monetaire beleid, buitenlands en veiligheidsbeleid, sociaal beleid en op bepaalde gebieden een samenwerking van justitie en binnenlandse zaken. In het verdrag van Maastricht staat hoe de samenwerking eruit ziet op bepaalde terreinen. Een supranationale samenwerking op gebieden zoals het economisch en monetaire beleid en een intergouvernementele samenwerking met gebieden zoals het buitenland, veiligheid, sociaal beleid, justitie en binnenlandse zaken. Hierin zie je de pijlerstructuur die al eerder besproken is in dit hoofdstuk. De eerste pijler op supranationaal niveau waarin de bestaande EG-verdragen in terug komen en de economische en monetaire unie. De tweede en de derde pijler zijn intergouvernementeel waarin de rest van de samenwerkingsverbanden in terug komen. Het verdrag is een compromis tussen de landen die liever samenwerking op een supranationaal niveau willen en landen die willen dat de lidstaten in Europa samenwerken op intergouvernementeel niveau. Met intergouvernementele samenwerking staan landen amper hun soevereiniteit af. Met het verdrag van Maastricht kreeg het parlement aanzienlijk meer macht. Die macht zat hem in de besluitvoering. Het parlement mocht meebeslissen op een aantal terreinen. De besluitprocedure waarin het parlement mag meebeslissen heet de co-decisieprocedure. De co-decisieprocedure word nader uitgelegd bij de vraag; hoe werkt de besluitvorming van de Europese Unie? Het subsidiariteitsbeginsel werd voor het eerst verwoord in het verdrag van Maastricht. Het werd wel al langer toegepast. In het subsidiariteitsbeginsel staat dat de Europese Unie alleen besluiten neemt op terreinen waar alleen nationale besluiten tekort zou schieten om het doel te halen. Kortom de Europese Unie moet alleen over bepaalde dingen besluiten wanneer dat nodig is. Het verdrag van Maastricht werd niet zomaar aangenomen. Vooral Denemarken deed er moeilijk over. Ze hadden daar een referendum tussen de bevolking gehouden. De uitkomst was negatief. Daarom wachtte Groot-Brittannië met een referendum tot bepaalde dingen waren aangepast in het verdrag. Uiteindelijk werden het subsidiariteitsbeginsel aangescherpt en kwam er meer openheid en doorzichtigheid in de besluitvorming. Na een tweede referendum gingen ze wel akkoord. Ze deden alleen niet volledig mee met de monetaire unie en het gemeenschappelijk defensiebeleid. Eveneens Groot-Brittannië niet. Op 1 november 2003 werd de Europese Unie een feit. Het verdrag van Amsterdam werd op 2 oktober 1997 getekend na twee jaar intens onderhandelen. Het verdrag van Amsterdam was de eerste stap die het mogelijk maakte de uitbreiding te realiseren van sommige landen uit Oost/Midden Europa. Om die uitbreiding mogelijk te maken moesten de instellingen hervormt worden. Dat is gedeeltelijk maar gelukt, de rest hebben ze naar de toekomst verschoven, omdat ze er niet uit kwamen. Bij het parlement is er wel een hervorming geweest. Het Europees parlement heeft meer zeggenschap gekregen in de co-decisieprocedure door op meerdere terreinen medewetgever te zijn. Ze hebben meer zeggenschap gekregen op terreinen als milieu, ontwikkelingssamenwerking, sociaal beleid, vervoer en volksgezondheid. Er is een nieuwe doelstelling gekomen in de Europese Unie. Die nieuwe doelstelling is 'bevordering van een hoog werkgelegenheidsniveau'. Dat houdt in dat de lidstaten ervaringen uitwisselen en de Unie de coördinatie doet van nationale werkgelegenheid strategieën. In 1992 bij het verdrag van Maastricht werd er gestreefd naar een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB. Er ontstond een legerkorps die EUROKORPS werd genoemd. In het verdrag van Amsterdam word opgesteld dat het GBVB alle dingen omvat die de veiligheid van de Europese Unie aangaan. De besluitvorming van het GBVB moet in de raad unaniem zijn. Als een land zich onthoudt van stemmen dan kan de besluitvorming toch doorgaan is in het verdrag van Amsterdam opgesteld. In het verdrag van Amsterdam zijn onderwerpen van de derde pijler naar de eerste supranationale pijler gegaan. Het betreft hier om de onderwerpen als vrij verkeer van personen, asiel en immigratie. Het belangrijkste hierin was het akkoord van Schengen. Het akkoord van Schengen was eerst alleen maar een intergouvernementele overeenkomst tussen bepaalde EU landen om de grenscontrole op personen af te schaffen. En stond formeel los van de Europese Unie. In het verdrag van Amsterdam werd het intergouvernementele akkoord overgeheveld naar de Europese Unie en werd er op supranationaal niveau besluiten over genomen. Groot-Brittannië, Ierland en Denemarken doen er niet aan mee
In het verdrag van Amsterdam is niet besloten hoe de Europese Unie nog goed bestuurd kan worden met de uitbreiding. In het verdrag van Nice gaan ze hier verder op in. Het verdrag van Nice is afgerond in december 2002. Het was het antwoord op vraagstukken waar ze bij het verdrag van Amsterdam geen antwoord op konden vinden. Het ging vooral om hervorming van de instellingen en de besluiten daarvan. Als dat niet veranderde zou de Europese Unie na de uitbreiding lam liggen. Het is namelijk moeilijk om tot een besluit te komen met zoveel verschillende landen die bij bepaalde onderwerpen met unanimiteit moeten besluiten. Ten eerste is er onderhandeld over de stemverhouding in de ministerraad. Als de nieuwe landen toetreden stijgt het aantal stemmen naar 345. Ook zijn er 27 onderwerpen bijgekomen die niet meer met unanimiteit besloten moeten worden, maar bij gekwalificeerde meerderheid. De stemverhoudingen worden dan als volgt: Duitsland, Frankrijk, UK, Italië 9,03%; Spanje, Polen 8,41%; Nederland 4,03%; Griekenland, Portugal, België, Tsjechië, Hongarije 3,74%; Zweden, Oostenrijk 3,12%; Denemarken, Slowakije, Finland, Ierland, Litouwen 2,18%; Letland, Slovenie, Estland, Cyprus, Luxemburg 1,25%; Malta 0,93%. Bij het verdrag van Nice is de invloed van het parlement vergroot. Er zijn meer onderwerpen die in de Europese Unie met gekwalificeerde meerderheid worden genomen. Daarvan zijn er 7 die met de co-decisie worden genomen. Dat betekent dat het parlement nu over meer zaken mag meebeslissen. Het aantal zetels van het parlement is met het verdrag van Nice nu 732 geworden in de plaats van 626. Bij de commissie hebben grote lidstaten nu twee commissarissen. In 2005 moeten Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Spanje, Frankrijk en Italië er allemaal 1 inleveren. Ieder land krijgt dan 1 man in de commissie inclusief de nieuwe lidstaten. De voorzitter van de commissie wordt aangewezen door de raad met gekwalificeerde meerderheid. Het parlement moet dan besluiten of de aangewezen persoon goed is. Er is een Europa van verschillende snelheden. Denemarken, Groot-Brittannië en Ierland doen bijvoorbeeld niet mee aan de Euro of aan open grenzen. De rest van de landen willen dat wel. Die landen die niet mee wilde doen konden dus het blokkeren door tegen te stemmen en zo de integratie van Europa in de weg staan. Omdat te voorkomen is er een afspraak gemaakt dat 8 landen of meer op bepaalde terreinen verder kunnen gaan, zonder de landen die niet verder willen gaan. Dit wordt Europa van verschillende snelheden genoemd. Met dit verdrag is Europa iets slagvaardiger geworden en iets democratischer. Slagvaardiger, omdat meer besluiten met gekwalificeerde meerderheid genomen worden. Democratischer omdat het parlement nu meer inspraak heeft dan eerst. Hoe werkt de besluitvorming van de Europese Unie? In het verdrag van de EG kan de besluitvorming in meer dan 100 dingen verschillen bij de procedures. Wij bespreken de drie hoofdgroepen daarvan en de rol die het parlement daarbij speelt en laten de rest ceteris paribus. Die drie processen die tot een besluit leiden zijn de adviesprocedure, de samenwerkingsprocedure en de co-decisieprocedure. De laatste is het belangrijkst, want ongeveer 60% van alle wetgevingsbesluiten gaan via deze procedure. Sommige onderwerpen worden met unanimiteit genomen. Dat zijn vooral zaken die gevoeliger liggen bij de lidstaten. Sowieso stemmen ze alles met unanimiteit op onderwerpen die in de tweede en derde pijler voorkomen en over het landbouwbeleid dat in de eerste pijler zit. De commissie, de raad en het parlement hebben ieder hun eigen functie in het besluitvormingsproces. De commissie heeft als enige het recht van initiatief. Dat betekent dat de besluitvorming niet kan starten als de commissie geen initiatief heeft genomen. Toch dringt de raad of het parlement soms aan op initiatieven van de commissie en zij geven meestal er gehoor aan, omdat ze zich daartoe verplicht voelen. De commissie kan voordat de raad erover besluit haar ingediende voorstel wijzigen of intrekken. Als dat laatste gebeurd betekend dat er geen besluit kan plaatsvinden. De raad is de enige instanties die in zijn eentje het besluit daadwerkelijk rechtsgeldig kan maken. Bij de co-decisieprocedure moeten de raad en het parlement er echter samen over beslissen. Als de commissie zijn voorstel heeft ingediend is de raad daaraan gebonden. Het voorstel kan niet veranderd worden tenzij het met unanimiteit van het voorstel afwijkt. De raad kan ook nog besluiten om niet te besluiten. De adviesprocedure
De adviesprocedure gaat als volgt: de commissie doet een voorstel en stuurt het naar de raad. De raad stuurt het voorstel door naar het parlement. Het parlement geeft zijn advies en de raad beslist vervolgens. De raad hoeft niet perse het advies van het parlement op te volgen. Het parlement heeft dus bij deze besluitvorming helemaal geen invloed. De commissie en de raad zijn echter wel van elkaar afhankelijk door drie belangrijke punten. - Aan de ene kant kan de raad niet besluiten zonder voorstel van de Commissie, maar aan de andere kant kan alleen de raad het besluit ook echt nemen. - Als de raad niet unaniem is moeten ze het voorstel in zijn huidige vorm laten, maar daarentegen kunnen zij ook besluiten het besluit niet te besluiten. - Als de raad wel unaniem is kan het voorstel van de commissie gewijzigd worden, maar daarop kan de commissie zijn voorstel intrekken. Maar dat heeft weinig zin, want er wordt dan alsnog niet besloten. De samenwerkingsprocedure
De samenwerkingsprocedure gaat in het eerste gedeelte van de besluitprocedure precies hetzelfde als de adviesprocedure met het verschil dat de raad niet gelijk een besluit maakt maar eerst een standpunt inneemt. Dan komt het tweede deel van de besluitvorming. Het standpunt van de raad wordt voorgelegd aan het Parlement. Als het parlement het voorstel goedkeurt wordt het omgezet tot een besluit. Als het Parlement echter tegen stemt dan kan de Raad alleen nog maar zijn besluit doordrukken door met unanimiteit voor te stemmen. Anders word het voorstel verworpen. Het parlement heeft hier een grotere machtspositie, omdat het Parlement mogelijk de besluiten kan blokkeren als de Raad daarover niet met unanimiteit stemt. Toch blijft de Raad hier het meest invloed houden omdat de Raad uiteindelijk bepaald of een voorstel erdoor komt ja of nee. De co-decisieprocedure

Deze procedure heeft precies dezelfde werking als de samenwerkingsprocedure alleen nu heeft het Parlement vetorecht gekregen. Dat betekend dat ze het standpunt van de Raad kunnen verwerpen en dan vind er geen besluit plaats. Het parlement heeft ook recht van amendement. Dat betekent dat ze veranderingen van de tekst mogen voorstellen. Als de commissie dan een nieuwe tekst heeft gemaakt dan moet het goedgekeurd worden door zowel door de Raad als het Parlement. Lukt dat niet dan word er een bemiddelingscomité opgericht en gaan ze overleggen. Als er dan een compromis komt dan moeten beide partijen dat aanvaarden wil het tot kracht komen. De Raad en het Parlement zijn beide wetgevers. Het is wel een ingewikkelde besluitvormingsprocedure maar het werkt een stuk sneller dan andere besluitvormingsprocedures. Vetorecht
Met moeilijke zaken word er met unanimiteit besloten genomen. Dat houdt in de dat ieder land vetorecht heeft. Dat heeft voordelen, maar ook zeker nadelen. Als voordeel heeft het dat er altijd consensus komt. Dus altijd een compromis tussen landen, wat er voor zorgt dat ieder besluit gedragen word door alle landen. Het nadeel is dat één lidstaat het besluit kan blokkeren, wat meerdere malen is gebeurd. Het buitenlands beleid word er ook op intergouvernementeel niveau besluiten genomen, want het onderwerp zit in de tweede pijler. Er moet dus besloten worden met unanimiteit. Dat is erg moeilijk omdat dit onderwerp erg gevoelig is. Dat bleek met de Irak oorlog die Amerika toentertijd wilde beginnen. Groot-Brittannië steunde de VS er in alleen Duitsland en Frankrijk totaal niet. Dit voorbeeld laat zien hoe moeilijk het is om tot een besluit te komen. Hierin raakte Europa dus verdeeld en gingen ze ieder hun eigen weg wat aantoont dat Europa nog geen eenheid is. Op het buitenlandsbeleid is nu een systeem bedacht. Als een land niet wil besluiten dat kunnen ze zich daarvan onthouden, maar dan blokkeren ze het besluit niet. Heel vaak willen ze toch tot een compromis komen en dat brengt veel tijd met zich mee. De minister in de raad wil dan wel meer van het onderwerp weten als ze gaan onderhandelen. Die voorbereidingen worden gedaan door de ambtenaren in het land van de lidtstaten, maar ook van de Europese Commissie. De voorbereidingen voor een overleg worden gedaan in een overlegstructuur, genaamd COREPER. COREPER
Het COROPER is het comité van permanente vertegenwoordigers. Ieder lidstaat heeft een afgevaardigde die als ambassadeur wordt gezien. In Brussel bereiden ze de vergaderingen voor. COREPER heeft echter geen beslissingsbevoegdheid. Het COROPER heeft ook weer nationale ambtenaren die het werk voorbereiden van wat hun doen. Meestal neemt de COROPER wel makkelijke besluiten waar geen ophef over bestaat. Het moet dan alleen nog door de Raad goedgekeurd worden. De makkelijke punten worden gezien als A-punten. De besluiten die politiek belangrijk zijn worden de B-punten genoemd. Daar concentreert de Raad zich dan op in de onderhandelingen. Naast het voorbereiden van de vergaderingen van de Raad fungeert de permanente vertegenwoordiger ook als een brug met de nationale overheden. Introductie De Europese Unie (EU) telt nu 25 andere landen.De uitbreiding van de EU is een feit geworden. De tien nieuwe lidstaten (Cyprus, Tsjechië, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slowakije en Slovenië) treden toe met dezelfde EU-doelstellingen als wij hebben. Namelijk het nastreven van vrijheid, democratie en welvaart. De nieuwe lidstaten zijn allemaal kleine lidstaten, behalve Polen. Ieder land heeft zijn eigen belangen en meningsverschillen. Door de vele belangen in de Unie kan besluitvorming lastig zijn in de huidige structuur die de EU heeft. De huidige structuur van de Europese Unie bestaat uit 3 pijlers. - De eerste is de pijler met een supranationaal (federaal) karakter. Supranationaal houdt in, dat het om een vergaande samenwerking gaat tussen de lidstaten met een bestuur dat boven de landen staat. De eerste pijler gaat voornamelijk over alles wat met de economie te maken heeft. Daar zijn de eerder ontstaande gemeenschappen al in opgenomen. Die Gemeenschappen zijn de Europees Economische Gemeenschappen, Europese Gemeenschappen voor Atoomenergie en de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal. De tweede en de derde pijler zijn pijlers met een intergouvernementeel karakter. Hier behouden landen meer hun soevereiniteit (zelfbeschikkingsrecht). Wel zijn er instellingen die voor een samenwerkingsverband zorgt. Voornamelijk de commissie en de Raad. - De tweede pijler gaat over veiligheidspolitiek met een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. - De derde pijler gaat tenslotte over Justitie. Dat houdt een samenwerkingsverband in op het gebied van binnenlandse zaken en natuurlijk justitie. De tweede en de derde pijlers gaan over zaken waar de lidstaten hun soevereiniteit niet willen verliezen, omdat die zaken gevoeliger liggen en ze daar dus niet hun zelfbeschikkingsrecht willen verliezen. Het verdrag van Maastricht is een compromis tussen Supranationale en Intergouvernementele structuur van de Europese Unie. Deze huidige structuur zorgt vaak voor vermindering van de slagvaardigheid van de Europese Unie. Met belangrijke zaken moet er meestal unaniem worden beslist. Dit heeft als voordeel dat elk groot besluit door iedereen wordt gedragen. Een groot nadeel is dat grote besluiten door maar één lidstaat kunnen worden afgekeurd, terwijl alle andere landen ervoor zijn. Omdat alle landen ermee eens moeten zijn wordt er meestal een compromis bereikt. Om dat te bereiken moeten beide partijen veel praten en elkaar overtuigen van hun gelijk. Als er geen akkoord bereikt is, kan het maanden maar ook jaren uitgesteld worden. Veel burgers zien de EU als een stug, ingewikkeld bestuursapparaat waar maar zelden iets bereikt wordt. Daarom is er onder andere een grondwet opgesteld. De Europese grondwet is een aanvulling op de eigen grondwet van de lidstaten en heeft een eigen bestaansrecht en autonomie. De bedoeling van de grondwet is om de burgers te laten zien dat Europa democratisch, transparant en daadkrachtig ten dienste van de burgers staat. De Europese grondwet vervangt eigenlijk in één tekst de belangrijkste bestaande verdragen. De bedoeling van de grondwet zorgt er dus voor dat het allemaal duidelijker wordt. De grondwet zorgt echter niet voor hervormingen van de instellingen en dus de manier waarop besluiten worden genomen. Er bestaat een spanningsveld in Europa tussen intergouvernementele en supranationale bestuursvormen. Bij intergouvernementele besluitvorming ligt de soevereiniteit bij de lidstaten en moeten beslissingen met unanimiteit genomen worden. Beslissingen nemen bij unanimiteit kost dan vaak veel tijd. Bij supranationalisme ligt de macht bij onafhankelijke afgevaardigden van de regering of van gekozen vertegenwoordigers.. Nu komen we op het punt waar ons profielwerkstuk over gaat. Moet de Europese Unie intergouvernementeel of supranationaal zijn, als het gaat om de belangen van Nederland? Om die vraag te kunnen beantwoorden behandelen wij eerst een aantal dingen wat die vraag aangaat: Wat houdt supranationaal in voor de Europese Unie? Supranationaal is een vorm van bestuur waarbij de lidstaten geen centraal staatsgezag wordt voorgestaan, maar waarin de afzonderlijke staten een zeer grote mate van zelfstandigheid wordt toegekend. De beslissingsbevoegdheden liggen bij het overkoepelende geheel. Als we het hebben over supranationaal in verband met de Europese Unie bedoelen we dat de beslissingen overgelaten worden aan de instanties van de Europese Unie zoals het Europees Parlement, de Europese Commissie en de Europese Raad. Dus de mensen die zeggen dat ze voor een supranationaal Europa zijn, zijn voor één centraal Europa waarbij de beslissingen plaats vind bij een hogere autoriteit dan bij hun nationale overheid. (Als de supranationale besluitvorming geheel wordt doorgevoerd) De lidstaten zijn dan eerder een soort deelstaten vergelijkbaar met de provincies in Nederland. De deelnemende landen staan een stukje van soevereiniteit (macht) af aan een organisatie die boven de landen staan. De gedachte hierachter is dat het gemeenschappelijke belang groter is dan het afzonderlijke belang van de deelnemende landen en dat het daarom de moeite waard is om de macht over te dragen naar een groter geheel dan op nationaal niveau. Letterlijk betekend supranationaal “boven” de naties. Waarom wordt de eerste pijler als Supranationaal gezien? De Europese Unie is in 3 gebieden verdeeld die pijlers worden genoemd. De eerste pijler is niet geheel supranationaal, omdat de landen altijd een bepaalde mate van soevereiniteit behouden. Maar de eerste pijler is komt wel het meest in de buurt van supranationaal. Het heet dan ook de gemeenschapspijler. De eerste pijler bestaat uit de Europese Gemeenschappen: de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EGA of EURATOM) en de Europees Economische Gemeenschap. De basis van de Europese Unie is dat we zaken regelen die we beter supranationaal kunnen regelen dan op nationaal niveau. Het eerste ding wat we in de Europese Unie supranationaal gingen regelen was de productie van Kolen en Staal. Beide grondstoffen waren strategische industrieën. Kolen was de belangrijkste grondstof van die tijd, eigenlijk wat nu olie is. Staal is weer van groot belang voor de wapenproductie. Om een grote oorlog als de tweedewereldoorlog niet weer mee te maken was het beter om de distributie en productie aan een supranationaal Bestuursorgaan over te laten. Het bestuursorgaan die dat beleid uitvoerde was de Hoge Autoriteit. Er deden 6 landen mee: Frankrijk, Duitsland, Italië, Nederland, België en Luxemburg. Deze landen vormden samen de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS). Het verdrag van Parijs richtte in 1951 de EGKS op. Omdat het verdrag een looptijd had van 50 jaar zijn de bevoegdheden van de EGKS in 2002 overgegaan naar de Europese Unie en is de EGKS dus opgeheven. De Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EGA of Euratom) hoort ook bij de eerste pijler. In 1951 werd in Rome het verdrag daarvoor getekend. Het voornaamste doel van EURATOM is de kernenergie te stimuleren en te reguleren. De samenwerking ging steeds verder. Nu is er zelf een economische/monetaire Unie genaamd de EMU (Economische Monetaire Unie). Het belangrijkste doel was een gezamenlijk munt uitbrengen en daarmee een gezamenlijk beleid voor de Euro. Dat betekende dat er voor Europa ook een centrale bank moest komen, de ECB. De ECB bepaald het beleid en kijkt of landen aan bepaalde voorwaarden voldoen. Er zijn 4 voorwaarden: 1 beperkte inflatie
2 klein begrotingstekort en kleine staatsschuld
3 wisselkoers mag niet teveel schommelen
4 rente % moet voldoen aan de Eu-normen
De ECB staat boven de nationale centrale bank en dat maakt het supranationaal. De Nederlandse bank raakt niet geheel zijn soevereiniteit kwijt. De president van de Nederlandse bank(op dit moment meneer Wellink) zit in de raad van bestuur van de ECB net zoals alle andere presidenten van de EMU. Verder bestaat de raad uit de president van de ECB (op dit moment meneer Trichet), de vice-president en nog 4 andere leden. De ECB is onafhankelijk van de politiek. Ze hebben geen invloed op het beleid. Wie is de man die de eerste stap deed naar een Supranationaal Europa? Jean Monnet is de eerste stichter van wat nu de Europese Unie heet. Geïnspireerd door het idee van Jean Monnet stelde Robert Schuman een plan voor om de productie van Kolen en Staal onder een hoge autoriteit te plaatsen. Dat werd uiteindelijk de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) genoemd. Het was ten eerste een praktische stap om het door een hogere autoriteit te laten regelen maar vooral een symbolische stap. Kolen en staal zijn de belangrijkste grondstoffen voor oorlog. Ieder land offerde zijn soevereiniteit op dat gebied op en het werd een symbool voor oorlog en vrede. Ik beschrijf beide Jean Monnet omdat hij een grote invloed had op de geschiedenis en het huidige beleid van de Europese Unie. Jean Monnet
Jean Monnet werd geboren in Cognac in het jaar 1888. Hij was zoon van een meubelmaker. Hij wilde alleen niet zijn vader achterna , want hij was meer geïnteresseerd in de internationale zaken die er speelde zoals de 1ste WO. Hij zag in de 1ste WO dat de geallieerde geen gezamenlijke economische structuur hadden. Jean Monnet stelde een plan voor aan de President van de franse ambassade om de oorlogsbronnen te gaan coördineren. Hij werd naar Londen gestuurd waar hij een engelse vloot voorzag van pure materialen zoals kolen en staal. Dat voorkwam uiteindelijk ook een duikbootoorlog. Na de 1ste WO ging hij bij zijn vader werken maar hij had nog steeds meer interesse in internationale zaken. Na een tijdje werd hij dan ook manager van een Amerikaanse bank. Op een gegeven moment vroeg Chiang Kai-Chek voor advies want hij wilde China moderniseren dus hij vetrok naar China. In 1940 de begindagen van de 2de WO vetrok hij naar Londen en probeerde hij samen met Churchill de franse regering aan de zijde van de geallieerde te houden. Daarna vetrok hij naar Amerika om het vrijheidsprogramma van Roosevelt te steunen. In 1945 kwam hij terug naar Frankrijk wat ernstig verzwakt was. Het moest herbouwd worden en het productieproces moest gemoderniseerd worden. Dit vroeg een samenwerking van agricultuur, de industrie en de vakbonden. Jean Monnet kreeg van president de Gaulle de opdracht om die samenwerking voor elkaar te krijgen. Jean Monnet merkte tijdens die opdracht dat als mensen om een tafel zitten en discussiëren en oplossingen bedenken voor de zelfde problemen dat de houding van de partijen dan veranderd. Dat was de tactiek van het plan om Frankrijk er weer bovenop te krijgen. Toen Frankrijk eindelijk weer een beetje opgebouwd was, begon de koude oorlog, wat weer zorgde voor een scheiding tussen oost en west. Jean Monnet zag maar één oplossing om weer een groot conflict te mijden in Europa. Ze moesten samenwerken met Duitsland en de belangrijkste oorlogsgrondstoffen onder een hogere autoriteit plaatsen. Het plan was begin mei 1950 klaar. Hij stelde het plan voor aan de minister van buitenlandse zaken, Robert Schuman. Hij vond het een goed plan en accepteerde het. Robert Schuman deelde de ideeen van Jean Monnet met de Duitse bondskanselier Konrad Adenauer. Ze konden goed overweg met elkaar want ze waren beide fel anticommunistisch. De Duitse bondskanselier accepteerde het plan en al snel sloten Italië en Benelux er zich bij aan. Voor het eerst stonden landen van Europa autoriteit af aan een hogere autoriteit. De gedachte daarvan is als het gemeenschappelijke belang groter is dan het afzonderlijke belang dan kan je beter de zaken supranationaal regelen. Jean Monnet werd president van de hogere autoriteit dat het bestuursorgaan was die het beleid uitvoerde. Hij vestigde de eerste instelling die supranationaal handelde in Europa. Het ging lange tijd goed, totdat Duitland weer een nieuw leger wilde recreëren dat kon zorgen voor een gevaarlijke stap terug van Europese eenheid. Jean Monnet stelde toen een alternatief voor om opnieuw een Europees leger te vestigen. Omdat de oorlog met de Sovjet-Unie dreigde stelde Rene Pleven een Community Defense Plan (CED) voor. Dat was een verdrag tot samenwerking van het leger tussen de zes landen. Frankrijk wilde dat echter niet en in 1954 weigerde Frankrijk dan ook ermee akkoord te gaan. Dat was zorgwekkend en Jean Monnet besloot een Actie Comité op te richten voor een gemeenschappelijk Europa. Het comité zorgde voor het bij elkaar brengen van de vakbonden en de politieke figuren van de 6 landen. Samen wilde hij een gemeenschappelijke markt en EURATOM oprichten. Dat lukte en de verdragen werden getekend in Rome op 25 maart. Jean Monnet bleef een belangrijke rol spelen in het gemeenschappelijke Europa. Hij bezocht onder andere president Kennedy wie Europa als een gelijke beschouwde van Amerika. In 1975 stopte hij ermee en trok hij zich terug in zijn woning bij Houjarray. Jean Monnet was de man die in één Europa geloofde en nog steeds zijn het zijn ideeën die de basis van de Europese Unie vormen.
Wat houdt intergouvernementeel in voor de Europese Unie? Intergouvernementeel is een bestuursvorm waar de lidstaten van de Europese Unie samenwerken, maar dat ze wel zoveel mogelijk hun soevereiniteit en zelfbeslissingsrecht zoveel mogelijk behouden. Dat betekent dat de lidstaten hun veto behouden bij belangrijke zaken zoals het gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid. Bij een intergouvernementele bestuursvorm krijgen de instellingen van de Europese Unie weinig tot geen macht. Mensen die voor een intergouvernementeel Europa zijn, zijn voor een samenwerkingsverband waarbij de lidstaten hun soevereiniteit behouden. Waarom worden de tweede en derde pijler als intergouvernementeel gezien? De tweede en derde pijler zijn intergouvernementeel gebleven omdat ze op bepaalde terreinen niet hun soevereiniteit willen verliezen. Zeker met zaken die gevoelig liggen willen ze hun soevereiniteit niet verliezen, omdat ze anders soms beslissingen moeten opvolgen waar ze het niet mee eens zijn. In maart 1953 werd al een Europese Politieke Unie (EPU) ontworpen. Daarbij hoorde ook het defensiebeleid van Europa (EDG). Officieel werd de EPU pas bij het verdrag van Maastricht toen ze het daarin opnamen. De EPU en de EDG vormen samen de tweede en de derde pijler. Het werd pas in 1992 opgenomen in een verdrag omdat Frankrijk tegen een supranationale structuur was en het besluit de hele tijd tegen hield. Met het verdrag van Amsterdam werden bepaalde terreinen in de derde pijler overgeheveld naar de eerste pijler. - De tweede pijler bestaat uit samenwerking op de terreinen van gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. - De derde pijler bestaat uit samenwerking op de terreinen van binnenlandse zaken en justitie
De tweede pijler ontstond ongeveer in 1970. Dat was het jaar dat Europa voor het eerst probeerde de landen op een lijn probeerde te krijgen over grote internationale problemen. Dat gebeurde op intergouvernementeel niveau. Pas in het verdrag van Maastricht werd dat officieel gemaakt. Een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid werd toen een doelstelling van de Europese Unie. Een afkorting van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid is GBVB. Het samenwerkingsverband van de GBVB houdt in dat de lidstaten een overlegverplichting hebben en dat ze proberen een gezamenlijk standpunt in te nemen op de gebieden waar de lidstaten een gemeenschappelijk belang hebben. Een onderdeel van het GBVB is het EVDB, wat de afkorting is voor Europees Veiligheid en Defensiebeleid. Het EVDB is opgericht om als één Europa op te kunnen treden in crisissituaties of bij vredesmissies. De instellingen daarvan zijn het politiek en Veiligheidscomité en het militaire comité. Deze twee instellingen staan weer onder toezicht van de Hoge Tegenwoordiger en de Raad van Ministers. De belangrijkste taak van het EVDB zijn de Petersbergtaken. Dat houdt in dat landen van de EU één leger kunnen maken. De lidstaten moeten in 60 dagen kunnen voldoen aan zo’n 50.000–60.000 manschappen. Die manschappen kunnen voor 3 verschillende missies ingezet worden; humanitaire missies, crisisbeheersing en vredesafdwingende missies. Het EVDB kan ook gebruik maken van EUROKORPS en een politiemacht van 5000 man. Dit samenwerkingsvormen van lidstaten apart van de EU. De EU werkt nauw samen met de NAVO bij missies. Ze overleggen samen wie het beste kan ingrijpen bij bepaalde.missies. Hierbij heeft NAVO wel de eerste keus. Als de EU besluit apart van de NAVO mee te doen met een missie mogen ze wel gebruik maken van de middelen die de NAVO heeft. Er zijn verschillende redenen waarom de tweede pijler in de EU intergouvernementeel besluit en niet supranationaal. Ten eerste omdat er neutrale landen zijn die hun neutraliteit niet willen verliezen. Als de tweede pijler supranationaal word betekend het dat de neutrale lidstaten mee moeten doen met bepaalde missies wat hun neutraliteit in gevaar brengt. Er zijn te verschillende opvattingen over het beleid wat ze moeten voeren. Frankrijk wil dat de Europese veiligheid in handen komt van de EU zelf. Groot-Brittannië wil dat de NAVO de eindverantwoordelijke blijft voor de veiligheid in Europa. Het onderwerp ligt erg gevoelig bij alle lidstaten dat is misschien wel de grootste reden dat ze hun soevereiniteit willen behouden. De derde pijler is de pijler waarin een samenwerking tussen de lidstaten is op het gebied van binnenlandse zaken en justitie. Ze hebben overleg over verschillende zaken zoals criminaliteit in het algemeen, terrorisme, handel in drugs en wapens, fraude enz. Dat er samenwerking is ontstaan heeft te maken met verschillende factoren. Onder andere door het openstellen van grenzen, samenwerking in de supranationale pijler, economische samenwerking, internationalisering van criminaliteit enz. De belangrijkste overeenkomst die de lidstaten hebben in de derde pijler, is de oprichting van Europol. Europol is de Europese Politiedienst. Voordat Europol bestond was er al zoiets alleen was die politiedienst gespecialiseerd in criminaliteit met drugs. De europol mag alleen in actie komen als er concrete aanwijzingen zijn dat er een criminele organisatie is en als er twee of meer lidstaten erbij betrokken zijn. Als dat niet zo is, moet de nationale politie dienst het doen in plaats van Europol. De organisatie Eurojust werkt samen op het gebied van justitie. Er is een centrale coördinatiegroep voor advocaten en rechters die ervoor zorgen dat informatie over strafzaken snel en efficiënt uitgewisseld worden. Het doel van Eurojust is dan ook het vergemakkelijken van de coördinatie bij onderzoeken die grensoverschrijdend zijn. Eurojust werkt samen met OLAF, dat is een organisatie die zorgt voor fraude bestrijding. OLAF werkt geheel onafhankelijk en kan bij alle belangrijke en relevante informatie komen van alle lidstaten en instellingen van de Europese Unie
Dat alle terreinen vast liggen in de pijlers is niet waar. Soms worden terreinen die eerst nog plaats vonden in de ene pijler overgeheveld naar de andere pijler. Dat is gebeurd toen er het akkoord van Schengen was aangenomen door alle lidstaten behalve door Denemarken, Groot-Brittannië en Ierland. Dat akkoord zorgde voor vrij verkeer van personen tussen lidstaten. Met dat terrein gingen ook asiel en immigratie mee naar de eerste pijler. Wat gebeurde er met de Franse zetelcrisis? Dat de EU voor een groot deel intergouvernementeel is, omdat de landen bang zijn hun soevereiniteit te verliezen weten we. Met de intergouvernementele besluitvormingsprocedure heeft ieder land een veto. Ze moeten met unanimiteit stemmen, om een besluit door te laten gaan. Deze methode heeft een keertje geleid tot en verlamming van de besluitvorming van de EU. In 1965 had Charles de Gaulle er genoeg van dat de Europese Gemeenschap neigde om supranationaal te worden (besluitvorming bij meerderheid). Uit protest bleven ze een half jaar weg. Dat zorgde ervoor dat de zetels leeg bleven en de Europese gemeenschappen niet meer kon functioneren, omdat ze geen besluiten konden nemen. Deze actie heeft ervoor gezorgd dat de lidstaten net zolang doorpraten totdat er een compromis bereikt is. Europa, wat zijn de voordelen en nadelen van Supranationaal en Intergouvernementeel? Dit is de werkelijke vraag waar ons profielwerkstuk over gaat. We kijken hier naar de voor- en nadelen van supranationaal en intergouvernementeel in het algemeen. Welke voordelen ze ons al hebben gebracht en welke voordelen ze ons kunnen gaan brengen. We gebruiken hier informatie van ons vorige hoofdstukken en baseren hier de voordelen en nadelen op. We gebruiken hierbij vooral het pijlersysteem omdat dat duidelijk weergeeft welke terreinen van de EU supranationaal zijn en welke intergouvernementeel. Algemene voordelen en nadelen van de Europese Unie
Als de lidstaten een gemeenschap vormen waar ze zowel financieel afhankelijk van elkaar zijn als maatschappelijk zullen ze niet zo snel oorlog met elkaar voeren. Oorlog zou dan voor maatschappelijke onvrede zorgen en er zouden financiële problemen ontstaan. Dat zorgt ervoor dat Europa een stabiel werelddeel is. Dat betekent echter niet dat er geen conflicten zijn, maar door de overlegstructuur van de EU zullen die niet snel ontaarden. Doordat Europa een redelijk stabiel werelddeel is, mede door het stabiele prijspeil van de euro, hebben de Europese landen vertrouwen in elkaar. Dat zorgt onder andere voor een grotere welvaart. De samenwerking van de EU is daar niet eens de directe reden voor, het gevoel om bij een stabiel werelddeel te horen is al genoeg. Dat kan je onder andere zien aan de groei van de economie van de nieuwkomers van de EU. De economie van de nieuwkomers groeide 22 % harder dan de 6 oude lidstaten, terwijl ze toch dezelfde voordelen hebben van de EU als de oude lidstaten. De EU levert op lang termijn veel voordelen voor de lidstaten. Ze worden later uitgebreider bespoken, maar dit zijn de algemene voordelen waar de eenwording van de EU voor zorgt: - Vrede en veiligheid - Grotere welvaart - Beter milieu - Voedselveiligheid - Veilige producten - Geen grenzen
Europa zorgt voor consumentenbelangen
Europa maakt richtlijnen voor producten en diensten. Soms tot in het kleinste detail. Al die richtlijnen komen uit Brussel en worden goedgekeurd door de lidstaten. Als het om hele belangrijke dingen gaat beslist de Raad erover. Als zij het niet goedgekeurd hebben gaat het niet door. Het is voor de consument een groot voordeel dat alle producten en diensten aan dezelfde voorwaarden moeten voldoen als in hun eigen lidstaat. Zo kunnen ze altijd een bepaalde kwaliteit verwachten in de EU. Voor de bedrijven is het af en toe wat minder, omdat zij soms aan strenge eisen moeten voldoen. Europa en milieu - huishoudelijke apparaten moeten een etiket hebben over energieverbruik - gevaarlijke industrieën moeten een rampenplan hebben - de kwaliteit van het water is vastgelegd - in het grondwater mag niet teveel nitraat zitten - Europese steden moeten afvalwater opvangen - olietankers moeten een dubbele wand hebben - uitlaatgassen van auto’s zijn aan een maximum gebonden - benzine moet aan kwaliteitseisen voldoen - oude elektrische apparaten moeten worden teruggenomen door de verkoper
Dat Europa het milieu in de gaten houdt is wel nodig, het milieu wordt dagelijks ernstig vervuild. Dat soort problemen zijn grensoverschrijdend en hebben ook grensoverschrijdende gevolgen. Als het ene land bijvoorbeeld het water ernstig vervuild kan dat ook effecten hebben voor een ander land waar die rivier ook doorheen stroomt. Of als een olietanker lekt in de Noordzee dan hebben nog veel meer landen er last van. Het is een groot voordeel dat Europa zorgt dat er richtlijnen zijn, zodat er geen milieurampen gebeuren. Dit zijn de redenen waarom Europa belangrijk is en dus de voordelen van Europa: - De Europese Unie is verantwoordelijk voor circa 70% van onze nationale wetgeving; - Europa is van groot belang voor onze nationale economie; - Europa leidt tot een versnelde aanpassing van de industrie; - Europa zorgt voor een groter aanbod van producten en diensten tegen lagere prijzen; - Europa staat voor een grotere mobiliteit van personen; - Europa is van belang voor de veiligheid en stabiliteit binnen Europa; - Europa trekt ten strijde tegen de grensoverschrijdende criminaliteit; - Europa pakt de asiel- en migratieproblematiek aan; - Europa draagt bij aan de voedsel- en productveiligheid, en dus de bescherming van de consument; - Europa zet zich in voor de bescherming van het milieu; - Europa stimuleert de samenwerking tussen kennisinstellingen en het bedrijfsleven Wat zijn de voordelen van supranationaal en de nadelen van intergouvernementeel? De Economische Monetaire Unie is een onderdeel van de eerste pijler. In de eerste pijler is de supranationale besluitvorming van toepassing, vandaar dat we hier de voordelen van de Economische Monetaire Unie gaan uitzoeken. Voordelen van een Economische Monetaire Unie

De overschakeling van de nationale munt naar de Euro was voor velen een grote stap. Toch is de overschakeling positief bevonden. Er zijn veel meer voordelen dan nadelen. De EMU zorgt voor economische stabiliteit en dat is het belangrijkste voordeel van de EMU. Door de economische stabiliteit hebben de mensen vertrouwen en dat zorgt voor investeringen. De Economische Monetaire unie hoort bij de eerste pijler en dat geeft aan dat het supranationaal is. De Euro is in 12 landen ingevoerd. In al die landen is er een vaste wisselkoers. Dat bevordert de handel tussen de lidstaten, omdat er geen onzekerheden meer bestaan over de hoogte van de wisselkoersen en dus over de prijzen van de buitenlandse goederen. Met de Euro kan je goed de prijzen vergelijken in de verschillende Euro-landen. Dat betekent dat je niet zo snel opgelicht kan worden als anders of niet zo snel iets te duur koopt. En dat betekent weer dat de landen gaan concurreren met elkaar en dat stimuleert de economie. Vakanties worden ook goedkoper omdat je niet meer het probleem hebt dat je valuta’s om moet wisselen. Al die landen met verschillende valuta’s hadden eerst een klein aandeel in de wereldgeldmarkt. Nu die landen zijn samengevoegd met een valuta hebben ze een veel groter aandeel. Het kan nu concurreren met andere wereldvaluta’s zoals de dollar en de yen. Dit zorgt weer voor stimulering van de economie in de EU. Europa moet intergouvernementeel blijven
Toen ik klein was, leek het mij een prachtig idee wanneer Europa één land zou worden. De Tweede Wereldoorlog – ‘de oorlog’ zeiden we toen – lag nog kort achter ons, en oorlogen werden gevoerd door landen. Wanneer Frankrijk en Duitsland samen één land zouden zijn, zouden ze ook geen oorlog meer kunnen voeren. Tot eind jaren tachtig ben ik er zo over blijven denken. Maar inmiddels had ik ook meningen over het binnenlands bestuur, en daarbij speelde decentralisatie een grote rol. En dat botste nogal eens met de praktijk van de Europese eenwording. Vooral het Europese aanbestedingsrecht bleek een inbreuk op de gemeentelijke autonomie. In Duitsland raakten de regeringen van de deelstaten in conflict met de Bondsregering omdat die bevoegdheden aan Europa had afgestaan die volgens de Duitse grondwet bij de Länder berustten. Soms gaat het om kleine dingetjes, zoals het aanvankelijke verbod om schoenreparaties onder het lage BTW-tarief te brengen, soms om wezenlijke ingrepen. Europa blijkt daarbij ook steeds meer voertuig van het neo-liberalisme. Wie bezwaar maakt tegen privatisering van de energiebedrijven en van de spoorwegen, of koeien tegen mond- en klauwzeer wil inenten, krijgt steevast te horen dat die bezwaren niet relevant zijn omdat Europa nu eenmaal anders besloten heeft. Discussie gesloten! De Europese verdragen lijken soms op een Doos van Pandora, met consequenties die niemand heeft voorzien. Ik ben voor een verkozen burgemeester, maar ik vind het desondanks merkwaardig dat die ons door Europa wordt opgedrongen. Wanneer er een Europese grondwet komt, mogen we aannemen dat die grondwet - net als nu al verschillende Europese verdragen - discriminatie naar afstamming zal verbieden. Zo’n grondwet zal dus de monarchie onmogelijk maken. Maar ook daarvan vind ik dat wij dat in Nederland zelf moeten uitmaken. Laat die roteuropeanen met hun rotpoten van onze rotkoningin afblijven! Daarom begon ik in Binnenlands Bestuur te pleiten voor decentralisatie binnen Europa. Een paar jaar later uitte ik samen met Ronald Plasterk in S & D van november 1992 mijn vreugde over de afwijzing door de Denen van het Verdrag van Maastricht. Het was een ongebruikelijk geluid binnen de PvdA, en is dat nog steeds. Inmiddels horen we opnieuw pleidooien voor een Europese regering. Of dat ook zou betekenen dat Europa echt één land wordt, blijft echter onduidelijk. Dat zou betekenen dat - net als Texas en Californië - de Europese landen niet langer lid zijn van de Verenigde Naties, maar dat de Europese Unie daarvan lid is, en die ook in de plaats van Engeland of Frankrijk een permanente zetel in de Veiligheidsraad bezet. Ik denk niet dat Engeland en Frankrijk deze eeuw een dergelijke stap zullen willen zetten, en ik denk ook niet dat we de Franse en Engelse socialisten zover zullen krijgen om daarvoor te pleiten. Het zou ook betekenen, dat Nederland zijn Ministerie van Buitenlandse Zaken en zijn ambassades verliest. Er blijft alleen een soort lobby-kantoor over in Brussel, zoals Groningen dat nu ook in Den Haag heeft. Daarmee gaat veel werkgelegenheid voor Minerva reünisten verloren. Ik zie dan ook het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken dit nog niet van harte bepleiten. In plaats daarvan dragen ze liever bevoegdheden van andere departementen aan Europa over, ook dingen waar de Amerikaanse staten zelf over mogen beslissen. Europa wordt zo een soort contramal van een federatie. De vraag is, of het de wereldvrede dichterbij zou brengen wanneer Europa één land wordt. Het zou Europa maken tot een machtsblok dat kan concurreren met de Verenigde Staten. Het voordeel ervan is, dat Europa zelfstandig in staat zou zijn tot humanitaire interventies, en daarbij niet meer afhankelijk zou zijn van de Verenigde Staten. Maar Europa zou dan ook kunnen kiezen voor interventies waar de Verenigde Staten tegen zijn, of interventies van de Verenigde Staten kunnen bestrijden. Het conflict tussen Israël en Palestina is een voorbeeld hoe je vanuit dezelfde internationale rechtsbeginselen verschillende keuzes kunt maken. Een Europa dat in staat is het op te nemen tegen de Verenigde Staten kan zo een gevaar voor de vrede worden. Maar ook intern moeten we ons afvragen, of we zoiets willen. Het zou betekenen dat niet Nederland maar Europa beslist over de militaire dienstplicht. Het zou kunnen betekenen dat Nederlandse dienstplichtigen worden gedwongen mee te vechten in een oorlog die door de grote meerderheid van de Nederlandse bevolking wordt afgewezen, alleen omdat ze dat in Frankrijk en Duitsland graag willen. Hierbij speelt een rol, dat ondanks vijftig jaar Europese integratie, er van integratie van de publieke opinies in het geheel gaan sprake is. Er zijn geen Europese dagbladen, en er zijn geen Europese TV-stations. Zelfs reclamecampagnes zitten per land anders in elkaar. Gedeeltelijk komt het door het taalverschil, en dat wordt alleen maar erger. Toen ik bij Kooyker in Leiden – zich noemende universitaire boekhandel – Das Herz schlägt links van Oskar Lafontaine wilde bestellen, keek men daar raar van op: een boek in het Duits! Maar het taalverschil is niet alles bepalend. Er is ook nauwelijks iemand die in Nederland Vlaamse kranten leest of naar de Vlaamse TV kijkt. Wat Europese landen in cultureel opzicht nog het meest gemeen hebben, is het kijken naar Amerikaanse films. Het gevolg is dat meningsvorming veel meer per land plaats vindt dan per politieke stroming. Vakbonden bepalen ook per land hun looneisen, en daardoor loopt de economische ontwikkeling van de verschillende landen in Europa sterk uiteen. Dat geldt zelfs als ze aan elkaar grenzen, zoals Nederland en Duitsland. Daarom vereist elk land zijn eigen monetair beleid, en was de euro een slecht idee. Om die reden moet Europa zich ook buiten de sociale zekerheid houden, want die is veel te veel gebonden aan waarden en instituties die per land verschillen. Omdat meningsvorming per land plaatsvindt, hebben Nederlandse socialisten en liberalen vaak meer gemeen dan Nederlandse en Franse socialisten. Dat maakt de verkiezingen voor het Europees parlement tot zo’n bloedeloze vertoning. Wanneer er gekozen zou moeten worden voor het voorzitterschap van de Europese commissie tussen Kok en Chirac, zouden de Nederlandse CDA’ers massaal voor Kok kiezen, en de Franse socialisten voor Chirac. Die laatste zou dus winnen, en daarom doen partijen er goed aan een Duitser of Fransman als kandidaat aan te wijzen. Het feit dat Europa nooit één land zal worden, en dat dat maar goed is ook, betekent niet dat er niets op Europees niveau georganiseerd moet worden. Zonder Europees beleid lukt het niet om het leegvissen van de Noordzee te voorkomen. Maar men moet wel terughoudend zijn met zo’n beleid. Vorig jaar moest bij de demonstraties tegen de hoge benzineprijzen in Frankrijk Europees beleid met geweld worden opgelegd. Dit jaar gebeurde dat bij ons met het veeteeltbeleid. Te veel Europees beleid leidt daarom eerder tot een Europese burgeroorlog dan tot het nooit meer oorlog waar de Europese integratie mee begonnen is. Daarom vind ik van de voorstellen van Schröder de gedachte om het landbouwbeleid terug te decentraliseren naar de lidstaten verreweg het meest interessant. Laten we niet vergeten dat het feit dat Joegoslavië één land was, niet verhinderd heeft dat daar een vreselijke burgeroorlog is uitgebroken. Men moet voor de organisatie van het minimaal noodzakelijke Europese beleid niet de nationale instellingen als voorbeeld kiezen, maar de gemeenschappelijke regeling zoals gemeenten die kennen. Dat wil zeggen, geen Europees parlement, maar openbare besluitvorming door de Europese regeringen, die daarover verantwoording moeten afleggen aan hun eigen parlement. Die regeringen zullen ook veel minder geestdriftig zijn om steeds maar meer bevoegdheden bij de Europa te leggen. De besluitvorming zou voorbereid moeten worden door een kleine commissie, waar lang niet elk land in vertegenwoordigd hoeft te zijn. Laat de grote landen elk één lid aanwijzen, en groepen van landen – zoals de Benelux – de overige. Er moet ook beter worden nagedacht over de uitbreiding. Die stokt aan de noordwestkant, waar landen met een sterke democratische traditie als Groot-Brittannië, Zweden en Denemarken buiten de EMU blijven, en Noorwegen, de Far Oer en IJsland zelfs buiten de Europese Unie. Alleen het katholieke Ierland voelt zich prima thuis in Europa. Aan de zuidoostkant heerst daarentegen een groot enthousiasme om zich bij Europa aan te sluiten in landen waar de democratie nooit goed wortel heeft geschoten. Niemand kan aangeven waar hier de grens ligt. Waarom Roemenië en Turkije wel, en Rusland en Tunesië niet, wanneer die landen dat zouden willen? Of zien we in de Europese Commissie de voorloper van een wereldregering? Maar is dat niet een beetje te hoog niveau om over de bevissing van de Noordzee te praten? ‘Wie bezwaar maakt tegen privatisering van de energiebedrijven en van de spoorwegen, of koeien tegen mond- en klauwzeer wil inenten, krijgt steevast te horen dat die bezwaren niet relevant zijn omdat Europa nu eenmaal anders besloten heeft. Discussie gesloten!’ De auteur heeft het idee dat, wanneer de besluitvorming in de EU supranationaal is, de gewone burger geen inspraak meer heeft en alles voor hen bepaald wordt door de hogere autoriteiten, zonder discussie mogelijk. De gewone burger heeft echter wel inspraak omdat er elke vier jaar verkiezingen worden gehouden over welke partijen zitting mogen nemen, en met welke hoeveelheid zetels, in het Europese Parlement. Hierdoor heeft de burger dus indirect wel invloed op het bestuur. Dit is dezelfde besluitvorming als in Nederland, met als verschil dat het bij de EU om veel meer landen gaat. ‘De Europese verdragen lijken soms op een Doos van Pandora, met consequenties die niemand heeft voorzien. Ik ben voor een verkozen burgemeester, maar ik vind het desondanks merkwaardig dat die ons door Europa wordt opgedrongen. Wanneer er een Europese grondwet komt, mogen we aannemen dat die grondwet - net als nu al verschillende Europese verdragen - discriminatie naar afstamming zal verbieden. Zo’n grondwet zal dus de monarchie onmogelijk maken. Maar ook daarvan vind ik dat wij dat in Nederland zelf moeten uitmaken. Laat die roteuropeanen met hun rotpoten van onze rotkoningin afblijven!’ De auteur denkt dat met de invoering van de Europese grondwet het koningshuis zal verdwijnen, op basis van de wet tegen discriminatie naar afstamming. Nederland zal echter de grondwet nooit aannemen als dat zou betekenen dat het koningshuis daarmee zou verdwijnen. Bovendien zou Nederland het koningshuis als traditie kunnen uitleggen in plaats van discriminatie. Hier noemt de auteur zichzelf tevens een roteuropeaan, omdat hij er niet aan denkt dat wij ook bij Europa horen. Overigens wordt de belangrijkste besluitvorming nog intergouvernementeel genomen, dus kunnen belangrijke zaken als deze Nederland niet zomaar opgedrongen worden. ‘Het zou ook betekenen, dat Nederland zijn Ministerie van Buitenlandse Zaken en zijn ambassades verliest. Er blijft alleen een soort lobby-kantoor over in Brussel, zoals Groningen dat nu ook in Den Haag heeft. Daarmee gaat veel werkgelegenheid voor Minerva reünisten verloren.’ Deze beredenering bevat een foute argumentatie. De auteur gaat er namelijk vanuit dat Nederland automatisch al zijn werkgelegenheid verliest bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, terwijl deze functies helemaal niet verloren hoeven te gaan. Áls het eenmaal zover zou zijn, zouden deze functies toch noodzakelijk zijn in het Europees bestuur. Nederland zou dan een soort regio worden waarbij de EU ook ambtenaren nodig heeft. Er zou overigens nog heel wat moeten gebeuren voordat Nederland zijn soevereiniteit volledig opgeeft. Bovendien zijn andere Europese landen nog veel eurosceptischer en lopen sommige landen nog veel meer achter bij de integratie van Europa. ‘De vraag is, of het de wereldvrede dichterbij zou brengen wanneer Europa één land wordt. Het zou Europa maken tot een machtsblok dat kan concurreren met de Verenigde Staten. Het voordeel ervan is, dat Europa zelfstandig in staat zou zijn tot humanitaire interventies, en daarbij niet meer afhankelijk zou zijn van de Verenigde Staten. Maar Europa zou dan ook kunnen kiezen voor interventies waar de Verenigde Staten tegen zijn, of interventies van de Verenigde Staten kunnen bestrijden. Een Europa dat in staat is het op te nemen tegen de Verenigde Staten kan zo een gevaar voor de vrede worden.’ De auteur vergeet hierbij het bestaan van de NAVO, waar Nederland en de VS beiden inzitten. Het is ook hoogst onwaarschijnlijk dat er een oorlog zou ontstaan tussen Europa en de VS alleen omdat Europa een machtige positie heeft. ‘Maar ook intern moeten we ons afvragen, of we zoiets willen. Het zou betekenen dat niet Nederland maar Europa beslist over de militaire dienstplicht. Het zou kunnen betekenen dat Nederlandse dienstplichtigen worden gedwongen mee te vechten in een oorlog die door de grote meerderheid van de Nederlandse bevolking wordt afgewezen, alleen omdat ze dat in Frankrijk en Duitsland graag willen.’ Nederland zou nooit in een oorlog meevechten waarbij er geen gekwalificeerde meerderheid voorstemt. Zelfs áls er met supranationale besluitvorming besloten wordt, zou er nog een meerderheid nodig zijn. Hiernaast bestaat er een Europa van verschillende snelheden. Bijvoorbeeld Denemarken, Groot-Brittannië en Ierland doen niet mee met het akkoord van Schengen. Datzelfde zou Nederland kunnen doen met de militaire dienstplicht. Dat zou betekenen dat Europa supranationale besluitvorming kan doorvoeren zonder dat zij dingen tegen hun zin in doen. ‘Vakbonden bepalen ook per land hun looneisen, en daardoor loopt de economische ontwikkeling van de verschillende landen in Europa sterk uiteen. Dat geldt zelfs als ze aan elkaar grenzen, zoals Nederland en Duitsland. Daarom vereist elk land zijn eigen monetair beleid, en was de euro een slecht idee. Om die reden moet Europa zich ook buiten de sociale zekerheid houden, want die is veel te veel gebonden aan waarden en instituties die per land verschillen.’ Het hele begrip van de Europese Unie is juist dat alle landen op hetzelfde niveau komen te liggen, o.a. qua welvaart. Het idee van de auteur is dus absurd, want de euro heeft juist als bedoeling dat de landen uiteindelijk op gelijke lijn komen. Hierna kan de sociale zekerheid op Europees niveau ingevoerd worden. ‘Te veel Europees beleid leidt daarom eerder tot een Europese burgeroorlog dan tot het nooit meer oorlog waar de Europese integratie mee begonnen is.’ Te veel Europees beleid, zoals de auteur dat noemt, kan inderdaad voor incidenten zorgen, hoewel er bij goede overeenstemming geen sprake hoeft te zijn van dit beleid. Het kan nooit zo zijn dat iedereen het ermee eens is, dat is niet allee zo in Europa, in elk land. Wat zijn de nadelen van supranationaal en de voordelen van intergouvernementeel? Wat betreft de Economische Monetaire Unie is het volgende nadelig voor de landen als er op supranationaal niveau besloten wordt: wanneer de landen in een economische depressie zitten kunnen zij niet zelf hun wisselkoers kunnen bepalen. In zo’n geval staat de stabiliteit van de euro centraler dan de economische welvaart in dat specifieke land. Als in een Europees land de economie slecht gaat kan dat zijn invloed hebben op de gehele Europese economie. Daar staat weer tegenover dat als het in Nederland slecht gaat met de economie dat we wel steun krijgen van de Europese Unie. Dat is nu echter niet het geval. Nederland is nu de grootste nettobetaler van de Europese Unie. Wanneer besluiten op zo’n hoog niveau plaatsvinden, kan het voorkomen dat er conflicten ontstaan omdat de ‘gewone’ burgers zich ongehoord en benadeeld hierdoor kunnen voelen. Sommige besluiten kunnen opgedrongen worden aan bepaalde landen, terwijl het voor hen nadelig kan zijn maar wel voordelig voor andere landen binnen de Europese Unie. In zo’n geval is een intergouvernementele besluitvorming veel handiger, dit kan namelijk de kans op conflicten en mogelijke burgeroorlogen wegnemen. Een groot voordeel van intergouvernementele besluitvorming is dat alle landen met unanimiteit voor een besluit moeten stemmen. Dat betekent dat landen altijd achter een besluit staan en dat daar dan geen conflicten over kunnen ontstaan. Er wordt gewoon net zolang doorgepraat tot er een compromis bereikt is. Wanneer er besluiten worden genomen op supranationaal niveau over de Europese defensie kan dat bij sommige landen de neutraliteit in gevaar brengen. Deze landen moeten dan met missies meedoen, waar ze helemaal niet achter staan. Ook kan het verplicht worden om in dienst te gaan, terwijl Nederland hier helemaal niet achter staat. Conclusie Nadat we het bestuurssysteem, de pijlerstructuur en de voor- en nadelen van supranationaal en intergouvernementeel uitgebreid hebben besproken, zijn we erachter gekomen dat zowel volledig supranationale besluitvorming als volledig intergouvernementele besluitvorming geen goede oplossingen zijn. Op dit moment is er in de Europese Unie een mix van supranationale en intergouvernementele besluitvorming. De belangrijkste beslissingen worden vooralsnog op intergouvernementeel niveau gehouden. Wij zijn tot de conclusie gekomen dat dit inderdaad een goede oplossing is, echter vinden wij dat er meer bevoegdheden moeten komen liggen bij supranationale besluitvorming. Zoals wij al eerder hebben uitgelegd kunnen besluiten in verschillende snelheden worden genomen. Wanneer een land het er op een bepaald onderwerp bijvoorbeeld totaal mee oneens is, wordt dat land niet verplicht alsnog hierin mee te gaan. Dit is dus een soort tussenweg tussen supranationaal en intergouvernementeel, zoals Ierland, Groot-Brittannië en Denemarken dit met het huidige akkoord van Schengen doen. Wij zijn van mening dat Europa vooral de dingen op supranationaal niveau moet regelen die grensoverschrijdend zijn en dat de dingen die alleen van belang zijn voor het land zelf, op intergouvernementeel niveau besloten worden. De Europese Unie is opgericht om vrede, veiligheid en het kennisniveau te kunnen handhaven en verbeteren in de Europese landen. Europa houdt zich met die zaken bezig, maar dat is een heel breed begrip. Er moeten echter duidelijke bevoegdheden en grenzen komen in de bezigheden en interventie van de Europese Unie, namelijk wat ze aan de landen zelf overlaten en wat zij op Europees niveau beslissen. Als ze de onderwerpen eenmaal hebben vastgelegd kunnen ze dan dat als doelstellingen nemen en daarop integreren. Ieder land kan dan op verschillende snelheden integreren en dan hoeven besluiten niet geforceerd te worden genomen. Er zijn vijfentwintig EU landen. Ieder land heeft zijn eigen standpunten en belangen. Het is bijna onmogelijk om al die verschillende landen op één lijn te krijgen met beslissingen die genomen moeten worden. Je krijgt nooit consensus met al die landen. Als je intergouvernementele besluitvorming aanhoudt heb je de kans dat de Europese Unie niet meer besluitvaardig kan zijn. Wij zijn dan ook van mening dat de instellingen van de EU zodanig veranderd moeten worden dat besluitvorming op intergouvernementele wijze toch mogelijk moet blijven. Met supranationale besluitvorming heb je dat probleem niet. Er wordt gestemd met gekwalificeerde meerderheid en dat bespoedigt de besluitvorming. Echter heb je dan wel de kans dat er conflicten ontstaan, omdat bepaalde besluiten de landen opgedrongen worden. Nawoord We stonden voor een ongelooflijke taak. Wij moesten 80 uur vullen met als onderwerp de Europese Unie. Uiteindelijk hebben we die 80 uur zelfs bijna volledig benut. Hierop terugkijkend was het zwaarder, moeilijker en kostte het meer tijd dan verwacht. Maar nu wij het eenmaal afhebben geeft dit een grote voldoening. We hebben boeken gelezen, het internet uitgespit en vooral veel nagedacht om tot dit resultaat te komen. Om de voor- en nadelen van supranationaal en intergouvernementeel te bedenken en op te schrijven was nog het moeilijkst. Er is zoveel te vinden over die verschillende besluitvormen maar zeer weinig over de voor- en nadelen ervan. Het eerste gedeelte van ons profielwerkstuk was echter iets makkelijker. Er was veel informatie over te vinden, het bundelen, sorteren en formuleren van die bronnen was echter nog best veel werk. Achteraf gezien hadden wij dit onderwerp misschien niet gekozen, maar ondanks dat was het nog best interessant. Bronnen http://drcwww.uvt.nl/dbi/instructie/eu/nl/T11.htm
Over de drie pijlers van de EU en het bestuur

http://europa.eu.int/index_nl.htm
Portaalsite van europa. http://www.jean-monnet.ch/anglais/pMonnet/monnet3.htm Biografie Jean Monnet
http://nl.wikipedia.org/wiki/Europese_Unie#Intergouvernementalisme_of_supranationalisme
Uitgebreide informatie over de EU: geschiedenis, federaal of confederaal en bestuur. http://nl.wikipedia.org/wiki/Statenbond
Duidelijke uitleg over confederatie en federatie
http://nl.encarta.msn.com/encyclopedia_1021513904/Europese_Unie.html#s2
Over de drie pijlers van de EU
http://www.eu.nl/netherlands/eu_in_het_kort/index_nl.htm
EU in het kort; geschiedenis, doelstellingen en bestuur. http://www.euabc.com
Definities en termen. http://www.europasite.net
Uitgebreide geschiedenis. http://www.europese-beweging.nl/ Informatie over de geschiedenis en verdragen van de EU
http://www.grondweteuropa.nl/ Over de doelstellingen van de EU en haar grondwet

BOEKEN
Europa, wat heb ik eraan? Wat de EU concreet doet en waarom
Auteur: Bob van den Bos
Wij en Europa: Nederland op zoek naar zijn identiteit. Artikelen van de Volkskrant samengesteld door Paul Brill
Meer of minder Europa? Auteur: André Riche
Europese Unie voor Dummies
Auteur: Sander Simons
Een gedifferentieerd Europa
Auteurs: H.C. Posthumus Meyjes, A. Szász, C. Berttram en W.F. van Eekelen
De nationale staat onhoudbaar maar onmisbaar? Auteur: A. van Staden
Nationalisme versus Europese integratie
Auteur: Leo Weerdenburg

REACTIES

L.

L.

Mooi werkstuk zo kom ik weer een stuk verder, Bedankt!

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.