De brand van Rome (64 n. Chr.)
In de nacht van 18 juli, in het jaar 64, brak er een brand uit die begon in het handelsgedeelte van de stad Rome. Aangewakkerd door droge zomerwinden sloegen de vlammen om zich heen. De houten huizen waren een makkelijk prooi. De brand zou voor de komende 6 dagen en 7 nachten het centrum van Rome verlichten. Uiteindelijk, toen de vlammenzee tot rust kwam, bleek dat 70% van de stad Rome veranderd was in een hoopje as. Van de 14 districten van Rome, bleven er maar 4 onaangetast, 7 veranderden in een paar ruïnes naast elkaar, en 3 waren tot en met de grond verbrand.
Al snel gingen er geruchten rond dat Keizer Nero zelf de brand had laten aansteken en dat hij zelf op de top van de Palatijn met een lier zat te spelen, terwijl onder hem de stad in lichterlaaie stond. De geruchten zijn echter nooit bevestigd. Andere bronnen zouden bevestigen dat Nero, nadat hij hoorde dat er brand was, meteen vanuit zijn paleis in Antium (Anzio) meteen naar de stad ging en in de stad, zonder bodyguards door de stad rende en daar leiding gaf aan de mensen om de brand te blussen. Echter, de geruchten bleven bestaan. Vandaar dat Nero een zondebok zocht, om de schuld van de brand te geven. De Christenen leken hem hiervoor erg geschikt. Christenen waren in die tijd een voor de gewone Romeinen een nogal vreemde sekte. Om zijn volgelingen gerust te stellen voerde hij vreselijke dingen met de onschuldige Christenen uit. Sommigen liet hij, in het nog intacte gedeelte van het amfitheater, voeren aan de leeuwen, anderen gebruikte in het donker om als lantaarnpaal de stad te verlichten.
Na de brand liet Nero echter een heel nieuw Rome oprijzen. Stenen gebouwen kwamen er, en voor zichzelf liet hij een prachtig paleis optrekken. De geruchten gingen dan ook dat Nero de stad liet platbranden, om ruimte te krijgen voor z'n eigen paleis. Maar of het ook echt zo was, is zelfs nu nog de vraag.
De verschrikking van de brand Alles wat wij over deze brand weten, komt van één boek. Het was de schrijver Tacitus (ca. 55-ca. 117 na Chr.) die in zijn laatste werk "Annales" vertelt over de brand. In Annales XV vers 38 t/m 44 beschrijft hij het verloop van de brand, en de daaropvolgende vervolging van de Christenen. Tacitus schrijft (niet letterlijke vertaling, maar vertaald naar makkelijk lopend Nederlands):
…Er volgt een ramp, en het is onzeker of hij is ontstaan door toeval, of door een list van een Keizer Nero. De beide stichters van de brand zijn namelijk verraden. De brand die is ontstaan is in ieder geval de aller ergste en aller gruwelijkste brand die Rome ooit in haar verleden heeft meegemaakt. De brand ontstond in het deel van het Circus dat grenst aan de Palatijn en de Caelius. Het vuur kon daar makkelijk branden doordat de winkels binnen veel koopbaar hadden, wat erg vlambaar was. De gehele lengte van het Circus stond nu in brand. Het vuur werd ook nog eens aangewakkerd door een heftige wind. Er waren geen brand muren om huizen of tempels die het vuur zouden kunnen tegenhouden.
De brand, die zich snel uitbreidde over de tempels heen en zich daarna omhoog op de heuvels verplaatste, waarna het een hoop as achterliet in lager gedeelten. Tegenmaatregelen waren onmogelijk door de grote snelheid waarmee het vuur zich verspreidde. Ook de stad was erg kwetsbaar vuur het vuur. De kleine straatjes, die zich kronkelend door Rome bevonden en de onregelmatige bebouwing zorgen er echter ook voor dat het vuur vrij spel had. Tijdens de vlucht voor het vuur hoorde je de jammerklachten van angstige vrouwen, zwakke bejaarden en kinderen en van volwassenen die soms invaliden met zich mee sjouwden. Ook waren er mensen die bleven wachten en zo nu en dan weer verder renden. Dit zorgde voor een groot oponthoud.
Sommige mensen wisten niet wat ze moesten doen, vluchten, of hun familie en bezittingen redden. Deze mensen verspreidden zich over de akkers. Er stierven mensen in het vuur, nadat hun bezittingen ook verslonden waren, anderen lieten zich opslokken door het vuur, nadat ze hun familieleden niet uit de brand konden redden, en dat terwijl er nog een vluchtweg open was.
En vaak, terwijl de vluchtende achteromkeken terwijl ze in het nauw werden gebracht door vuur aan de zijkanten of aan de voorkant. En als ze dan gevlucht waren naar andere wijken, zagen ze ook deze wijken in brand staan. Wat de mensen ver genoeg van de brand leek, bleek zelf ook in de brand te staan.
(…) Er was niemand die het vuur durfde te bestrijden doordat er vele bedreigingen waren van mensen, onbekend, die het blussen wilden verhinderen. Anderen worpen zomaar fakkels, terwijl ze riepen dat ze een opdrachtgever hadden, die hen toestond om te plunderen.
In dit stukje laat Tacitus duidelijk merken dat hij twijfelt aan de oprechtheid van Nero. Nero zou, volgens hem, een aantal personen de opdracht hebben gegeven het blussen van de brand juist te verkomen. Nu moet er wel bij worden verteld dat Tacitus toch wel redelijk "anti-keizer" was, maar daarover op de volgende bladzijde meer.
Om de geruchten de ontkrachten gaf Nero uiteindelijk de Christenen de schuld. Tacitus verteld:
…Dus toen wees Nero schuldigen aan om het gerucht uit de wereld te helpen. Hij koos de Christenen uit en bedacht speciale straffen voor hen, die gehaat werden door hun schanddaden. Christus, de grondlegger van deze sekte was ter dood veroordeeld door procurator Pontius Pilatus, in de keizertijd van Tiberius. En het verderfelijke Christendom, hoewel het een tijd geleden nog de kop was ingedrukt, leefde weer op. Niet alleen in Judea, waar het bijgeloof vandaan kwam, maar ook in de stad Rome. Daar kwamen grote getale om dan hun gruwelijke en schandelijke dingen uit te oefenen.
Daarom zijn de Christenen gevangen genomen. Hierna werden ze op grond van de aanklacht van een grote menigte van mensen veroordeeld. Deze mensen gaf hun niet zozeer de schuld van de brand, maar wel vanwege hun haat tegen het menselijk geslacht.
De praktische opdracht gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden