Inleiding
Wij hebben gekozen voor het onderwerp Opvattingen over opvoeding
Met het bijbehorende Hoofdstuk 5 uit het boek Sfinx voor de HAVO Welke soort/typen huishoudens bestonden er? Waardoor veranderde hun omvang en samenstelling? Verschillende typen huishoudens : • Kerngezin, ouders en enkele kinderen • Alleenstaanden, er waren veel alleenstaanden doordat het celibaat hoog in achting lag en doordat mensen pas trouwden als ze in hun eigen onderhoud konden voorzien, ook was er sprake van een vrouwenoverschot. • Eenoudergezinnen, dit kwam veel voor door hoge sterfte en door onwettige kinderen. • Complexe huishoudens van gezinnen met inwonende verwanten, zoals grootouders, ooms, tantes. Door historici werd uitgegaan van een gezin met meerdere generaties tot de industriële revolutie, later kwamen ze erachter dat het kerngezin toen ook al het meest voorkomende gezin was. Waardoor veranderde hun omvang en samenstelling In eerste instantie waren er kleine gezinnen, doordat er een huwelijkspatroon was waarin op vrij late leeftijd huwelijken werden voltrokken, dit was een patroon in heel West-Europa. Er was een grote kindersterfte tot 1880 dus gezinnen bleven ook klein. Na de industriële revolutie kwamen meer mensen in loondienst bij fabrieken en verdween de noodzaak tot het opbouwen van financiële zekerheid. Er kon al getrouwd worden op vroegere leeftijd dan voorheen. De hygiëne was een stuk verbeterd, daardoor was er minder sterfte. Er werd ook gedaan aan geboorteregulering, al deze oorzaken zorgden voor gezinsverkleining. De conclusie hiervan is dat het kerngezin altijd in de meerderheid zal blijven, dit was te tijde van de industriële revolutie zo en dat is nu nog steeds zo.
Welke plaats had het kind in het gezin en hoe veranderde de positie in de loop van de tijd?
Als er een baby werd geboren was er onvoldoende geld om de materiele verzorging te geven die het nodig had. Veel ouders moesten direct na de geboorte aan het werk. Slechte hygiënische situaties, slechte huisvesting en slechte voeding zorgde bij de armere bevolking tot hogere zuigelingensterfte.
Bleven de kinderen in leven dan moesten ze al vroeg werken en voor hun eigen onderhoud zorgen. Jongens moesten vanaf hun zesde of zevende levensjaar al werken handwerksman, vanaf hun vijftiende werden jongens beschouwd als volwaardig arbeidskracht.
Meisjes werkten vanaf hun zesde of zevende levensjaar
in het huishouden wat toentertijd zwaar werk was. Voor de rest deden jongens en meisjes veel thuiswerk zoals tabak strippen en ze bezorgden brood en melk aan de deur. Vanaf hun twaalfde jaar waren veel kinderen al geheel buitenshuis aan het werk. Als meisjes gemist konden worden doordat er zusjes waren werden ze dienstmeisje bij een ander gezin. Ze gingen dus vrij jong het huis uit, omdat ze bij een werkgever in woonde. Deze leeftijd verschilde per plaats en persoonlijke omstandigheden. Hoe armer het gezin, hoe eerder de kinderen het huis uit gingen om de kost te verdienen. De oudste kinderen bleven langer thuis vanwege overname van het bedrijf of erfenis van ouders of in het geval van meisjes om oude of zieke ouders te verzorgen. Na de industrialisatie, aan het einde van de 19de eeuw, werkte men steeds minder thuis en meer buitenshuis op de fabriek. Opgroeiende kinderen bleven langer thuis wonen om met elkaar de kost te verdienen. Het werk veranderde en kreeg een vaste regelmaat, het hele jaar door in plaats van seizoenswerk op het platteland. Hierdoor werd kinderarbeid in de fabriek een maatschappelijk probleem. Er kwamen onderzoeken naar omstandigheden waaronder kinderen werkten. Hierdoor kwam er in 1874 een verbod op arbeid door kinderen jonger dan 12 jaar. Het onderwijs ging de plaats van kinderarbeid over nemen en in 1901 werd leerplicht ingevoerd tot 12 jaar. Tot in de 20ste eeuw is in plattelands en arbeidersgezinnen de noodzaak blijven bestaan om kinderen te laten bijdragen aan hun eigen materiele verzorging. Daarna kon er door de toegenomen welvaart kinderbijslag in worden gevoerd. In welgestelde gezinnen hoefden kinderen niet bij te dragen aan hun eigen materiele verzorging. Ze kregen ook meer aandacht in lichamelijk welzijn. Sommige hadden kindermeisjes of gouvernantes in dienst. Dus zorg voor kinderen was in de eerste plaats afhankelijk van de economische situatie in het gezin. Conclusie : In de loop van de tijd veranderde de positie van kinderen aanzienlijk, de omstandigheden werden beter en kinderen kregen meer aandacht en verzorging. Hoe verklaar je dat die veranderingen niet op hetzelfde tijdstip bij verschillende sociale groepen plaatsvonden? Omdat sommige sociale groepen meer hadden te besteden als andere groepen. Sociaal-economische factoren waren van grote invloed. Op de manier waarop ouders hun kinderen materiele verzorging konden geven. Tot in de twintigste eeuw is in plattelands- en arbeidersgezinnen de noodzaak blijven bestaan, de kinderen te laten bijdragen in hun eigen materiele verzorging. Daarna kon door een toenemende welvaart, de invoering van kinderbijslag en het kleiner worden van gezinnen een situatie ontstaan, waarin vrijwel alle kinderen door hun ouders konden worden verzorgd, gekleed en gevoed. In de meer welgestelde gezinnen waren ouders al veel langer in staat de materiele verzorging van hun kinderen volledig te dragen. In deze kringen hoefden ouders hun kinderen niet mee te laten werken en konden ze ook meer aandacht geven aan het lichamelijk van hun kinderen. Zo werd het kind in deze gezinnen veel langer door de ouders verzorgd dan in de gezinnen met lagere inkomens. Conclusie: De verzorging van een kind was sterk afhankelijk van de economische situatie van de ouders. Hoe natuurlijk is ouderliefde? Is het vanzelfsprekend dat ouders van hun kinderen houden? Is een ouderliefde een primaire emotie die overal en in iedere tijd hetzelfde is? Hierop zijn twee visies: • De zwarte legende
Het kinderleven was hard en kinderen kregen weinig liefde en aandacht. Het kind zag men niet als kind, het werd met de harde hand opgevoed om zo snel mogelijk deel te nemen aan de volwassen wereld. Bewijzen hiervoor zouden onder meer zijn: - Uitbesteding van baby’s, aan een min direct na de geboorte - Het te vondeling leggen van baby’s - Het in de leer doen van jongens na hun zevende levensjaar. Bij de dood van een kind werd wel gezegd gelukkig een weer een mond minder te voeden was. Het sterven van een kind was een alledaagse gebeurtenis. • De witte legende
De zwarte legende riep reacties op bij andere historici. Zij zochten en vonden uitingen van liefde een genegenheid van ouders voor hun kinderen. In het algemeen word aangenomen dat men na 1800 de affectieve band tussen ouders en kinderen belangrijker ging vinden. Liefde, warmte en aandacht zag men meer en meer als een onmisbaar deel van de opvoeding. Met name onder invloed van de verlichting vond er een omslag plaats in het denken van moederschap. De ontwikkeling waarin emotionele verzorging van kinderen steeds belangrijker werd gevonden, verliep niet voor alle sociale groepen gelijk. De burgerij bracht dit gedachtegoed het eerst in praktijk. Ouders kregen meer tijd voor hun kinderen doordat de welvaart toenam en ze dus minder hard hoefden te werken. Verder gaven wetenschappen als psychologie en pedagogie meer inzicht in het belang van goede emotionele verzorging als basis voor het verdere leven. Misschien is de afgenomen kans op kindersterfte van invloed op de emotionele band. Ook zijn gezinnen kleiner geworden, wellicht schept dit meer ruimte voor een hechte band. Conclusie: Een band van ouder tot kind is wel natuurlijk maar de band tussen ouder en kind is sterker geworden. Ouders hechtten zich vroeger waarschijnlijk minder aan hun kind omdat de kans om dit kind te verliezen veel groter was dan nu het geval is. Dat ze kinderen op vroege leeftijd in de leer deden, of aan het werk zetten had waarschijnlijk alles te maken met de economische situatie van het gezin.
Welke opvattingen bestonden er over opvoeding, en welke rol speelde de overheid bij de opvoeding van kinderen?
Opvattingen over opvoeding waren er niet echt. Er was ook niet echt sprake van een opvoeding, zodra kinderen konden werken, werden ze aan het werk gezet.
Baby’s werden vaak uitbesteed aan een min, en kleine kinderen werden aan de zorg van hun broers en zussen overgelaten.
De arbeidersbeweging streefde naar hogere lonen voor de mannelijke arbeiders zodat de arbeidersvrouwen thuis konden blijven om voor huishouden en kinderen te zorgen. De overheid zag de volkshuisvesting als een taak.
Verbetering van lonen en huisvesting was echter niet genoeg. De eisen die men stelde aan de zorg voor kinderen en aan huishoudelijk werk waren hoger geworden, het huis moest netter. Voor de kinderen moest er naast goede voeding en kleding ook aandacht zijn. De levenswijze van de burgerij werd als norm gesteld voor de arbeidersklasse. Veel arbeiders pasten zich als vanzelf aan, maar aan een flinke groep moest deze levenswijze geleerd worden.
De zuigelingensterfte kon volgens de artsen worden teruggebracht als vrouwen werd geleerd hoe ze hun baby’s moesten voeden en verzorgen.
Daarbij werden er consultatiebureaus, dit werden later medisch opvoedkundig bureaus, voor moeders opgericht die daar om advies konden komen.
Ook werden kinderherstellingsoorden en kindervakantiekolonies voor zieke en arme kinderen georganiseerd.
Deze werden verplicht door de overheid.
De overheid zorgde voor allerlei instellingen soms waren deze van de overheid, andere particuliere instellingen werden gesubsidieerd.
Een voorbeeld hiervan is, woningbouwverenigingen, speeltuinverenigingen en consultatiebureaus.
Huisvrouwen werd geleerd een gezellig geregeld gezinsleven te runnen.
De overheid bemoeide zich ook met de opvoeding door een verbod op kinderarbeid en door later de leerplicht tot 12 jaar in te stellen, hierdoor werden de ouders verplicht de kinderen minimaal tot hun 12e te verzorgen.
Conclusie: De overheid had een vrij grote invloed op de manier van opvoeden, dit was niet direct, maar doordat ze het leven van een arbeider veranderden, veranderde het leven van het kind ook. Deze kreeg meer aandacht en betere voeding.
Waardoor ontstond er een soort “beschavingsoffensief”, wat hield dit in?
De bemoeiingen van de overheid die zich uitten in het zorgen voor instellingen worden ook wel aangeduid met de term “beschavingsoffensief”.
Deze naam slaat op het feit dat aan arbeiders bewust werd geprobeerd een beschaving bij te brengen door gedragsverandering in de richting van meer zelfbeheersing en regelmaat.
Vanuit verschillende kanten zoals vakbonden en socialistische politieke partijen werd er naar gestreefd de omstandigheden waarin de arbeidersbevolking verkeerde te verbeteren.
Ook de overheid wilde dit. De arbeidersbeweging streefde naar een hoger loon voor mannelijke arbeiders zodat de arbeidersvrouwen thuis konden blijven om voor het huishouden en de kinderen te zorgen en er werd aan vrouwen geleerd het thuis gezellig te maken en voedzame maaltijden op regelmatige tijden op tafel te brengen.
Conclusie: De overheid wilde de arbeiders beschaving bijbrengen.
Letterlijk betekent offensief: aanval dit betekent een beschavingsoffensief is een aanval om beschaving bij te brengen.
Er wordt mee bedoeld dat er een grootse oftewel rigoureuze aanpak was om alle arbeiders beschaving bij te brengen.
Bespreek de titel “Verwennen, verwaarlozen of de harde hand” naar aanleiding van je onderzoek.
Wij denken dat deze titel wel passend is voor dit onderwerp.
Want het vraagstuk is natuurlijk, hoe werden kinderen opgevoed vroeger en hoe keek men daar tegenaan?
Wij denken dat er niet echt sprake was van het verwaarlozen van kinderen of het aanpakken met harde hand.
In deze tijd was het heel normaal om kinderen volwassen te behandelen, en hadden mensen niet de middelen om kinderen normaal of beter op te voeden.
Later toen deze middelen er wel waren kregen kinderen wel de liefde en aandacht die ze verdienden.
Wij denken ook dat er in ieder geval geen sprake was van het verwennen van kinderen vroege.
Eindconclusie:
Kinderen werden vroeger harder opgevoed dan tegenwoordig en kregen minder aandacht en liefde van hun ouders.
Toch denken wij dat ouders wel van hun kinderen hielden.
Met het bijbehorende Hoofdstuk 5 uit het boek Sfinx voor de HAVO Welke soort/typen huishoudens bestonden er? Waardoor veranderde hun omvang en samenstelling? Verschillende typen huishoudens : • Kerngezin, ouders en enkele kinderen • Alleenstaanden, er waren veel alleenstaanden doordat het celibaat hoog in achting lag en doordat mensen pas trouwden als ze in hun eigen onderhoud konden voorzien, ook was er sprake van een vrouwenoverschot. • Eenoudergezinnen, dit kwam veel voor door hoge sterfte en door onwettige kinderen. • Complexe huishoudens van gezinnen met inwonende verwanten, zoals grootouders, ooms, tantes. Door historici werd uitgegaan van een gezin met meerdere generaties tot de industriële revolutie, later kwamen ze erachter dat het kerngezin toen ook al het meest voorkomende gezin was. Waardoor veranderde hun omvang en samenstelling In eerste instantie waren er kleine gezinnen, doordat er een huwelijkspatroon was waarin op vrij late leeftijd huwelijken werden voltrokken, dit was een patroon in heel West-Europa. Er was een grote kindersterfte tot 1880 dus gezinnen bleven ook klein. Na de industriële revolutie kwamen meer mensen in loondienst bij fabrieken en verdween de noodzaak tot het opbouwen van financiële zekerheid. Er kon al getrouwd worden op vroegere leeftijd dan voorheen. De hygiëne was een stuk verbeterd, daardoor was er minder sterfte. Er werd ook gedaan aan geboorteregulering, al deze oorzaken zorgden voor gezinsverkleining. De conclusie hiervan is dat het kerngezin altijd in de meerderheid zal blijven, dit was te tijde van de industriële revolutie zo en dat is nu nog steeds zo.
in het huishouden wat toentertijd zwaar werk was. Voor de rest deden jongens en meisjes veel thuiswerk zoals tabak strippen en ze bezorgden brood en melk aan de deur. Vanaf hun twaalfde jaar waren veel kinderen al geheel buitenshuis aan het werk. Als meisjes gemist konden worden doordat er zusjes waren werden ze dienstmeisje bij een ander gezin. Ze gingen dus vrij jong het huis uit, omdat ze bij een werkgever in woonde. Deze leeftijd verschilde per plaats en persoonlijke omstandigheden. Hoe armer het gezin, hoe eerder de kinderen het huis uit gingen om de kost te verdienen. De oudste kinderen bleven langer thuis vanwege overname van het bedrijf of erfenis van ouders of in het geval van meisjes om oude of zieke ouders te verzorgen. Na de industrialisatie, aan het einde van de 19de eeuw, werkte men steeds minder thuis en meer buitenshuis op de fabriek. Opgroeiende kinderen bleven langer thuis wonen om met elkaar de kost te verdienen. Het werk veranderde en kreeg een vaste regelmaat, het hele jaar door in plaats van seizoenswerk op het platteland. Hierdoor werd kinderarbeid in de fabriek een maatschappelijk probleem. Er kwamen onderzoeken naar omstandigheden waaronder kinderen werkten. Hierdoor kwam er in 1874 een verbod op arbeid door kinderen jonger dan 12 jaar. Het onderwijs ging de plaats van kinderarbeid over nemen en in 1901 werd leerplicht ingevoerd tot 12 jaar. Tot in de 20ste eeuw is in plattelands en arbeidersgezinnen de noodzaak blijven bestaan om kinderen te laten bijdragen aan hun eigen materiele verzorging. Daarna kon er door de toegenomen welvaart kinderbijslag in worden gevoerd. In welgestelde gezinnen hoefden kinderen niet bij te dragen aan hun eigen materiele verzorging. Ze kregen ook meer aandacht in lichamelijk welzijn. Sommige hadden kindermeisjes of gouvernantes in dienst. Dus zorg voor kinderen was in de eerste plaats afhankelijk van de economische situatie in het gezin. Conclusie : In de loop van de tijd veranderde de positie van kinderen aanzienlijk, de omstandigheden werden beter en kinderen kregen meer aandacht en verzorging. Hoe verklaar je dat die veranderingen niet op hetzelfde tijdstip bij verschillende sociale groepen plaatsvonden? Omdat sommige sociale groepen meer hadden te besteden als andere groepen. Sociaal-economische factoren waren van grote invloed. Op de manier waarop ouders hun kinderen materiele verzorging konden geven. Tot in de twintigste eeuw is in plattelands- en arbeidersgezinnen de noodzaak blijven bestaan, de kinderen te laten bijdragen in hun eigen materiele verzorging. Daarna kon door een toenemende welvaart, de invoering van kinderbijslag en het kleiner worden van gezinnen een situatie ontstaan, waarin vrijwel alle kinderen door hun ouders konden worden verzorgd, gekleed en gevoed. In de meer welgestelde gezinnen waren ouders al veel langer in staat de materiele verzorging van hun kinderen volledig te dragen. In deze kringen hoefden ouders hun kinderen niet mee te laten werken en konden ze ook meer aandacht geven aan het lichamelijk van hun kinderen. Zo werd het kind in deze gezinnen veel langer door de ouders verzorgd dan in de gezinnen met lagere inkomens. Conclusie: De verzorging van een kind was sterk afhankelijk van de economische situatie van de ouders. Hoe natuurlijk is ouderliefde? Is het vanzelfsprekend dat ouders van hun kinderen houden? Is een ouderliefde een primaire emotie die overal en in iedere tijd hetzelfde is? Hierop zijn twee visies: • De zwarte legende
Het kinderleven was hard en kinderen kregen weinig liefde en aandacht. Het kind zag men niet als kind, het werd met de harde hand opgevoed om zo snel mogelijk deel te nemen aan de volwassen wereld. Bewijzen hiervoor zouden onder meer zijn: - Uitbesteding van baby’s, aan een min direct na de geboorte - Het te vondeling leggen van baby’s - Het in de leer doen van jongens na hun zevende levensjaar. Bij de dood van een kind werd wel gezegd gelukkig een weer een mond minder te voeden was. Het sterven van een kind was een alledaagse gebeurtenis. • De witte legende
De zwarte legende riep reacties op bij andere historici. Zij zochten en vonden uitingen van liefde een genegenheid van ouders voor hun kinderen. In het algemeen word aangenomen dat men na 1800 de affectieve band tussen ouders en kinderen belangrijker ging vinden. Liefde, warmte en aandacht zag men meer en meer als een onmisbaar deel van de opvoeding. Met name onder invloed van de verlichting vond er een omslag plaats in het denken van moederschap. De ontwikkeling waarin emotionele verzorging van kinderen steeds belangrijker werd gevonden, verliep niet voor alle sociale groepen gelijk. De burgerij bracht dit gedachtegoed het eerst in praktijk. Ouders kregen meer tijd voor hun kinderen doordat de welvaart toenam en ze dus minder hard hoefden te werken. Verder gaven wetenschappen als psychologie en pedagogie meer inzicht in het belang van goede emotionele verzorging als basis voor het verdere leven. Misschien is de afgenomen kans op kindersterfte van invloed op de emotionele band. Ook zijn gezinnen kleiner geworden, wellicht schept dit meer ruimte voor een hechte band. Conclusie: Een band van ouder tot kind is wel natuurlijk maar de band tussen ouder en kind is sterker geworden. Ouders hechtten zich vroeger waarschijnlijk minder aan hun kind omdat de kans om dit kind te verliezen veel groter was dan nu het geval is. Dat ze kinderen op vroege leeftijd in de leer deden, of aan het werk zetten had waarschijnlijk alles te maken met de economische situatie van het gezin.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden