Orpheus in de poezie

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Praktische opdracht door een scholier
  • 4e klas vwo | 1906 woorden
  • 10 januari 2002
  • 43 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
43 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
KCV P.O. ORPHEUS IN DE POËZIE
Door Tim Nieuwlands. Gedicht zonder titel, door W. J. Otten. Nog eenenveertig, Dan belichaam jij. Ik kijk omhoog. Daar is het al dag, hanekraaiblauw. Nog ben je schim, Blinde verdiept
In de schemering. Wie ben jij
Die mij meenam, Hoe ben jij
Zo je spinsel bent, Even volstrekt
Als met de ogen dicht
Een cirkel is? Zesentwintig nog. Nu of nooit. Je krijgt al stem, Ik hoor althans
Een adem die je haalt. Zolang ik volgde

Was je niet te zien – Begeerte ontzielde je
Tot een beweging
Zonder gezicht
En ook die vervloeide
En toen vielen we
Vereenzelvigd elk
In onze eigen slaap
Nog elf. Of nooit? Of nu. Kijk achterom. Er is een kennis
Die bij daglicht niet
Te achterhalen is. Afkijken wil ik van jou
De gelukzaligheid
Der gelukzaligheden, Van opzien naar de ogen
Van de derde man – De flits voordat ik jou
Ten volle daag. (Afkomstig uit Synopsis werkboek B, origineel verschenen in ?) Dit gedicht is niet opgedeeld in strofen, heeft geen duidelijk rijmschema , maar wel een redelijk regelmatig metrum. Dit was even een taalkundige inleiding, dan komt hier nu het echte verslag: Volgens mij gaat dit gedicht over de tocht van Orpheus met Eurydice uit de onderwereld, nadat hij Hades heeft overgehaald Eurydice vrij te laten, op voorwaarde dat Orpheus niet om zou kijken. De dichter verplaatst zich in de Orpheus-figuur, en beschrijft de tocht vanuit de 1e persoon enkelvoud. De getallen die in dit gedicht voorkomen (eenenveertig, zesentwintig en elf) staan voor het aantal treden dat Orpheus en Eurydice nog moeten afleggen, voordat ze weer in de normale wereld zijn en Orpheus mag omkijken naar zijn geliefde Eurydice. Het feit dat Orpheus omkijkt en daarmee verantwoordelijk is voor de blijvende ondergang van Eurydice waardoor ze nooit meer uit de Onderwereld kan komen, kan ik niet expliciet vinden. Wel kon ik vinden dat Orpheus geneigd was om te kijken, en wel in de 28e en 29e regel, waarin staat:”Nog elf. Of nooit? Of nu. Kijk achterom” Ik denk dat “de derde man” zoals hij in regel 39 genoemd is, de god van de onderwereld Hades zijn. De eerste is dan Orpheus, en de tweede kan dan of de oppergod Zeus zijn, of de satyr die Eurydice letterlijk en figuurlijk de dood injoeg. Van die twee mogelijkheden lijkt mij het het waarschijnlijkste dat de tweede man de satyr is, ook al is dat geen echte man, maar een half man half geit wezen. Wat de kennis is die bij daglicht niet te achter halen is, vind ik niet echt duidelijk, maar het zou kunnen zijn dat men de goden niet moet tarten, altijd naar je verstand te luisteren, dat je andere mensen moet vertrouwen of dat liefde de dood tot op zekere hoogte kan overwinnen. Het woord hanekraaiblauw is volgens mij een verzinsel van de dichter zelf, die het waarschijnlijk wel een mooi woord vond om de blauwe lucht die boven de aarde hangt aan te duiden, als een kleur die men alleen maar kan zien nadat de haan gekraaid heeft. Met de woorden “Nog ben je schim, blinde verdiept in schemering. Wie ben jij die mij meenam, hoe ben jij zo je spinsel bent, even volstrekt als met de ogen dicht een cirkel is?” wil de dichter volgens mij duidelijk maken dat Eurydice nog een schim is, en dat Orpheus begint te denken wat voor wonderlijk wezen ze eigenlijk wel niet is. Orpheus denkt volgens mij zelfs even dat Eurydice een hallucinatie is, omdat er de woorden “zo je spinsel bent” staan. De spinsel zou dan een hersenspinsel oftewel hallucinatie gaan. Het zou ook kunnen dat de dichter duidelijk wil maken met de woorden “even volstrekt als met de ogen dicht een cirkel is?” dat Orpheus zeer veel van Eurydice houdt, dat hij haar zelfs ziet met zijn ogen dicht en dat ze samen een onafscheidelijk verbond vormen, dat met de twee helften bij elkaar gevoegd er uit ziet als een cirkel, zonder begin en zonder eind, en dat hun liefde eeuwig door zal gaan. Met de woorden “Je krijgt al stem, ik hoor althans een adem die je haalt” wordt duidelijk gemaakt dat Eurydice al aan het belichamen is en niet langer een ziel zal zijn. Het wekt ook de nieuwsgierigheid van Orpheus op, die onder andere daardoor omkijkt naar Eurydice. Twee andere redenen zijn dan dat hij Hades niet vertrouwt en dat hij niet kan wachten tot hij Eurydice weer kan zien en kan aanraken. Met “begeerte ontzielde je tot een beweging zonder gezicht” wordt bedoeld dat ze stierf door de begeerte van de satyr naar Eurydice, die daardoor op een giftige slang trapte en een dodelijke beet kreeg van het beest. De beweging zonder gezicht is de ziel van Eurydice die onderweg is gegaan naar de Onderwereld, om daar in het dodenrijk van de god Hades te gaan wonen. “de gelukzaligheid der gelukzaligheden” (in het boek overigens een spelfout) drukken nogmaals uit hoeveel Orpheus voor zijn geliefde Eurydice voelde. “de flits voordat ik jou ten volle daag.” aan het einde van het gedicht is in mijn opinie bedoeld om aan te geven dat Orpheus heeft omgekeken en Eurydice met een flits terugging naar de onderwereld, maar het zou net zo goed iets totaal anders kunnen zijn, dat ik alleen niet heb gevonden. Ik vond dit een mooi gedicht, vanwege de symboliek en de goedgekozen woorden van de dichter. Echt duidelijk wat de dichter bedoelde en wilde bereiken in en met zijn gedicht was het echter niet allemaal, maar dat is wel vaker zo bij gedichten. Ik vond dit gedicht een van de betere die in het boek stond, vandaar dat ik hem heb genomen. Ik had alleen van geen van die dichters uit het boek ooit gehoord, maar misschien komt dat door het feit dat ik niet zo heel veel dichters ken. Dat kan misschien weer komen doordat het gedicht niet zo heel veel aandacht krijgt, en dat kan weer komen doordat gedichten niet echt makkelijk zijn om te lezen en te begrijpen. Niet omzien, Orpheus door H. Hensen
Niet omzien, Orpheus. Uithouden, verdragen. Hoog is de prijs die gij bewust betaalt: Eurudike, pas achterhaald, Moet gij nog telkens wagen. Niet instorten. Niet toegeven aan dromen. (Hoe is de warmte van haar kleine hand? Hoe hangen, ginds over het land, De reuken in de bomen? Hoe zijn de steden waar men diep kan schuilen

Onder rumoer en dwaasheid en verval?) Wat baat het?: daar, lijk, overal, Hoort gij de honden huilen. Indien genoeg aan kracht u werd gegeven, Weersta getroost, volhard en overspan: De mens die niet vertwijflen kan, Moet ook niet leven. (Ook afkomstig uit Synopsis werkboek B, wederom oorsprong onbekend.) Dit gedicht is verdeeld in vier gelijke strofen met een vast rijmschema en metrum. Het rijmschema van het hele gedicht is als volgt: ABBA CDDC EFFE GHHG. In dit gedicht wordt Orpheus door de dichter aangesproken en aangespoord om niet om te kijken naar Eurydice, die in dit gedicht Eurudike genoemd wordt. De titel verraadt dat eigenlijk ook al, en daarmee is deze titel een stuk duidelijker dan de titel van het vorige gedicht, die immers geen titel had. Het is alleen niet de meest originele titel, omdat de eerste zin de titel is. Hierdoor staat twee keer achter elkaar “Niet omzien, Orpheus” wat door sommige mensen als vervelend opgevat kan worden. Mij stoort het echter niet zo, maar als de dichter een originelere titel had bedacht zou ik het beter vinden, maar omdat mijn titel boven deze praktische opdracht barst ook niet echt van de originaliteit, dus eigenlijk mag ik niet klagen. Dit gedicht gaat net als het vorige gedicht over de tocht van Orpheus en Eurydice uit de onderwereld, wat wederom gebeurt nadat Orpheus Hades met zijn muziek heeft kunnen overhalen. In dit gedicht is de dichter niet een van de personen, zoals hij in het vorige gedicht Orpheus was, maar een alwetende verteller die los staat van het verhaal. De verteller is alwetend te noemen omdat hij weet wat Orpheus denkt, iets wat een “normale” verteller zoals een journalist niet kan. De vragen die tussen haakjes staan in de regels 6 tot en met 10, dus vanaf “Hoe is de warmte van haar kleine hand?” tot en met “Hoe zijn de steden waar men diep kan schuilen onder rumoer en dwaasheid en verval?” zijn, vanuit mijn oogpunt, vragen die Orpheus aan zichzelf stelt over of de wereld nog wel hetzelfde zal zijn als hij (met Eurydice) uit de Onderwereld terugkomt. De vraag “Hoe is de warmte van haar kleine hand?” is volgens mij de enige die Orpheus in zijn gedachten stelt die direct over zijn geliefde Eurydice gaat. De rest gaat immers over bomen en steden op de aarde, en hebben niet direct iets te maken met Eurydice, ook al was dat een nimf die uit een boom kwam. Eurydice heeft echter de mogelijkheid in een boom te gaan verloren toen ze met Orpheus trouwde (geloof ik, zou wel eens anders kunnen zijn. Omdat niet meer genoemd wordt dat ze in een boom kan gaan of erin veranderen neem ik aan dat ze die vaardigheid heeft verloren). De honden die huilen in regel 12 zijn volgens mij bedoeld om aan te geven dat Orpheus heeft omgekeken en daarmee Eurydice voor eeuwig naar de Onderwereld stuurt, en natuurlijk om een extra dramatisch effect te creëren. De honden zijn ook gebruikt om de bedroefdheid van Orpheus aan te geven en met hem de hele wereld, die volgens het verhaal met Orpheus mee rouwde. De laatste strofe, die loopt van regel 12 tot en met 16, zijn bedoeld om Orpheus te troosten, tenminste, zo vat ik die strofe op. Ook maakt de dichter duidelijk dat hij het begrijpelijk vindt wat Orpheus heeft gedaan. Wel wordt er gezegd dat Orpheus sterk moet zijn en niet naar getroost moet luisteren. Het gedicht eindigt met de volgende woorden van de dichter: “de mens die niet vertwijflen kan, moet ook niet leven” waarmee hij waarschijnlijk bedoelt dat hij vindt dat mensen die nooit twijfelen, geen recht hebben om te leven. Het woord vertwijflen is gebruikt om het metrum lekker door te laten lopen, in plaats van vertwijfelen, want vertwijfelen is toch al weer een lettergreep langer en kan het hele metrum verpesten. Om dat te voorkomen heeft de dichter dus vertwijflen genomen, wat ik een goede keus vind van de dichter. Mijn leesopvatting van dit gedicht lijkt enigszins op de mening die ik had na het lezen van het vorige gedicht. Ook dit vind ik een mooi gedicht met goed gekozen woorden, maar dit gedicht is iets duidelijker omdat ik vind dat in dit gedicht toch minder moeilijke omschrijvingen voorkomen, en minder woorden waarvan ik niet zo snel weet wat ze betekenen. Het is ook handig dat dit gedicht is opgedeeld in strofen, omdat je zo sneller kan vinden waar je in het gedicht ook weer was. Het rijmschema viel mij eerst niet op, pas toen ik wat beter keek kon ik het goed zien. En ook al hoeft een gedicht niet op rijm te zijn, ik vind het af en toe wel leuk om een rijmend gedicht te hebben. Het metrum vind ik goed in elkaar gezet, waardoor het gedicht lekker doorleest. Omdat dit gedicht duidelijker is en minder regels heeft, is het makkelijker en sneller om te lezen dan het voorgaande gedicht. (Ik had ook nog een evaluatie gemaakt, maar die zit hier niet bij.)

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.