Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

De economie van de Tweede Wereldoorlog

Beoordeling 5.7
Foto van een scholier
  • Profielwerkstuk door een scholier
  • 4e klas vmbo | 3433 woorden
  • 5 december 2002
  • 144 keer beoordeeld
Cijfer 5.7
144 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Zwarte Donderdag De jaren 20 waren voor de Amerikanen een periode van ongekende welvaart en een snelle economische vooruitgang. Maar als er een snelle economische vooruitgang is, moet er ook een keer een snelle achteruitgang zijn. Dat gebeurde op 24 oktober 1929. Toen kelderde de beurs van Wall Street. Die dag ging de Amerikaanse geschiedenis in als de Zwarte Donderdag. Deze achteruitgang van de effectenhandel oefende een verlammende invloed op de wereldeconomie uit. Na WO I had de Verenigde Staten het leiderschap op de economische markt in handen genomen. De natie maakte daar handig gebruik van om nog hogere economische toppen te bereiken. Van 1923 tot en met 1929 nam het nationaal inkomen van Amerika toe met ongeveer een derde. De industriële productie verdubbelde bijna. De auto-industrie vertoonde het meest dynamische beeld. Hier had Henry Ford al vóór 1914 ongekende perspectieven geopend met zijn op massaproductie en massaverkoop gerichte verkoopstrategieën. Het befaamde Ford T-model werd rond 1925 verkocht voor $ 225,00. Gemiddeld bezat iedere Amerikaan een auto. Terwijl door de sterke groei van het aantal auto’s de omzet in de schoenenindustrie sterk verminderde, werden andere sleutelsectoren in de economische groei meegezogen. De productie van glas, benzine, olie, staal, rubber, leer, ijzer en dergelijke producten werd voortdurend uitgebreid. Doordat er zoveel auto’s reden moesten er ook meer wegen gebouwd worden. Amerika was binnen de kortste keren bedekt met een netwerk van wegen en bruggen. Ook steeg de productie van consumptiegoederen zoals: koelkasten, stofzuigers, kachels en broodroosters. Ook de radio-industrie verdubbelde zijn omzet van 1926 tot 1929 tot meer dan 1 miljard. Ook de chemische industrie profiteerde van de groei. Zij produceerde nieuwe producten zoals plastic en kunstzijde. Maar deze ontwikkeling vormde ook een bedreiging voor de stabiliteit van de economie. De vraag naar duurzame consumptiegoederen moest ook een keer verzadigd raken. Dan zou er een overproductie zijn van duurzame goederen. Het gevaar werd groter toen de burgers massaal begonnen te sparen. Men ging minder consumeren om meer te sparen. Ook andere seinen stonden op rood. De landbouwsector zat met grote overschotten van groenten, omdat er meer geproduceerd werd door de aanschaf van tractoren. Meer dan
1 miljoen boeren moesten hun bedrijven sluiten.Doordat er nu veel machines kwamen waren er veel meer mensen werkeloos dan een paar jaar ervoor. Amerika had een protectionistische handelspolitiek. Dat betekende dat landen buiten Amerika een beperkte toegang kregen tot de goederen van Amerika. Bovendien konden ze daardoor de tijdens de oorlog opgelopen schulden niet voldoen. De ongezondste ontwikkeling vond plaats in de effectenhandel. Tot 1927 was de effectenbeurs betrekkelijk gelijkmatig opgelopen, maar toen begonnen de speculanten elkaar op te jagen en de koersen explodeerden. Geen koers zo hoog of er werden al hogere koersen verwacht. De marktwaarde van de effecten nam toe van $ 25 miljard in 1925 tot $ 90 miljard in 1929. De grootste stijger was de commerciële radiozender RCA. Deze zag binnen 18 maanden de waarde van zijn aandelen vervijfvoudigen. In 1927 werden in Wall Street 580 miljoen aandelen verhandeld. In het jaar 1929 waren dit er maar liefst 900 miljoen. Het zal wel nooit helemaal duidelijk worden wat de oorzaak van deze gigantische hausse was. Een paar dingen staan wel vast : 1. In 1927 werd het officiële rentedisconto verlaagd. Dat betekende dat er gemakkelijker gespeculeerd kon worden met geleend geld. 2. Ook de uitbreiding van het prolongatiekrediet droeg een steentje bij. Dat betekende dat met 10% contanten plus een lening voor het restant van de aandeelwaarde de belegger 10 keer zoveel aandelen kon kopen dan enkel met zijn spaargeld mogelijk was.Bleef de koers stijgen, dan werden de aandelen ook 10 keer zoveel waard. Als onderpand van de lening werden de gekochte aandelen gebruikt. Daalde de koers dan moest de belegger het tekort op het onderpand met contanten aanpassen. Omstreeks 1929 hadden 1 miljoen Amerikanen – op een bevolking van 120 miljoen - zich in deze riskante positie geplaatst. 3. Ten laatste floreerde de speculatie door de opkomst van beleggingsbedrijven. Tussen1927 en 1928 kwamen er 320 beleggingsbedrijven bij. Deze maatschappijen waren er om eigen aandelen aan het publiek te slijten en van de winst daarvan kochten de bedrijven aandelen van bestaande ondernemingen. De bedrijven profiteerde van het prolongatiekrediet, omdat ze dan meer konden kopen. Op 3 september 1929 bereikten de koersen een hoogtepunt. Men besefte toen dat de werkelijke productie was achtergebleven bij de stijging van de koersen. Op 24 oktober 1929 brak de hel los; de koersen daalden zo erg dat 1 miljoen Amerikanen bijna 13 miljoen aandelen verkochten. De dagen ervoor was er nog een winst geboekt van 5 miljoen dollar. Door het hele land volgden veel zelfmoorden van geruïneerde mensen. Het herstel bleef uit en in de volgende 3 weken volgde er een koersverlies van 26 miljard dollar. Er was nu een somber tijdperk aan gebroken.
Nieuwe Aanpak De crisis daalde als een donkere wolk neer op de Amerikaanse volkshuishouding. De ingestorte effectenhandel was de eerste maar niet de ergste van een serie rampen die angsten en frustraties veroorzaakten. De economische depressie trof de Verenigde Staten eerder dan Europa en was ook ernstiger. De grote omvang van de malaise blijkt uit tal van gegevens. 1. Het nationaal inkomen daalde tussen 1929 en 1932 van $ 80 miljard naar $ 40 miljard. 2. Het inkomen per hoofd van de bevolking was gedaald tot $ 600 in 1932. 3. De industriële productie daalde tot minder dan de helft. Het was voor de eerste maal in de geschiedenis dat het nationaal inkomen moest teren op de eerder verworden rijkdommen. Op de effectenbeurs daalde de marktwaarde van de aandelen van $90 miljard naar $ 15 miljard. De situatie verslechterde van kwaad tot erger; in de landbouw moesten tienduizenden boeren faillissement aanvragen. Het Amerikaanse volk ging massaal naar de bank om haar laatste tegoeden in te wisselen tegen contanten of goud. Daardoor moesten veel banken hun deuren al na een paar dagen sluiten. Maar het ergste was dat de werkeloosheid in steeds grotere omvang bleef bestaan. De 4 miljoen werkelozen in 1930 waren een jaar later verdubbeld, tot ook zij in 1933 tijdens het dieptepunt van de crisis een aantal van 16 miljoen hadden bereikt. Zoiets was in de amerikaanse geschiedenis nog nooit voorgekomen. Het materiële welvaartverlies werd geraamd op $ 200 miljard. De moedeloosheid ondermijnde het zelfvertrouwen van de burger. Het respect voor een ander en het geloof van vrijheid en rechtvaardigheid verkeerden in haat en vooroordelen tegen andere rassen of religies. Huwelijks- en geboortecijfers daalden drastisch en er vonden veel misdaden plaats. De economische crisis werd een nationale schande die een diep spoor heeft achtergelaten in de geschiedenis van Amerika. Deze toestand vereiste meer dan geruststellende woorden. Wat Amerika nodig had was een nieuwe president. Deze nieuwe president, Roosevelt, maakte een systeem dat de New Deal heette. Deze New Deal omvatte een paar belangrijke en wetten en maatregelen. De belangrijkste maatregelen waren: 1. De Emergency Banking Act, die een scherpe controle instelde op het bankwezen en zo de belegger beschermde tegen ongezonde speculatie. 2. De evaluatie van de dollar, die zo de export moest verbeteren. 3. De instelling van de controle op de industrie door de National Industrial Recovery Act (NIRA), waarbij afspraken werden gemaakt over beperkingen van de productie en controle op de prijzen, terwijl tevens nieuwe codes
4. betreffende de arbeidsvoorwaarden werden vastgelegd. De NIRA bleek echter niet effectief, omdat zij de grote industrieën beschermde en zo eigenlijk via de nu officieel gesanctioneerde prijsafspraken tot een trust- en kabelvorming leidde. In 1935 verklaarde het Hooggerechtshof de NIRA zelfs in strijd met de grondwet. 5. De Agricultural Adjustment Act (AAA). Een systeem van subsidie aan de landbouw, die tot in de jaren ‘90 gehandhaafd bleef. 6. Verschillende elkaar soms doorkruisende maatregelen bestreden de werkeloosheid, zoals de Federal Emergency Relief Administration (FERA), die via de staten financiële hulp gaf en zorgde voor arbeid en het Civil Conservation Corps (CCC), dat jongeren tewerkstelde in projecten zoals herbebossing, weg – en damaanleg e.d. 7. Een aantal sociale maatregelen, die een duidelijke zwenking naar links betekende, zoals de Social Security Act (SSA), die verzekeringen instelde voor zieken, oude mensen en werklozen en de Fair Labor Standards Act (FLSA), die een minimumloon (van $0,40 per uur) en een maximale werktijd (40 uur) instelde. Die wetten waren ervoor om de economie er weer bovenop te helpen. Wanneer iemand vroeg waarop de grondslagen van de New Deal gebaseerd waren, was er geen duidelijk antwoord te geven. Alleen dat de New Deal geen programma behelsde. De enige vrees die er is, is de vrees zelf. Dit zei Roosevelt bij zijn ambtsaanvaarding. Zijn energieke bewind ontleende zijn kracht aan de economische en politieke kant van de crisis. Om te beginnen probeerde Roosevelt de crisis te doorbreken met een monetaire maatregel. In de hoop dat de prijzen zouden stijgen stapte hij van zijn gouden standaard af en doorkruiste daarmee de zojuist op gang gekomen waarde van de dollar. Roosevelt wist het vertrouwen in het bankwezen te herstellen. In de eerste fase van de New Deal in 1935 streefde hij naar een structurele hervorming van het bedrijfsleven. De bedoeling was eigenlijk dat het bedrijfsleven zelf aanvaardbare spelregels zou opstellen. Maar men kon nu eenmaal niet eisen dat de particuliere bedrijven zich zouden opofferen voor het algemeen belang. Bovendien druiste de wet in tegen de Amerikaanse anti-trust- en kartelwetgeving. In 1935 had het Hooggerechtshof de wet veroordeeld, omdat het tegen de grondwet zou zijn. Het mislukken van de hervormingsplannen leidde tot ontslag van enkele belangrijke adviseurs van het eerste deel van de New Deal. Toen de oude garde ontslag nam, kwamen er nieuwe briljante rechtsgeleerden voor in de plaats. Roosevelt ging onder hun invloed door met de New Deal. Hij streefde nu naar de beëindiging van de agrarische overcapaciteit en -productie. In tegenstelling tot voorheen nam de federale staat de verantwoordelijkheid van de werkelozen op zich. Deze taak werd eigenlijk in de schoot van de PWA (Public Works Administration) geschoven. Ze moesten binnen zeer korte tijd en met veel zorg gekozen werkprojecten
samenstellen voor maar liefst $ 3 miljard. Maar ze hadden er juist net iets te veel werk ingestoken en dat viel te zien bij de totaal behaalde resultaten. Ze waren alles behalve goed. Daardoor werd er in november 1933 de Civil Works Administration (CWA) opgezet. De president van de CWA was Harry Hopkins, die voortvarendheid en humaniteit boven de economische zorgvuldigheid stelde. In 1935 kwam er de Works Progress Administration die in 5 jaar tijd 8 miljoen Amerikanen aan arbeid hielp. Dat was zo’n 20 % van de totale bevolking. Het grootste project was de Tennessee Valley Authority in 1933. Deze bevorderde de infrastructuur van zeven staten gelegen aan de Tennessee-rivier. Was dit genoeg om de economie weer op gang te krijgen? Op het eerste gezicht niet, want het nationaal inkomen bleef voortdurend onder het behaalde peil van 1929. In 1938 telde de V.S nog altijd 11 miljoen werkelozen en daar kwam 3 jaar later nog eens 10 % van de beroepsbevolking bij. Maar in 1937 daalde de economie weer. Roosevelt had in dat jaar een evenwichtstoestand proberen te creëren tussen de overheidsuitgaven en de belastinginkomsten. De winst van 4 jaren werd in 4 maanden weer verspeeld. Hij verliet dit orthodoxe standpunt in 1938, omdat toen de minister van economische zaken Mariner Eccles grote druk op hem uitoefende. Hij zag toen pas in, dat hij de staatsschuld had verhoogd. Volgens de grote britse econoom John Maynard Keynes was het het beste om de overheidsschuld uit te breiden, zodat de burgers dachten dat het goed ging met de amerikaanse economie en dat de koopkracht toenam en het nationaal inkomen steeg. Door deze nieuwe vorm van crisisbestrijding raakte de oorspronkelijke New Deal in de vergetelheid. Het volledige herstel van de volkshuishouding trad pas in tijdens WO II, omdat de staatsschuld nog meer vergroot moest worden. Maar de eindresultaten van de New Deal waren niet zo bijster goed maar zonder de New Deal zat de V.S nog meer in de economische put. Maar men kon maar niet vaak genoeg zeggen dat Roosevelt een goede leider was in de slechte tijden. Hij gaf de natie weer hoop en kracht door zijn eigen initiatieven en weerbaarheid er aan toe te voegen. En dat het volk weer zelf haar lot kon bepalen. De Economie In De Strijd De gebrekkige productiepolitiek liet niet toe dat de oorlogvoerende partijen de hele volkshuishouding mobiliseerden. De oorlog was een zaak van de militairen en de burgers die gewapend op de een en andere manier bij de oorlog betrokken waren geraakt. De overheid voorzag in haar oorlogsbehoeften om aankopen te doen binnen het kader van het normale marktverkeer. De middelen die zij zich daartoe verschaften, kwamen door leningen, belastingheffingen en gelduitgifte. Onder leiding van de centrale overheid veranderde daarmee de organisatie van de volkshuishouding. De overheid bepaalde de consumptie en productie om het militaire apparaat te voorzien van een vernietigende kracht. Dit betekende dat de overheid enorm veel geld pompte in de oorlogsindustrie. Maar hieruit zouden ongekende verliezen voortvloeien. De totale kosten van WO II bedroegen $ 4.200 miljard. Dit was 7 keer zoveel dan de totale kosten van WO I. Het grootste deel van de wereldeconomie zou pas in 1941 rechtstreeks bij de oorlog betrokken worden. Toen mengden de Sovjetunie, de Verenigde Staten en Japan zich in de strijd. Er stonden in 1941 twee grote economische blokken tegenover elkaar, net als in 1914 – 1918. Hieruit vloeide een drietal gevolgen voort: 1. Er volgde een algehele mobilisatie van mankracht en economische middelen van ieder der strijdende partijen. De distributie van consumptiegoederen deed toen overal zijn intrede. Allerlei soorten vetten werden bijvoorbeeld zo schaars i.v.m. de grote vraag naar explosieven, dat op een gegeven moment de britse mijnwerkers het per maand moesten doen met één klein stukje zeep. De grondstoffen en mankrachten werden door de overheid verdeeld over de daarvoor in aanmerking komende sectoren. De overheid betaalde de bedrijven subsidies e.d. om de productie in de gewenste richting te stuwen. De overheid stampte ook geheel nieuwe bedrijven uit de grond. 2. Er werden ook andere landen bij de economische oorlogvoering betrokken. De Asmogendheden (Duitsland en Japan) dwongen de door hun bezette gebieden grondstoffen en arbeiders te leveren op de voor de bezetter voordelige voorwaarden. Het bedrijfsleven werd verplicht voor de Aslegers te produceren. Aan de kant van de Geallieerden was het vooral de Verenigde Staten die de bondgenoten economische steun gaf. Bovendien verhoogden de Geallieerden hun invoer. 3. Het gemobiliseerde potentieel werd ingezet bij de vernietiging van de productiecapaciteit van de tegenstander. Daarbij werd gebruik gemaakt van luchtbombardementen. Vaak hadden deze bombardementen vliegtuigfabrieken en onderzeebootbases als doelwit. Deze bedreigden de scheepvaartverbindingen tussen de Verenigde Staten en de bondgenoten. Daarna was de olie-industrie aan de beurt. Het gevolg was direct te zien. De Duitse productie van vliegtuigbenzine was tussen april en september 1944 gedaald van 175.000 ton naar 5.000 ton per maand. In augustus 1944 konden de Duitsers wekelijks 900.000 geladen goederenwagons inzetten. In maart 1945 was dit aantal sterk gedaald tot 214.000 stuks. Het vervoer
van steenkool kwam tot stilstand. De Japanse productiecapaciteit kreeg het ernstig te verduren nadat de Amerikanen in 1945 een bruikbare basis in Okinawa in handen hadden gekregen. De Geallieerden slaagden erin de oorlog te winnen, niet alleen door militair en strategisch inzicht, maar ook door het opvoeren van hun productiepotentieel en door het vernietigen van de economie van de vijanden. Speer als schild Hitler richtte zich op 22 augustus 1939 tot zijn bevelhebbers. Hij verklaarde dat de economische toestand zoals die er nu was, nog wel een paar jaar stand zou houden. Niet lang daarna brak WO II uit. Hitler hoopte de Duitse voorsprong op economisch gebied uit te kunnen buiten, voordat de tegenstanders de economie vast lieten lopen en zich konden bewapenen. Duitsland was nog echter niet voorbereid op de oorlog, want de productie van stoffen zoals benzine, rubber en synthetische stoffen was nog niet voldoende op gang gekomen. De behoefte aan vitale goederen zoals ijzer, nikkel en lood kon men maar voor bepaalde tijd dekken. Graan voor het brood kwam nog altijd uit het buitenland. De andere landen maakten een overdreven voorstelling van de Duitse economie. Er waren ook andere oplossingen dan een oorlog om de economische spanningen te verminderen. Het tempo van de bewapening kon men vertragen, maar daar wilde Hitler niets van weten, omdat het anders zijn plannen in de war zou schoppen. Een andere oplossing indertijd was het beperken van de consumptie. Hier hadden Hitler en zijn partij zich echter steeds tegen verzet. In de praktijk van het economische leven was dan ook niet veel terecht gekomen van Goerings brallende leus: “Liever kanonnen dan boter”. De versnelde bewapening kon eigenlijk pas doorgevoerd worden als de consumptie er onder zou leiden en dan zou het nog moeilijk worden. De gehele economie was nog altijd niet ingesteld op het 4-jarenplan van Hitler. Dat plan had hij in 1936 opgesteld vóór WO II. Hieruit mag je echter niet de conclusie trekken dat Hitler zich nog niet op de oorlog had voorbereid. Hitler had zich wel terdege voorbereid op een oorlog, maar hij had steeds te optimistische gedachten over de lokale Blitz – krieg. Pas laat aanvaarde hij de noodzaak van de totale oorlog. De minister van economische zaken Walter Funk wees er na de veldtocht tegen Polen op, dat het economische leven in Duitsland niet gewijzigd zou hoeven worden als het mobilisatieplan zou slagen. De maatregelen zouden voldoende zijn geweest als ze meteen werden uitgevoerd. Zelfs Hitler voorspelde dat als de Engelse en Franse zich niet hun verplichtingen nakwamen de Duitse economie nog niet mobiliseerde. In 1940 steeg: 1 De wapenproductie met 20 % 2 De productie van de munitie met 60 % 3 De tankproductie met 150 % 4 De vliegtuigproductie met 100 % 5 De totale oorlogsproductie steeg met z’n 50 a 60 % als in 1939
In september 1940 gaf Hitler de order om de munitieproductie te verminderen en de luxe goederen te vermeerderen. In het 4de kwartaal van 1940 nam de oorlogsproductie aanzienlijk af, hoewel de slag om Engeland nog altijd bezig was. In januari 1941 nam de productie weer toe. Dat kwam doordat Hitler Rusland wilde binnenvallen. Na 2 maanden gaf hij bevel om productie van wapens, munitie en vliegtuigen opnieuw te beperken, omdat hij Rusland overschat had. De totale oorlogsproductie was in 1941 nauwelijks groter dan in 1940. Toen de aanval in het oosten van Rusland was vastgelopen, nam het verlies aan de Duitse kant voor wat betreft de man- en materiële waarde aanzienlijk toe. Hitler had intussen ingezien

dat de Blitzkrieg een mislukking was en de oorlogsinspanningen onvoldoende waren geweest. Hitler besloot nu grotere volmachten te geven aan het Burgelijke Ministerie van Bewapening en Munitie, dat stond o.l.v. Fritz Todt. Onder zijn leiding werd een begin gemaakt met de bouw van de Duitse Autobahnen. Hij slaagde erin het koperverbruik in de munitie-industrie aanzienlijk te beperken. In maart 1940 werd persoonlijk door Hitler aangesteld als minister voor bewapening en munitie. Todt was ook van mening, dat de productie van bepaalde militaire goederen geconcentreerd moest worden in een beperkt aantal grote bedrijven. Toen Fritz Todt omkwam tijdens een vliegtuigongeluk in 1942, werd Albert Speer benoemd als zijn opvolger. Hij had dezelfde plannen als Todt. Speer was een persoonlijke en goede vriend van Hitler, had zich reeds zeer verdienstelijk gemaakt voor de oorlogsindustrie. Met zijn grote volmachten zou hij tot grote dingen in staat zijn. Als men kijkt naar het indexcijfer van de totale oorlogsproductie in januari/februari 1942, stond dit op 100. Een half jaar later bedroeg dit cijfer 153. In juni 1943 stond het indexcijfer op 229. In juli 1944 was het gestegen tot 322. Er waren drie belangrijke oorzaken voor deze groei: 1. De grote bekwaamheid van Speer speelde een grote rol. 2. Omstreeks 1942 verminderde hij de grote industriële leegloop. 3. De belangrijkste oorzaak van de groei van de Duitse economie was, dat het geheel nu onder één centrale leiding kwam; die Zentrale Planung. Hun belangrijkste taak was de verdeling van grondstoffen, omdat dat in de Duitse economie altijd een kwetsbaar punt was geweest. Het duurde echter tot 1943, voordat Speer ook de leiding kreeg over de gehele civiele productie en de bewapening van de marine. Pas in 1944 kreeg hij ook het beheer van de vliegtuigproductie. Zijn aanpak bracht aanzienlijke verbeteringen; Aanvankelijk werden orders voor de oorlogsindustrie geplaatst zonder rekening te houden met de capaciteit van de verschillende fabrieken. Hij veranderde dit zodanig, dat de distributie tijdwinst opleverde. Speer legde de productie in statistieken vast. Hij drong aan op standaardisatie en specialisatie van de machines. Hij voerde daar waar het kon de lopende band in. Deze technieken maakten het mogelijk om minder geschoolde en meer ongeschoolde arbeidskrachten in te schakelen. De totale arbeidskrachten die in de gehele Duitse economie werkzaam waren, steeg in drie jaar van 3 miljoen naar meer dan 7 miljoen. Een andere arbeidsreserve die nauwelijks werd gebruikt, was de verlenging van de arbeidstijd. De gemiddelde wekelijkse arbeidstijd in de industrie was in 1939 47,8 uur en in 1943 was dit 49,1 uur. Men had berekend dat een belangrijke productiestijging boven het niveau van 1944 nauwelijks mogelijk was, omdat de grondstofvoorziening al op het hoogste punt was. Maar daarentegen beschikten de Geallieerden over zeer grote grondstofreserves. Bovendien sorteerden de Geallieerden luchtbombardementen steeds meer effect, waardoor niet alleen de industriële productie ernstig werd verstoord maar ook het vervoer zeer bemoeilijkt en tenslotte totaal ontwricht werd. Deze bombardementen waren uiteindelijk de doorslag die de Duitse economie van haar slagkracht beroofden.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.