Onderwerp: kilte
Inleiding
Op het eerste moment dat ik hoorde wat de opdracht precies was, had ik geen idee wat voor onderwerp ik zou kiezen. Er zijn veel dingen die me aanspreken en veel dingen die me op de een of andere manier trekken. Daarom besloot ik te gaan lezen in één van de vele bundels die op school aanwezig waren.
In de eerste bundel die ik aan het lezen was, viel me meteen het gedicht van M. Vasalis op. Ik besloot het te kiezen. Maar ja, toen moest er nog een tweede gedicht bij. Ik analyseerde het gedicht al een klein beetje, over wat de verschillende onderwerpen in het gedicht zouden kunnen zijn. Ik kwam op winter, op kilte, op kou en op angst.
Op een gegeven moment kwam ik ‘in de kou’ tegen, wat eigenlijk toch ook wel een beetje kil is, omdat het weer dat men verlangt niet komt, waardoor de gezelligheid waarschijnlijk minder wordt. Zodra er geen sneeuw ligt, is een wintersportgebied, of gewoon thuis, dor, saai en kil.
Allebei de gedichten spraken mij aan, het ene gedicht door de diepgang, het andere door het realistische ervan.
Gedicht 1
GESTOORD S.O.S. (TELEFOON) – M. Vasalis
GESTOORD S.O.S. (TELEFOON)
O drijf niet verder weg op ‘t zwarte water
je droge stemmetje verwaaiend in de wind
je schots gescheiden van de onze
o nauw-verstaanbaar en wanhopig kind.
de telefoon knipt ons gesprek in wit-
papieren, knisperende spoken uit.
Geen ondertonen, stiltes (snikken?) dor geluid
en ik probeer vergeefs de kilometers van bevroren
lucht te warmen, met mijn magere
heel lange maar te korte armen.
M. Vasalis
Uit: De oude kustlijn
Uitgeverij: G.A. van Oorschot
Druk: onbekend
Pagina: 18
Vragen aan het gedicht:
Hebben de personen in het gedicht een telefoon in de hand?
Is de ik-persoon bang om zijn/haar kind te verliezen?
Is het kind in het gedicht bang?
Verliest de ik-persoon zijn/haar kind daadwerkelijk?
Welke bevroren lucht? Is het de kille sfeer? Is het de kilte in het kind?
Wat is de betekenis van “GESTOORD” in de titel?
Opvallende dingen aan het gedicht:
- er wordt een gevoel beschreven, het gevoel van (bijna) kwijtraken, dit is ook echt een gevoel, het gebeurt niet echt.
- De laatste zin: heel lange maar te korte armen is erg opvallend en geeft het effect weer van het bijna kwijtraken.
- De titel van het gedicht is erg moeilijk om uit het gedicht op te maken.
Uit de titel blijkt wel, dat:
1. één van de personen uit het gedicht een hulpoproep doet, namelijk: “S.O.S.”
2. de hulpoproep te maken heeft met een telefoon.
De eerste regel brengt al meteen de hulpoproep:
‘O drijf niet verder weg’. De verteller van het gedicht smeekt erom dat de persoon over wie hij/zij het heeft, niet bij hem/haar weggaat. De verteller is bang.
‘je droge stemmetje verwaaiend in de wind’ zal kunnen betekenen dat het toch gebeurt, dat de afstand tussen de personen alsmaar groter wordt. Dat de afstand tussen de personen groter wordt, blijkt ook uit de derde regel: ‘je schots gescheiden van de onze’.
Ook blijkt uit de derde regel wat de relatie is tussen de drie personen uit het gedicht. Dat er drie personen zijn, kan verklaard worden door het feit dat er twee schotsen zijn. Op de ene schots staat het kind, op de andere (blijkend uit regel 3) twee mensen, die waarschijnlijk de ouders van het kind zijn. De relatie tussen de drie personen is dus een gezin.
De dat de schotsen uit regel 3 steeds verder uit elkaar gaan, kan betekenen dat het kind een eigen leven gaat leiden, en de ouders samen verder gaan zonder het kind. Het zou dus zo kunnen zijn dat het kind uitvliegt en op zich zelf staat. De afstand tussen de ouders en het kind wordt groter, ze verliezen het kind aan het zwarte water uit regel 1.
Dit zwarte water zou daarentegen de grote wijde wereld zijn, waar het kind zich in zal gaan begeven, ditmaal zonder zijn/haar ouders.
Wat uit regel 4 opgemaakt zou kunnen worden, is het feit dat ‘nauw-verstaanbaar kind’ zou kunnen weergeven hoe groot de afstand tussen de ouders en het kind wel niet is. Hoe verder je namelijk van iemand af staat hoe moeilijker je hem/haar kan horen. Hoe groter de kloof tussen zoon/dochter en ouders wordt, hoe moeilijker je elkaar zal kunnen begrijpen, verstaan.
De telefoon in regel 5 en 6 is hier de stoorzender, dat wordt duidelijk door: ‘de telefoon knipt ons gesprek in wit-papieren, knisperende spoken uit’, die het voor de ouders moeilijk maakt het kind te begrijpen, andersom zal het trouwens ook moeilijk zijn.
Uit regel 7 blijkt dan vervolgens dat er geen achtergrondgeluiden zijn, en het dus kil en dor klinkt, de familie-warmte, zoals men het zou kunnen noemen, zou ook weg kunnen zijn. De verteller van het gedicht is bang dat zijn/haar kind bang is en onvoorbereid, ‘wanhopig’, zoals in regel 4 wordt beschreven.
In regel 8 en 9vertelt de ik-persoon in het gedicht, dat hij/zij de kilte wil doorbreken, dat hij/zij de relatie tussen ouder en zoon/dochter het liefst warm heeft. De regel getuigt van een wil om die relatie goed, warm en vertrouwelijk te hebben, maar vergeefs, de afstand tussen ouder en kind wordt alsmaar groter.
In regel 10 wordt dan duidelijk, met ‘met mijn lange maar te korte armen’, dat de ik-persoon wél hele lange armen heeft, maar niet lang genoeg om de afstand tussen ouder en kind te kunnen overbruggen.
De antwoorden op de eerder gestelde vragen aan het gedicht:
Hebben de personen in het gedicht een telefoon in de hand?
De personen in het gedicht hebben een telefoon in de hand, die als een stoorzender werkt. De ouders kunnen het kind moeilijker verstaan, begrijpen, omdat de afstand tussen ouders en kind groter en groter wordt
Is de ik-persoon bang om zijn/haar kind te verliezen?
Diep in het hart van de ik-persoon, is hij/zij inderdaad bang om het kind te verliezen aan de grote buitenwereld, bang dat de relatie helemaal zal verwateren
Is het kind in het gedicht bang?
In het gedicht blijkt niet dat het kind ook bang is, wel denkt de ik-persoon dat het kind heel wanhopig is. Dit valt uit het gedicht niet op te maken, omdat je het verhaal alleen vanuit de ik-persoon ziet, en niet vanuit een ander perspectief. Het zou namelijk best zo kunnen zijn dat het kind niet bang is, of juist wel. Dat kun je niet zeggen.
Verliest de ik-persoon zijn/haar kind daadwerkelijk?
De afstand kan niet worden overbrugt door de armen van de ik-persoon, die zijn namelijk te kort om de zoon of dochter te kunnen bereiken, of terug te halen. Eenmaal weg, lukt het niet om weer helemaal bij elkaar te zijn.
Welke bevroren lucht? Is het de kille sfeer? Is het de kilte in het kind?
De bevroren lucht zal waarschijnlijk de weinig warme relatie tussen ouder en kind beschrijven. De relatie is dus wel een beetje kil.
Wat is de betekenis van “GESTOORD” in de titel?
De betekenis van “GESTOORD” in de titel is, naar mijn mening, dat de telefoon een stoorzender is, en dat de telefoon dus ‘stoort’, en wel in de zin van de relatie tussen ouder en kind.
Verklaring van opvallende dingen aan het gedicht:
Opvallende dingen aan het gedicht:
- er wordt een gevoel beschreven, het gevoel van (bijna) kwijtraken, dit is ook echt een gevoel, het gebeurt niet echt.
Het gevoel van bijna kwijtraken werd beschreven, maar het gebeurt toch ook weer niet helemaal, wel gedeeltelijk, maar je weet niet of de ouder het kind al helemaal is kwijtgeraakt, of maar voor een klein gedeelte
- De laatste zin: heel lange maar te korte armen is erg opvallend en geeft het effect weer van het bijna kwijtraken.
Deze laatste zin is gebruikt om de lezer van het gedicht een soort conclusie te geven. De lezer van het gedicht zal denken dat de ouder het kind helemaal verliest, terwijl uit het gedicht niet opgemaakt kan worden of dit ook daadwerkelijk (helemaal) gebeurt.
- De titel van het gedicht is erg moeilijk om uit het gedicht op te maken.
Uiteindelijk heb ik dan toch een goede verklaring gevonden voor de link van de titel met het gedicht. De relatie tussen ouder en dochter of zoon wordt verstoord door de telefoon. Het nut van S.O.S. in de titel is om weer te geven dat er een hulpoproep gedaan wordt. Door telefoon aan de titel toe te voegen, komt de hulpoproep door de telefoon.
Mijn interpretatie van het gedicht:
Eerst zal ik het gedicht nogmaals weergeven:
O drijf niet verder weg op ‘t zwarte water
je droge stemmetje verwaaiend in de wind
je schots gescheiden van de onze
o nauw-verstaanbaar en wanhopig kind.
de telefoon knipt ons gesprek in wit-
papieren, knisperende spoken uit.
Geen ondertonen, stiltes (snikken?) dor geluid
en ik probeer vergeefs de kilometers van bevroren
lucht te warmen, met mijn magere
heel lange maar te korte armen.
‘O, drijf niet verder weg op ’t zwarte water’
‘O’, het eerste woord van het gedicht, is meteen al een hulpoproep. Je zou namelijk ‘O’ kunnen vervangen door ‘Help’ of ‘Alsjeblieft. Als deze twee woorden namelijk gebruikt zouden zijn, zou de zin hetzelfde effect en ook dezelfde betekenis hebben. De eerste zin zou je, naar mijn mening, zo weer kunnen geven”
‘Alsjeblieft, ga niet verder bij me vandaan dan dat je nu al bent’. Hierbij stelt het zwarte water de grote, misschien ook wel boze, maar vooral wijde wereld, voor, waar het kind terecht zal komen, ditmaal zonder zijn of haar ouders.
‘je droge stemmetje verwaaiend in de wind’
Voor de ouders van het kind is het steeds moeilijker om het kind te verstaan, omdat de stem opgaat in de wind. We weten allemaal dat als er veel wind is, dat je elkaar dan moeilijker verstaat, dan wanneer de wind er niet is.
Naar mijn mening betekent deze zin dat het voor de ouders steeds moeilijker wordt om het kind te begrijpen, en mee te leven in het gevoel van het kind. De afstand tussen de ouders en het kind wordt alsmaar groter, omdat het kind zijn/haar eigen leven gaat leiden.
‘je schots gescheiden van de onze’
Dit zou kunnen betekenen ‘jouw leven gescheiden van de onze’ wat nogmaals betekent dat het kind een eigen leven gaat leiden, zonder de ouders.
‘o nauw-verstaanbaar en wanhopig kind’
Met ‘nauw-verstaanbaar kind’ zou de ik-persoon uit dit gedicht kunnen bedoelen dat hij/zij het kind moeilijk verstaat, ofwel begrijpt. Het is natuurlijk logisch dat zodra je minder met elkaar bent, bijvoorbeeld wanneer je kind op zichzelf gaat wonen, dat je je eigen leven leidt, en je je minder met elkaar bezighoudt. Hierdoor kan de band iets minder hecht worden, en zul je elkaar misschien minder goed begrijpen. ‘Wanhopig kind’ is volgens mij iets wat de ik-persoon uit het gedicht zelf denkt, omdat je uit het gedicht niet kunt opmaken of dit ook daadwerkelijk zo is. Dat wordt aan de fantasie van de lezer overgelaten.
‘de telefoon knipt ons gesprek in wit-papieren, knisperende spoken uit’
Blijkbaar zijn er twee telefoons aanwezig in het gedicht. De ene vastgehouden door het kind, de andere wordt gedeeld door de ouders. Op elke (zogenaamde) ijsschots één. De telefoon is de stoorzender, want de telefoon maakt het gesprek warrig en knisperend, omdat de ouders het kind niet goed kunnen verstaan. De telefoon maakt een enorme herrie, dat blijkt namelijk uit ‘wit-papieren, knisperende spoken’. Hierbij moet je je namelijk voorstellen dat je een wit papiertje in je handen hebt, en dat verfrommelt. Dit maakt een knisperend geluid. Het witte papiertje zou je ook nog kunnen relateren aan de spoken, die natuurlijk ook wit zijn.
Geen ondertonen, stiltes (snikken?) dor geluid
Hier vindt een tegenstelling plaats, want ook al heeft de ik-persoon in het gedicht zojuist in de vorige zin gezegd dat het telefoongesprek een chaos is omdat er een knisperend geluid is. Nu vertelt hij/zij juist dat er geen ondertonen zijn, geen achtergrondgeluiden dus, maar ook stiltes en dor geluid. Ook denkt de ik-persoon dat zijn of haar kind verdrietig is (snikken?). Zowel de stiltes als het dorre geluid, geven een zekere kille en koude (niet in temperatuur!) sfeer.
‘en ik probeer vergeefs de kilometers van bevroren lucht te warmen, met mijn magere heel lange maar te korte armen.’
Dit is het laatste gedeelte van het gedicht, waarin gezegd wordt dat de ik-persoon de kilte die door de bevroren lucht weergegeven wordt, wil verwarmen en weg laten gaan. De ik-persoon wil de afstand tussen ouder en kind verwarmen, wil de relatie warm en vertrouwelijk. Helaas is dit vergeefs, wordt de afstand tussen ouder en kind alleen maar groter. Normaal gesproken heeft de ik-persoon in dit gedicht heel lange armen, maar helaas te kort om de enorme afstand tussen de schotsen, de levens, te kunnen overbruggen.
Vormkenmerken
Rijm:
De eerste vier regels van het gedicht hebben het rijmschema: abcb, een gebroken rijm.
De laatste zes regels (2 complete zinnen!) rijmen niet volgens een schema, toch is er rijm aanwezig. De eerste zin hiervan (!) rijmt met de tweede regel van dit gedeelte. Het laatste woord voor de komma in de zin rijmt dan met het laatste woord van het gedicht. Hier zou ik geen benaming voor weten te verzinnen.
Stijlfiguren:
In dit gedicht heb ik een hyperbool ontdekt. De kilometers bevroren lucht zijn namelijk zeker weten overdreven. Als je namelijk kilometers bij elkaar vandaan “drijft” kun je het niet zien dat je verder bij elkaar vandaan drijft.
‘Geen ondertonen’ heeft ongeveer dezelfde betekenis als ‘stiltes’, er worden dus woorden herhaald, maar dan in een andere vorm.
Beeldspraak
‘Het zwarte water’ zou de wijde wereld kunnen betekenen. In dit geval zou dat beeldspraak zijn, omdat er twee betekenissen aan zouden kunnen zitten.
‘Je schots’ zou ‘je leven’ kunnen betekenen, de ‘bevroren lucht’ de enorme afstand.
Er zou heel veel beeldspraak in kúnnen zitten, maar dat ligt maar helemaal aan je interpretatie van het gedicht. Hoe anders je het ziet, hoe anders je de beeldspraak zal ervaren.
Thema
Bij dit gedicht heb ik het volgende thema opgesteld:
Als kinderen op zich zelf gaan, kan dit leiden tot een vergrote afstand tussen de ouders en dochter/zoon, dat voor de ouders toch erg moeilijk is.
Ik heb dit thema gekozen omdat ik in het gedicht deze dingen kan terugvinden, maar dan natuurlijk wel in andere woorden dan die ik zojuist heb gebruikt.
In het gedicht wordt namelijk gezegd: ‘O, drijf niet verder weg over het zwarte water’ wat laat zien dat de ik-persoon, één van de ouders, vraagt om niet nog verder weg te gaan of, in dit geval, te drijven. Hierbij dacht ik dat het kind op zichzelf gaat, omdat het een eigen leven (een eigen weg met de schots) gaat leiden.
Ook is het zo dat de ik-persoon ziet dat de afstand groter wordt, want hij/zij zegt namelijk dat de schots steeds verder van de ouders drijft.
De ouders en het kind gaan elkaar steeds moeilijker verstaan, de telefoon stoort namelijk nogal erg, wat ik zie als het begrijpen van elkaar. Als de afstand (in de zin van een band) groter wordt, is het moeilijker elkaar te begrijpen, je zit immers niet in dezelfde situatie. Als je namelijk nog bij elkaar woont, is het zo dat de een z’n probleem is de ander z’n probleem, dat is meestal zo met kinderen en ouders. Als een kind een probleem heeft, hebben de ouders het ook, omdat het kind het waarschijnlijk niet alleen kan oplossen, zonder ouders dus.
Dat het moeilijk is voor de ouder(s) blijkt wel uit het feit dat de ik-persoon zo graag terug wil wat het eerst was, het (vooral warm) bij elkaar zijn. Nu het kind uitgevlogen is, zijn ze verder uit elkaar, en is het moeilijker elkaar te bereiken. De ik-persoon wil met ‘vergeefs de (…) bevroren lucht te verwarmen’, laten merken dat de wil er wel is, maar het lukt niet.
Commentaar op het gedicht
Mening over de inhoud:
Op het eerste gezicht vond ik het een simpel, maar vooral ook pakkend gedicht. Het pakkende gedeelte begon voor mij eigenlijk pas met de laatste zin. Deze zin is erg doordringend, en blijft nog even langer in je hoofd hangen dan de rest van het gedicht.
De aantrekkingskracht in dit gedicht viel me ook erg op. Ik leefde helemaal naar het einde, de laatste zin, van het gedicht toe, je weet totaal niet wat je moet verwachten namelijk. Vooral niet als je alleen de titel leest. Ik begreep de titel eigenlijk pas toen ik het gedicht al een aantal keer gelezen had.
De woordkeuze in dit gedicht vind ik echt perfect gedaan de woorden en zinnen zijn niet te lang, die het maken dat je het gedicht tot en met het einde door wil lezen De schrijver/schrijfster van dit gedicht heeft gekozen voor een bepaald soort spanning in het gedicht die ik nog nooit eerder ervaart heb. Erg speciaal, en dat gevoel gaat, naarmate ik het gedicht steeds vaker lees, maar niet weg. Het blijft opkomen zodra ik het gedicht lees.
Het verhaal in het gedicht vind ik erg mooi. Het is niet alledaags en in zekere zin ook ongewoon. Dat is denk ik ook waarom ik juist dit gedicht heb gekozen.
Mening over de dichtvorm:
Lastig om te ontleden, volgens mij is er niet heel erg rekening gehouden met een duidelijke dichtvorm. Toch vind ik het iets bijzonders hebben. Het is absoluut niet alledaags, en het spreekt mij ontzettend aan. De manier van schrijven doet iets met me waarvan ik nog steeds niet weet wat het nou precies is.
Het gedicht kan geïnterpreteerd worden op verschillende manieren, waardoor de dichtvorm voor iedereen kan verschillen. Dat is trouwens ook iets dat ik erg apart vind aan het gedicht.
Gedicht 2
In de kou
Wie bij de tijd wil blijven, skiet –
Dus trekken honderdduizendtallen
Elk jaar naar Zermatt of Sankt Gallen
Op naar het wintersportgebied.
Doch Koning Winter die dit ziet
Beveelt verstoord aan zijn vazallen
De pret nu maar eens te vergallen
En al wat hij beveelt geschiedt.
En of de mensen vuisten ballen
Van woede, onmacht en verdriet
Of vurig bidden met z’n allen
Het helpt hen andermaal geen biet:
De sneeuw valt waar ze niet moet vallen
En waar het wel moet valt ze niet
Driek van Wissen
Uit:De aanblik van de winter, Wintergedichten (bundel), uit :
Een loopje bet de tijd, Bert Bakker, Amsterdam, 1993
Uitgeverij: 521 uitgevers
Druk: onbekend
Pagina 31
Vragen aan het gedicht:
Dit gedicht is zo duidelijk, dat ik voor mijzelf geen vragen heb over dit gedicht.
Opvallende dingen aan het gedicht:
- Alles uit het gedicht rijmt óf op skiet, of op honderdduizendtallen.
- Driek van Wissen legt een link tussen koning winter en de plaats waar hij zich zelf begeeft (d.m.v. de laatste twee regels)
Deze opvallende dingen kunnen uiteraard verklaard worden.
Het eerste dat mij opviel aan het gedicht, was dat alles rijmt op óf skiet, óf op honderdduizendtallen. Dit zou verklaard kunnen worden doordat het een soort vrolijkheid brengt. Het is dan makkelijk(er) te lezen en spreekt hierdoor waarschijnlijk meer mensen aan. Het ziet er gemakkelijk uit, en geeft je het gevoel dat je zoiets zomaar zelf kunt schrijven.
De wending in het gedicht viel mij ook erg op, omdat je verwacht dat je meer te lezen krijgt over het weer in de wintersportgebieden, maar dan wordt er een conclusie getrokken die je eigenlijk totaal niet verwacht, en o zo realistisch en herkenbaar.
Mijn interpretatie van het gedicht
In de eerste strofe wordt verteld over dat als je een modern mens bent, dan ga je skiën, net zoals alle andere mensen (‘honderdduizendtallen). Dit doe je om erbij te horen, zoals ik denk dat het gedicht mij vertelt. Vervolgens noemt van Wissen twee bekende wintersportgebieden, die natuurlijk weer rijmen op honderdduizendtallen.
Dan geeft, in de tweede strofe, de schrijver een nadeel. Met ‘Doch Koning Winter die dit ziet’ zou hij kunnen bedoelen dat Koning Winter ziet dat die honderdduizendtallen op wintersport gaan. Koning winter gooit dan roet in het eten voor de vele skiliefhebbers, hij wil het feestje verstoren, door het slecht weer te laten worden (voor de skiërs dan). ‘ Beveelt verstoord aan zijn vazallen, de pret nu maar eens te vergallen.’ Maar Koning Winter is verstoord door de enorme aantallen mensen die naar de sneeuw gaan. Dat is tenminste wat Driek van Wissen zegt. Natuurlijk is het ook zo dat met hoe meer mensen je bent, des te warmer het is, en hoe sneller de sneeuw smelt.
‘en al wat hij beveelt geschiedt’. De winter zorgt er dus voor dat het voor de mensen geen goed weer wordt. Dat er dus geen sneeuw valt, en de mensen die op skivakantie/wintersport gaan, dus niet kunnen skiën, snowboarden of sleeën.
In de derde strofe wordt gezegd dat het niet helpt dat mensen boos of verdrietig worden omdat het weer zo slecht is, en ze niet kunnen gaan skiën of iets anders leuks doen in de sneeuw. Het helpt ook niet als ze gaan bidden, het weer is goed of het weer is niet goed, maar niemand kan er immers wat aan doen. Het is dus nutteloos om kwaad te worden en je moet blij zijn met het weer dat je hebt. Het weer valt, en niemand is er schuldig aan.
De laatste strofe bestaat uit maar twee regels, maar die o zo realistisch zijn. Met de laatste regels wil de schrijver zeggen dat het altijd mooi weer is waar de mensen het niet kunnen gebruiken, en dat het altijd slecht weer is als de mensen het mooie weer nodig hebben. Oftewel, mensen klagen teveel en het is ook nooit goed. Dit is trouwens, over het algemeen, de gedachte van menig Nederlander. Nederlanders klagen altijd over het weer, en ik vind dat Driek van Wissen dit heel goed heeft gesnapt.
Vormkenmerken
Rijm:
Rijmschema van dit gedicht: Strofe 1: abab, = gekruist rijm
Strofe 2: abba, = omarmend rijm
Strofe 3: baba, = omgekeerd gekruist rijm
Strofe 4: ba = omgekeerd gekruist rijm
‘Beveelt verstoord aan zijn vazallen’
‘Het helpt hen andermaal geen biet:’
Dit zijn allebei voorbeelden van alliteratie. Er beginnen namelijk meerdere woorden met dezelfde letter, om het gedicht waarschijnlijk kracht bij te zetten. (verstoord, vazallen)(het helpt hen)
‘Elk jaar naar Zermatt of Sankt Gallen
Op naar het wintersportgebied.’
Dit zijn allebei voorbeelden van middenrijm. De rijmklanken staan in het midden van twee opeenvolgende regels, min of meer onder elkaar.
Verder is er in dit gedicht sprake van staand rijm: vazallen, vergallen en natuurlijk verdriet, niet.
Stijlfiguren
Ik vond in dit gedicht een antithese dat een tegenstelling is. Je combineert twee zaken met tegengestelde eigenschappen met elkaar. ‘De sneeuw valt waar ze niet moet vallen, en waar het wel moet valt ze niet.’
Ook is er sprake van een overdrijving/hyperbool. Honderdduizendtallen kán overdreven zijn, hoeft trouwens niet.
Beeldspraak
In dit gedicht heb ik geen beeldspraak kunnen ontdekken, alles is erg duidelijk en er kunnen bijna geen twee betekenissen aan vastzitten.
Thema
Ik denk dat het thema van dit gedicht als volgt luidt:
Waar slecht weer moet zijn is het mooi weer, waar mooi weer moet zijn is
slecht weer.
Ik heb dit thema gekozen omdat mensen altijd maar klagen en klagen, voornamelijk over het weer, dan weer te warm, dan weer te koud etc. Ik vond dit erg uit het gedicht naar voren komen.
In het gedicht wordt er in de laatste twee regels eigenlijk al een beetje een thema weggegeven aan de lezer: ‘De sneeuw valt waar hij niet moet vallen, en waar het wel moet valt ze niet.’ Ik denk ook dat de schrijver van dit gedicht met deze zin is begonnen, en de rest er later omheen heeft verzonnen. Deze twee regels staan namelijk centraal in het gedicht, het is als het ware waar het hele gedicht om draait. Alle stukjes ervoor leiden tot de conclusie.
Nederlanders, over het algemeen, klagen enorm over het weer. Dan is het weer te warm, dan te koud, het waait te hard, er is geen wind, regent het weer te vaak. Ik denk dat meneer van Wissen dit naar voren heeft willen brengen. Het heeft geen zin om over het weer te zeuren, want je kan er toch niets aan doen.
Dit thema is natuurlijk onzin het is weer of geen weer, maar het komt wel uit het gedicht voort. Toch weet de schrijver dit ook. Het weer is namelijk veranderlijk, en zoals het gezegde zegt: na regen komt zonneschijn. Niemand kan garanderen wat voor weer het volgend jaar op iemands verjaardag wordt. Dat is het weer.
Commentaar op het gedicht
Mening inhoud
Ik ben erg positief over dit gedicht. Dit vooral door de simpele schrijfwijze, het eindeloos herhalen van de woorden eindigend op ‘allen of ‘ie(d)t’, en de enorm realistische beschrijving van de moderne mens.
Het gedicht is makkelijk te lezen voor iedereen, zelfs mijn zusje zou het kunnen lezen en het begrijpen, alhoewel het iets langer zal duren voordat ze de “clue” van het gedicht doorheeft.
Het gedicht is gebaseerd op de waarheid, die mijn ogen eigenlijk opnieuw openden. Ik kende de gedachten uit het gedicht al een beetje, maar het maakte me eigenlijk wel vrolijk.
Mening dichtvorm
Het gedicht loopt lekker. Het leest namelijk lekker door, en is makkelijk voor te dragen. Het metrum, het ritme, is erg goed gekozen en heel erg aantrekkelijk. Je leest gemakkelijk door, omdat het rijm door het hele gedicht loopt. Er worden maar twee uitgangen gebruikt, daar rijmt vervolgens het gehele gedicht op.
Er is duidelijk over de dichtvorm nagedacht, en ik denk dat met dit soort gedichten een heleboel mensen wat zullen hebben. Het is toegankelijk, niet literair. Gewoon makkelijk, zonder gezeur.
Zij zit.
Hij ook.
Stil zonder bewegen.
In een ruimte
sfeerloos als maar kan.
Hun gevoelens verzwegen
de haard uit,
de muren wit,
blauw-wit licht,
zwart-wit meubilair.
de kerstboom verdord,
de bomen van blad’ren niet dicht.
Geen regen, geen sneeuw,
maar donker
en bewolkt
Haar liefdeloze hart
Ziet hij niet.
Zij wel.
De kilte in zijn hart
Ziet zij niet.
Hij wel.
Haar gebrek aan liefde
Zou hij haar kunnen geven
maar hij weet niet.
Zij weet niet.
Niet veel van ieders leven
Niets weten ze van elkaar
geen naam, geen gedachtes.
Ze kennen elkaar niet.
Praat de kilte weg.
Dit gedicht gaat over een man en een vrouw, die in een kille kale ruimte zitten, met z’n tweeën. Ze kennen elkaar niet, maar kunnen elkaar wel de liefde of wel warmte geven die ze allebei verlangen. Omdat ze niet met elkaar praten, is de kans klein dat hun hart gevuld wordt met liefde van elkaar, terwijl dit misschien wel zou kunnen
Als ze namelijk wel met elkaar praten, kan hier misschien wel een hele mooie relatie uit opbloeien, en is de kilte in zijn hart weg, en haar gebrek aan liefde gevuld. De warmte die hieruit voortkomt zal van de kille kale ruimte niets meer overblijven. Natuurlijk wel in hoe het eruit ziet, maar hoe de twee mensen het voelen niet. Voor hen zal het warm zijn, ze zijn immers met elkaar.
Hoe de twee mensen in de ruimte komen, laat ik aan de lezer over, die heeft immers ook zijn of haar eigen fantasie. Dat is tevens zo bij het einde. Dat zou de lezer toch echt zelf in moeten vullen.
Toelichting onderwerp
Na het kiezen van de twee voorafgaande gedichten, heb ik een onderwerp gevonden dat bij beide gedichten een beetje aansluit. Van hieruit ben ik gaan nadenken over een zelfgeschreven gedicht.
Ik vond het tijd worden dat ik eens wat aan een gedicht begon te werken. Gewoon beginnen en kijken wat eruit komt.
Na het geschreven te hebben en wat aanpassingen te hebben gedaan was ik eigenlijk wel tevreden, en besloot het gedicht te gebruiken voor deze opdracht.
Dichtvorm
Doordat ik het gedicht zeg maar uit de losse hand heb gemaakt, is het moeilijk om een duidelijke dichtvorm te verwoorden. Toch is het zo dat in de eerste strofe (behalve de laatste keer) elke derde zin rijmt met de vorige derde regel. Zo rijmt regel drie op regel zes, en regel negen op regel twaalf.
In de tweede strofe vindt herhaling plaats. In de eerste regel van de tweede strofe is het zo dat de regel eindigt op hart, net zoals de vierde regel. Het laatste woord van de tweede regel van de tweede strofe is gelijk aan die van regel vijf. Tot slot van de tweede strofe is het zo dat de derde en de zesde regel op hetzelfde woord eindigen.
In de derde strofe rijmt de tweede regel op de vijfde, en zijn de eindwoorden van regel drie en vier gelijk.
Zowel in de vierde als in de vijfde strofe is er geen rijm aanwezig.
Bij het schrijven van het gedicht heb ik geen rekening gehouden met de dichtvorm. Zoals ik al eerder vertelde, heb ik dit gedicht uit de losse hand geschreven, en in dit gedicht dus geen vast rijmpatroon of ritme. Het gedicht bestaat uit verschillende delen, verschillende metra, maar naar mijn gevoel loopt het per strofe toch wel aardig.
Helaas vind ik wel dat het tussen de verschillende strofen minder goed loopt. Eigenlijk vind ik dat ze meer op elkaar aan moeten sluiten. Als ik dit had gedaan, was het effect dat ik wilde creëren naar mijn ogen weg, dit vond ik toch wel iets belangrijker.
REACTIES
1 seconde geleden