Inleiding
Op 1 Januari 2002 was het zover: De Euro werd het nieuwe betaalmiddel van 12 van de EU- landen (zie afbeelding). Nederland behoort hier ook toe. Het is begrijpelijk dat deze verandering van valuta grote gevolgen met zich meebrengt, we zullen immers moeten betalen met ander geld, dat ook nog eens een andere waarde heeft. 1,- is namelijk niet fl 1,-, maar is gelijk aan 2,20371. Het lijkt dus net alsof we andere prijzen gaan betalen voor de producten. Dit is natuurlijk niet zo, alle prijzen zijn verrekend volgens de regels, net als de lonen. In de periode 1 Januari 1999- 1 Januari 2001 vond de overschakeling van de gulden naar de Euro plaats door het bankwezen en de financiële sector. Vanaf 1 Juli 2001 prijsden toonbankinstellingen hun producten zowel in guldens als in Euro's. Zowel de consumenten als de producenten konden zo aan de nieuwe valuta wennen.
In dit werkstuk ga ik me richten op de gevolgen die de invoering van de Euro met zich meebrengt voor de werkgelegenheid in de EMU. Eerst ga ik vertellen over de geschiedenis van de Euro. Daarna zal ik ingaan op de gevolgen van de invoering van de Euro voor de inflatie, de rente en de investeringen door bedrijven. Daarna trek ik hieruit conclusies met betrekking tot de werkgelegenheid. Tot slot zal ik een korte samenvatting maken waarin ik antwoord geef op mijn hoofdvraag:
Wat zijn de gevolgen van de invoering van de Euro voor de werkgelegenheid in de EMU?
Hoofdstuk 1
Hoe is de euro ontstaan?
Par. 1.1: Wat is de Euro?
De Euro is de naam van de munt die vanaf 1 Januari 2002 het wettige betaalmiddel is voor 12 van de EU-landen. Deze nieuwe valuta komt natuurlijk niet zomaar uit de lucht vallen. Vele verdragen hebben uiteindelijk geleid tot een Economische en Monetaire Unie (EMU). Hieronder volgt een kort overzicht van de verschillende stappen die genomen zijn om uiteindelijk te komen tot deze EMU.
Par. 1.2: De stappen.
1) De oprichting van de EGKS (Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal) in 1951, door Nederland, België, Luxemburg, Duitsland, Frankrijk en Italië. De EGKS is ontstaan op voorstel van de Franse minister van buitenlandse zaken Robert Schuman. In feite was dit de eerste aanzet voor de Europese samenwerking en zijn de zes deelnemende landen de grondleggers van de latere Europese unie en eurozone. Met de EGKS werd het beheer over de kolen en staalindustrieën in handen gegeven van een supranationale autoriteit. Lidstaten dragen daarvoor een deel van hun soevereiniteit over aan de EGKS. Oorlog tussen de lidstaten moest hiermee tot het verleden gaan behoren.
2) Op 25 Maart 1957 bekrachtigden de eerder genoemde 6 landen in Rome een tweetal verdragen: de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) werden opgericht. Eind 1985 is het verdrag van de EEG voor de eerste keer herzien met de Europese Akte. Het belangrijkste onderdeel van deze Akte was de afspraak om per 1 Januari 1993 te komen tot een Europese interne markt.
3) Het verdrag van Maastricht, in februari 1992 ondertekend door de toen nog twaalf lidstaten van de Europese Gemeenschap, verwezenlijkte de intenties van de Europese Akte. De oude Europese gemeenschappen werden vervangen door de nieuwe Europese Unie (EU). De bestaande EG-verdragen werden uitgebreid met bepalingen over samenwerking op beleidsterreinen als economisch en monetair beleid, buitenlands en veiligheidsbeleid, sociaal beleid en onderdelen van de beleidsterreinen van Justitie en Binnenlandse Zaken. Hiermee is de pijlerstructuur ontstaan van de Europese Gemeenschap. Dit verdrag van Maastricht stippelt een tijdschema in drie fasen uit voor de totstandkoming van een Economische Monetaire Unie met een gemeenschappelijke munt, een centrale bank en een financiële markt zonder binnengrenzen. Om toe te kunnen treden tot deze EMU zullen landen aan een aantal voorwaarden moeten voldoen. Op 1 januari 1973 traden 3 nieuwe lidstaten toe tot de EG: Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk. Noorwegen haakte op het laatste moment af. Acht jaar later werd Griekenland lid, in 1986 gevolgd door Spanje en Portugal. Finland, Zweden en Oostenrijk traden op 1 Januari 1995 tot de Europese Unie toe. Op dit moment zijn in totaal 15 lidstaten bij de Europese Unie aangesloten.
4) Op 18 Juni 1997 bereikte de Europese raad (dat zijn de staatshoofden en regeringsleiders) overeenstemming over het Verdrag Van Amsterdam. Dit maakte de weg vrij voor de start van het uitbreidingsproces met landen in Midden- en Oost-Europa en Cyprus. Het verdrag betekent vooral winst op het vlak van de democratisering, het Europees Parlement kreeg voortaan op meerdere terreinen de rol van medewetgever. Daarnaast werden afspraken gemaakt over de economische stabiliteit van de EMU: het Stabiliteits- en Groeipact. Dit pact bevat afspraken over de begrotingsdiscipline die de deelnemers aan de EMU na de invoering van de euro zullen betrachten.
5) In het weekend van 1, 2 en 3 Mei 1998 besloot de Europese raad dat elf landen mogen toetreden tot de EMU. Dit zijn: Nederland, België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Oostenrijk, Portugal en Finland. Later kwam Griekenland er nog bij. Daarnaast is op 3 mei 1998 bekend gemaakt tegen welke onderlinge verhouding de EMU -valuta's per 1 Januari 1999 opgaan in de euro. Indien nodig, kunnen de centrale banken ingrijpen, zodat de wisselkoersen op de afgesproken niveaus uitkomen.
6) 1 Januari 1999 is de EMU van start gegaan. De munten van de deelnemende landen zijn definitief aan elkaar gekoppeld en zijn slechts ‘verschijningsvormen' van de euro geworden.
7) 1 Januari 2002 zijn de euromunten en bankbiljetten in omloop gebracht. Uiterlijk 1 maart 2002 zijn de nationale valuta's geen wettige betaalmiddelen meer.
Hoofdstuk 2
De Europese Centrale Bank
Par. 2.1: Wat is de ECB? De ECB, de Europese Centrale Bank, die in Frankfurt is gevestigd, is sinds 1 januari 1999 verantwoordelijk voor het gezamenlijke monetaire beleid in de EMU en voor de uitgifte van de eurobankbiljetten. Sinds 1 januari 1999 stuurt de ECB de rente op de geldmarkt in alle eurolanden. Samen met de nationale centrale banken vormt de ECB het Europese Stelsel van Centrale Banken (ESCB). De Raad van Bestuur van het ESCB, dat wil zeggen, de presidenten van de nationale centrale banken en de directie van het ECB, stelt de grote lijnen van het monetaire beleid vast. De dagelijkse invulling daarvan doet de directie van de ECB. De nationale centrale banken - in Nederland is dat de Nederlandsche Bank - zorgen voor de uitvoering van dit beleid. Par.2.2: Het beleid van de ECB. De voornaamste doelstelling van de ECB is ervoor te zorgen dat de waarde van de euro stabiel blijft. Daarbij gaat het om de interne waarde van de euro, dus het vermijden van inflatie waardoor de koopkracht achteruit gaat. Eventuele veranderingen in de externe waarde, dus de wisselkoers van de euro t.o.v. bijvoorbeeld de dollar, worden daarbij voor lief genomen. Het accent ligt duidelijk op de inflatiebestrijding. Par. 2.3: Het rente-instrument. Het belangrijkste instrument dat de ECB heeft om de inflatie te beperken is de korte rente. De ECB kan door haar eigen rentetarieven te verhogen de banken dwingen ook hun rente te verhogen. Particuliere banken zijn in het EMU-gebied namelijk altijd aangewezen op kortlopend krediet van de ECB. Als de ECB de banken een hogere kredietprijs berekent, zullen zij die gestegen rente ook aan hun klanten doorgeven. Krediet in rekening courant, ‘rood staan', wordt duurder. De geldmarktrente, zoals we de korte rente ook wel noemen, stijgt. Als de rente verhoogd wordt, dan wordt lenen duurder. Mensen zullen dan gaan sparen en minder lenen om bestedingen te doen. De geldhoeveelheid neemt als gevolg hiervan af en de bestedingen ook. Als bestedingen afnemen zal dit inflatie tegenhouden. Als de inflatie te hoog blijkt te worden zal de ECB de rente dus verhogen. Zo'n 2% inflatie is het maximum wat zij zal toestaan (lesbrief economische integratie). Hoofdstuk 3 Wat zijn de gevolgen van de invoering van de euro voor de inflatie en wat betekent dat voor de werkgelegenheid? Par. 3.1: Wat is inflatie. Inflatie wordt omschreven als een algehele prijsstijging. Je kunt inflatie grofweg in tweeën delen. Ten eerste kosteninflatie: inflatie die wordt veroorzaakt door hogere productiekosten die worden doorberekend in de verkoopprijs en ten tweede bestedingsinflatie: inflatie die veroorzaakt wordt door te hoge bestedingen. Par. 3.2: Invloed euro op de inflatie. Bij de komst van de euro moesten alle prijzen van guldens naar euro's omgerekend worden. Dit had als negatief extern effect dat alle producten duurder werden door afrondingsverschillen. Zo werd bijvoorbeeld een film bij de videotheek bij de omschakeling naar de euro f 0,80 duurder. Hiervoor was deze nog f 8,- nu 4,-. Door deze manier van omrekenen van gulden naar euro worden alle producten zo'n 10% duurder zoals in het voorbeeld is te zien. Dit betekent een verlies van de koopkracht van de consument, waardoor zij niet in staat zijn hun oude bestedingen te blijven voortzetten. Dit is niet de enige oorzaak van inflatie die de invoering van de euro met zich meebrengt. Door het wegvallen van de wisselkoersrisico's tussen de 12 EMU-landen, waartussen ongeveer 70% van de handel plaatsvindt, heeft een ondernemer geen risico meer dat zijn aankopen onverwachts duurder uit komen te vallen. Hierdoor zijn prijzen vrij stabiel en is er geen sprake van geïmporteerde kosteninflatie, die wordt veroorzaakt door hogere prijzen in het buitenland. Mede door het wegvallen van de grenzen van financiële markt is de markt steeds transparanter geworden. Dit zorgt ervoor dat consumenten de prijzen goed kunnen vergelijken. Hierdoor is de concurrentie tussen de EMU landen enorm toegenomen. Producenten zijn nu niet meer in staat om hun prijzen zonder meer te laten toenemen en moeten rekening houden met de concurrentie in het EMU-gebied. Dit geldt vooral bij een markt van ‘volkomen concurrentie', waarbij het product homogeen is en dus géén of weinig onderscheid vertoont bij de verschillende producenten. Dit zijn goederen zoals rijst, graan en aardappelen. Zoals reeds in hoofdstuk 2 is uitgelegd is er bij de komst van de euro ook een monetaire unie ontstaan die wordt geleid door een centrale bank; de ECB. Deze heeft als deelbeleid om de geldhoeveelheid in de gaten te houden in Euroland. Als de ECB de geldhoeveelheid beperkt dan heeft de consument minder te besteden en is de kans op bestedingsinflatie gering. Het is dan ook de bedoeling van de centrale bank om met dit beleid de inflatie te beperken. Par. 3.3: Invloed inflatie op de werkgelegenheid. De komst van de euro zoals hiervoor behandeld is, brengt zowel negatieve als positieve gevolgen voor de inflatie en dus de werkgelegenheid met zich mee. Negatief gevolg van de euro voor de werkgelegenheid is, dat door de invoering ervan ondernemers hun prijzen in hun voordeel omrekenen. Dit leidt soms wel tot een prijsverhoging van 10%. De koopkracht daalt en daarmee dus de afzet van de ondernemers. Een dalende afzet geeft een dalende productie en dat heeft weer als gevolg dat er ontslagen vallen. Echter wanneer de bestedingen weer toenemen zullen deze conjunctureel werklozen weer aan een baan komen, omdat de productie dan weer toeneemt en hun arbeidskracht weer nodig is. Tevens bij een dalende koopkracht zullen werknemers looneisen stellen om hun koopkracht in stand te houden. Hogere lonen zorgen voor hogere kosten van de ondernemer, kosteninflatie. Daarbij komt nog eens dat wanneer de lonen meer stijgen dan de arbeidsproductiviteit het voordeliger is om arbeid te vervangen door kapitaal dat als gevolg heeft dat het aantal arbeidsplaatsen afneemt. Dit verschijnsel van vervanging van arbeid door kapitaal heeft tot gevolg dat het aantal structureel werklozen toeneemt. Deze werklozen zullen dus ook bij een toename van de bestedingen niet meer aan het werk komen, omdat het aantal arbeidsplaatsen gewoonweg is vermindert. De inflatie kan zoals was te lezen in par. 3.2 ook verminderen door de komst van de euro. De positieve uitwerkingen van de euro op de inflatie zullen hogere bestedingen tot gevolg hebben. De productie zal hierdoor toenemen en de kosten per product kunnen hierdoor afnemen waardoor de ondernemer een groter percentage winst heeft. Het is in dit geval dan ook niet nodig om prijsverhogingen door te voeren als ondernemer, de winst is immers al hoger dan voorheen. Een hogere productie brengt een hogere afzet met zich mee, en een hogere afzet weer een grotere behoefte aan arbeidskrachten. Par. 3.4: Conclusie Wat betreft de inflatie zal de komst van de euro zowel positieve als negatieve gevolgen hebben. Op den duur zullen de positieve gevolgen de overhand nemen, want de conjuncturele werkloosheid zal mede door het beleid van de ECB, dat is toegespitst op het verlagen van de inflatie, weer dalen door een aantrekkende conjunctuur. Het negatieve gevolg voor de inflatie door de invoering van de euro, is dat er structurele werkloosheid kan ontstaan. Op lange termijn zullen deze verdwenen arbeidsplaatsen wel weer terugkomen, maar deze ontwikkeling leg ik nader uit in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 4 Wat zijn de gevolgen van de invoering van de euro voor de rente
en wat betekent dit voor de werkgelegenheid? Par. 4.1: Wat is rente precies. Rente is de vergoeding die men ontvangt voor het ter beschikking stellen van kapitaal of het geld dat men moet betalen voor het lenen van geld. Je kunt hierbij onderscheid maken tussen lange en korte rente. Korte rente betaal je voor leningen met een looptijd van korter dan een jaar en lange rente betaal je dan ook vanzelfsprekend wanneer je geld leent voor een periode van langer dan een jaar. De hoogte van de rente zal bij een langlopende lening hoger liggen dan bij een kortlopende lening, omdat het risico dat je loopt van geldontwaarding door inflatie, bij een langlopende lening hoger ligt. Dit is om de eenvoudige reden dat je geld in de toekomst minder waard wordt, de uitlener wil hier dus een hogere vergoeding voor. Par. 4.2: Invloed euro op de rente. Door het verdwijnen van de wisselkoersen binnen het EMU-blok is er geen risico meer dat betalingen in het buitenland hoger uit zullen vallen dan vooraf was voorzien. De verdwenen wisselkoers maakt aankopen in het buitenland, binnen de EMU, minder risicovol en daarom worden de bestedingen positief beïnvloed. Door een positieve beïnvloeding van de bestedingen is er meer vraag naar leningen. In dit geval gaat het vooral om leningen op de geldmarkt, dus kortlopende leningen. De rente op de geldmarkt komt tot stand door de wisselwerking van vraag en aanbod van vermogen. Daarom zal meer vraag naar kortlopende leningen leiden tot een hogere rente in heel Euroland, want de EMU heeft maar één geldmarkt. De ECB, zoals ik reeds verteld heb in hoofdstuk 2, beïnvloedt zelf ook de rente op de geldmarkt om de inflatie te drukken. Als de inflatie te hoog dreigt te worden wordt de rente verhoogd waardoor lenen duurder wordt en sparen aantrekkelijker. De bestedingen worden geremd en daarmee de bestedingsinflatie. Het doel van de ECB is dan ook om alles te stabiliseren zoals de rente, inflatie en natuurlijk de wisselkoers van de euro. Met de invoering van de euro heeft de ECB de macht in handen wat betreft de korte rente en kan zij de rente zo beïnvloeden, zodat zij een gepaste hoogte heeft zodat de geldhoeveelheid zo groeit of afneemt, dat inflatie wordt beperkt / gestabiliseerd. Par. 4.3: Invloed rente op de werkgelegenheid. De invoering van de euro en daarmee het ontstaan van de ECB heeft dus een grote invloed op de korte rente. De ECB kan namelijk de vraag naar kort vermogen beïnvloeden en daarmee dus de geldhoeveelheid. Wanneer de rente laag is, zullen mensen meer lenen om te besteden. De vergoeding die financiële instellingen vragen ter vergoeding voor het ter beschikking stellen van vermogen is dan namelijk laag. Deze verhoging van bestedingen zorgt ervoor dat de afzet van bedrijven stijgt. Deze extra afzet die tot een hoogconjunctuur kan leiden zorgt voor extra werkgelegenheid, doordat de productie samen met de afzet zal stijgen. Omgekeerd wanneer de ECB de geldhoeveelheid wil verkleinen om bestedingen te beperken, zal zij de rente verhogen. Lenen is nu duurder en bestedingen lopen achteruit (laagconjunctuur). Natuurlijk dalen met deze dalende bestedingen ook de afzet en de productie en daarmee de werkgelegenheid. Par. 4.4: Conclusie. Het doel van de ECB is om de inflatie binnen de perken te houden en dat wil zeggen, niet meer dan een groei van 2% t.o.v. het vorige jaar. Het beleid dat de ECB voert ligt in het verlengde van de ontwikkeling van de inflatie. Een te lage inflatie, of deflatie, is niet goed voor de economie, dit wil de ECB dan ook voorkomen. Dit zorgt er namelijk voor dat mensen hun bestedingen uitstellen in de hoop dat hun producten in de toekomst goedkoper worden. Te hoge inflatie is natuurlijk ook niet goed, want dan gaan mensen per direct kopen, omdat ze de prijzen ‘elke dag' zien stijgen. Daarom is het dan ook de doelstelling van de ECB om de inflatie te stabiliseren en dit kan goed met de rente beïnvloed worden, zoals uitgelegd in par. 4.2. Hoofdstuk 5 Eindconclusie. Zoals blijkbaar al opgevallen is, hangt alles een beetje met elkaar samen. De inflatie hangt samen met het rentebeleid en daarmee met de investeringen door bedrijven. Het is moeilijk te voorspellen of het rentebeleid goed uitgevoerd zal worden door de ECB, maar in dit werkstuk ben ik ervan uitgegaan dat dit het geval is. Ik heb in alle hoofdstukken een korte conclusie gegeven over de invloed van de invoering van de euro op de werkgelegenheid. In elk hoofdstuk was de conclusie dat de werkgelegenheid zou toenemen. De conclusie van mijn werkstuk is dus: door de komst van de euro zal de werkgelegenheid in de EMU toenemen. Mijn hoofdvraag: ‘wat zijn de gevolgen van de invoering van de euro voor de werkgelegenheid in de EMU?', is hiermee beantwoord.
Par. 2.1: Wat is de ECB? De ECB, de Europese Centrale Bank, die in Frankfurt is gevestigd, is sinds 1 januari 1999 verantwoordelijk voor het gezamenlijke monetaire beleid in de EMU en voor de uitgifte van de eurobankbiljetten. Sinds 1 januari 1999 stuurt de ECB de rente op de geldmarkt in alle eurolanden. Samen met de nationale centrale banken vormt de ECB het Europese Stelsel van Centrale Banken (ESCB). De Raad van Bestuur van het ESCB, dat wil zeggen, de presidenten van de nationale centrale banken en de directie van het ECB, stelt de grote lijnen van het monetaire beleid vast. De dagelijkse invulling daarvan doet de directie van de ECB. De nationale centrale banken - in Nederland is dat de Nederlandsche Bank - zorgen voor de uitvoering van dit beleid. Par.2.2: Het beleid van de ECB. De voornaamste doelstelling van de ECB is ervoor te zorgen dat de waarde van de euro stabiel blijft. Daarbij gaat het om de interne waarde van de euro, dus het vermijden van inflatie waardoor de koopkracht achteruit gaat. Eventuele veranderingen in de externe waarde, dus de wisselkoers van de euro t.o.v. bijvoorbeeld de dollar, worden daarbij voor lief genomen. Het accent ligt duidelijk op de inflatiebestrijding. Par. 2.3: Het rente-instrument. Het belangrijkste instrument dat de ECB heeft om de inflatie te beperken is de korte rente. De ECB kan door haar eigen rentetarieven te verhogen de banken dwingen ook hun rente te verhogen. Particuliere banken zijn in het EMU-gebied namelijk altijd aangewezen op kortlopend krediet van de ECB. Als de ECB de banken een hogere kredietprijs berekent, zullen zij die gestegen rente ook aan hun klanten doorgeven. Krediet in rekening courant, ‘rood staan', wordt duurder. De geldmarktrente, zoals we de korte rente ook wel noemen, stijgt. Als de rente verhoogd wordt, dan wordt lenen duurder. Mensen zullen dan gaan sparen en minder lenen om bestedingen te doen. De geldhoeveelheid neemt als gevolg hiervan af en de bestedingen ook. Als bestedingen afnemen zal dit inflatie tegenhouden. Als de inflatie te hoog blijkt te worden zal de ECB de rente dus verhogen. Zo'n 2% inflatie is het maximum wat zij zal toestaan (lesbrief economische integratie). Hoofdstuk 3 Wat zijn de gevolgen van de invoering van de euro voor de inflatie en wat betekent dat voor de werkgelegenheid? Par. 3.1: Wat is inflatie. Inflatie wordt omschreven als een algehele prijsstijging. Je kunt inflatie grofweg in tweeën delen. Ten eerste kosteninflatie: inflatie die wordt veroorzaakt door hogere productiekosten die worden doorberekend in de verkoopprijs en ten tweede bestedingsinflatie: inflatie die veroorzaakt wordt door te hoge bestedingen. Par. 3.2: Invloed euro op de inflatie. Bij de komst van de euro moesten alle prijzen van guldens naar euro's omgerekend worden. Dit had als negatief extern effect dat alle producten duurder werden door afrondingsverschillen. Zo werd bijvoorbeeld een film bij de videotheek bij de omschakeling naar de euro f 0,80 duurder. Hiervoor was deze nog f 8,- nu 4,-. Door deze manier van omrekenen van gulden naar euro worden alle producten zo'n 10% duurder zoals in het voorbeeld is te zien. Dit betekent een verlies van de koopkracht van de consument, waardoor zij niet in staat zijn hun oude bestedingen te blijven voortzetten. Dit is niet de enige oorzaak van inflatie die de invoering van de euro met zich meebrengt. Door het wegvallen van de wisselkoersrisico's tussen de 12 EMU-landen, waartussen ongeveer 70% van de handel plaatsvindt, heeft een ondernemer geen risico meer dat zijn aankopen onverwachts duurder uit komen te vallen. Hierdoor zijn prijzen vrij stabiel en is er geen sprake van geïmporteerde kosteninflatie, die wordt veroorzaakt door hogere prijzen in het buitenland. Mede door het wegvallen van de grenzen van financiële markt is de markt steeds transparanter geworden. Dit zorgt ervoor dat consumenten de prijzen goed kunnen vergelijken. Hierdoor is de concurrentie tussen de EMU landen enorm toegenomen. Producenten zijn nu niet meer in staat om hun prijzen zonder meer te laten toenemen en moeten rekening houden met de concurrentie in het EMU-gebied. Dit geldt vooral bij een markt van ‘volkomen concurrentie', waarbij het product homogeen is en dus géén of weinig onderscheid vertoont bij de verschillende producenten. Dit zijn goederen zoals rijst, graan en aardappelen. Zoals reeds in hoofdstuk 2 is uitgelegd is er bij de komst van de euro ook een monetaire unie ontstaan die wordt geleid door een centrale bank; de ECB. Deze heeft als deelbeleid om de geldhoeveelheid in de gaten te houden in Euroland. Als de ECB de geldhoeveelheid beperkt dan heeft de consument minder te besteden en is de kans op bestedingsinflatie gering. Het is dan ook de bedoeling van de centrale bank om met dit beleid de inflatie te beperken. Par. 3.3: Invloed inflatie op de werkgelegenheid. De komst van de euro zoals hiervoor behandeld is, brengt zowel negatieve als positieve gevolgen voor de inflatie en dus de werkgelegenheid met zich mee. Negatief gevolg van de euro voor de werkgelegenheid is, dat door de invoering ervan ondernemers hun prijzen in hun voordeel omrekenen. Dit leidt soms wel tot een prijsverhoging van 10%. De koopkracht daalt en daarmee dus de afzet van de ondernemers. Een dalende afzet geeft een dalende productie en dat heeft weer als gevolg dat er ontslagen vallen. Echter wanneer de bestedingen weer toenemen zullen deze conjunctureel werklozen weer aan een baan komen, omdat de productie dan weer toeneemt en hun arbeidskracht weer nodig is. Tevens bij een dalende koopkracht zullen werknemers looneisen stellen om hun koopkracht in stand te houden. Hogere lonen zorgen voor hogere kosten van de ondernemer, kosteninflatie. Daarbij komt nog eens dat wanneer de lonen meer stijgen dan de arbeidsproductiviteit het voordeliger is om arbeid te vervangen door kapitaal dat als gevolg heeft dat het aantal arbeidsplaatsen afneemt. Dit verschijnsel van vervanging van arbeid door kapitaal heeft tot gevolg dat het aantal structureel werklozen toeneemt. Deze werklozen zullen dus ook bij een toename van de bestedingen niet meer aan het werk komen, omdat het aantal arbeidsplaatsen gewoonweg is vermindert. De inflatie kan zoals was te lezen in par. 3.2 ook verminderen door de komst van de euro. De positieve uitwerkingen van de euro op de inflatie zullen hogere bestedingen tot gevolg hebben. De productie zal hierdoor toenemen en de kosten per product kunnen hierdoor afnemen waardoor de ondernemer een groter percentage winst heeft. Het is in dit geval dan ook niet nodig om prijsverhogingen door te voeren als ondernemer, de winst is immers al hoger dan voorheen. Een hogere productie brengt een hogere afzet met zich mee, en een hogere afzet weer een grotere behoefte aan arbeidskrachten. Par. 3.4: Conclusie Wat betreft de inflatie zal de komst van de euro zowel positieve als negatieve gevolgen hebben. Op den duur zullen de positieve gevolgen de overhand nemen, want de conjuncturele werkloosheid zal mede door het beleid van de ECB, dat is toegespitst op het verlagen van de inflatie, weer dalen door een aantrekkende conjunctuur. Het negatieve gevolg voor de inflatie door de invoering van de euro, is dat er structurele werkloosheid kan ontstaan. Op lange termijn zullen deze verdwenen arbeidsplaatsen wel weer terugkomen, maar deze ontwikkeling leg ik nader uit in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 4 Wat zijn de gevolgen van de invoering van de euro voor de rente
en wat betekent dit voor de werkgelegenheid? Par. 4.1: Wat is rente precies. Rente is de vergoeding die men ontvangt voor het ter beschikking stellen van kapitaal of het geld dat men moet betalen voor het lenen van geld. Je kunt hierbij onderscheid maken tussen lange en korte rente. Korte rente betaal je voor leningen met een looptijd van korter dan een jaar en lange rente betaal je dan ook vanzelfsprekend wanneer je geld leent voor een periode van langer dan een jaar. De hoogte van de rente zal bij een langlopende lening hoger liggen dan bij een kortlopende lening, omdat het risico dat je loopt van geldontwaarding door inflatie, bij een langlopende lening hoger ligt. Dit is om de eenvoudige reden dat je geld in de toekomst minder waard wordt, de uitlener wil hier dus een hogere vergoeding voor. Par. 4.2: Invloed euro op de rente. Door het verdwijnen van de wisselkoersen binnen het EMU-blok is er geen risico meer dat betalingen in het buitenland hoger uit zullen vallen dan vooraf was voorzien. De verdwenen wisselkoers maakt aankopen in het buitenland, binnen de EMU, minder risicovol en daarom worden de bestedingen positief beïnvloed. Door een positieve beïnvloeding van de bestedingen is er meer vraag naar leningen. In dit geval gaat het vooral om leningen op de geldmarkt, dus kortlopende leningen. De rente op de geldmarkt komt tot stand door de wisselwerking van vraag en aanbod van vermogen. Daarom zal meer vraag naar kortlopende leningen leiden tot een hogere rente in heel Euroland, want de EMU heeft maar één geldmarkt. De ECB, zoals ik reeds verteld heb in hoofdstuk 2, beïnvloedt zelf ook de rente op de geldmarkt om de inflatie te drukken. Als de inflatie te hoog dreigt te worden wordt de rente verhoogd waardoor lenen duurder wordt en sparen aantrekkelijker. De bestedingen worden geremd en daarmee de bestedingsinflatie. Het doel van de ECB is dan ook om alles te stabiliseren zoals de rente, inflatie en natuurlijk de wisselkoers van de euro. Met de invoering van de euro heeft de ECB de macht in handen wat betreft de korte rente en kan zij de rente zo beïnvloeden, zodat zij een gepaste hoogte heeft zodat de geldhoeveelheid zo groeit of afneemt, dat inflatie wordt beperkt / gestabiliseerd. Par. 4.3: Invloed rente op de werkgelegenheid. De invoering van de euro en daarmee het ontstaan van de ECB heeft dus een grote invloed op de korte rente. De ECB kan namelijk de vraag naar kort vermogen beïnvloeden en daarmee dus de geldhoeveelheid. Wanneer de rente laag is, zullen mensen meer lenen om te besteden. De vergoeding die financiële instellingen vragen ter vergoeding voor het ter beschikking stellen van vermogen is dan namelijk laag. Deze verhoging van bestedingen zorgt ervoor dat de afzet van bedrijven stijgt. Deze extra afzet die tot een hoogconjunctuur kan leiden zorgt voor extra werkgelegenheid, doordat de productie samen met de afzet zal stijgen. Omgekeerd wanneer de ECB de geldhoeveelheid wil verkleinen om bestedingen te beperken, zal zij de rente verhogen. Lenen is nu duurder en bestedingen lopen achteruit (laagconjunctuur). Natuurlijk dalen met deze dalende bestedingen ook de afzet en de productie en daarmee de werkgelegenheid. Par. 4.4: Conclusie. Het doel van de ECB is om de inflatie binnen de perken te houden en dat wil zeggen, niet meer dan een groei van 2% t.o.v. het vorige jaar. Het beleid dat de ECB voert ligt in het verlengde van de ontwikkeling van de inflatie. Een te lage inflatie, of deflatie, is niet goed voor de economie, dit wil de ECB dan ook voorkomen. Dit zorgt er namelijk voor dat mensen hun bestedingen uitstellen in de hoop dat hun producten in de toekomst goedkoper worden. Te hoge inflatie is natuurlijk ook niet goed, want dan gaan mensen per direct kopen, omdat ze de prijzen ‘elke dag' zien stijgen. Daarom is het dan ook de doelstelling van de ECB om de inflatie te stabiliseren en dit kan goed met de rente beïnvloed worden, zoals uitgelegd in par. 4.2. Hoofdstuk 5 Eindconclusie. Zoals blijkbaar al opgevallen is, hangt alles een beetje met elkaar samen. De inflatie hangt samen met het rentebeleid en daarmee met de investeringen door bedrijven. Het is moeilijk te voorspellen of het rentebeleid goed uitgevoerd zal worden door de ECB, maar in dit werkstuk ben ik ervan uitgegaan dat dit het geval is. Ik heb in alle hoofdstukken een korte conclusie gegeven over de invloed van de invoering van de euro op de werkgelegenheid. In elk hoofdstuk was de conclusie dat de werkgelegenheid zou toenemen. De conclusie van mijn werkstuk is dus: door de komst van de euro zal de werkgelegenheid in de EMU toenemen. Mijn hoofdvraag: ‘wat zijn de gevolgen van de invoering van de euro voor de werkgelegenheid in de EMU?', is hiermee beantwoord.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
R.
R.
hoi
vind je dit zelf een goed werkstuk anders kan ik het gebruiken voor mijn tetamen?
21 jaar geleden
Antwoorden