SAMENVATTING
Gescheiden klassen, het nieuwe toekomstperspectief?
Klassen met alleen maar jongens óf alleen maar meisjes, ouderwets? Of wordt dit juist het nieuwe onderwijssysteem? Jongens doen het op school slechter dan meisjes. Gescheiden klassen bij een aantal vakken zouden volgens sommige deskundigen de oplossing voor dit probleem kunnen zijn. Vanuit de politiek klinken al geluiden om gescheiden klassen in te voeren. Maar zijn gescheiden klassen wel de juiste manier voor het tegengaan van de achterstand van jongens in het onderwijs? Wij bekijken in ons profielwerkstuk in hoeverre dit systeem doorgevoerd moet worden in het onderwijs.
De vraag die centraal staat is de volgende: In hoeverre is het verstandig om naar aanleiding van verschillen tussen jongens en meisjes gescheiden klassen in te voeren? De hoofdvraag is te beantwoorden aan de hand van verscheidene factoren, zoals verschillen in leeftijd, niveau, hersenen en gedrag en we vergelijken de situatie vroeger en nu. Om hier het juiste antwoord op te vinden, hebben we ons verslag opgedeeld in verschillende deelvragen die ieder één of twee factoren behandelen.
Door middel van literatuuronderzoek, contact met onderwijsdeskundigen, docenten, verschillende instanties (als het CBS) en praktisch werk zijn wij tot onze conclusie gekomen. Het praktisch werk bestond uit enkele interviews met verschillende docenten. Ook hebben we, om te kijken naar het verschil tussen jongens en meisjes bij de vakken Nederlands en wiskunde, zelf een IQ-vragenlijst opgesteld.
Uit de resultaten van ons onderzoek kwam naar voren dat gescheiden klassen veel voordelen opleveren, vooral voor jongens. Wij komen tot deze conclusie omdat de hersenen van jongens en meisjes in bepaalde opzichten verschillen. Ook op basis van schoolresultaten is te zien dat de cijfers van Nederlands en wiskunde sterk uiteenlopen bij jongens en meisjes. Om deze reden zullen wij aanraden gescheiden klassen in te voeren. Zo kun je namelijk de lesmethode, de lesstof en de manier van lesgeven aanpassen aan het geslacht van de leerlingen. Ook sociale factoren spelen een rol: groepsgedrag zal waarschijnlijk minder worden vertoond in gescheiden klassen. Dit heeft vermoedelijk betere schoolresultaten tot gevolg. Ook zijn er negatieve aspecten, maar naar ons inzien zullen de positieve aspecten opwegen tegen de negatieve.
INLEIDING
0.1 Verantwoording onderwerp
De reden dat we voor dit onderwerp hebben gekozen, is omdat we in de Volkskrant van 14 augustus 2011[1] een artikel lazen over de het idee om gescheiden klassen bij een bepaald aantal lessen in te voeren. Dit zou geschikter zijn voor beide geslachten, maar vooral voor jongens. Het probleem van het huidige schoolsysteem (gecombineerde klassen) is dat jongens een flinke achterstand oplopen ten opzichte van de meisjes: er zitten minder jongens op het VWO en zij behalen steeds slechtere resultaten. Er zijn verscheidene oorzaken voor de verschillen in schoolresultaten tussen jongens en meisjes. Deze willen wij in ons onderzoek aantonen.
Veel mensen in Nederland zijn tegen het invoeren van gescheiden klassen. Van de jongeren uit het EenVandaag-panel is 83% tegen het invoeren van gescheiden klassen, voornamelijk omdat het dan minder gezellig in de klas zal worden.[2] Echter, in andere landen, zoals Engeland, Australië en de Verenigde Staten, zijn gescheiden klassen wel ingevoerd. Zij ervaren deze invoering als positief.
Dus waarom zal dat in Nederland niet het geval kunnen zijn? Dit willen wij proberen te onderzoeken.
Dit onderwerp sprak ons meteen aan. Margot wil waarschijnlijk psychobiologie gaan studeren en Danique psychologie, taalwetenschap of pedagogische wetenschappen. Delen van dit onderzoek zijn terug te vinden in deze studies, zoals hersen- en gedragsonderzoek en het onderwijs. Het maken van dit profielwerkstuk zal ons waarschijnlijk helpen bij het bepalen van de juiste studiekeuze. Aangezien we allebei biologie als examenvak hebben en dit onderwerp hier in bepaalde opzichten mee samenhangt, leek dit ons een goede keuze.
0.2 Hoofdvraag en deelvragen
In hoeverre is het verstandig om naar aanleiding van verschillen tussen jongens en meisjes gescheiden klassen in te voeren?
De hoofdvraag is te beantwoorden aan de hand van verscheidene factoren, zoals verschillen in leeftijd, niveau, hersenen en gedrag en we vergelijken de situatie vroeger en nu. Deze factoren verwerken we in de deelvragen.
1. Welke onderwijstypen zijn er in het voorgezet onderwijs in Nederland geweest vanaf de Mammoetwet en wat zijn de kenmerken van deze onderwijstypen?
2. Wat zijn de verschillen in schoolresultaten bij mannen en vrouwen en welk verband heeft dit met niveau of leeftijd?
3. Hoe functioneren de hersenen, op welke manier zijn ze opgebouwd en op welke manier veranderen de hersenen naarmate men ouder wordt?
4. Wat zijn de verschillen tussen de hersenen van jongens en meisjes en op welke manier worden die verschillen in gedrag geuit?
0.3 Hypothese
Jonge kinderen doen er volgens ons goed aan om te werken in gemengde klassen. Zo kunnen ze (basis)dingen van elkaar leren. Hoe ouder kinderen worden, hoe duidelijker de verschillen tussen jongens en meisjes worden. Dit komt volgens ons door de puberteit, meisjes liggen hierbij voor op jongens.
Gezien vanuit de factor gedrag is waarschijnlijk te verklaren dat jongens meer beïnvloedbaar zijn door groepsgedrag dan meisjes. Hierbij willen ze laten zien dat ze ‘stoer’ zijn. Als ze veel aandacht aan school besteden of goede cijfers halen, zijn ze bang om uitgemaakt te worden voor ‘mietje’. Onder de meisjes wordt het juist geprezen als ze goede cijfers halen. Wij denken dat op KBL-niveau dit groepsgedrag van jongens sterker wordt vertoond dan op het VWO. Leerlingen op het KBL zijn namelijk over het algemeen minder met school en huiswerk bezig dan leerlingen op het VWO en vinden hun sociale positie belangrijker dan leerlingen op het VWO deze vinden.
Ook zijn er volgens ons bepaalde verschillen in de hersenen die verschillen tussen jongens en meisjes verklaren. Zie het volgende voorbeeld: over het algemeen hebben meisjes meer interesse in mensen en kunnen ze zich beter in anderen inleven. Jongens hebben dit veel minder. Dit is bijvoorbeeld te zien aan gamegedrag: jongens gamen veruit meer dan meisjes en stellen zich zo dus minder sociaal op. Wij veronderstellen dat de oorzaak hiervan ligt bij aangeboren eigenschappen, mannen- en vrouwenhersenen verschillen van elkaar. Dit alles kan ermee te maken hebben dat jongens slechter presteren op school.
Als laatste zijn er duidelijke verschillen tussen de vakken Nederlands en wiskunde. Over het algemeen genomen zijn meisjes beter in Nederlands en jongens beter in wiskunde. Wij denken dat dit komt doordat het wiskundig inzicht bij jongens zich eerder ontwikkelt dan bij meisjes. Bij het vak wiskunde kunnen meisjes zich optrekken aan de jongens, zij proberen net zulke goede cijfers te halen als jongens. Andersom geldt dit niet, jongens zien dat de meisjes beter zijn (bijvoorbeeld in het vak Nederlands) en dit werkt ontmoedigend voor hen. Het gevolg: ze doen nog minder goed hun best.
Onze hypothese is dus dat gescheiden klassen vooral voor jongens voordelig zijn. Dit geldt voor jongens vanaf ongeveer 12 jaar, omdat ze dan in de puberteit komen en op die leeftijd het principe van groepsgedrag en de sociale positie steeds belangrijker wordt. Voor meisjes geldt dit dus waarschijnlijk niet. Gezien al het voorgaande zouden wij gescheiden klassen alleen toepassen bij het vak Nederlands.
0.4 Methode
Aangezien onze hoofdvraag redelijk gecompliceerd is hebben we vele vormen van onderzoek toegepast. Als eerste zijn we begonnen met literatuuronderzoek (onder andere naar de schooltypen van vroeger en nu, hersenen en gedrag). Dit hebben we gedaan met behulp van enkele wetenschappelijke boeken (Het breinboek en Waarom jongens geen meisjes zijn zijn hierbij de twee belangrijkste) en verschillende internetpagina’s.
Voor het verkrijgen van schoolresultaten van leerlingen uit de klassen 1 tot en met 6 van het atheneum op Twickel Hengelo, zijn we bij mevrouw M. langs gegaan. Voor schoolresultaten van het KBL zijn we langs Twickel Borne geweest. Meneer H. en mevrouw K. waren hier onze contactpersonen. Om aan onderwijscijfers te komen die over heel Nederland gaan, hebben we de hulp ingeschakeld van het Centraal Bureau Statistiek (CBS). Tenslotte heeft mevrouw L. gezorgd voor de schoolresultaten van basisschool de Regenboog. Deze mensen hebben deze cijfers voor ons beschikbaar gesteld.
Voor vragen waar we zelf niet of moeilijk uitkwamen, hebben we enkele deskundigen per email om hulp gevraagd. Dit waren Paul S., Leen K. en Annigje P.. Ook hebben we een gesprek gehad met Peter W., Hoofd Onderwijs en Kwaliteitszorg ROC van Twente. Hierbij kwam zijn mening over onder andere gescheiden klassen op het ROC aan bod.
Als laatste hebben we ook nog praktisch werk gedaan. Hierbij hebben we verschillende interviews afgenomen en zelf een IQ-vragenlijst opgesteld. Deze vragenlijst bestaat uit veertien vragen, waarvan er zeven gaan over Nederlandse vaardigheden en zeven over wiskundig inzicht. Deze vragenlijsten hebben we laten maken door A1- en A6-klassen. Bij A6-klassen hebben we getracht een zo gelijk mogelijke verdeling van de natuur- en maatschappijprofielen te maken. Deze resultaten, samen met de cijfers verkregen van verscheidene scholen, hebben we verwerkt in tabellen en grafieken.
0.5 Wat kan de lezer in dit verslag verwachten?
In hoofdstuk 1 worden de verschillende onderwijssystemen weergegeven, die vanaf de invoering van de Mammoetwet in Nederland (1968) deel hebben uitgemaakt van het Nederlandse onderwijs. Het volgende hoofdstuk gaat over de verschillen in schoolresultaten van jongens en meisjes en over de manier waarop dit tot uiting komt op verschillende schoolniveaus. De functies en de opbouw van de hersenen komen uitgebreid aan bod in hoofdstuk 3. Daarnaast wordt hier informatie verschaft over de ontwikkeling van de hersenen naarmate de leeftijd vordert. Niet alleen hoofdstuk 3 gaat over de hersenen, ook een deel van hoofdstuk 4 heeft samenhang met de hersenen. Dit eerste deel van hoofdstuk 4 gaat over gedrag dat voortkomt uit aangeboren eigenschappen. Het tweede deel van dit hoofdstuk gaat over gedrag dat wordt beïnvloed door de maatschappij en de opvoeding. Ook gaan we kijken hoe de ervaring in de praktijk is. In beide delen zetten we de verschillen tussen gedrag van jongens en meisjes tegen elkaar uit. Al deze hoofdstukken leiden tot de conclusie. Na de conclusie worden de resultaten van het verslag besproken in de discussie, en in de foutendiscussie stellen we onderdelen die niet volgens plan zijn verlopen aan de orde.
De titel wekt misschien de indruk dat we bij alle vakken willen onderzoeken of het verstandig is gescheiden klassen in te voeren. Echter, wij hebben slechts gekeken naar de vakken Nederlands en wiskunde, aangezien dit twee uitersten van elkaar zijn. Wanneer we het in dit verslag hebben over gescheiden klassen, dan bedoelen we hier gescheiden klassen bij de vakken Nederlands en wiskunde mee. Daarnaast hebben wij vanwege de tijdsdruk de mogelijkheid tot invoeren van gescheiden klassen alleen onderzocht op KBL- en VWO-niveau.
1. ONDERWIJSTYPEN IN HET VOORTGEZET ONDERWIJS
Welke onderwijstypen zijn er in het voorgezet onderwijs in Nederland geweest vanaf de Mammoetwet en wat zijn de kenmerken van deze onderwijstypen?
1.1 De situatie in het basisonderwijs vóór en na de Mammoetwet
In de jaren ‘50 van de vorige eeuw kwamen vanuit het buitenland allerlei stromingen die nieuwe onderwijstypen leverden, waarin het kind meer als individu moesten worden gezien en een groter aandeel in de schoolactiviteiten moest hebben. Er moest meer ruimte en aandacht komen voor de individuele ontwikkeling van het kind. Ook onderwijsminister Rutten kwam met een Onderwijsplan. Hij wilde dat het moderne onderwijs beter aansloot bij de psychische geaardheid van het kind. Voorheen waren er starre, klassikale onderwijstypen, en bood het onderwijs slechts uniforme, passieve en cognitieve ontwikkeling. Dit was onderwijs met betrekking op het kennisvermogen. Leerlingen waren niet zelfstandig werkzaam. Ook discipline was erg belangrijk.
Het vernieuwingsonderwijs brak met deze oude onderwijstypen. Vanaf 1960 werd het reguliere onderwijs hierdoor beïnvloed. Deze scholen waren veel zelfstandiger. Er kwamen nieuwe vormen van scholen en onderwijstypen op, namelijk: het montessorionderwijs, de daltonscholen, de vrije scholen en de Jenaplanscholen.
Het uitgangspunt van het montessorionderwijs is dat het kind een natuurlijke, noodzakelijke drang tot zelfontplooiing heeft. In een montessoriklas zitten drie leeftijdsgroepen door elkaar, dit zou essentieel zijn voor een harmonische ontwikkeling.[3]
Daltononderwijs is een onderwijstype waarbij de nadruk ligt op keuzevrijheid voor de leerling, samenwerking met andere leerlingen en de ontwikkeling van zelfstandigheid. Door kinderen van en met elkaar te laten leren, kunnen zij elkaar helpen, stimuleren en beïnvloeden.[4]
Bij het vrijeschoolonderwijs ligt de nadruk meer op de mensheidsontwikkeling dan op het verwerven van kennis (waardoor slagingspercentages minder hoog zijn). Het onderwijs gaat uit van de antroposofie, gericht op de ontwikkelingsfase van het kind. Antroposofie is de leer van de mens in samenhang met de kosmos.[5]
In het Jenaplanonderwijs worden meerdere leerjaren gemengd in een klas, die vervolgens weer in verschillende klassen worden gesplitst. Zelfstandigheid is belangrijk, in combinatie met het werken in en presteren als groep. Kringen, viering, werken en spelen staan centraal.[6]
1.2 Onderwijswetten
Met deze nieuwe onderwijsstromingen ontstonden er ook steeds meer onderwijswetten, zoals de in 1963 doorgevoerde Wet op het voortgezet onderwijs. Deze wet was gericht op een vernieuwende regelgeving van het voortgezet onderwijs. In 1968 werd de Mammoetwet ingevoerd. Deze hield in dat er een goede overgang moest komen tussen het lagere onderwijs en het voortgezet onderwijs. Eén van de redenen hiervoor was de toenemende behoefte aan voortgezette opleidingen na de lagere school vanaf de industrialisatie. De Mammoetwet beschrijft aanpassingen op de Wet op het voortgezet onderwijs. Het nieuwe systeem van de Mammoetwet legt veel meer de nadruk op het niveau van onderwijs en was ook bedoeld te komen tot emancipatie van de lagere klassen. Met de Mammoetwet verdwenen ook de laatste gescheiden klassen.[7] [8]
Hoewel de belangrijkste reden voor het afschaffen van gescheiden klassen om financiële redenen was, speelde ook de emancipatie van vrouwen een rol. Gemengd onderwijs heeft een belangrijke ideologische waarde: dit staat voor de gelijkheid van man en vrouw. De gescheiden klassen in het verleden waren daadwerkelijk rolbevestigend. Meisjes leerden naaien, jongens deden aan handenarbeid. De beide seksen werden er op hun zeer uiteenlopende toekomstmogelijkheden voorbereid.[9]
1.3 Veranderingen in het voortgezet en hoger onderwijs na de Mammoetwet
Vóór de Mammoetwet waren de verschillende onderwijstypen sterk standgericht. De onderwijstypen die er toen waren, waren de MULO, de MMS, de HBS, de ambachts- en huishoudschool en de LTS, MTS en HTS (zie onderstaande schema’s ter verduidelijking).
- De vier jaar durende MULO was het meer uitgebreid lager onderwijs en vooral de middenstand genoot deze vorm van onderwijs. Na de MULO kon men doorstromen naar de MMS, de HBS of de MTS. Door de Mammoetwet werd de MULO vervangen door de mavo.
- Daarnaast was er de middelbare meisjesschool, de MMS. Vanuit de MULO kon men doorstromen naar de MMS, maar het kon echter ook gevolgd worden na de lagere school (de voorloper van de basisschool). Om toegelaten te worden moest een tweedaags toelatingsexamen worden afgelegd, waarbij hoge toelatingseisen golden. Er werd les gegeven in vele vakken, maar de talen wogen extra zwaar mee bij bevordering naar een volgend leerjaar en bij het eindexamen. De economische en exacte vakken wogen wat minder mee, omdat meisjes met aanleg voor deze vakken de HBS–a en –b konden volgen. Het eindexamen MMS gaf toegang tot enkele voortgezette middelbare opleidingen, zoals de kweekschool, de kunstacademie en de school voor maatschappelijk werk. Ook werd de MMS gezien als een goede voorbereiding voor het beroep van secretaresse. Door de Mammoetwet werd de MMS werd georganiseerd tot havo en atheneum.
- Een qua moeilijkheidsgraad te vergelijken onderwijstype met de MMS was de hogere burgerschool, oftewel de HBS. Leerlingen van de zesde klas van de lagere school moesten een toelatingsexamen doen om toegelaten te worden tot de HBS (of tot het gymnasium). Het HBS-diploma gaf aanvankelijk geen volledige toegang tot universiteiten. Daarom legden veel HBS’ers tijdens hun studie het staatsexamen gymnasium af, waarmee wel volledige toegang tot universiteiten werd gegeven.
Met de invoering van de Mammoetwet werd de HBS opgevolgd door enerzijds de vijf jaar durende havo en anderzijds het zesjarige VWO met daarin het atheneum en het gymnasium.
- Als laatste waren er de ambachts- en de huishoudschool. De ambachtsschool was voor jongens en er werd opgeleid voor ambacht en nijverheid. Beroepsmogelijkheden na deze school waren smid, timmerman, meubelmaker en schilder. Met de invoering van de Mammoetwet is de ambachtsschool omgevormd tot de Lagere Technische School, de LTS. De LTS maakt deel uit van het LBO. Na de LTS kon men naar de MTS (MBO) en vervolgens naar de HTS (HBO). Na de HTS werd men opgeleid tot ingenieur en deze titel kon in verschillende vakgebieden behaald worden.
De huishoudschool behoorde tot het lager onderwijs en leidde op voor een beroep als huishoudster of dienstbode of had als functie vrouwen voor te bereiden op hun klassieke rol als huisvrouw. De meisjes leerden koken, huishouden, voedingsleer en de basisvaardigheden die bij het huishouden van pas komen. Met de Mammoetwet kreeg dit onderwijs de naam Lager Huishoud- en Nijverheidsonderwijs (LHNO) en rond 1977 is het ook toegankelijk geworden voor jongens.[10]
In de volgende schema’s is duidelijk te zien welke onderwijstypen behouden bleven en welke onderwijstypen verdwenen of veranderden.
1.4 Invloed van de Mammoetwet
Met de Mammoetwet kwam de eerste brugklas, met het idee dat leerlingen na een gezamenlijk eerste jaar hun schoolcarrière verder zouden voortzetten op havo of atheneum. Snel bleek dat dit niet werkte, omdat het niveauverschil tussen leerlingen te groot was. Ook wilde men met de Mammoetwet een betere doorstroming bereiken en minder vakken invoeren.
Een ander idee achter de Mammoetwet was de democratisering van het onderwijs. Dit houdt in dat een grote groep mensen recht heeft op dezelfde soort onderwijs (qua niveau), of anders gezegd: nivellering. Vooral op het gymnasium was dit een grote verandering; gymnasia kregen nu ineens leerlingen die relatief over minder kennis beschikten dan leerlingen van vóór de Mammoetwet.
1.5 De middenschool (1975)
In de jaren ’60 en ’70 werden idealen als spreiding van kennis, macht en inkomen thema’s van discussie. Deze idealen kwamen samen in de plannen voor de middenschool, die men in 1975 wilde invoeren. Dit voorgestelde onderwijsstelsel ging uit van een basisschool voor vier- tot twaalfjarigen, gevolgd door een vierjarige middenschool. De eerste drie jaar zouden de leerlingen gezamenlijk hetzelfde programma doorlopen, ongeacht verschillen in achtergrond en capaciteit. Na de middenschool volgt een bovenschool met een twee-, drie- of vierjarige opleiding.
De middenschool zou het standenonderwijs definitief moeten doorbreken. Het gelijkheidsideaal werd als zeer belangrijk ondervonden. Later bleek dat men zich had vergist: de middenschool verdween, het was simpelweg niet haalbaar.[11]
1.6 Schaalvergroting (1992)
Aangezien het scholierenaantal terugliep, lieten scholen steeds zwakkere leerlingen toe en bedachten methoden om de leerlingen het eindexamen te laten halen. Ook ontstonden er verlengde brugklassen en naschoolse bijles. Deze maatregelen werden dus getroffen uit pure noodzaak. Het gevolg van deze maatregelen was de invoering van de basisvorming (zie hieronder). Als gevolg van het teruglopende aantal scholieren, werden er afspraken gemaakt over schaalvergroting in het onderwijs. Scholen met minder dan 240 leerlingen mochten niet langer voorbestaan en een school van 360 leerlingen werd als minimum gesteld. Daarom werd de projectgroep Scholengemeenschapsvorming opgericht. Tot op de dag van vandaag fuseren scholen. Volgens het CBS waren er in 1994 1026 middelbare scholen, in 2006 was dit aantal gedaald naar 666.
1.7 De basisvorming (1993)
Er wordt geadviseerd om leerlingen tot vijftien jaar, ongeacht capaciteit, de eerste drie jaar van het voorgezet onderwijs dezelfde vakken te laten volgen. Dit gemeenschappelijke lespakket bestond uit vijftien vakken. Zo zouden zij hun definitieve schoolkeuze uitstellen. Niet alle kinderen weten op hun twaalfde waar hun belangstelling ligt en waar hun capaciteiten liggen. Ze werden gedwongen een bepaald schooltype te kiezen en voor sommigen kwam deze keuze te vroeg. Vandaar dat de overheid de basisvorming wilde invoeren. Volgens velen was de basisvorming echter een slap aftreksel van de middenschoolplannen.
In januari 1989 worden de eindtermen bekend: wat moeten leerlingen kennen en kunnen? Van alle kanten komt er echter kritiek. Er worden afspraken gemaakt over de basisvorming. Er wordt gezorgd dat de Wet op de basisvorming eindelijk komt, maar niet tot ieders tevredenheid, mede doordat het begrip ‘eindtermen’ wordt omgezet in ‘kerndoelen’, waar iedereen zijn eigen invulling aan kan geven. Op het moment dat de scholen beginnen met de invoering van de basisvorming, is de wet nog geen feit. Pas in 1993, als de scholen al lang bezig zijn met de invoering van de basisvorming, wordt de wet aangenomen.
In 2001 komt er een wetsvoorstel, namelijk Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de basisvorming. Het lesprogramma voldoet namelijk niet aan de normen. Het is overladen en versnipperd. Daarom werden er een aantal veranderingen doorgevoerd: het lesprogramma zou uit minder verplichte vakken moeten bestaan en op drie niveaus worden aangeboden: minimum (beroepsgerichte opleidingen), midden (VMBO) en hoog (havo en VWO). In 2003 kondigde de Minister van Onderwijs al aan helemaal van de basisvorming af te willen. In de praktijk hielden al steeds minder scholen zich aan de voorschriften.
De basisvorming werkte uiteindelijk niet en is afgeschaft op 29 maart 2006.
Onderstaande grafiek is gebaseerd op gegevens van het CBS. Hier hebben we zelf deze grafiek van gemaakt.[12]
Deze grafiek is illustratief bij de bovenstaande tekst. In de grafiek wordt gebruik gemaakt van aantallen, omdat het totale aantal niet beschikbaar was. Hierdoor kunnen we niet zeggen wanneer het slagingspercentage het hoogst/laagst was.
In deze grafiek is onder andere te zien dat de middenschool niet werkte, want het aantal geslaagden is erg laag.
1.8 De Tweede Fase en het studiehuis (1998)
Leerlingen zijn mondiger geworden en staan kritischer tegenover (het beleid van) de school en het lesprogramma. Beleidsmakers wilden die kritische opstelling stimuleren met de volgende hervorming: de Tweede Fase. Dit staat synoniem voor de bovenbouw van de havo en het VWO en duurt van het vierde leerjaar tot en met het examenjaar. De Tweede Fase werd ingevoerd in 1998. De school moest voor bovenbouwleerlingen een studiehuis worden, waar leerlingen zelf leren nadenken en met hulp van de leraar kennis ‘ontdekken’. De vrije keuze voor het eindexamenpakket van havo en VWO werd vervangen door vier profielen (C&M, E&M, N&G en N&T) die de aansluiting op de hogeschool en universiteit moesten verbeteren. Deze modernisering van het onderwijsprogramma was nodig voor de aansluiting op het hoger onderwijs. Modernisering van het onderwijsprogramma hield in dat er een beter evenwicht kwam tussen kennis, inzichten en vaardigheden. Er kwam een studielastbenadering en meer aandacht voor loopbaanoriëntatie. Nog een belangrijk punt was dat er meer rekening werd gehouden met de verschillen tussen leerlingen. Als laatste moest de autonomie van scholen vergroot worden.
Een verandering die tegelijkertijd met de Tweede Fase werd doorgevoerd, was het studiehuis. Met ingang van hetzelfde schooljaar gaan leerlingen in toenemende mate hun eigen studie plannen en meer zelfstandig en in groepjes opdrachten uitvoeren (ook wel aangeduid als het nieuwe leren). Het studiehuis is een term die staat voor een andere werkwijze. Scholen mogen het studiehuis naar eigen inzicht vormgeven. Sommigen hebben echter kritiek op de Tweede Fase en het studiehuis: ze vinden dat er te weinig ruimte is voor diepgang en traditionele inhoud.
Op veel scholen verliep de invoering moeizaam. Niet alleen leraren uitten hun bezwaren, ook de leerlingen kwam al snel in opstand. De aansluiting met de onderbouw was moeilijk te vinden. De leerlingen werden aan het begin te erg vrijgelaten. Ook de grote hoeveelheid stof in de bovenbouw was een punt van kritiek.
1.9 Invloed van de Tweede Fase
Als gevolg van de invoering van de Tweede Fase kwamen er meer schoolvakken bij, zoals Algemene Natuurwetenschappen en Culturele Kunstzinnige Vorming. Sommige vakken kregen met nieuwe leerling-populaties te maken, zoals de deeltalen Frans en Duits, want leerlingen hadden deze talen in het oude stelsel laten vallen. Het werk veranderde voor docenten. Voorheen hadden zij namelijk frontaal lesgegeven, nu hadden zij vooral een begeleidende rol. Zij vonden het hinderlijk dat ze de controle over het leerproces kwijtraakten. Ook sommige leerlingen hadden moeite met de relatief grote zelfstandigheid.
In het begin was het ook voor velen onduidelijk hetgeen getoetst moest worden. In de Tweede Fase moesten scholen over hun manier van toetsen een duidelijker verantwoording afleggen dan zij gewend waren. Daarnaast bleken de profielen voor een deel van de leerlingen te zwaar, en waren er meer examens, waarin kleinere gedeelten van de examenstof werd getoetst. Een ander gevolg van de Tweede Fase is dat bepaalde vakkencombinaties die vóór de invoering wel mogelijk waren, door de nieuwe vaste profielen moeilijk of onmogelijk zijn geworden. Deze verschillen worden echter verschillend geïnterpreteerd. Door sommigen worden ze als nadelig bevonden (namelijk erg zwaar) en door anderen als voordelig (niveauverhoging). Als laatste moesten er meer dan voorheen werkstukken gemaakt worden. Op een groot aantal scholen was de Tweede Fase echter een succes.[13]
1.10 VMBO (1999)
Kort na de Tweede Fase (1999) werd ook het Voorbereidend Middelbaar Beroepsonderwijs (VMBO) ingevoerd, een samensmelting van mavo en vbo. In het VMBO werden vier leerwegen ingevoerd: een theoretische, een gemengde, een kaderberoepsgerichte en een beroepsgerichte leerweg. Deze moesten in vier sectoren worden aangeboden, namelijk de sector techniek, dienstverlening, economie en landbouw. In augustus 1999 werd dit doorgevoerd. Ook maakt sinds 1999 het LBO deel uit van het VMBO, met name de beroepsgerichte leerwegen, zoals BBL en KBL.
Het gaat niet goed met het VMBO. De problemen in het VMBO zijn nog steeds groot. Eén van de oorzaken is dat alle leerlingen in het VMBO behoorlijk veel theoretische vakken krijgen. Vooral voor leerlingen die meer praktisch zijn ingesteld is dat een hele opgave. Dit leidt tot grote frustraties onder leerlingen en leraren, en uiteindelijk, samen met andere factoren, zoals een tekort aan (goede) leraren en de eenzijdig samengestelde leerlingpopulaties (zwarte scholen), tot een hoog percentage voortijdige schoolverlaters. Ook doorstroming naar de havo is moeilijk haalbaar.[14]
1.11 Nieuwe Tweede Fase (2007)
Vanaf het schooljaar 2007-2008 vonden er enkele inhoudelijke en organisatorische veranderingen plaats in de Tweede Fase. Deze veranderingen zijn erop gericht zoveel mogelijk ruimte te scheppen voor eigen keuzes van scholen en om te zorgen voor de instandhouding van het onderwijsprogramma. Deze mocht niet versnipperen of te overladen worden. Scholen moesten meer ruimte krijgen voor vaardigheidsonderwijs, zelfstandig en actief leren en ze moesten zorgen voor vergroting van de samenhang tussen vakken. Een andere herziening is de globalisering van de examenprogramma’s.[15]
1.12 Conclusie
Het is best wel moeilijk om in het onderwijs een goed systeem in te voeren, waar iedereen zijn eigen kwaliteiten kan uiten. Het blijkt dat er altijd wel leerlingen en/of leraren zijn die het niet eens zijn met het huidige onderwijssysteem. Dit is ook de reden dat er vanaf de Mammoetwet zoveel veranderingen zijn doorgevoerd. Aangezien het perfecte onderwijssysteem niet bestaat, blijft het onderwijs steeds zoeken naar verbeteringen en verandert het tot op de dag van vandaag.
Is op grond van deelvraag 1 aanleiding tot de invoering van gescheiden klassen?
Deze conclusie is moeilijk te trekken, aangezien we geen aantallen en/of resultaten hebben verkregen over de verschillende onderwijssystemen. Wij denken echter dat naar aanleiding van bovenstaande informatie het niet verstandig is om nog een verandering, de invoering van gescheiden klassen, door te voeren, aangezien leerlingen regelmaat en structuur nodig hebben. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de invoering en vrijwel directe afschaffing van de middenschool. De invoering van gescheiden klassen is ook niet zomaar een verandering, dit zal zonder twijfel leiden tot grote opschudding onder zowel leerlingen als leraren. De leraar moet wennen aan een nieuw systeem, moet hier zijn manier van lesgeven op aanpassen en kan bij het begin van de invoering minder goede begeleiding aan leerlingen verschaffen. Leerlingen moeten zich opnieuw aanpassen. Dit heeft tijd nodig en zal dus, in het begin, uitlopen op slechtere prestaties. Een voorbeeld hiervan is de Tweede Fase. Door de te snelle invoering werden verschillende opties niet goed overwogen, dat wanorde tot gevolg had. Veranderingen kosten tijd, daarom duurt het lang voordat het gewenste resultaat bereikt wordt. Daarnaast zijn sommige mensen tegen het herinvoeren van gescheiden klassen, aangezien dit volgens hen de gelijkheid onderuithaalt.
2. SCHOOLRESULTATEN
Wat zijn de verschillen in schoolresultaten bij mannen en vrouwen en welk verband heeft dit met niveau of leeftijd?
Deze vraag gaan we beantwoorden aan de hand van een twaalf tabellen met zeventien grafieken. De resultaten uit de tabellen hebben we verkregen van verschillende instanties, zoals basisschool de Regenboog, Twickel Borne, Twickel Hengelo, en CBS. Ook hebben we zelf nog een IQ-vragenlijst gemaakt, deze hebben we afgenomen bij VWO leerlingen van klas 1 en 6.
NB: Bij deze deelvraag is het belangrijk te letten op de verdeling van de y-as. Niet overal hebben we gekozen voor dezelfde verdeling, omdat de grafieken dan niet altijd duidelijk zijn. Soms lijken de verschillen dus groter dan dat ze in werkelijkheid zijn.
2.1 Basisschool
Deze basisschool is onderdeel van de Stichting MarCant en heeft een open christelijk karakter. De school is gelegen in Borne en heeft ongeveer 130 leerlingen.[16]
De onderstaande tabel en grafieken geven de behaalde resultaten voor de cijfers van rekenen en taal weer. Taal is het gemiddelde cijfer van de volgende drie onderdelen: spelling, begrijpend lezen en DMT (waarin het leestempo wordt vastgesteld).
Behaalde cijfers taal en rekenen
Uitleg
Op de leeftijd van zeven en acht jaar zie je dat de meisjes voor zowel rekenen en taal betere resultaten behalen dan de jongens. Op de leeftijd van negen jaar zijn de resultaten relatief gelijk, maar de meisjes zijn beter in taal en de jongens zijn iets beter in rekenen. Jongens maken op hun tiende een inhaalslag: zij behalen dan namelijk betere resultaten voor beide vakken. Echter, wanneer de leeftijd van elf jaar bereikt is, blijken meisjes weer betere resultaten te halen.
Uitleg
Bij deze grafiek zijn de cijfers van rekenen en taal per geslacht bij elkaar opgeteld. Hieruit is te zien dat meisjes over het algemeen betere resultaten behalen voor beide vakken. Bij de leeftijd is dit verschil echter gering, en op tienjarige leeftijd zijn jongens beter.
Conclusie
Uit bovenstaande figuren is te concluderen dat meisjes op basisschool de regenboog beter zijn in zowel rekenen als taal ten opzichte van jongens. Het verschil hiertussen is niet heel groot, meisjes scoren gemiddeld ± 0,3 punt hoger. Beide geslachten zijn beter in rekenen dan dat ze in taal zijn, dit verschil is slechts 0,2 punt.
2.2 Twickel Borne, niveau KBL
Scholengemeenschap Twickel is een katholieke scholengemeenschap voor atheneum, havo, vmbo en lwoo onder bestuur van de Stichting Carmelcollege. Twickel Borne is hier een onderdeel van.
Behaalde cijfers Nederlands en wiskunde
Uitleg figuur 2A
Op de leeftijd van dertien en veertien jaar is te zien dat vrouwen betere cijfers behalen bij de vakken Nederlands en wiskunde. Op vijftien- en zestienjarige leeftijd is dit echter anders, hier zijn de mannen beter in wiskunde, terwijl de meisjes beter blijven in Nederlands.
Uitleg figuur 2B
Hier is te zien dat vrouwen over het algemeen iets betere cijfers behalen (bij beide vakken). Bij klas twee is het verschil tussen mannen en vrouwen het grootst (namelijk 0,4 punt). Alleen bij klas vier is het zo dat mannen betere resultaten behalen.
Conclusie
Uit bovenstaande figuren kun je concluderen dat vrouwen op het niveau KBL gemiddeld hogere cijfers behalen voor beide vakken dan mannen (dit scheelt 0,2 punt). Mannen behalen betere cijfers voor wiskunde dan voor Nederlands (ook dit scheelt 0,2 punt). Vrouwen behalen voor beide vakken gemiddeld gelijke cijfers.
Uitleg figuur 3
In praktijk blijkt dat in klas 3 en 4 van KBL-niveau veelal gescheiden klassen voorkomen. Dit ligt aan de sectoren, mannen kiezen vooral voor de sector Techniek, terwijl vrouwen voor Zorg en Welzijn kiezen. De sector Handel en Administratie wordt door beide geslachten gekozen. Dit levert gecombineerde klassen op.
Bij Nederlands worden bij gescheiden klassen in het algemeen hogere cijfers gehaald dan bij gecombineerde klassen, maar dit verschil is gering. Voor vrouwen blijkt het in deze klassen geen verschil te maken. De cijfers voor wiskunde van de mannen stijgen met 0,2 punt in gescheiden klassen. Voor Nederlands is dit echter andersom: zou het juist ongunstig zijn, want hier worden door de jongens juist hogere cijfers (0,2 punt) gehaald in de gecombineerde klassen.
Bij het vak wiskunde scoren jongens in zowel gescheiden als gecombineerde klassen hoger dan vrouwen, voor het vak Nederlands halen meisjes de hoogste cijfers (ongeacht soort klas).
Conclusie
Twickel Borne heeft in werkelijkheid geen gescheiden klassen. Dit kan wel worden weergegeven als gescheiden klassen, aangezien mannen veel voor de sector Techniek kiezen en vrouwen (bijna) niet. Vrouwen daarentegen kiezen vooral voor de sector Zorg en Welzijn, in tegenstelling tot de mannen.
Uit figuur 3 komt naar voren dat het voor mannen bij het vak Nederlands voordelig is om gescheiden klassen in te voeren. Voor wiskunde is dit voor hen juist niet verstandig. Voor vrouwen blijven de cijfers redelijk constant, voor hen maakt het niet uit of er gescheiden of gecombineerde klassen worden ingevoerd.
2.3 Twickel Hengelo, niveau VWO
Scholengemeenschap Twickel is een katholieke scholengemeenschap voor atheneum, havo, vmbo en lwoo onder bestuur van de Stichting Carmelcollege. Twickel Hengelo is hier een onderdeel van.
Behaalde cijfers Nederlands en wiskunde
Uitleg
Over het algemeen kun je zeggen dat vrouwen betere resultaten behalen voor het vak Nederlands dan de mannen, met uitzondering van vijftien jaar. Mannen zijn over het algemeen beter in wiskunde (dit scheelt 0,4 punt). Slechts op de leeftijd van dertien jaar worden door beide geslachten gemiddeld dezelfde resultaten behaald en op zeventienjarige leeftijd behalen vrouwen betere cijfers.
Mannen behalen betere resultaten bij wiskunde dan bij Nederlands (het verschil is hierbij 0,4 punt). Bij vrouwen is hier geen duidelijk onderscheid in te maken.
Uitleg
Vrouwen behalen betere resultaten op de leeftijd van dertien, zestien, zeventien en achttien jaar, waarbij het verschil op zeventienjarige leeftijd erg groot is. Echter, mannen scoren op veertien- en vijftienjarige leeftijd hoger.
Conclusie
Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat tussen mannen en vrouwen de verschillen in het gemiddelde cijfer voor wiskunde kleiner zijn dan de verschillen in het gemiddelde cijfer voor Nederlands. Wat ook naar voren komt is dat mannen betere cijfers behalen voor wiskunde dan dat ze voor Nederlands behalen.
Verschillende soorten wiskunde op het VWO
Volgens de wet moet iedereen in klas 4 5 en 6 VWO wiskundeles volgen, daarom zijn er vier soorten wiskunde. Hieronder geven we een korte samenvatting van de verschillen ertussen.
- Wiskunde C, dit is de ‘makkelijkste’ wiskunde en mag alleen gevolgd worden met Cultuur en Maatschappij. Hier leer je meer over statistiek en het oplossen van vraagstukken door middel van functies en grafieken, tabellen en formules, grafen en matrices.[17]
- Wiskunde A, dit is de ‘economische’ wiskunde, hierbij leer je vooral statistieken en economische toepassingen. Volgens velen is het een moeilijkere versie van wiskunde C.
- Wiskunde B, dit is de ‘technische’ wiskunde, hier leer je vooral hoe je vergelijkingen op moet lossen. Ook leer je meer over onder andere differentiëren, primitiveren en bewijzen.
- Wiskunde D, dit is een uitbereiding op wiskunde B, en wordt vaak als moeilijk gezien. Hierbij komt vooral kansberekening en statistiek terug.[18]
NB. Door een kleine fout in het systeem van school (Vocus) konden wij de cijfers van klas A4 van wiskunde C en A niet ontvangen, hierdoor ontbreken deze resultaten.
Uitleg
In figuur 4A is, om de cijfers van wiskunde met Nederlands te vergelijken, gebruik gemaakt van gemiddelden (dus (wiC+wiA+wiB+wiD)/4). In de bovenstaande figuur zijn deze afzonderlijke soorten wiskunde tegen elkaar uitgezet. Op het eerste gezicht lijken hier de vrouwen beter te zijn, maar dit is slechts een illusie: vrouwen scoren namelijk vijf keer een hoger gemiddeld cijfer, tegenover vier keer van de mannen. Maar wanneer vrouwen hoger scoren, is dit vaak met een gering verschil, zodat de gemiddelden toch aantonen dat mannen beter zijn in wiskunde dan vrouwen.
Conclusie
Mannen zijn over het algemeen beter in wiskunde, maar dat blijkt ook al uit figuur 4A.
Profielkeuze
Uitleg vakkenpakket
Vanaf de vierde klas moeten VWO-leerlingen profielen kiezen. Er zijn vakken die iedereen moet volgen ongeacht het profiel (dit zijn: Nederlands, Engels, een tweede moderne vreemde taal, levensbeschouwing, lichamelijke opvoeding, algemene natuurwetenschappen en maatschappijleer). De keuze van de rest van de vakken is profielafhankelijk:
- Natuur en Techniek: wiskunde B, natuurkunde, scheikunde en wiskunde D of biologie.
- Natuur en Gezondheid: wiskunde A of B, scheikunde, biologie en aardrijkskunde of natuurkunde.
- Economie en Maatschappij: wiskunde A, economie, geschiedenis en management en organisatie, aardrijkskunde, maatschappijwetenschappen of een derde moderne vreemde taal.
- Cultuur en Maatschappij: wiskunde A of C, kunstvakken of een derde moderne vreemde taal en aardrijkskunde of maatschappijwetenschappen of economie.
Als laatste is er nog een vrije ruimte voor één vak naar keuze.[20]
Uitleg
Een ruime meerderheid van de mannen kiest vooral voor een natuurprofiel, NT is hierbij erg populair. Een kleine meerderheid van de vrouwen kiest voor een maatschappijprofiel en dan vooral voor EM.
Conclusie
Mannen kiezen meer voor bètaprofielen, terwijl vrouwen vaker kiezen voor alfaprofielen.
Resultaten IQ-vragenlijst
Uitleg
Over het algemeen worden voor Nederlands de meeste fouten gemaakt, zowel in A1 als in A6. De vrouwen in A1 maken meer fouten dan de mannen. In A6 is een duidelijk verschil te zien tussen de M- en N-profielen: N-profielen scoren beter. De vrouwen van zowel het N- en het M-profiel maken minder fouten dan de jongens van deze profielen. Het aantal fouten in A6 is minder dan in A1, met uitzondering van mannen A6 met een M-profiel, die voor Nederlands lager scoren dan de mannen van A1. Hier is te zien dat mannen en vrouwen in totaal ongeveer evenveel fouten maken (respectievelijk 9,9 en 9,8).
Uitleg
Vrouwen in de eerste klassen en mannen met een N-profiel maken een ongeveer even groot aantal fouten in wiskunde en Nederlands. Voor de rest worden er bij Nederlands meer fouten gemaakt, met een uitschieter van vrouwen A6 (M).
In A1 scoren de mannen bij beide vakken beter dan vrouwen, terwijl de vrouwen in A6 beter zijn dan de mannen.
Vraag 7 is de vraag over het antoniem van het woord ‘stoer’ (dus Nederlands) en vraag 12 heeft te maken met kansberekening (wiskunde).
Uitleg
In deze beide figuren is weinig veranderd ten opzichte van figuur 6A en 6B. Ook zonder vraag 7 en 12 blijkt dat er bij Nederlands het slechtst gescoord wordt. Er is wel een verschil te zien, de vrouwen maken hier bij beide vakken toch minder fouten dan de mannen. De mannen in A6 hebben door het ontbreken van vraag 7 en 12 een betere score voor Nederlands: hierin maken ze nu minder fouten dan in wiskunde.
Uitleg
Mannen scoren voor Nederlands twee keer beter dan de vrouwen. Voor wiskunde scoren zij echter minder goed dan de vrouwen.
Conclusie
Bij Nederlands worden meer fouten gemaakt dan bij wiskunde. N-profielen scoren beter dan M-profielen, en de mannen van M-profielen scoren het laagst. Wanneer vraag 7 en 12 ontbreken, scoren vrouwen bij zowel wiskunde als Nederlands beter dan de mannen. Wanneer je vraag 7 en 12 wel meerekent is er weinig verschil te zien: dan scoren mannen en vrouwen ongeveer gelijk.
In de eerste klas zijn de mannen beter dan de vrouwen in beide vakken, maar wanneer je naar de zesde klas kijkt, scoren de mannen voor Nederlands beter dan de vrouwen. De vrouwen scoren beter voor wiskunde.
2.4 Leerling-percentages per geslacht
Op Twickel Borne en Twickel Hengelo.
Uitleg
In bovenstaande figuur is te zien dat er in een KBL-klas meer mannen zitten, terwijl er in een VWO-klas veel meer vrouwen zitten.
Bekeken over heel Nederland
Uitleg
Op KBL slagen meer mensen dan op VWO. Ook is te zien dat er meer vrouwen slagen dan mannen.
Conclusie
Hoe hoger het niveau, hoe meer vrouwen. Daarnaast slagen er over het algemeen meer vrouwen dan mannen (ongeacht het niveau).
2.5 Conclusie
Dit laatste deel fungeert als conclusie. De onderstaande tabel en figuur zijn een zeer beknopte samenvatting van een groot deel van alle voorgaande tabellen en figuren. Tot slot formuleren we onze conclusie.
Gemiddeld cijfer voor Nederlands en wiskunde (gezamenlijk) op KBL en VWO per geslacht
Uitleg
Op het VWO worden gemiddeld hogere cijfers gehaald dan op KBL. Vrouwen halen hierbij op beide niveaus gemiddeld hogere cijfers dan mannen. Dit verschil is echter gering, op VWO scheelt het 0,1 punt en op KBL 0,2 punt.
Algemene conclusie
Op de basisschool worden door beide geslachten voor taal betere cijfers gehaald dan voor rekenen. Meisjes zijn behalen betere resultaten dan jongens, dit geldt ook in het voortgezet onderwijs.
Op KBL blijken vrouwen nog steeds betere resultaten te behalen dan mannen. Mannen op het KBL scoren beter voor wiskunde dan voor Nederlands. Vrouwen zijn gemiddeld even goed in beide vakken.
Het VWO is te vergelijken met KBL. Op VWO zijn mannen beter in wiskunde dan in Nederlands en vrouwen behalen op VWO gemiddeld dezelfde resultaten voor beide vakken. Aangezien mannen beter zijn in wiskunde, kiezen zij, meer dan vrouwen, over het algemeen voor bètaprofielen. Vrouwen kiezen meer voor M-profielen, maar er is geen duidelijke meerderheid die daarvoor kiest (53% M-profiel tegenover 47% N-profiel). Eén van de redenen hiervoor is dat hun cijfers voor wiskunde en Nederlands gemiddeld niet veel verschillen.
Onze IQ-vragenlijst toont aan dat vrouwen inderdaad betere resultaten behalen dan mannen. N-profielen scoren beter dan M-profielen. Voor Nederlands worden door zowel mannen als vrouwen slecht gescoord. In de eerste klas zijn de mannen beter dan de vrouwen in beide vakken. In de zesde klas scoren de vrouwen beter bij wiskunde en mannen beter bij Nederlands. Dit laatste spreekt onze eerder bevonden resultaten tegen. Echter, onze IQ-vragenlijst is niet heel representatief, dus het kan zijn dat deze resultaten afwijken.
In het algemeen geldt: hoe hoger het niveau, hoe meer vrouwen. Daarnaast slagen er over het algemeen meer vrouwen dan mannen (ongeacht het niveau).
Er zijn dus verschillen te zien tussen mannen en vrouwen, over het algemeen zijn mannen beter in wiskunde en vrouwen in Nederlands. Ook halen vrouwen over het algemeen de hoogste cijfers, de verschillen zijn echter niet heel groot.
Is op grond van deelvraag 2 aanleiding tot de invoering van gescheiden klassen?
Op Twickel Borne kan er gesproken worden van gescheiden klassen, gezien de voorkeur van beide geslachten voor bepaalde sectoren. Gescheiden klassen pakken vooral voor mannen goed uit: voor Nederlands halen zij hogere cijfers ten opzichte van de cijfers en in gecombineerde klassen. Echter, in gecombineerde klassen behalen mannen voor wiskunde hogere cijfers.
Het blijkt wel dat gescheiden klassen vooral voor mannen goed uitpakken. Voor vrouwen zijn gescheiden klassen van geen of weinig belang. Het verschil in gemiddelde cijfer voor Nederlands in gescheiden klassen en gecombineerde klassen is zo gering, dat de soort klas niet van invloed is op de resultaten van vrouwen. Daarnaast is bij vrouwen de soort klas niet van invloed op de cijfers voor wiskunde. Over het algemeen genomen scoren mannen voor wiskunde beter, terwijl vrouwen juist voor Nederlands betere resultaten halen.
Uit dit alles kan geconcludeerd worden dat mannen belang hebben bij gescheiden klassen, en dan vooral bij het vak Nederlands: aangezien zij hier minder aanleg voor hebben dan vrouwen, zouden zij misschien andere leermethoden en / of extra aandacht moeten krijgen bij dit vak.
3. DE HERSENEN
Hoe functioneren de hersenen, op welke manier zijn ze opgebouwd en op welke manier veranderen de hersenen naarmate men ouder wordt?
De hersenen zijn niet alleen het ingewikkeldste orgaan in ons lichaam, maar ook het ingewikkeldste systeem dat we kennen. Ze bevatten miljarden neuronen en zenuwcellen die constant signalen naar elkaar zenden, dit heen en weer zenden van die signalen is het denken.[22] Dit ‘heen en weer zenden van signalen’ gaat in werkelijkheid natuurlijk iets complexer, daarom leggen we in dit hoofdstuk achtereenvolgens de werking en de bouw van de hersenen uit. Aan de hand hiervan leggen we uit hoe de hersenen zich ontwikkelen naarmate ze ouder worden.
NB: In deze deelvraag wordt niet heel diep ingegaan op alle processen en (de manier van) informatieverwerking, slechts de hoofdaspecten en de aspecten die van belang zijn voor onze onderzoeksvraag komen aan bod.
3.1 De werking van de hersenen
Hersenen moeten ervoor zorgen dat het lichaam in optimale conditie blijft in relatie tot de omgeving, zodat onze kans op overleven zo groot mogelijk is. Dit doen ze door prikkels te registreren en hierop te reageren door handelingen aan te sturen.
Onze hersenen krijgen steeds een constante stroom van allerlei prikkels uit onze omgeving. Deze prikkels krijgen ze binnen door elektrische impulsen vanuit de zenuwcellen in ons lichaam. Dit is vaak niet mogelijk zonder ons ruggenmerg, wat samen met de hersenen ons centrale zenuwstelsel vormt. De informatie van de zintuigen gaat naar één van de ruggenmergzenuwen en dan via het ruggenmerg naar de hersenen. Er zijn ook hersenzenuwen, deze zenuwen zijn rechtstreeks met de hersenen verbonden, dus niet via het ruggenmerg. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de informatie vanaf onze oren en ogen.
Er zijn natuurlijk veel te veel prikkels om ze allemaal te verwerken, daarom selecteren de hersenen een deel hiervan.
3.2 Functies en de opbouw van de hersenen
De hersenen hebben een complexe, gelaagde anatomie. Haal je de grote hersenhelften weg, dan vind je daaronder andere onderdelen. Sommige bestaan uit vaste massa, zoals de kleine hersenen en de thalamus, andere zijn gebieden van zenuwweefsel of zenuwcellen binnen een groter geheel en kunnen alleen door een microscoop waargenomen worden. Er bestaat dus een grote hersenhiërarchie. Grofweg gezien kunnen deze worden ingedeeld in de voorhersenen, de middenhersenen en de achterhersenen.
De voorhersenen worden gevormd door de grote hersenen (cerebrum), de thalamus (tussenhersenen) en de hypothalamus.
Hieronder liggen de middenhersenen. Dit is een klein onderdeel dat bestaat uit kernen van zenuwcellen. Onder de middenhersenen liggen de achterhersenen, met bovenaan de pons en onderaan de kleine hersenen (cerebellum) en het verlengde merg (medulla oblongata), dat uiteindelijk overgaat in het ruggenmerg.
Er worden verschillende gebieden in de hersenen onderscheiden. Deze gebieden bevinden zich in de voorhersenen, de middenhersenen of de achterhersenen. Deze gebieden zijn:
- De grote hersenen (cerebrum)
- De kleine hersenen (cerebellum)
- De hersenstam en het ruggenmerg
- De thalamus, hypothalamus en hypofyse
- De epifyse (pijnappelklier)
- Het lymbisch systeem
De grote hersenen (cerebrum)
De grote hersenen maken deel uit van de voorhersenen. De grote hebben een rozegrijze structuur en nemen meer dan driekwart van het hele hersenvolume in. Ze zijn verdeeld in een linker- en rechterhersenhelft. Deze delen worden de hemisferen genoemd. De hemisferen zijn met elkaar verbonden door de hersenbalk (het corpus callosum), die uit zenuwvezels bestaat.
Tot de grote hersenen behoren ook de hippocampus en de amandelkern. De hippocampus speelt een rol bij de regulatie van het gedrag. De amandelkern ‘proeft’ alle prikkels en waarschuwt andere onderdelen om de juiste emotionele reacties te produceren. Hij bevat een centrale en een basale kern, die verschillende angstreacties opwekken. De centrale kern wekt ‘verstijven’ van angst op, terwijl de basale kern de reactie om te vluchten oproept. De kernen worden aangestuurd door zes hormonen en verschillen bij mannen en vrouwen. Activering van de amandelkern wordt gereguleerd door de hypothalamus (zie verder).
De buitenkant van de grote hersenen wordt gevormd door een dun laagje neuronen (zenuwcellen), de cortex, ook wel de hersenschors. Neuronen zijn aanwezig in de hersenen, de ruggenmerg en in de rest van het lichaam. Bij alle processen in de hersenen gaat het om de communicatie tussen de neuronen, die elektrische en chemische signalen doorgeven. De cortex is gemaakt van grijze stof en heeft een gekronkeld oppervlak, met als doel dat er een groot aantal neuronen in passen. De cortex kan worden onderscheiden in vier kwabben: de voorhoofdskwab (frontaalkwab), de wandbeenkwab (pariëtaalkwab), de achterhoofdskwab (occipitaalkwab) en de slaapbeenkwab (temporaalkwab).
De voorhoofdskwabben zijn er voor de fijne motoriek, spraak, stemming en denkvermogen. In de linker voorhoofdskwab zit een gedeelte van de taalbeheersing. De prefrontale cortex is gelegen in (het voorste gedeelte van) de frontaalkwab en is betrokken bij cognitieve en emotionele functies en bij het werkgeheugen, het zorgt ervoor dat we goed kunnen plannen en denken. De prefrontale cortex wordt tot het limbisch systeem (zie deel Het limbisch systeem) gerekend, gezien de connectie met emoties.
De wandbeenkwabben registreren onder andere lichamelijke veranderingen zoals temperatuur, pijn en voelen (sensibiliteit).
Daarnaast regelt het de motoriek en de ruimtelijke ordening.
De achterhoofdskwabben zijn er voor zien en interpreteren van visuele beelden.
De slaapbeenkwabben regelen het geheugen, de concentratie, de smaak en een gedeelte van de taalbeheersing. De entorhinale cortex is hierin gelegen. Het is belangrijk voor encodering en opslag van informatie in het lange termijngeheugen.
De vier bovenstaande plaatjes behoren bij figuur 13.
De linkerhersenhelft bestuurt het rechterdeel van het lichaam en de rechterhersenhelft het linkerdeel van het lichaam. Bij de meeste mensen is het linkerdeel dominant. Het spraakvermogen zit meestal in het linkerdeel.
De kleine hersenen (cerebellum)
De kleine hersenen zijn een stuk minder groot dat de grote hersenen, ze omvatten ongeveer een achtste deel van de hersenen. Ze maken deel uit van de achterhersenen. De kleine hersenen bestaan uit een centraal deel met daaromheen de twee hemisferen. Het werkt nauw samen met de grote hersenen, maar ligt wel afgelegen van de rest van het centrale zenuwstelsel.
De kleine hersenen zorgen voor het bewaren van het evenwicht en de coördinatie van bewegingen en spraak. Een andere functie van de kleine hersenen is het impliciet leren (vormen van leren die buiten het bewustzijn plaatsvinden).
Ook spelen de kleine hersenen een rol bij taal en taken waarbij je gebruik maakt van het werkgeheugen. Er wordt verondersteld dat een functie als tijdschatting met de kleine hersenen verbonden is. Mensen met beschadigingen in de hersenen kunnen bijvoorbeeld niet meer goed de duur schatten van een geluid, of het moment van een toekomstige gebeurtenis inschatten (te denken aan bijvoorbeeld tennis). Als laatste beïnvloeden ze de emotionele en mentale processen.
De hersenstam en het ruggenmerg
De hersenstam is de verbinding tussen de grote hersenen en de kleine hersenen. Evolutionair gezien is dit het oudste gedeelte van de hersenen. Hier ontstaan de hersenzenuwen die belangrijk zijn voor informatie van alle zintuigen en die opdracht geven aan bepaalde spieren. Functies van de hersenstam zijn het wakkerzijn, het bewustzijn en het regelen van de hartslag, de bloeddruk en het ademhalen.[26]
De hersenstam bestaat uit drie delen: de middenhersenen, de pons en het verlengde merg (medulla oblongata). De middenhersenen zijn het bovenste deel van de hersenstam. Ze reguleren de sensorische (zintuiglijke) en motorische functies en zijn erg belangrijk bij verdedigingsreacties. De pons ligt tussen het verlengde merg en de hersenen. De taak van de pons is om prikkels van het evenwicht- en gehoororgaan door te geven aan de kleine hersenen. Als laatste het verlengde merg, deze ligt op de overgang van het ruggenmerg naar de hersenen.
Het regelt de automatische processen, zoals de hartslag.
Het ruggenmerg is een kabel van ongeveer 45 centimeter die naar het einde toe steeds dunner wordt. Het bestaat uit wervels waartussen ruggenmergzenuwen (twee bundels zenuwvezels) naar buiten lopen voor een goede communicatie tussen lichaam en hersenen. Ze hebben zowel motorische als sensorische zenuwen. Vanuit het ruggenmerg gaan impulsen van sensoren naar de hersenen en van de hersenen naar de spieren, waardoor deze een handeling gaan uitvoeren.
De thalamus, hypothalamus en hypofyse
De thalamus en de hypothalamus zijn gelegen in de voorhersenen. De thalamus is vergroeid met de hypothalamus en staat in verbinding met de grote hersenen. Beide zijn belangrijke regelsystemen. De thalamus geeft allerlei prikkels door, afkomstig van de zintuigen. Het maakt een selectie van de prikkels die we wel en niet waarnemen. Een andere taak van de thalamus is het hechten van een betekenis aan een bepaalde prikkel, als het bijvoorbeeld een emotionele gevoelswaarde heeft. Als laatste zorgt de thalamus voor de handhaving van het bewustzijn.
De hypothalamus bestaat uit allemaal afzonderlijke onderdelen die nauw verbonden zijn met het limbisch systeem en de hersenschors van de grote hersenen. De hypothalamus is vooral een belangrijk regelcentrum voor het handhaven van de homeostase (interne milieu). Dit gebeurt op een directe en een indirecte manier: direct door het aansturen van het autonome zenuwstelsel en indirect door te stimuleren voor een bepaald gedrag. De hypothalamus bevat de biologische klok. Maar het regelt vooral het hormonale systeem door hormonen aan te maken en de hypofyse te beïnvloeden.
De hypofyse zit aan de onderkant van de hersenen en is een soort hulpje van de hypothalamus. Het regelt de hormoonhuishouding door precies te doen wat de hypothalamus aangeeft. De hypofyse scheidt hormonen af die invloed hebben op onder andere de schildklier, de bijnieren en de geslachtsklieren en zet deze klieren aan tot het afscheiden van hormonen. Daarnaast produceert de hypofyse ook zelfstandig werkende hormonen, zoals groeihormoon en prolactine. Wanneer er genoeg hormonen vrij zijn gekomen, zorgen deze voor het stoppen van de hormoonsynthese van de hypofyse.[27]
De epifyse (pijnappelklier)
De epifyse is gelegen tegen de thalamus en produceert het hormoon melatonine. Dit hormoon regelt het dag- en nachtritme en speelt een rol bij de seksuele ontwikkeling. Bij kinderen is de epifyse goed ontwikkeld, maar na de puberteit wordt deze kleiner, en bij oudere mensen is de klier vaak verkalkt en niet meer functioneel. Melatonine remt de ontwikkeling van geslachtsklieren af tot de puberteit begint.[28]
Het limbisch systeem
Anatomisch gezien behoren delen van de grote hersenen, van de thalamus en van de middenhersenen tot het limbisch systeem. De grote hersenen en de hersenstam zijn door een groot aantal neuronen en zenuwbanen met elkaar verbonden. Samen vormen ze een communicatiesysteem. Functioneel vormt dit communicatiesysteem een eenheid, maar morfologisch gezien (vanuit de vormleer) is dit geen afzonderlijk systeem: het is gelokaliseerd op verschillende plaatsen.
Het limbisch systeem controleert onder andere de hypothalamus en is verantwoordelijk voor gevoelsmatige reacties op factoren (van buitenaf). Het beïnvloedt door individuele reacties bepaalde gebieden van het centrale zenuwstelsel. Dit systeem is verantwoordelijk voor alle gevoelens en de lichamelijke uitingen daarvan. Daarnaast is het de regelkamer voor leerprocessen en voor onbewust en instinctief gedrag, zoals emoties en stemmingen. Ook is het belangrijk bij de geheugenwerking, het reuksysteem en het seksuele gedrag.
De hippocampus maakt deel uit van het limbisch systeem en is betrokken bij het vormen van nieuwe herinneringen en het vormen van een lange termijngeheugen.[29] [30]
3.3 Hersenontwikkeling
De hersenen zijn gedurende het hele leven in ontwikkeling. Ze worden gevormd uit een klein groepje cellen. Het duurt jaren voordat alle zintuiglijke, motorische en intellectuele vermogens volledig tot uiting zijn gekomen. De ontwikkeling begint enkele weken na de bevruchting en gaat dan razendsnel: elke minuut komen er honderdduizenden zenuwcellen bij! Motorische vaardigheden ontwikkelen zich en de foetus registreert ook al geluiden. Bij de geboorte bevatten de hersenen ongeveer 100 miljard zenuwcellen (grijze stof). Ze moeten dan nog wel uitgroeien. De zenuwcellen nemen dan niet meer toe, wel ontwikkelen ze zich en worden er nieuwe verbindingen (witte stof) gevormd. Op het twintigste levensjaar zijn de hersenen volgroeid. Daarna zet de natuurlijke en onomkeerbare degeneratie in, maar het brein beschikt over verschillende mechanismen om dat proces te compenseren.
Rond het derde jaar is de hippocampus volgroeid en kan het geheugen volledig gebruikt worden. Van vóór die tijd zijn daarom weinig herinneringen vastgelegd. Ook wordt de concentratiespanne langer. De groei tussen 6 en 13 jaar betreft vooral de gebieden van de taal en het begrijpen van ruimtelijke verbanden, zoals de pariëtale cortex. Deze veranderingen gaan samen met de intellectuele en sociale ontwikkeling.
De basisstructuur van de hersenen is rond het derde jaar helemaal klaar, maar sommige delen zijn nog niet in werking getreden, waaronder delen van de prefrontale cortex.
In de puberteit zijn de pariëtaal- en temporaalkwabben (die te maken hebben met ruimtelijke, zintuiglijke, auditieve en taalgebieden (zie blz. 40)) volgroeid. Nu is het brein toegerust om uiteenlopende sociale en intellectuele taken aan te kunnen. Aangezien de prefrontale cortex nog in ontwikkeling is, moeten tieners voor het verwerken van emotionele informatie vertrouwen op hun amandelkern. De ontwikkeling van de connecties tussen de amandelkern en de prefrontale cortex is een rijpingsproces dat zich doorzet tot de leeftijd van 20 jaar. Emoties en cognitie (het vermogen om te kennen of te weten) worden samengevoegd. Tieners reageren hoofdzakelijk emotioneel. De bemiddelende rol van de rede komt pas later. Doordat de ontwikkeling van de connecties tussen de amandelkern en de prefrontale cortex bij tieners dus nog niet ‘volgroeid’ is, worden emoties en cognitie nog niet samengevoegd. Dit kan verklaren waarom tieners oordeel vaak slecht beheersen en impulsiever zijn.
Ook wordt het corpus callosum (hersenbalk), dat de hersenhelften verbindt, dikker. Hierdoor wordt het vermogen om informatie te verwerken, groter.
In de puberteit neemt de grijze stof af. De oorzaak hiervan is dat overbodige
neurale routes gaan verdwijnen. Gebieden die bij complexere functies betrokken zijn, zoals de frontaalkwabben, zijn het laatst volgroeid. In tegenstelling tot de afname van de grijze stof, neemt de witte stof juist toe, vooral in de voorste gebieden van de hersenen en delen die betrokken zijn bij taal (in de leeftijd van 9 tot en met 13 jaar). In dit leeftijdsgebied vinden ontwikkelingen plaats op het gebied van taalgebruik, redeneren en ruimtelijk inzicht. Ook het vermogen om abstract na te denken, ontwikkelt zich.
Daarnaast worden er, onder invloed van de hypofyse, grote hoeveelheden geslachtshormonen vrijgelaten. De hoeveelheid geslachtshormonen neemt bij jongens later en langzamer toe dan bij meisjes, waardoor meisjes eerder in de puberteit komen.[31] Jongens lopen in de puberteit gemiddeld twee jaar achter op meisjes in hun hersenontwikkeling. De puberteit begint bij meisjes vanaf hun negende jaar tot en met hun veertiende. Bij jongens begint de puberteit pas vanaf hun tiende tot en met hun zeventiende.[32]
Een volwassene heeft emotionele volgroeidheid bereikt. De verwerking van emotionele informatie activeert de frontaalkwab meer dan in de tienerjaren, wat leidt tot bedachtzamere percepties. De prefrontale cortex (gelegen in de frontaalkwab) is als laatst volgroeid. Deze wordt in verband gebracht met het overwegen van de gevolgen van handelingen en redeneringen. Wanneer deze volgroeid is, werken de connecties tussen de prefrontale cortex en de amandelkern optimaal. Emoties en cognitie worden samengevoegd, waardoor impulsiviteit sterk vermindert. Het brein vertrouwt nu namelijk minder op de amandelkern voor de verwerking van emotionele informatie. De andere hersengebieden die nog in ontwikkeling waren, zijn nu volgroeid.
In het algemeen geldt dat wanneer iemand iets leert, het aantal verbindingen tussen zenuwcellen in dat gebied dat te maken heeft met dat specifieke leerproces, toeneemt. Dit gebied wordt dan groter. Het wordt ook efficiënter en stelt de persoon in staat om deze ‘taak’ steeds beter uit te voeren. Wanneer iemand dus bijvoorbeeld leert voetballen, wordt deze persoon daar steeds beter in (omdat de verbindingen tussen zenuwcellen in dat gebied dus toenemen).[33]
3.4 Conclusie
Er worden verschillende gebieden in de hersenen onderscheiden. Deze gebieden bevinden zich in de voorhersenen, de middenhersenen of de achterhersenen. De grote hersenen zijn de basis van de intelligentie en het denkvermogen. De kleine hersenen dienen als integratiecentrum voor de algehele motoriek, evenwicht, tast- en diepe gevoelsprikkels die de kleine hersenen via het ruggenmerg bereiken. Het ruggenmerg bevat ruggenmergzenuwen die zorgen voor een goede communicatie tussen lichaam en hersenen. De hersenstam is door middel van het verlengde merg verbonden met het ruggenmerg. Functies van de hersenstam zijn het wakkerzijn, het bewustzijn en het regelen van de hartslag, de bloeddruk en het ademhalen. De thalamus is vergroeid met de hypothalamus en staat in verbinding met de grote hersenen. De thalamus geeft allerlei prikkels afkomstig van zintuigen door en selecteert de prikkels die we wel en niet kunnen waarnemen. Ook zorgt de thalamus voor de handhaving van het bewustzijn. De hypothalamus is nauw verbonden met het limbisch systeem en de hersenschors. Het is een regelcentrum voor het handhaven van het handhaven van de homeostase. De belangrijkste taak van de hypothalamus is het aanmaken van hormonen om zo de hypofyse te beïnvloeden.
De epifyse produceert melatonine. Dit hormoon regelt het dag- en nachtritme en speelt een rol bij de seksuele ontwikkeling. Als laatste het limbisch systeem. Dit systeem ligt verspreid in de hersenen. Deze hersengebieden reguleren negatieve emoties, positieve emoties en de evaluatie van beloning en straf.
De ontwikkeling van de hersenen begint enkele weken na de bevruchting. Elke minuut komen er honderdduizenden zenuwcellen bij. Rond het derde jaar is de hippocampus volgroeid en kan het geheugen volledig gebruikt worden. Ook wordt de concentratiespanne langer. De basisstructuur van de hersenen is rond het derde jaar helemaal klaar. In de puberteit zijn de pariëtaal- en temporaalkwabben volgroeid. Nu is het brein toegerust om uiteenlopende sociale en intellectuele taken aan te kunnen.
Ook wordt het corpus callosum dikker, waardoor het vermogen om informatie te verwerken, groter wordt. De hoeveelheid geslachtshormonen neemt bij jongens later en langzamer toe dan bij meisjes, waardoor meisjes eerder in de puberteit komen. Jongens lopen in de puberteit gemiddeld twee jaar achter op meisjes in hun hersenontwikkeling. Een volwassene heeft emotionele volgroeidheid bereikt. De verwerking van emotionele informatie activeert de frontaalkwab meer dan in de tienerjaren, wat leidt tot bedachtzamere percepties. De prefrontale cortex is als laatst volgroeid.
Is op grond van deelvraag 3 aanleiding tot de invoering van gescheiden klassen?
Bij deze deelvraag moet gekeken worden naar de factor leeftijd. Meisjes komen eerder in de puberteit, gemiddeld zo’n twee jaar eerder. Alle hersenontwikkelingen vinden bij hen sneller plaats, zoals het volgroeien van de pariëtaal- en temporaalkwabben en het groter worden van het corpus callosum. De puberteit van meisjes begint vanaf hun negende jaar tot en met hun veertiende. Hierdoor hebben zij een voorsprong op de jongens, waarbij de puberteit pas begint vanaf hun tiende tot en met hun zeventiende. Zij doen ook nog eens langer over de puberteit. De hoeveelheid geslachtshormonen neemt bij jongens later en langzamer toe dan bij meisjes. Dit heeft tot gevolg dat de hersenontwikkeling bij hen achterloopt, wat weer zorgt voor minder goede schoolresultaten dan bij meisjes. Op grond van deze resultaten denken we dat gescheiden klassen in het basisonderwijs niet van groot belang zijn en slechts in het voortgezet onderwijs nodig zijn. Dit is namelijk het moment waarop cognitieve vermogen van beide geslachten uit elkaar gaan lopen.
4. VERSCHILLEN IN GEDRAG
Wat zijn de verschillen tussen de hersenen van jongens en meisjes en op welke manier worden die verschillen in gedrag geuit?
Verschillen in gedrag ontstaan door verschillende factoren. Als eerste, en misschien wel de belangrijkste factor, de hersenen. De kern van de geslachtsidentiteit zit namelijk in de hersenen. Dit wordt uitgelegd in deel 4.1, 4.2, 4.3 en 4.4.
In 4.5 hebben we het over het sociale gedrag van jongeren en over hoe dat vroeger zat. In 4.6 gaan we kijken naar de praktijk, zijn die verschillen bij ons op school ook duidelijk te zien? In het laatste deel, 4.7, geven we een conclusie.
4.1 Miljoenen jaren evolutie
Wat is de reden voor het ontstaan van verschillen in het mannelijke en vrouwelijke brein? Het antwoord is te vinden bij het ontstaan van de mensheid. 2,5 miljoen jaar geleden leefde de mens al in gemeenschappen. Op deze manier was de mensheid beter in staat te kunnen overleven. In deze vroegere gemeenschappen bestonden al taakverdelingen. Hierbij is de rolverdeling tussen man en vrouw ontstaan. De mannen waren jagers. Er komt veel kijken bij het jagen, waaronder het goed kunnen concentreren op één aspect en het negeren van bijzaken. Mannen werden doelgerichter en ook hun ruimtelijke oriëntatie verbeterde om goed te kunnen jagen. Vrouwen daarentegen waren bezig met het verzamelen van fruit, het uitvoeren van huishoudelijke klussen en het verzorgen van de kinderen. Door al deze taken leerden zij meerdere taken tegelijk uit te voeren en te organiseren. Belangrijk hierbij was de communicatie met de kinderen en andere vrouwen. Door middel van deze taakverdeling kon er een zo voordelig mogelijke samenleving ontstaan. Deze rolverdeling bleef miljoenen jaren doorgaan.
De evolutietheorie van Darwin is hieraan te koppelen. Deze evolutietheorie stelt dat organismen zich aanpassen aan hun omstandigheden door natuurlijke selectie. Aangezien vrouwen en mannen altijd bezig waren met de voor hen specifieke taken, ontwikkelden de hersenen zich zo, dat deze taken voor hen op een steeds eenvoudigere manier uit te voeren waren. Gedurende vele generaties ontwikkelden de hersenen zich. Anno 2011 vinden we de gevolgen van de handelingen van mannen en vrouwen in de verre geschiedenis terug in onze hersenen en het geslachtsspecifieke gedrag dat daaruit voortvloeit.[34]
4.2 Het ontstaan van de mannelijke en vrouwelijke hersenen
Het mannelijk brein en het vrouwelijk brein verschillen van elkaar, en de basis ervan ontwikkelt zich in de zwangerschap. De rol van de hormonen in de vorming van zowel de lichamelijke als de geestelijke sekse-identiteit, is essentieel. De hormonen laten vrouwelijke dan wel mannelijke genitaliën (geslachtsorganen) ontstaan. Die genitaliën scheiden vervolgens zelf weer hormonen af: androgenen bij mannen (met als belangrijkste testosteron) en oestrogenen bij vrouwen. Deze hormonen zorgen ervoor dat de zich pril ontwikkelde hersenen vermannelijken dan wel vervrouwelijken.
Op een zeker moment komt een nieuwe hormoonvloed het lichaam binnenstromen: de puberteit. Hoe belangrijk de puberteit ook is als zichtbare metamorfose tot man of vrouw, de basis daarvoor is vroeger al gelegd. Tijdens de puberteit wordt ‘de kroon van mannelijkheid of vrouwelijkheid’ op het hormonale werk gezet. Die hormonen hebben hierbij een grote invloed op de ontwikkeling van de hersenen en het gedrag.
4.3 Intelligentie
Tussen de geslachten bestaat geen noemenswaardig verschil in intelligentie. Jongens hebben weliswaar over het algemeen een iets hoger IQ dan meisjes, maar beide geslachten hebben zo hun specialisaties. Mannen zijn beter in ruimtelijke vaardigheden en wiskunde, vrouwen onder andere in taalvaardigheid. De taalcentra bevinden zich voornamelijk in de linkerhersenhelft, maar ook gedeeltelijk in de rechterhersenhelft. De rechterhersenhelft is wel in staat eenvoudige taal te verwerken, zoals korte zinnetjes, opdrachten en zelfstandige naamwoorden, maar het is minder goed in staat werkwoorden die betrekking hebben op handelingen en activiteiten te begrijpen, evenals gecompliceerde zinnen. De rechterhersenhelft is beter met wiskunde en ook het ruimtelijk oriëntatievermogen hangt samen met deze hersenhelft. Vrouwen zijn beter in taal, aangezien bij hen de linkerhersenhelft beter ontwikkeld is dan bij mannen. Bij mannen heeft de rechterhersenhelft een betere ontwikkeling doorgemaakt, waardoor zij beter zijn in wiskundige vaardigheden.
Dat beide geslachten gespecialiseerd zijn in verschillende dingen, valt te verklaren. De oorzaak ligt bij het grotere corpus callosum (hersenbalk) van vrouwen: zij bezitten een bredere informatiebrug tussen beide hersenhelften. Vrouwen hebben 30 procent meer verbindingen tussen de hersenhelften dan mannen. Daardoor bevinden zich verschillende intellectuele en emotionele functies bij vrouwen meer verspreid in het brein. Het vrouwelijk brein slaagt er beter in om verbindingen te maken tussen verschillende delen van de hersenen (aangezien een brede brug de doorgang van neurologische signalen vergemakkelijkt). Gevoel en verstand staan bij vrouwen ook meer in contact, terwijl deze bij mannen relatief los van elkaar staan. Dit komt doordat het grotere corpus callosum van vrouwen ook beter in staat is verbindingen te maken met het limbisch systeem. Vrouwen bezitten dus over een evenwichtiger rationaliteit dan mannen, die aangevuld wordt door emoties. Zo is het limbisch systeem bijvoorbeeld goed verbonden met het taalgebied, waardoor vrouwen hun emoties beter kunnen uitdrukken.
Door het grotere corpus callosum zijn vrouwen associatiever van aard dan mannen. Ze slagen er beter in om ogenschijnlijk niet bij elkaar passende gegevens met elkaar in verband te brengen. Doordat deze extra verbindingen mogelijk maken dat de informatie naar verschillende delen van het brein wordt gestuurd, kunnen ze beter multitasken. Ook verschaft het brein aan vrouwen een praktische intelligentie. Ze weten in gesprekken beter de bedoelingen van de spreker te onderkennen, door te letten op non-verbale signalen als gebaren, toonhoogte en gezichtsuitdrukkingen. Hierdoor kunnen ze ook beter leugens detecteren. Ze zijn dus goed in staat een karakter te doorgronden. Mannen daarentegen letten in een gesprek meer op de inhoud van hetgeen gezegd wordt.
Het corpus callosum is bij mannen dus dunner. De verbindingen bij mannen liggen niet in de eerste plaats tussen de hersenhelften, maar voornamelijk binnen de afzonderlijke hersengebieden. Op deze manier verloopt de informatieoverdracht sneller en zijn ze beter in staat een oplossing te vinden voor een complex probleem.
4.4 Het tot uiting komen van de aangeboren sekseverschillen
Veel sekseverschillen kunnen worden beschouwd als aangeboren. Jongens zijn drukker en onrustiger dan meisjes en kunnen zich minder goed concentreren. Ze veroorzaken problemen door hun ongedurigheid en overschot aan energie, terwijl meisjes vooral kampen met problemen als een gebrek aan zelfvertrouwen, gebrek aan gevoel voor eigenwaarde en een tekort aan geldingsdrang.[35]
De belangrijkste verschillen tussen mannen en vrouwen staan hieronder vermeld. Een aantal hiervan zal reeds eerder vermeld zijn. Vele eigenschappen zullen af te leiden zijn van de miljoenen jaren evolutie die heeft plaatsgevonden.
- Vrouwen kunnen zich beter emotioneel uitdrukken (zowel mondeling als schriftelijk) omdat hun hersenhelften beter samenwerken en hun limbisch systeem groter is.
- Bij vrouwen zijn de zintuigen (onder andere het gehoor) beter ontwikkeld dan bij mannen, waardoor mannen meer behoefte aan prikkels hebben.
- Vrouwen hebben een beter visueel geheugen, mannen hebben een beter ruimtelijk inzicht.
- Vrouwen zijn in staat meerdere taken tegelijk uit te voeren (‘multitasking’) omdat hun hersenhelften beter samenwerken (door het grotere corpus callosum). In de prehistorie hielden vrouwen zich bezig met verschillende dingen, zoals eten koken, letten op de kinderen, het onderhouden van sociale contacten, enzovoort.
- Vrouwen zijn beter in het herkennen van gezichten. In de prehistorie waren vrouwen over het algemeen socialer dan mannen: zij hadden contact met andere vrouwen om over allerlei zaken te overleggen, mannen hadden dit niet. Ze tonen dus meer interesse voor andere mensen.
- Vrouwen kunnen sneller zien of twee afbeeldingen identiek zijn.
- Vrouwen hebben meestal een betere fijne motoriek. In de prehistorie vervulden vrouwen taken zoals weven, waarvoor een fijne motoriek een vereiste was.
- Vrouwen gebruiken hun hersenen efficiënter dan mannen, mannen compenseren dit met de grote hersenen.
- Vrouwen hebben een breder blikveld, terwijl mannen een verder blikveld hebben. Ook kunnen mannen zich beter op één doel concentreren. In de prehistorie hadden vrouwen namelijk een breed blikveld nodig om te letten op verschillende dingen, terwijl mannen zich met één ding specifiek bezig hielden: het jagen. Dit vergde veel concentratie.
- Vrouwen kunnen beter onsamenhangende informatie opslaan, terwijl mannen beter zijn in het opslaan van geordende informatie.
- Mannen zijn minder gevoelig voor depressies omdat ze zich minder bewust van hun emoties zijn. Gevoel en verstand staan bij hen namelijk minder met elkaar in contact.
- Mannen kunnen beter complexe technische problemen oplossen, omdat de verbindingen tussen de hersencellen in beide hersenhelften apart goed ontwikkeld zijn. Hierdoor verloopt de informatieoverdracht tussen de cellen sneller.
- Mannen zijn bij problemen meer op actie gericht, terwijl vrouwen meer op communicatie gericht zijn.[36] [37]
4.5 Sociaal gedrag van jongeren
Tegenwoordig zijn er veel meer lastpakken in de klas, het aantal leerlingen op scholen voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen is verdubbeld (zie figuur 18) en volgens de Stichting Farmaceutische Kengetallen was er tussen 1998 en 2008 een verzevenvoudiging van het aantal verstrekkingen van medicatie voor ADHD. Maar is dit wel waar, wordt de jeugd in Nederland niet te snel voor gek verklaard? Niet de jeugd, maar de maatschappij is veranderd. Vroeger was de leerling gewoon ‘een beetje druk’, nu heet dat ADHD en zo zijn er nog wel meer voorbeelden te noemen.
Een andere oorzaak is de individualiteit van de samenleving. Recht op aandacht voor het individuele kind wordt steeds meer vanzelfsprekend. Eeuwenlang stond de man centraal, daarna kwam de vrouw aan de beurt, toen de adolescent en nu heeft het kind volop onze aandacht. Ook is er meer hulpaanbod, omdat we afwijkend gedrag steeds minder goed kunnen verdragen. Een laatste oorzaak is de stijgende leeftijd waarop vrouwen kinderen krijgen. Dat geeft een verhoogde kans op afwijkingen, zoals het syndroom van Down, maar ook andere gedragsproblemen die een genetische en biologische basis hebben, komen hierdoor steeds vaker voor.[38]
De maatschappij is dus zichtbaar veranderd: men is individualistischer (wat waarschijnlijk het gevolg is van de populariteit van computers en de (sociale) media). Als de maatschappij verandert, veranderen onze waarden en normen ook. Vroeger hadden mensen met beroepen als arts, advocaat en leraar, aanzien. Nu is dit aanzien verminderd. Wat is de reden voor deze verandering? We gaan in op veranderingen van het beroep van de leraar.
In de jaren vijftig vond de samenleving autoritair gezag erg belangrijk, de expert bepaalde hier wat juist was. In die tijd werd de leraar getypeerd als een vakman met liefde voor zijn vak, een expert dus. De daarop volgende jaren kenmerken zich door democratisering en gelijkheid. Sfeer en collegiale verhoudingen werden steeds belangrijker. Tegenwoordig bepaalt de overheid welke toets- en lesmethoden de leraren moeten toepassen. Er wordt minder gevraagd naar de mening van de onderwijzers. Zo worden zij steeds meer ondergeschikt en hun aanzien als leraar wordt steeds minder erkend.[39]
Wat ook een belangrijke factor is voor het gedrag, is de opvoeding. Hoe iemand opgevoed is, bepaalt hoe iemand de wereld benadert. Al vanaf jonge leeftijd worden wij beïnvloed door het overnemen of tegenwerken van opvattingen en gedragingen van onze ouders. Als kinderen vaak bevelen krijgen opgelegd, is de kans dat zij later een spontaan kind worden redelijk klein en hebben ze meer kans dat opstandig gedrag te gaan vertonen.[40]
Er zijn dus verschillende factoren die het gedrag beïnvloeden, maar dit neemt niet weg dat er nog steeds stereotypen bestaan over het gedrag van jongens en meisjes. Zo zijn jongens vaak wilder, agressiever, sterker, vertonen ‘haantjesgedrag’, streven naar macht en hebben meer ambitie. Meisjes daarentegen zijn zorgzamer, rustiger en socialer ingesteld. Jongens laten zich minder dan meisjes beïnvloeden door de verwachtingen van ouders en leraren. Ze voelen een grotere afstand ten opzichte van volwassenen en ze willen stijgen in de hiërarchie van aanzien ten opzichte van andere jongens. Ze hebben meer behoefte aan structuur.[41] Ook komen jongens onmiddellijk in actie bij confrontaties en bedreigingen van wat voor aard dan ook. Voor meisjes werkt dit omgekeerd. Zij kruipen bij bedreigingen en confrontaties in hun schulp. Ze gedijen in een vriendelijk sociaal klimaat.[42]
Daarnaast worden jongens meer beïnvloed door groepsgedrag. Dit gedrag verklaart waarom de verschillen tussen jongens en meisjes groter zijn dan bij volwassen mannen en vrouwen. Het groepsgedrag bij jongens is heel anders dan bij meisjes, want jongens beïnvloeden elkaar veel sterker. Dat komt doordat jongens in grote, hiërarchische groepen functioneren, waarbij het om macht of status draait. Het gaat er bij jongens vooral om wie de baas is en ze zetten zich hierdoor af tegen andere jongensgroepen, volwassenen en meisjes. Jongens mogen zich niet afwijkend gedragen door de ‘brave leerling’ te zijn, dit is namelijk statusverlagend. Wanneer jongens zich niet in een omgeving met meisjes bevinden, speelt groepsgedrag veel minder een rol en is het niet meer nodig zich te bewijzen. Zo worden jongens meer geprikkeld iets voor school te doen en zijn ze over het algemeen enthousiaster.
Meisjes spelen vaak in kleinere groepen, met z’n tweeën of drieën. Deze groepen zijn gebaseerd op gelijkwaardigheid en meisjes vallen hierdoor niet direct buiten de groep als zij afwijkend gedrag vertonen. Hierdoor worden zij niet zo beïnvloed in wat ze wel en niet mogen doen.[43]
4.6 Het gedrag in praktijk
Bij dit onderdeel gaan we kijken of de theorie overeenkomt met de praktijk. Dit hebben we onderzocht door op Twickel Hengelo en Twickel Delden drie maal een interview af te nemen met drie verschillende leraren (dhr. H., mevrouw T. N. en mevrouw T. M.). Tussen deze interviews zijn veel overeenkomsten te zien, echter, ze spreken elkaar ook enkele keren tegen. Hieronder is een korte samenvatting van de interviews te lezen. De gehele interviews zijn te lezen in de bijlagen (pagina 85).
Over het algemeen worden leerlingen als boeiend en uitdagend getypeerd. Ze zijn fris en brengen nieuwe ideeën naar voren.
Vroeger waren de leerlingen over het algemeen zelfstandiger dan dat ze nu zijn. Waarschijnlijk komt dit doordat men nu (te) veel vrijheid heeft in keuzemogelijkheden. Veel zekerheden vallen weg, terwijl men daar eigenlijk wel behoefte aan heeft. Ook is het tegenwoordig voor veel leerlingen vervelend dat er steeds meer in twee gezinnen geleefd wordt (denk aan gescheiden ouders). Dit zorgt voor verschillende normen er waarden en is verwarrend voor kinderen.
Tegenwoordig is men sneller afgeleid, onder andere door de prikkels van de sociale media. Dit heeft als gevolg dat er veel slechter opgelet en geluisterd wordt. Ook is men sneller geïrriteerd en denkt alles te kunnen zeggen. Men is ook individualistischer geworden en is zich minder bewust van zaken, zoals het milieu. De leraren zijn van mening dat de houding van de leerling veranderd is, maar over de manier waarop die houdingen veranderd zijn, verschillen de meningen. Volgens mevrouw Ten Napel is het gedrag veranderd van kritisch en vrijgevochten naar nonchalant en braaf. Dit vindt zij, omdat de school georganiseerd was op een manier dat de leerlingen mochten meepraten over het beleid. Er was namelijk een soort ‘volksvergadering’, waarin de leerlingen om hun mening werd gevraagd. Dhr. Heerdink ziet dit echter anders: hij vindt de leerling nu juist kritischer, omdat je met behulp van internet alle door de leraar gegeven kennis kunt nakijken. Volgens hem zijn leerlingen van nu dus kritischer en vroeger volgzamer. Toen nam je gewoon aan dat wat de leraar vertelde juist was. Mevrouw Ter Morsche is van mening dat de leerlingen van nu juist veel moeilijker te corrigeren zijn, omdat ze onbeleefder zijn geworden.
Wat wel uit beide interviews naar voren komt is dat school niet meer het centrum van het bestaan is: nu is school meer een onderbreking van de vrije tijd. Vroeger werd er dan ook meer aan school gedaan.
Er is dus heel wat veranderd in het gedrag van leerlingen. Hiervoor zijn de volgende oorzaken aan te wijzen: individualisering van de samenleving (door de invloed van de computer en de sociale media), de toenemende zelfstandigheid in de vernieuwde Tweede Fase en de financiële afhankelijkheid. Over de vraag of de houding van de leraar veranderd is, verschillen de meningen, maar over het algemeen kan er wel gesteld worden dat leraren van nu zakelijker met het vak omgaan. Vroeger ondernamen docenten op school namelijk verschillende activiteiten met elkaar, tegenwoordig is hier (bijna) geen sprake meer van. Ook hebben leerlingen steeds meer uitdaging nodig, de leraar moet zich hierdoor steeds meer gedragen als toneelspeler om zoveel mogelijk uit de kast te kunnen halen. Docenten moeten bovendien voor het verkrijgen van gezag veel meer moeite doen dan docenten van vroeger. Vooral voor jongere leraren is dit moeilijk, omdat zij over het algemeen minder duidelijke grenzen stellen. Op scholengemeenschap Twickel is er om financiële redenen een zeer duidelijke scheiding ontstaan tussen leraren uit de boven- en onderbouw, terwijl dit vroeger nog één geheel was. Dit heeft te maken met docenten die eerstegraads en tweedegraads zijn opgeleid.
Ten slotte nog het verschil tussen jongens en meisjes: jongens willen graag opvallen, doen stoer, zijn impulsiever, speelser, vaker luidruchtig in de klas en hebben meer last van groepsdruk. Meisjes kletsen en giechelen vaak. Een opvallend verschil is ook dat jongens veel sneller tevreden zijn (zesjescultuur), terwijl meisjes veel meer perfectionistisch zijn. Jongens zijn passiever en kunnen dus eigenlijk meer dan dat ze nu presteren. Dit is waarschijnlijk een belangrijke reden dat er op het VWO steeds minder jongens zitten. Ook zijn jongens minder zelfstandig terwijl dat in deze (nieuwe) Tweede Fase toch wel erg belangrijk is.
Verschillen tussen KBL en VWO
Om te kijken naar de verschillen tussen KBL en VWO hebben we mevrouw Ter Morsche en dhr. Wittrock geïnterviewd. Zij geven allebei les aan zowel het VMBO (KBL/TL) en VWO.
Wat duidelijk uit beide interviews naar voren komt is dat je op het VWO te maken hebt met leerlingen die meer stof in één keer aankunnen (waarbij je moeilijkere begrippen kunt toepassen) en waarbij de leerlijn langer is. Ze zijn meer onderzoeksgericht ingesteld en je kunt ze meer zelfstandig laten doen. KBL-leerlingen zijn praktischer ingesteld en willen liever dingen doen en maken. KBL-leerlingen moet je regelmatiger controleren en uitleggen in makkelijkere taal.
Ook het verschil tussen jongens en meisjes is op het KBL duidelijk te zien. Meisjes werken liever in boeken en maken graag werkstukken, terwijl jongens liever iets praktisch doen. Meisjes zijn ook iets vrijer en makkelijker dan jongens. Op het VWO is dit verschil veel minder duidelijk aanwezig. Het verschil tussen jongens en meisjes is het grootst op veertien- en vijftienjarige leeftijd en op het VWO is te zien dat men op zeventien- en achttienjarige leeftijd ongeveer gelijke capaciteiten heeft. Wat nog een belangrijk verschil is tussen het KBL en het VWO is dat leerlingen op het VWO langer jong blijven. Waarschijnlijk komt dit doordat deze leerlingen meer bezig zijn met school en dus een ander gebied van hun hersenen trainen dan leerlingen van het KBL. Bij deze laatste groep is te zien dat zij meer bezig zijn met sociaal gedrag en eerder volwassen worden. Ze beginnen eerder aan zaken zoals roken en uitgaan. Omdat zij zich minder met school bezig houden, trainen zij een ander deel van hun hersenen (we benoemen het hier even als ‘het sociale gedeelte’). Dit sociale gedeelte is dus eerder ontwikkeld, waardoor KBL-leerlingen eerder volwassen worden. Bij VWO-leerlingen wordt juist het deel van de hersenen dat te maken heeft met (onder andere) cognitie eerder en beter ontwikkeld.
4.7 Conclusie
De rol van de hormonen in de vorming van zowel de lichamelijke als de geestelijke sekse-identiteit, is essentieel. De hormonen laten vrouwelijke dan wel mannelijke genitaliën ontstaan. Die genitaliën scheiden vervolgens zelf weer hormonen af: androgenen bij mannen en oestrogenen bij vrouwen. Deze hormonen zorgen ervoor dat de hersenen vermannelijken dan wel vervrouwelijken.
Vrouwen hebben een grotere corpus callosum dan mannen. Zij bezitten een bredere informatiebrug tussen beide hersenhelften en hebben dus meer verbindingen hiertussen. Daardoor bevinden zich verschillende intellectuele en emotionele functies bij vrouwen meer verspreid in het brein. Het vrouwelijk brein slaagt er beter in om verbindingen te maken tussen de verschillende delen van de hersenen. De verbindingen bij mannen liggen niet in de eerste plaats tussen de hersenhelften, maar voornamelijk binnen de afzonderlijke hersengebieden.
Bij mannen is de rechterhersenhelft beter ontwikkeld dan de linkerhersenhelft, waardoor zij een beter ruimtelijk inzicht hebben en goed wiskundige problemen kunnen oplossen. Vrouwen zijn beter in taal, aangezien bij hen de linkerhersenhelft beter ontwikkeld is dan bij mannen.
Gezien de verschillende bouw van mannelijke en vrouwelijke hersenen, vertonen mannen en vrouwen verschillend gedrag. Vrouwen kunnen zich beter emotioneel uitdrukken, ze zijn beter met woorden, zijn in staat meerdere taken tegelijk uit te voeren, hebben een betere fijne motoriek en hebben meer interesse voor mensen. Mannen daarentegen hebben een beter ontwikkeld ruimtelijk inzicht, kunnen beter objecten visualiseren en kunnen beter complexe (technische) problemen oplossen.
Seksen vertonen daarom verschillend gedrag. Dit gedrag wordt beïnvloed door verschillende factoren waaronder de opvoeding en de veranderende maatschappij. Door het groepsgedrag worden verschillen tussen jongens en meisjes versterkt, aangezien jongens sterker beïnvloed worden door groepsgedrag. Belangrijke verschillen zijn hierdoor dat meisjes socialer, rustiger, zorgzamer en meer perfectionistisch zijn. Jongens daarentegen zijn vaak agressiever, vertonen ‘haantjesgedrag’, streven naar macht en hebben meer ambitie.
Dit was in de praktijk ook te merken, uit de interviews kwam naar voren dat er duidelijke verschillen zijn tussen jongens en meisjes en tussen het VWO en het KBL. Het grootste verschil tussen de niveaus is dat VWO-leerlingen moeilijkere stof aankunnen, een langere leerlijn hebben en leraren hanteren op dit niveau een cognitievere aanpak dan op KBL (zij willen liever doen).
Ook is de manier van lesgeven veranderd. Dit komt waarschijnlijk door de sociale media en de toenemende individualiteit.
Is op grond van deelvraag 4 aanleiding tot de invoering van gescheiden klassen?
Uit bovenstaande blijkt dat meisjes over het algemeen beter zijn in taal, terwijl jongens juist beter wiskundige vraagstukken kunnen oplossen. Daarom zou je de conclusie kunnen trekken dat het juist goed is om gecombineerde klassen te houden, immers: jongens kunnen de meisjes helpen (en andersom). Dit werkt ook zo, maar deze niveauverschillen zorgen anderzijds voor oponthoud van de lesstof. We gaan dit uitleggen aan de hand van het vak Nederlands. Gecombineerde klassen kunnen als gevolg hebben dat er één groep benadeeld wordt. Als de lesstof op het normale tempo wordt doorgenomen, gaat dit voor de jongens over het algemeen te snel. Zij moeten meer moeite doen de lesstof te begrijpen en hebben dus extra aandacht nodig. Wanneer de docent besluit extra uitleg te geven, zorgt dit bij de meeste meisjes voor vertraging en krijgen zij dus minder kans zich in dit vak volledig te ontwikkelen naar hun niveau. In dit geval zou het beter zijn gescheiden klassen in te voeren, zodat beide geslachten zich zo volledig mogelijk kunnen ontwikkelen naar hun capaciteiten. Er kan dan les op maat worden gegeven.
Uit deze deelvraag is duidelijk geworden dat groepsgedrag onder jongens een belangrijke factor is voor minder goede schoolresultaten. Jongens willen niet laten zien wat ze eigenlijk kunnen, omdat dit status verlagend zou zijn. Wanneer jongens apart in een klas zouden zitten, speelt groepsgedrag een minder grote rol. Ze hoeven niet meer te laten zien dat ze stoerder zijn dan meisjes. In gescheiden klassen hebben jongens over het algemeen een enthousiastere houding tegenover school. De kans is groot dat dit de schoolresultaten bevordert.
Het is duidelijk dat er grote verschillen zijn tussen jongens en meisjes. Hierdoor hebben ze een verschillende aanpak van lesgeven nodig. Jongens hebben meer behoefte aan prikkels. In gemengde klassen zijn docenten druk bezig met het intomen van de overmaat aan energie van jongens, in gescheiden klassen is het mogelijk die energie van jongens een uitweg te geven. Wij denken dat een mogelijkheid hiervoor het geven van extra pauzes is, waardoor ze zich beter kunnen concentreren in de les. Daarnaast zou het volgens ons een goede optie zijn de lesstof aan te passen aan de belangen van beide geslachten. Dit maakt het voor iedereen interessanter, wat mogelijk tot gevolg kan hebben dat betere schoolresultaten worden behaald. Een ander belangrijk verschil tussen jongens en meisjes is dat jongens meer uitdaging nodig hebben. Door status, die toch belangrijk blijft voor jongens (gescheiden klassen of niet), werkt competitie bij hen prestatieverhogend.
Als laatste gaan we de verschillen in gedrag op het KBL en het VWO bekijken. Uit interviews blijkt dat de verschillen tussen jongens en meisjes op het KBL groter zijn dan op het VWO. Dit komt omdat sociaal gedrag op het KBL belangrijker is. Leerlingen op het KBL kunnen minder goed leren en hierdoor kunnen ze niet erg uitblinken in schoolprestaties. Hierdoor zoeken ze, meer dan op het VWO, voldoening op sociaal gebied. Sociale status is erg belangrijk. Groepsgedrag speelt naar onze mening dus een grotere rol. Zoals reeds vermeld, werkt groepsgedrag meestal prestatie verlagend.
Op het KBL zijn verschillende lesmethoden voor jongens en meisjes meer van belang, aangezien de verschillen tussen de seksen groter zijn dan op het VWO. Immers, meisjes werken liever in boeken en maken graag werkstukken, terwijl jongens graag praktisch bezig zijn. Hieruit durven wij de voorzichtige conclusie te stellen dat gescheiden klassen op KBL een goede optie zijn. Dit sluit niet uit dat op VWO helemaal geen gescheiden klassen ingevoerd moeten worden. Veel verschillen tussen jongens en meisjes zijn namelijk niet niveaugebonden en gelden in het algemeen voor iedereen.
CONCLUSIE
De vraag waar wij ons dit onderzoek mee bezig hebben gehouden is de volgende:
In hoeverre is het verstandig om naar aanleiding van verschillen tussen jongens en meisjes gescheiden klassen in te voeren? Wij denken hier een antwoord op gevonden te hebben.
Als je de voor- en nadelen voor het invoeren van gescheiden klassen bekijkt, zou je de algemene conclusie kunnen trekken dat het beter is voor de schoolresultaten gescheiden klassen in te voeren bij de vakken Nederlands en wiskunde. Wij stellen voor om te experimenteren met gescheiden klassen vanaf de middelbare school en op de niveaus VWO en KBL (eventueel bij andere niveaus, maar die hebben wij niet onderzocht). Bij de discussie zullen wij dit verder toelichten.
In onze hypothese kwam naar voren dat wij voor de invoering van gescheiden klassen zijn. Na dit onderzoek is ons idee hierover slechts aangepast. Wij weten nu waarom het, in het algemeen, beter is gescheiden in te voeren en wat de voor- en nadelen hiervan zijn.
DISCUSSIE EN FOUTENDISCUSSIE
Discussie
In onze conclusie hebben we al gesteld dat het verstandig is om, ten behoeve van schoolresultaten, gescheiden klassen in te voeren. Aangezien er zoveel verschillende aspecten zijn die van invloed zijn op het wel of niet invoeren van gescheiden klassen, zijn er voor- en nadelen te benoemen.
Enerzijds zijn wij tegen het invoeren van gescheiden klassen. De afgelopen jaren zijn er al verscheidene veranderingen doorgevoerd in het onderwijs. Veranderingen hebben tijd nodig voordat het beoogde doel behaald wordt. Leerlingen hebben regelmaat en structuur nodig, dus al die veranderingen zijn niet bevorderlijk voor hen. Daarnaast zijn sommige mensen tegen het herinvoeren van gescheiden klassen, aangezien dit volgens hen de gelijkheid onderuithaalt. Ook is het zo dat gescheiden klassen niet voor iedereen van belang zijn. Uit ons onderzoek kunnen wij concluderen dat meisjes in gescheiden klassen niet beter of slechter scoren dan dat ze nu, in gecombineerde klassen, doen. Een laatste opmerking is dat jongens en meisjes wat van elkaar kunnen leren door elkaar te helpen. Meestal hebben beide geslachten namelijk een andere visie op één onderwerp. Ook kan contact tussen hen zorgen voor onderlinge rivaliteit, wat ze sterker en weerbaarder maakt.
Anderzijds zijn wij wel voor de invoering van gescheiden klassen. Uit onze resultaten is af te leiden dat gescheiden klassen voor jongens gunstig uitpakken. Vooral voor het vak Nederlands zullen de cijfers waarschijnlijk stijgen. Dit kunnen wij verklaren aan de hand van de volgende voorbeelden. In gescheiden klassen kan de lesmethode, de hoeveelheid lesstof per vak en de manier van lesgeven aangepast worden aan het geslacht van de leerlingen (vooral voor de jongens is dit van belang). Jongens hebben over het algemeen meer prikkels nodig dan meisjes.
Ook zijn er biologische factoren die van invloed zijn. Ten eerste de puberteit. Meisjes komen gemiddeld twee jaar eerder dan jongens in de puberteit, omdat de hersenontwikkelingen bij hen vroeger en sneller plaatsvinden. Bij meisjes kan de puberteit beginnen tussen hun negende tot en met hun veertiende jaar. Bij jongens begint het vanaf hun tiende tot en met hun zeventiende jaar. Uit deze resultaten kunnen wij concluderen dat gescheiden klassen in het voortgezet onderwijs meer van belang zijn dan in het basisonderwijs. Daarnaast zorgt het verschil in grootte van het corpus callosum voor verschillen tussen vrouwelijke en mannelijke hersenen. Bij vrouwen is dit groter, waardoor zij dus meer verbindingen tussen de hemisferen hebben dan mannen. Aangezien de gebieden van de taalcentra zich in de linker- en rechterhersenhelft bevinden, en vrouwen beter in staat zijn verbindingen tussen deze hemisferen te maken, zijn ze over het algemeen beter in taal (Nederlands). Ook de linkerhersenhelft, waarin de taalcentra zich voornamelijk bevinden, is beter ontwikkeld dan bij mannen. Deze twee factoren zijn de oorzaak van het feit dat vrouwen over een beter taalgevoel beschikken. Mannen daarentegen hebben de rechterhersenhelft beter ontwikkeld, waardoor zij beter in wiskundige problemen zijn dan vrouwen. Gezien deze gegevens is te stellen dat er een verschil is tussen de cognitie van mannen en vrouwen bij bepaalde inzichten zoals Nederlands en wiskunde. Op basis hiervan kan er volgens ons gesteld worden dat het gunstig is gescheiden klassen in te voeren.
Sociaal gedrag speelt ook een rol. Bij jongens is groepsgedrag meer van belang dan bij meisjes. Wanneer er meisjes in de buurt zijn, wordt dit groepsgedrag versterkt. Bij jongens zorgt dit groepsgedrag over het algemeen voor minder goede schoolresultaten, aangezien school door hen wordt gezien als iets voor watjes. In gescheiden klassen zal dit groepsgedrag waarschijnlijk minder naar voren komen en zijn jongens vermoedelijk meer bereid iets voor school te doen.
Sociaal gedrag is op KBL belangrijker dan op VWO. Op KBL kunnen leerlingen minder goed leren en zoeken ze voldoening op sociaal gebied, meer dan op VWO. Daarnaast zijn de verschillen tussen jongens en meisjes op KBL groter dan op VWO (dit blijkt uit onze interviews). Wij trekken hieruit de volgende conclusie: op KBL is er meer behoefte aan gescheiden klassen dan op VWO. Hieruit mag echter niet worden opgevat dat gescheiden klassen alleen voor KBL van nut zijn. De verschillen tussen jongens en meisjes (en mannen en vrouwen) gelden in het algemeen. Wij kunnen gescheiden klassen dus ook op VWO-niveau voorstellen.
Maar zullen gescheiden klassen niet in de hand werken dat jongens en meisjes te weinig met elkaar in contact komen, waardoor mannen en vrouwen later op de werkvloer problemen ondervinden? Wij zijn van mening dat dit niet zo is. Jongens en meisjes kunnen elkaar buiten school vaak genoeg zien, door bijvoorbeeld hobby´s of sporten. Daarnaast willen wij gescheiden klassen alleen invoeren bij de vakken Nederlands en wiskunde, bij andere vakken zien ze elkaar dus wel.
Op grond van ons onderzoek zouden wij aanraden in ieder geval experimenten uit te voeren met gescheiden klassen ten behoeve van betere schoolresultaten. Experimenten in het basisonderwijs zijn in eerste instantie niet nodig. Wij adviseren dit experiment toe te passen in het voortgezet onderwijs. Blijken de effecten van dit experiment in het voortgezet onderwijs goed uit te vallen, dan zou overwogen kunnen worden gescheiden klassen ook in het basisonderwijs in te voeren.
Foutendiscussie
Algemeen
Toen we net begonnen met dit profielwerkstuk hadden we het niet voor mogelijk gehouden dat we te maken zouden krijgen met zoveel verschillende factoren waar rekening mee moest worden gehouden bij de keuze van het invoeren van gescheiden klassen. Dit is ook de reden dat we onze hoofdvraag en deelvragen meerdere malen hebben aangepast. Voor ons heeft dit voor de nodige onrust gezorgd, omdat we soms niet meer wisten welke kant we op moesten gaan. Maar doordat we toch doorzetten en zo meer informatie kregen, zijn we uiteindelijk tevreden met ons resultaat. Het verslag is niet geworden wat we verwachtten, maar naar ons inzien is het zelfs beter.
Hoofdstuk 1
Onze bedoeling was hierbij om te kijken naar verschillende onderwijssystemen: in welke opzichten ze verschillen, waarom ze deze nieuwe ideeën hebben ingevoerd en wat de gevolgen hiervan waren. Al deze informatie was tot onze verbazing niet beschikbaar, er waren slechts enkele internetbronnen tot onze beschikking. Om de deelvraag toch te beantwoorden hebben we de hulp van onderwijsdeskundigen in moeten inschakelen. Er is uiteindelijk wel een goed hoofdstuk uit gekomen, maar door de beschikbare informatie is de inhoud toch veranderd. Naderhand zien we hierdoor dat deze deelvraag toch minder bruikbaar is dan we aanvankelijk dachten.
Nog een opmerking bij figuur 1, wij hadden verwacht percentages te ontvangen van het CBS, maar dit zijn slechts aantallen. Je kunt ze dus niet vergelijken met elkaar. Dit was eerst ons plan maar is dus niet haalbaar.
Hoofdstuk 2
Dit hoofdstuk bestaat uit zeer veel resultaten, zeker op het begin ging het verkrijgen van deze resultaten moeizaam. We moesten langs verschillende leraren wiskunde en Nederlands, maar zij waren vaak niet beschikbaar en (vooral de onderbouwleraren) reageerden niet op onze mails. Toen we tot de conclusie kwamen dat dit dus niet werkte, hebben we contact gezocht met mevrouw M. Zij heeft ons uiteindelijk alle cijfers van VWO-leerlingen gegeven. Op één klas na, A4 wiskunde, deze resultaten missen dan ook in figuur 5.
Ook hadden we het plan om resultaten van ROC op te halen, aangezien KBL maar tot de leeftijd 16 gaat. Maar in ons gesprek met ROC bleek dat dit niet te vergelijken valt met de cijfers van het KBL, omdat zij met een heel ander cijfersysteem werken. Dit is daarom de reden dat wij bij het niveau KBL slechts kijken naar de leeftijd tot en met 16.
In dit hoofdstuk wilden we ook verschillen in schoolresultaten tussen vroeger en nu bekijken. We kwamen er echter al snel achter dat resultaten uit het ‘tijdperk van de gescheiden klassen’ onmogelijk te verkrijgen waren. En bovendien zou je die niet kunnen vergelijken met de resultaten van nu, omdat de omstandigheden te veel verschillen.
Om zelf ook leerlingen te testen op hun vaardigheden hebben we een IQ-vragenlijst gemaakt. Aangezien wij niet gespecialiseerd zijn op het gebied van ‘niveaubepalende-testen maken’ en het moeilijk is een passende vragenlijst te maken waarbij het niveau correct naar vormen komt, is het zeer waarschijnlijk dat onze IQ-vragenlijst niet perfect is. Dit blijkt ook uit de resultaten, vraag 7 is door bijna iedereen fout gemaakt en ook bij 12 is er zeer slecht gescoord door iedereen. Dit zijn dus geen goede vragen, daarom hebben we verschillende grafieken gemaakt (met en zonder vragen 7 en 12). Ook hebben we de testen op verschillende momenten afgenomen (‘s ochtends zijn de resultaten waarschijnlijk anders dan ‘s middags het negende uur). Daarnaast was niet iedere klas even serieus bezig en was het niet overal even stil. Dit kan allemaal invloed hebben op de resultaten.
Hoofdstuk 3
Dit hoofdstuk bestaat uit literatuuronderzoek en doordat er de laatste jaren veel onderzoek is gedaan naar de hersenen, was er veel (wetenschappelijke) informatie beschikbaar. Hierdoor is het hoofdstuk eigenlijk nog iets uitgebreider geworden dan we dachten.
Hoofdstuk 4
Het begin van dit hoofdstuk bestaat ook voornamelijk uit literatuur, hierbij is er geen foutendiscussie. Bij het interview zijn nog wel enkele kanttekeningen te plaatsen.
In het interview hebben we de leraren enkele dezelfde vragen gesteld. Toch zijn sommige vragen totaal anders beantwoord, ze spreken elkaar zelfs een enkele keer tegen. Bij het volgende voorbeeld gaan we na waarom. Dat er meningsverschil is tussen mevrouw ten Napel en dhr. Heerdink op het punt ‘leerlingen waren vroeger vrijgevochtener of juist volgzamer’ heeft volgens ons de volgende oorzaken:
- ‘Vroeger’ is voor hen beide een andere periode, mevrouw T. N. zit nu 22 jaar in het vak, terwijl dhr. H. al 38 jaar lesgeeft.
- Mevrouw T. N. vertelde zelf dat zij de eerste 4 jaar geen goede controle over de klas had, dit kan erop duiden dat zij de leerlingen vrijgevochtener vond.
- Uit gesprekken met andere leraren blijkt dat onze school inderdaad redelijk vrijgevochten en chaotisch was: allerlei nieuwe ideeën en experimenten werden ingevoerd. Mevrouw T. N. geeft Engels, de kans is groot dat al deze hervormingen negatief zijn geweest voor haar vak. Terwijl dhr. H. (geeft filosofie) graag feedback ontvangt, en deze reacties/ideeën dus als meer vanzelfsprekend ziet.
- Ten slotte kijken ze allebei vanuit een andere oogpunt naar onze vraag, dit kan de resultaten ook beïnvloeden.
EVALUATIE
In juni 2011 hebben we een onderwerp moeten kiezen voor dit profielwerkstuk. Wij hadden toen gekozen voor ‘De invloed van mp3-spelers in het verkeer’. Na de zomervakantie stonden wij hier zelf echter niet helemaal meer achter. Daarom hebben we in september ons onderwerp veranderd, waar we achteraf blij mee zijn.
We zijn vaak samen aan de slag gegaan met dit onderzoek. Ook hebben we enkele delen zelfstandig gemaakt. Hierbij heeft Danique het grootste aandeel in deelvraag 1, deelvraag 3 vanaf 3.2 en het begin van deelvraag 4 gehad. Margot heeft het meest gedaan aan deelvraag 2, het begin van deelvraag 3 en het eind van deelvraag 4. Natuurlijk hebben we de praktische delen en de conclusies samen gemaakt en overlegd over de inhoud van de hoofdstukken.
De onderlinge samenwerking verliep goed, we hielden ons allebei aan de afspraken en als de één er niet uitkwam schoot de ander te hulp. Als het ons beide niet lukte, schakelden we de hulp van onze begeleider of een deskundige in. Het contact met onze begeleider, dhr. Busschers, was goed. We hebben meerdere malen een afspraak met hem gehad, waarbij hij ons hielp met de vragen die we hadden. Hij heeft ons onder andere op het idee gebracht van de IQ-vragenlijst.
Wij vonden het maken van dit profielwerkstuk over het algemeen leuk en leerzaam. Doordat we zelf een onderwerp mochten uitkiezen en hierbij helemaal ons eigen onderzoek mochten maken, hebben we dit kunnen invullen naar onze eigen interesses. Wij zijn tevreden met het uiteindelijke resultaat, en vonden het een zeer interessant onderzoek. Het is geen makkelijk onderzoek geweest, maar hoe meer tijd we erin stopten, hoe beter we het snapten en hoe interessanter het werd. Bij extra tijd hadden we misschien kunnen onderzoeken of gescheiden klassen voor meerdere vakken nuttig zouden zijn. Daarnaast hadden we de IQ-vragenlijst ook bij KBL af kunnen nemen. Als laatste hadden we een bezoek willen brengen aan het ROC, om naar aanleiding van onze conclusies te praten met dhr. W. over het mogelijk invoeren van gescheiden klassen op het ROC.
DANKWOORD
Dit profielwerkstuk hebben we niet helemaal alleen gemaakt. Nu het af is, willen wij graag een aantal mensen bedanken die hebben bijgedragen aan de totstandkoming ervan. Allereerst onze begeleider meneer B., die ons heeft geholpen met de voortzetting van ons profielwerkstuk en onze vragen heeft beantwoord. Ook andere mensen hebben een rol gespeeld. Dit waren mevrouw M., mevrouw L. meneer W., meneer K., meneer S., meneer H., mevrouw K. meneer B., meneer H., mevrouw T. N., meneer W., mevrouw P. en mevrouw T. M. Wij willen deze mensen graag bedanken voor de medewerking.
BRONNENLIJST
Internetsites
Deelvraag 1
- Rijksoverheid. Wat houdt de Tweede Fase in het voorgezet onderwijs (vo) in? http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/voortgezet-onderwijs/vraag-en-antwoord/wat-houdt-de-tweede-fase-in-het-voortgezet-onderwijs-vo-in.html (19-09-2011)
- Wikipedia. Mammoetwet. http://nl.wikipedia.org/wiki/Mammoetwet (19-09-2011)
- Wikipedia. Wet op het voortgezet onderwijs. http://nl.wikipedia.org/wiki/Wet_op_het_voortgezet_onderwijs (19-09-2011)
- Wikipedia. Daltononderwijs. http://nl.wikipedia.org/wiki/Daltononderwijs (19-09-2011)
- Wikipedia. Montessorionderwijs. http://nl.wikipedia.org/wiki/Montessorionderwijs (19-09-2011)
- Wikipedia. Vrije scholen. http://nl.wikipedia.org/wiki/Vrije_scholen (19-09-2011)
- Wikipedia. Jenaplanschool. http://nl.wikipedia.org/wiki/Jenaplanschool (19-09-2011)
- Nederlandse Taalunie. Onderwijs in Nederland. http://taalunieversum.org/onderwijs/termen/beschrijvingen/nederland/voortgezet_onderwijsinhoud/ (22-09-2011)
- TweedeFaseAdviespunt. Zeven jaar Tweede Fase, een balans. http://docs.google.com/viewer?a=v&q=cache:4YwMuwx9fkwJ:www.straksvoordeklas.nl/CMS/uploads/20070524154902.pdf+Zeven+jaar+Tweede+Fase,+een+balans&hl=nl&gl=nl&pid=bl&srcid=ADGEESj_hCzOwaz_lg7lOU6P13pB7jZZn-UIFCT_g5ajMRnkeHFLgQAewe32uougj_2PGwnltFv6WRSmaD9L-zWrGBVJYTa22vLkuBU_Stlrn2injprgmNCoBveVX53CNTTiFEaoRrSS&sig=AHIEtbQXIV-4HoG2aFcgA1a8VihQiPNguQ (6-10-2011)
- Historisch Nieuwsblad. Middelbaar onderwijs in Nederland: Een halve eeuw strijd tussen beleidsmakers en scholen. http://www.historischnieuwsblad.nl/00/hn/nl/0/artikel/5953/Middelbaar_onderwijs_in_Nederland:_Een_halve_eeuw_strijd_tussen_beleidsmakers_en_scholen.html (6-10-2011)
- Wikipedia. Tweede Fase. http://nl.wikipedia.org/wiki/Tweede_fase (6-10-2011)
- Van Gorcum & Comp. B.V. Geschiedenis van de school in Nederland. http://books.google.nl/books?id=HoonQQ6QaOQC&pg=PA254&lpg=PA254&dq=uniforme,+passieve+en+cognitieve+ontwikkeling&source=bl&ots=_z334xvSof&sig=u64pFR51uaXHYt8EEEhxG76tMgA&hl=nl&ei=4lR7Tp-hE8vz-gaWo8gv&sa=X&oi=book_result&ct=result&resnum=2&ved=0CCIQ6AEwAQ#v=onepage&q&f=false (20-10-2011)
- NRC. Basisvorming nu formeel ten einde. http://vorige.nrc.nl/dossiers/voortgezet_onderwijs/article1667408.ece (20-10-2011)
- Cindy Castricum. Van Mammoetwet tot VMBO.http://cindycastricum.wordpress.com/2007/03/15/van-mammoetwet-tot-vmbo/ (20-10-2011)
- CBS Statline. Historie onderwijs; geslaagden vanaf 1900. http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=80384NED&D1=1-2,4-6,8,11-12,19-24&D2=a&D3=68,78,88,98,107&HDR=G1,T&STB=G2&VW=T (29-11-2011)
Deelvraag 2
- 123test. Gratis IQ-test. http://www.iq-test.nl/miniiqtest.php (06-10-2011)
- Wikipedia. Vakkenpakket. http://nl.wikipedia.org/wiki/Vakkenpakket (27-11-2011)
- Tweede Fase adviespunt. Vernieuwde Tweede Fase, de start in cijfers. https://docs.google.com/viewer?a=v&q=cache:A3y1b-L_4G8J:digischool.kennisnet.nl/attachments/1532887/VernieuwdeTweedeFase-startincijfers.pdf+vernieuwde+tweede+fase&hl=nl&gl=nl&pid=bl&srcid=ADGEESg2CajExSJMbxI9-8VfsZSvGYmL5PQUFN8-OueNFKm-ImrTMv8P6bU3eEd6XCk1-21NYh7sDZCgeeKjLjX6_Mark4UPKpI8Idtox2DWn5VWT95Acblc7DvZTKIyptia5hiImzPT&sig=AHIEtbSoE_9flomd2w20ugb_qt3W7zlLTQ (27-11-2011)
- Infonu. Profielkeuze, hoe maak je hem? http://educatie-en-school.infonu.nl/diversen/21033-profielkeuze-hoe-maak-je-hem.html (27-11-2011)
- Qompas Profielkeuze. Profielen en vakken. http://profielkeuze.qompas.nl/vwo/vak.html?vak=229 (29-11-2011)
- Basisschool de Regenboog. Schoolinfo. http://www.regenboogborne.nl/?id=711698&PHPSESSID=hg395c7percng39eioou8vi330&title=Schoolinfo (29-11-2011)
- CBS Statline. Voortgezet onderwijs; geslaagden naar onderwijssoort. http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=80119NED&D1=a&D2=0,42,76&D3=a&D4=0&D5=l&D6=0&D7=l&HD=110920-1336&HDR=G4,G5,G3,G6,T,G2&STB=G1 (29-11-2011)
Deelvraag 3
- Wikipedia. Bestand: Pyramidal hippocampal neuron. http://nl.wikipedia.org/wiki/Bestand:Pyramidal_hippocampal_neuron_40x.jpg(15-11-2011)
- Almanak Biologie. Hersenmodellen. http://www.fontys.nl/lerarenopleiding/tilburg/biologie/cd%20amsterdam/cdw/almanak/5prcurs/fysiol/brein/hersmod.htm (20-11-2011)
- Neurochirurgiegroep. De delen van de hersenen en hun functies. http://www.neurochirurgiegroep.be/ingrepen-en-behandelingen-schedel-hersenen-anatomie (20-11-2011)
- Brainkids.http://www.brainkids.nl/ikkenjongeren/werkstukjongerenbtr.html (20-11-2011)
- Nederlandse Hypofyse Stichting. De hypofyse. http://www.hypofyse.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=59&Itemid=77 (22-11-2011)
- Daniëlle Diersman en Anne van Bruggen. Het briljante brein. http://home.kabelfoon.nl/~ovb/bouw/bouw.htm (22-11-2011)
- RuG. Hersenen en gedrag. http://www.nxdomain.nl/~anja/brains/hersenen.html#systemen (22-11-2011)
- Menselijk lichaam. Het limbisch systeem.http://www.menselijk-lichaam.com/hersenen/limbisch-systeem (23-11-2011)
- Azsint-lucas. De hersenen. http://www.azstlucas.be/ (23-11-2011)
- Volkskrant. Geef jongens en meisjes af en toe apart les. http://www.volkskrant.nl/vk/nl/5288/Onderwijs/article/detail/2849181/2011/08/14/Geef-jongens-en-meisjes-af-en-toe-apart-les.dhtml (23-11-2011)
Deelvraag 4
- Hein Pragt. Verschillen tussen mannen en vrouwen. http://www.heinpragt.com/manvrouw/manvrouw.php#Deel2 (28-11-2011)
- Kennislink. Tweestrijd in de wiskunde. http://www.kennislink.nl/publicaties/tweestrijd-in-de-wiskunde (28-11-2011)
- Foobie. Man versus vrouw. http://artikelen.foobie.nl/natuur/man-versus-vrouw/ (28-11-2011)
- Leo Krans. Invloed van opvoeding. http://www.leokrans.nl/psychologie/invloed%20van%20opvoeding.htm (30-11-2011)
- Volkskrant. Geef jongens en meisjes af en toe apart les. http://www.volkskrant.nl/vk/nl/5288/Onderwijs/article/detail/2849181/2011/08/14/Geef-jongens-en-meisjes-af-en-toe-apart-les.dhtml (30-11-2011)
- Nico Robbertsen. Gedrag etiketteren http://www.surfsharekit.nl:8080/get/smpid:3591/DS1/ (30-11-2011)
- Linca. Aanzien voor de leraar?! http://www.linca.nl/kenniscentrum/personeel/item/93-aanzien-voor-de-leraar?.html (30-11-2011)
- Koos Neuvel. Leren is voor watjes. http://www.tegenwicht.org/06_jongens/06_06feb03_hptijd_watjes.htm (01-12-2011)
Boeken
Deelvraag 3
- Carter, R. (1998) Het brein in kaart. Op verkenningstocht door de menselijke hersenen. Abcoude: uitgeverij Uniepers Abcoude.
- Carter, R. (2010) Het breinboek. Diemen: Uitgeverij Veen Magazines.
Deelvraag 4
- Neuvel, K. (2006) Waarom jongens geen meisjes zijn. Wat je weten moet als je jongens opvoedt. Amsterdam: uitgeverij L.J. Veen.
- Langedijk, P. (1994) rechter en linker hersenhelft bij man en vrouw. Deventer: uitgeverij Ank-Hermes BV.
- Carter, R. (1998) Het brein in kaart. Op verkenningstocht door de menselijke hersenen. Abcoude: uitgeverij Uniepers Abcoude.
BIJLAGEN
Onderstaande IQ-vragenlijst behoort bij deelvraag 2.
BEANTWOORD DE VOLGENDE VRAGEN
Geslacht
- Jongen
- Meisje
Leeftijd
…… jaar
Opleidingsniveau
- KBL
- VWO
Bovenkant formulier
1. Synoniem
Welk van de onderstaande woorden is het meest hetzelfde in betekenis als het woord 'geruststellend'?
- Medelevend
- Rustgevend
- Uitleg gevend
- Bemoeizuchtig
2. Cijferreeks
Welk cijfer volgt logischerwijs op de reeks: 4 - 6 - 9 - 6 - 14 - 6 - ... ?
- 6
- 17
- 19
- 21
3. Syllogisme
1. Geen van de postzegelverzamelaars is een architect.
2. Alle Nederlanders zijn postzegelverzamelaars.
Welke van de onderstaande conclusies is waar?
- Alle postzegelverzamelaars zijn architecten
- Architecten zijn niet Nederlands
- Geen postzegelverzamelaar is Nederlands
- Sommige Nederlanders zijn architect
4. Figurenreeks
Welke onderste figuur moet op de plaats van het vraagteken staan in de bovenste reeks?
De reeks:
Omcirkel het
juiste antwoord:
5. Kubus
Welke kubus krijg je als je de opengevouwen kubus opvouwt?
Omcirkel het juiste antwoord.
6. Redactiesom
Wat is het juiste antwoord op het volgende vraagstuk?
Tom heeft een nieuwe set met golfclubs. Met een club 8 slaat hij gemiddeld 100 meter ver. Met een club 7 slaat hij gemiddeld 108 meter ver. Met een club 6 slaat hij gemiddeld 114 meter ver. Hoe ver zal Tom met een club 5 slaan?
- 122 meter
- 120 meter
- 118 meter
- 116 meter
7. Antoniem
Welk woord is het meest tegengesteld in betekenis aan het woord 'stoer'?
- Laf
- Stijfsel
- Sterk
- Verlegen
- Mannelijk
8. Analogie
Water staat tot een pijp als ... staat tot een snoer.
- Draad
- Elektriciteit
- Warmte
- Gas
9. Woordbetekenis
Welk woord heeft als betekenis 'een uiting van ongenoegen'?
- Onrecht
- Klacht
- Vruchteloos
- Zonde
- Onenigheid
10. Samengestelde figuur
Welk van de onderstaande figuren kan samengesteld worden uit de losse onderdelen? Omcirkel het juiste antwoord.
11. Figurenreeks
Wat wordt de volgende afbeelding in deze serie?
- A
- B
- C
- D
- E
12. Rekenen
Een geldstuk heeft een kop- en een muntzijde.
De kans op 3 keer kop wanneer we 3 maal achtereenvolgend een geldstuk opwerpen is:
- 1/2
- 1/32
- 1/8
- 1/128
13. Analogie
Vul de volgende vergelijking aan:
papier : schaar = ....... : .......
- Blad:envelop
- Uranium: kernenergie
- Hout : zaag
- Spijker : hamer
14. Spreekwoord
Wat betekent dit spreekwoord: “Dat is het ei van Columbus”
- Iets nieuws ontdekken
- Veel geld verdienen
- Iemand een geheim vertellen
- Een verassend simpele oplossing hebben
BEDANKT VOOR JE HULP!
Antwoorden IQ test:
1. Synoniem NEDERLANDS
Geruststellend = rustgevend
2. Cijferreeks WISKUNDE
19
3. Syllogisme NEDERLANDS
Antwoord 2
4. Figurenreeks WISKUNDE
2e plaatje van links
5. Kubus WISKUNDE
2e plaatje van links
6. Redactiesom WISKUNDE
118
7. Antoniem NEDERLANDS
Verlegen
8. Analogie NEDERLANDS
Elektriciteit
9. Woordbetekenis NEDERLANDS
Klacht
10. Samengestelde figuur WISKUNDE
Laatste plaatje
11. Figurenreeks WISKUNDE
Nummer 3/C
12. Rekenen WISKUNDE
1/8
13. Analogie NEDERLANDS
Antwoord 3
14. Spreekwoord NEDERLANDS
Antwoord 4
Onderstaande afgelegde interviews dienen als achtergrondinformatie bij deelvraag 3.
INTERVIEW MET DHR. H.
Hij is docent levensbeschouwing en filosofie. Hij geeft al 38 jaar les op deze school en in deze periode heeft hij de 1e tot en met de 6e klas les gegeven.
- Hoe zou u het gedrag van leerlingen in het algemeen omschrijven?
Boeiend en uitdagend, omdat je de ontwikkeling volgt die de leerling doormaakt van de eerste tot en met de zesde klas. Jonge mensen zijn duidelijk nog geen volwassenen, ze zijn fris en brengen nieuwe ideeën. Ze willen graag leren en doen dit door middel van trial and error (dit is het uitproberen en leren van de fouten die je maakt).
- Hoe zou u het gedrag van leerlingen van tegenwoordig omschrijven?
Tegenwoordig zijn leerlingen misschien wel minder zelfstandig dan vroeger. Zelf je weg vinden is nu moeilijker, er zijn namelijk heel veel keuzemogelijkheden bij bijvoorbeeld het kiezen van het juiste niveau, het profiel en de vervolgstudie. Er zijn dus minder zekerheden, die de leerlingen juist nodig hebben. Hierdoor zoeken ze iemand die hen in veel dingen begeleidt, iemand die hen stuurt. Vroeger gold dit dus veel minder sterk, omdat er simpelweg gewoon minder te kiezen was.
Daarnaast zijn er tegenwoordig veel meer prikkels, zoals de sociale media (de enige prikkels die je vroeger had waren externe invloeden, zoals een voorbijrijdende trekker). Als je nu in een klas kijkt, zie je veel leerlingen met hun mobieltje bezig in plaats van dat ze hun aandacht bij de les houden. Er is dus minder concentratie onder de leerlingen.
Dit heeft ook als gevolg dat de leerlingen van nu veel individualistischer zijn. De gezelschapsspellen zijn vervangen door individuele computergames en tijdens de pauzes staan velen met hun mobieltje in de hand. Er is meer aandacht voor de binnenkomende berichten, dan voor de personen om hen heen.
Door de opkomst van het internet heeft iedereen alle informatie bij de hand en kunnen ze twijfelen aan de informatie die de leraar heeft gegeven en het zelf nazoeken. Er wordt dus niet meer automatisch vanuit gegaan dat de leraar alles juist heeft. Hierdoor wordt de autoriteit in twijfel getrokken.
- Hoe zou u het gedrag van leerlingen van vroeger omschrijven?
De leerlingen van toen waren over het algemeen volgzamer. De autoriteit had kennis van zaken en leerlingen gingen er ook vanuit dat alles wat hij/zij vertelde klopte. Moesten ze ergens zelf beslissingen over nemen, dan waren ze daar niet bang voor.
Vroeger was school de hoofdzaak, want veel buitenschoolse activiteiten waren er niet. Er waren veel minder hobby- of sportverenigingen, of daar was vaak geen geld voor. Daarom was vrije tijd een onderbreking van school. Omdat er minder buitenschoolse activiteiten waren, was er vroeger meer verveling. Dit leidde ertoe dat er meer aan school werd gedaan.
4. Is er een duidelijke verandering te zien?
Het gedrag van leerlingen is over het algemeen redelijk constant, het blijven natuurlijk gewoon jongvolwassenen die op school proberen te leren en zo te zorgen voor hun ideale toekomst. Het is van alle tijden dat (veelal) jonge leerlingen onrustig zijn en herrie schoppen in de klas.
Maar zoals hierboven te zien is, zijn er ook duidelijke verschillen. De verschillen zijn het grootst als je kijkt naar:
- Concentratie: nu minder, door sociale media
- Individualisme: nu meer, want door de sociale media is er minder aandacht voor elkaar.
- Vrijetijdsbesteding: nu meer sport en hobby’s, vroeger veel meer tijd voor school.
- Zelfstandigheid: nu minder, door de vele keuze mogelijkheden.
- ‘Autoritaire volgzaamheid’: Nu wordt de autoriteit vaker in twijfel getrokken, door de opkomst van allerlei informatiebronnen op het internet.
5. Is deze verandering geleidelijk opgetreden of was het een abrupte overgang, en wat is volgens u de oorzaak van deze mentaliteitsverandering?
Deze verandering is geleidelijk opgetreden, waarschijnlijk door de volgende zaken:
- Mensen worden financieel minder afhankelijk, iedereen kan zichzelf redden.
- Rond 1994 kregen steeds meer mensen een computer in huis, men werd hierdoor individualistischer.
6. Is de houding van leraren erg veranderd?
Er zijn slechts kleine verschillen te zien. Om de aandacht van de leerlingen te trekken, moet de leraar steeds meer opvallen, hij moet optreden als ‘toneelspeler’. Leerlingen hebben meer uitdaging nodig. Ook moet tegenwoordig het gezag verdiend worden, vroeger was het vanzelfsprekend dat de leraar de baas was. Nu moeten ze meer moeite doen voor het behouden van het gezag.
7. Zijn er opvallende verschillen in gedrag tussen jongens en meisjes ten opzichte van vroeger?
Meisjes zijn vaak erg perfectionistisch en vaak niet tevreden met een zesje. Zij kunnen hier psychisch onder lijden. Jongens zijn veel sneller tevreden dan meisjes, een zes is voor hen vaak wel genoeg. Eigenlijk kunnen ze dus meer dan dat ze nu presteren. In de klas zijn jongens vaak luidruchtig en willen opvallen en stoer doen. Meisjes vertonen dit gedrag veel minder, maar zij verstoren de les door te kletsen en te giechelen. Dit alles geldt wel in het algemeen. Vroeger was dit verschil veel minder aanwezig. Waarschijnlijk werd dit verschil groter door de vrouwenemancipatie. Ook zij willen nu kans op een goed beroep en een goede opleiding.
INTERVIEW MET MEVR. T. N.
Zij is docent Engels en geeft al vanaf 1978 les op deze school. Zij heeft in deze periode de 1e tot en met de 6e klas les gegeven.
- Hoe zou u het gedrag van leerlingen van tegenwoordig omschrijven?
Leerlingen van nu zijn over het algemeen braver en liever dan vroeger. Ze hebben een nonchalantere houding ten opzichte van het verwerken van informatie. Nu wordt er veel slechter en minder gelezen en wanneer de leraar instructies geeft, wordt er ook veel slechter geluisterd. Het gevolg hiervan is dat het niveau van de taalvaardigheid achteruitgaat en de huidige leerling minder goed kan formuleren.
- Hoe zou u het gedrag van leerlingen van vroeger omschrijven?
Veel vrijgevochtener, want zij waren minder geneigd aan te nemen dat wat de leraar zegt, waar is. Ze hadden een kritischere houding, een oorzaak hiervoor zou de organisatie van de school kunnen zijn. Vroeger hadden we hier op Twickel een soort ‘volksvergaderingen’, hierbij kwam iedereen bij elkaar en eiste de rector dat ook de leerlingen meepraatten over wat zij belangrijk vonden. Hierdoor leerden ze goed voor zichzelf op te komen.
- Is er een duidelijke verandering te zien?
Er zijn zeker veranderingen te zien tussen vroeger en nu, in de eerste plaats is de houding veranderd (van kritisch en vrijgevochten naar nonchalant en braaf). Wat ook veranderd is, is dat de school niet meer het centrum van het bestaan is.
- Is deze verandering geleidelijk opgetreden of was het een abrupte overgang, en wat is volgens u de oorzaak van deze mentaliteitsverandering?
Deze verandering is geleidelijk opgetreden, maar wat deze mentaliteitsverandering heeft doen versnellen is de komst van de computer. Dit apparaat heeft grote invloed op onze samenleving, we worden allemaal individualistischer. Hoe samen is de samenleving nou nog?
Ook de Tweede Fase heeft voor een verandering gezorgd, want nu moeten de leerlingen meer zelfstandig kunnen, terwijl ze dat niet altijd aankunnen.
- Is de houding van leraren erg veranderd?
Ja, absoluut. School was vroeger een essentieel deel van je leven, ook als leraar. Leraren leken meer op school te leven, er was bijvoorbeeld een toneelclub voor de leraren. Vooral de jonge leraren gaan veel zakelijker met het vak leraar om.
Wat nu ook anders is, is het verschil in onderbouw en bovenbouw. Vroeger gaf je vaak les in onder- én bovenbouw, nu geef je om financiële redenen vaak alleen nog maar les in één van de twee. Dit heeft te maken met eerstegraads en tweedegraads opgeleide leraren. Hierdoor is er een duidelijke scheiding ontstaan.
6. Zijn er opvallende verschillen in gedrag tussen jongens en meisjes ten opzichte van vroeger?
Door de invoering van de Tweede Fase is het aantal jongens dat nog VWO doet erg verminderd. Dat komt waarschijnlijk doordat er steeds minder klassikaal wordt lesgegeven. Ook neemt het aantal mannelijke leraren af. Jongens zijn over het algemeen passiever dan de meisjes, ze zouden uit zichzelf niet zo snel aan het werk gaan. Ze zijn dus minder zelfstandig, en hebben meer last van de groepsdruk dan meisjes. Wanneer de jongens voldoende gestimuleerd worden, nemen ook zij een actieve houding aan (dit is na de invoering van de Tweede Fase steeds beter geworden).
INTERVIEW MET MEVROUW T. M.
Zij is docent levensbeschouwing en is werkzaam op Twickel Delden, hier geeft ze nu twaalf jaar les (ze is pas met haar veertigste gaan studeren). Ze geeft les aan eerste en tweede klassen op alle niveaus (van BBL tot VWO).
1. Hoe zou u het gedrag van leerlingen van tegenwoordig omschrijven?
Leerlingen zijn tegenwoordig sneller geïrriteerd, denken alles te kunnen zeggen (dus zijn minder beleefd). Ze vinden dingen die ze thuis als gewoon ervaren, op school ook gewoon. Veel leerlingen leven in twee gezinnen, met beide verschillende normen en waarden, voor veel jonge pubers is het lastig om hier mee om te gaan. Ze zoeken hierdoor vaker ontsnappingskansen in de moderne media, want hier kunnen ze anoniem blijven.
2. Hoe zou u het gedrag van leerlingen van vroeger omschrijven?
De school en thuis hanteerden meer dezelfde normen en waarden. Dat komt onder andere doordat de moderne media toen nog geen grote rol speelden in het leven, en omdat er toen weinig gescheiden gezinnen waren.
3.Is er een duidelijke verandering te zien?
Ik vind van wel. In de les gelden mijn normen en waarden en dat gaat prima, maar in de vrije situaties zie ik wel degelijk veranderingen. Leerlingen zijn minder bewust van zaken, zoals het milieu (dus meer rommel en dergelijke) en ze zijn moeilijker corrigeerbaar. Ouders reageren ook anders, zij komen nu vaker ‘verhaal halen’, want ze geloven hun kind vaak onvoorwaardelijk.
4. Is deze verandering geleidelijk opgetreden of was het een abrupte overgang, en wat is volgens u de oorzaak van deze mentaliteitsverandering?
Ik denk dat deze verandering al zeker drie jaar bezig is. De oorzaak hiervan is de moderne media. Ook stellen de ouders weinig grenzen in de opvoeding en ze weten vaak niet meer wat er in het leven van hun kind speelt. Door de moderne media is de wereld van de leerling erg veel groter geworden, terwijl die van de ouders even klein is gebleven.
5. Is de houding van leraren erg veranderd?
Mijn houding en die van oudere collega’s niet, maar wat ik wel zie is dat jongere collega’s vaker onduidelijke grenzen stellen, waar de jongeren dan snel overheen gaan.
6. Zijn er opvallende verschillen in gedrag tussen jongens en meisjes ten opzichte van vroeger?
Ik denk niet dat de verschillen tussen jongens en meisjes veranderd zijn. Volgens mij is het altijd al zo geweest dat jongens impulsiever en speelser zijn: ze doen eerst en denken dan pas na. Ze willen graag lichamelijk actief bezig zijn en praten minder makkelijk. Meisjes willen meer praten, vinden sociaal gedrag belangrijker. Jongens vechten liever iets uit, dan is het over, meisjes blijven zich nog lang kleine voorvallen herinneren.
- Wat is het verschil in lesgeven op KBL/VWO?
In een KBL-klas geef ik korte duidelijke instructies in eenvoudige taal. Hierbij is het belangrijk dat je niet teveel informatie in één keer geeft en regelmatig controleert of iedereen het snapt. Op VWO leg ik de leerlingen de grote lijnen van de theorie uit, en ze kunnen het verder zelf thuis uitzoeken.
- Zijn er duidelijke verschillen als je jongens met meisjes vergelijkt op KBL niveau?
Ja, meisjes willen liever werken in boeken, schriften en maken graag werkstukken, terwijl jongens liever iets maken met hun handen of bezig willen met PowerPoint.
- Wat is het verschil als je een klas op KBL-niveau met VWO-niveau vergelijkt?
De KBL-leerlingen zijn liever praktischer bezig, dus ze willen graag doen. VWO-leerlingen zijn meer theoretisch ingesteld, dus ze willen dingen weten en doen graag onderzoek.
INTERVIEW MET MENEER W.
Hij is docent muziek en geeft les op het Twickel College (locatie: Paulkrugerstraat en Woolderesweg). Hier geeft hij les aan zowel havo- en VWO-klassen (tot en met de eindexamenklassen), maar ook op VMBO-niveau (TL).
- Wat is het verschil in lesgeven op TL/VWO?
Op VWO hanteer ik een cognitievere aanpak, waarbij de leerlingen meer aan het denken worden gezet en ze langer met hetzelfde project bezig gaan (langere leerlijn). Op TL haken de leerlingen sneller af wanneer ze geen resultaat zien, op dit niveau zijn we dus ook minder lang bezig met hetzelfde project. Ze zijn praktischer ingesteld.
- Wat is het verschil als je een klas op TL-niveau met VWO vergelijkt?
VWO-klassen kunnen veel beter dingen toepassen, bijvoorbeeld moeilijke begrippen kunnen worden toegepast op een muziekstuk. Het is mogelijk om op beide niveaus hetzelfde stuk uitvoeren, maar VWO-klassen zijn beter in staat dit stuk te overzien. Ook zie je dat leerlingen op VWO langer jong blijven dan leerlingen op het TL. Waarschijnlijk komt dit doordat VWO-leerlingen meer bezig zijn met school en dus hun hersenen trainen, leerlingen van het KBL houden zich meer bezig met de maatschappij en zijn eerder volwassen. Ze beginnen eerder aan zaken zoals roken en uitgaan.
- Zijn er duidelijke verschillen als je jongens met meisjes vergelijkt?
Op TL zijn meisjes over het algemeen vrijer en makkelijker, vooral in het zingen. Het verschil tussen jongens en meisjes is het grootst op veertien- en vijftienjarige leeftijd. Op VWO is dit verschil tussen jongens en meisjes ook aanwezig, alleen wordt dit verschil wanneer ze ouder worden kleiner. Op zeventien- en achttienjarige leeftijd hebben jongens en meisjes ongeveer gelijke capaciteiten.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
Y.
Y.
Een beetje telang
9 jaar geleden
Antwoorden