Inleiding
“Indië verloren, rampspoed geboren”, een veelgebruikt spreekwoord kort nadat Nederlands-Indië onafhankelijk van Nederland werd. Toen Nederland in 1949 de kolonie kwijtraakte vreesde veel mensen dat Nederland niet zonder zou kunnen, uiteindelijk viel dit alles wel mee. De geschiedenis die aan deze kolonie vastzit, kent veel hoogte- en dieptepunten. In deze praktische opdracht probeer ik een antwoord te vinden op de vraag “Hoe ontstond Nederlands-Indië en hoe ontwikkelde die kolonie zich tot de zelfstandige republiek Indonesië?”.
Van Nederlands-Indië tot Indonesië
Hoofdvraag: Hoe ontstond Nederlands-Indië en hoe ontwikkelde die kolonie zich tot de zelfstandige republiek Indonesië?
In 1808 werd Deandels gestuurd naar Indonesië als Gouverneur-generaal, die streng militair optrad in en daarmee het Hollandse gezag probeerde te herstellen. Hierdoor kreeg zijn opvolger Raffles die daarna bestuurde het vrij makkelijk. Dan volgt er een periode dat de Engelse aan de macht komen (1811-1816). In 1816 kreeg Nederland opnieuw de macht en bouwde voort op wat het vond en probeerde ook buiten Java nieuwe relaties te krijgen. Langzamerhand ontstond er toch een soort eenheid in Indonesië, mede door een aantal grondwetten ontstond in het einde van de 19de eeuw een duidelijk Nederlands-Indie, duidelijk gescheiden van Duitse en Portugese buren, onder Nederland bestuur. Dit bestuur diende er eerst voornamelijk voor om de belangen van Europese ondernemers zo goed mogelijk te waarborgen. Ook moest er wetgeving komen die meer zekerheid gaf voor de koloniale investeerders. Door de uitbreiding van de overheidstaken waren er b.v. ook ambtenaren nodig en omdat Nederland natuurlijk de kosten zo laag mogelijk wilde houden, waren dit meestal inheemse werkkrachten. Doordat deze krachten in heel Indonesië konden worden ingezet ontstond er langzaam het gevoel dat men tot een “Nederlands-Indie” hoorde en niet meer tot allemaal eigen etnische groepen hoorde. Door kritiek werd het bewind veranderd en men voerde de ethische politiek in, die als doel had het belang van de inheemse bevolking en haar opvoeding tot zelfstandigheid te bevorderen. Een ander kenmerk van het beleid was dat men wilde voorkomen dat er een economisch sterke laag onder de Indonesische bevolking zou ontstaan. De adel in Indonesië kreeg allerlei voorrechten om er voor te zorgen dat zij zich zouden binden aan Nederland. De bevolking werd zich steeds meer bewist van de achterstandspositie. In 1908 werd de Boedi Oetomo (het schone streven) opgericht, nog in Javaans-cultureel gericht, in 1912 de Sarekat Islam, een massabeweging op islamitische grond, in 1920 de communistische partij (PKI). In 1926–1927 kwam het tot door de communisten geïnspireerd gewapend verzet tegen het Nederlandse bestuur in West-Java en op de Westkust van Sumatera, waarna de PKI werd verboden (ze kwam pas terug in 1945). Ten slotte stichtte Soekarno in 1927 de PNI, die streefde naar totale onafhankelijkheid voor Indonesië. Ik denk dat de Nederlanders de kracht van de nationalistische beweging niet goed hebben ingeschat. Wel hadden zij een volksraad ingesteld in 1918, maar deze raad had weinig bevoegdheden, ook toen vanaf 1931 van de 60 leden 30 Indonesiërs waren. Van een echte volksvertegenwoordiging was dan ook geen sprake. Tegen de nationalisten, vaak samen met de communisten als een geheel gezien, traden de Nederlanders na 1926 steeds harder op. Zo werden velen verbannen naar het interneringskamp Boven-Digul in het ongezonde binnenland van Nieuw-Guinea of naar een andere uithoek van Indonesië; wat ook gebeurde met b.v. Soeharto of Hatta toen ze jong waren. Nederlands-Indië was op de dag van de Japanse overgave door de Amerikanen aan het Britse Zuidoost-Azië-commando overgedragen. Dit had echter weinig troepen en kon het land voorlopig niet bezetten. De eerste Britten en Nederlanders kwamen pas in okt. 1945 op Java aan. In de meeste buitengebieden werd het Nederlandse gezag snel hersteld. Op Java en Sumatera verzette de Republiek zich sterk tegen de terugkerende Nederlanders, wat voorlopig werd gestopt na het onder Britse druk gesloten Nederlands-Republikeinse akkoord van Linggadjati (nov. 1946). Goed bruikbaar was deze overeenkomst niet. Op 21 juli 1947 begon Nederland zijn eerste ‘politionele actie’, die door toedoen van de Verenigde Naties op 5 aug. werd gestaakt. Indonesië kon daarbij vooral rekenen op de sympathie van de Verenigde Staten, deze steun werd in 1948 alleen nog maar sterker toen Staatsman Hatta, afrekende met een communistische opstand in het Indonesische leger. De verenigde Staten dreigden zelfs met intrekking van hun Marshall hulp aan Nederland, die deze heel hard nodig voor de weder opbouw van het verwoeste Nederland. In de onder Amerikaanse druk gesloten Renville-verdrag, aanvaarden Nederland en de Republiek de goede diensten van de Verenigde Naties. Binnen de Republiek zelf was nog wel grote strijd tussen de radicalen en anderen met invloed. Was Indonesië tijdens het Renville-akkoord een factor in de ‘koude oorlog’ geworden, na Madiun kreeg de Republiek in Washington nog meer gezag. Dit was de voornaamste reden waarom een in dec. 1948 ingezette tweede ‘politiële actie’ ondanks de bezetting van Yogyakarta en de gevangenneming van vrijwel de gehele Republikeinse regering politiek mislukte. Onder Amerikaanse druk droeg Nederland op 27 dec. 1949 de soevereiniteit over Nederlands-Indië over.
1 Van VOC-koopman tot bestuursambtenaar
Deelvraag: Hoe ontwikkelden de VOC-kooplieden zich tot bestuurders van Nederlands-Indië en welke gevolgen had dat?
De in 1602 opgerichte Verenigde Oost-Indische Compagnie was bedoeld om sterker te kunnen concurreren in de handel. Ze werd dan ook machtigste handelaar in Indonesië . Op dat moment bemoeiden Hollanders zich alleen met het bestuur als daadoor hun handels monopolie in gevaar kwam. Na het afdoen van de VOC als handelscompagnie bleven er belangrijke door Nederlanders bestuurde gebieden over. Via deze weg breidde het Nederlandse gezag zich uit. Java was in 1596 al een ontwikkeld gebied. De dorpsgemeenten stonden onder gezag van adellijke bestuurders, welke de vorst moesten gehoorzamen. Zo werden er staten gevormd. De vorst had veel aanzien, maar was wel totaal afhankelijk van zijn eigen volk. Men geloofde dat de vorst in verbinding met de goden stond, wat voort kwam uit de Adat, een eeuwenoud stelsel van gewoonten en geschriften. De macht in de havenvorstendommen lag bij de havenvorst, het adellijk bestuur en de koopheren, die door de Cargadoors werden gevormd. De haven waren stapelmarkten, handelaars werden gedwongen op die plaats te verkopen. Al in 1596 werd geprobeerd de specerijenhandel in handen te krijgen. De VOC, die daarna werd opgericht kreeg dan ook het alleenrecht voor de handel op Indonesië. Door vredesverdragen, list of militaire kracht werd de compagnie steeds sterker. Ook was er steeds meer kennis, en zo behoefte aan een bestuur in Indonesië. De functie van Gouverneur-generaal werd geboren. De VOC werd een politieke macht in Indonesië, en ter plaatse bijgestaan door de Gouverneur-generaal en de Raad van Indië. Voor de ontwikkeling hiervan was Jan Pieterszoon Coen een belangrijk man. Hij legde de basis voor de latere VOC-monopolie op de handel in kruidnagels, en bracht ook de nootmuskaatindustrie onder handen van de VOC. Hij deed dit onder andere door bepaalde contracten op te stellen, en liet in 1621 zelfs een deel van de Bandanese bevolking uitroeien. Dankzij Coens ideeën kwam de VOC tot grote bloei. Frankrijk en Engeland kwamen in de 18e eeuw steeds sterker te staan binnen de EU, Nederlanders echter steeds minder. In 1780 uitte dit zich in een ruzie met Engeland, die eindige bij de vrede van Parijs. Een ramp voor de VOC, doordat de handelsverbindingen werden geblokkeerd raakte de VOC in geldnood. In 1795 leidde een Franse verovering dan ook tot een Frans-Nederlands verdrag. In de brieven van Kew gaf Willem V bestuurders in Indonesië opdracht het engelse gezag toe te laten. Dit alles betekende uiteindelijk het einde van de VOC in 1795, althans het bestuur werd overgedragen. De compagnie hield op te bestaan in 1796. In die tijd geloofde de Nederlanders sterk in de fransen. Dit gold echter niet altijd in de vroegere VOC gebieden. In 1802 werd er door een commissie geprobeerd een soort grondwet te vormen. Daarin stonden twee stromingen recht tegenover elkaar. Een conservatieve en een vooruitstrevende. De commissie bracht weinig vernieuwing. Er was weinig vooruitstrevendst in terug te vinden. Voortaan bepaalde de Nederlandsenpolitiek wat er in Indonesië gebeurde. Daendels, de man die door Napoleon was aangewezen als bestuurder over de VOC gebieden, gooide tussen 1808 en 1811 het totale bestuurssysteem om. Er kwam een nieuw politieke en bestuurlijke indeling. Volgens hem kon alleen westers bestuur de corruptie op Java tegengaan. Hij ontnam rechtstreeks gezag. Ook legde hij de Grote Postweg aan waardoor hij veel bekendheid kreeg. Hij gebruikte de bewoners bijna als slaven om zijn project binnen een jaar uit te voeren. Daardoor werd hij niet bepaald geliefd onder de bevolking. Mede daardoor werd hij in 1811 ontslagen. Dit was het einde van het bewind-Daendels. Na Daendels werd het bestuur overgeheveld aan de Engelsman Raffles. Volgens zijn idealen werd de fraude bij belastingheffing uitgesloten. Zijn goedbedoelde ideeën sloten echter niet aan bij die van de Javaanse bestuurders. In de praktijk betekende die ideeën namelijk een lastenverzwaring voor de boeren. Uiteindelijk kreeg Nederland het gezag over de koloniën toch terug in 1814, dit door een overeenkomst tussen de Engelsen en Nederlanders. Door de slordige handelingen van de Engelsen had Nederland het gezag pas in 1816 volledig terug in handen. Het meeste verzet vond echter plaats op de Molukken. Onder leiding van Thomas Matoelesia veroverden zei in 1817 het fort Duurstede, en vermoorden resident Van den Berg. De Hollanders kregen steeds minder macht en pas een half jaar later slaagde een expeditie erin het verzet te breken. Daarmee verharde Buyskens (leider van de expeditie) het bestuur op de Molukken nog verder. Matoelesia werd in het openbaar opgehangen. In die tijd werd ook de basis gelegd voor het koloniale gezag. Sinds Daendels was het gezag tegenover de inheemse bestuurders veranderd. Dit bleek al uit het reglement voor de naamsverandering van de kolonie. Dit was een van de aanleidingen voor de Java-oorlog in 1825. Het verzet kwam niet alleen van de vorsten, maar ook van het volk. De strijdmacht van de verzetleider Dipanegara boekte veel succes. Pas toen de strijdwijze werd aangepast lukte het om Dipanegara gevangen te nemen. Het gezag kwam weer snel in handen van de Nederlanders. De kolonie kostte het moederland in de loop der tijd steeds meer geld als het opbracht. Al snel werd alles veranderd en werd het Cultuurstelsel ingevoerd. Hierin was vastgelegd dat de boeren verplicht agrarische exportproducten moesten produceren. Hiervoor kreeg hij plantloon, wat vaak te laag was om een goed bestaan mee te leiden. Ook werden boeren gebruikt om allerlei ‘klusjes’ voor de regering te doen, zoals het bijhouden van het wegennet. In sommige gebieden steeg de welvaart echter toch. Ondertussen was de kolonie een klein goudmijntje voor de Nederlandse staat. De Nederlandse bevolking raakte ondertussen steeds meer en beter geïnformeerd over de situatie en al gauw ontstond er kritiek op het CS. Hierbij waren ook economische kritieken. Het eind van het stelsel raakte in zicht. Alleen koffie bleef gedwongen teelt tot 1915. Het bestuur werd tussen 1816 en 1910 vaak verkregen op diplomatieke of militaire wijze. Het opperbestuur zetelde nog altijd in het moederland, in Den Haag. De minister van Koloniën gaf opdrachten aan de gouverneur-generaal, de hoogste bestuurder op de kolonie. Het bestuur was onderverdeeld in acht departementen. Binnen het departement Binnenlands Bestuur bestond het bestuur weer uit een Hollands bestuur en een inheems bestuur. Nederlands-Indië werd ingedeeld in zes gouvernementen, bestuurd door een gouverneur. Ieder gouvernement telde op haar beurt residenties met residenten. Altijd was het Indonesische bestuur ondergeschikt aan het Hollandse gezag. De regent, de hoogste Indonesische bestuurder had direct gezag over de bevolking. Verder waren er nog 300 onafhankelijke vorstendommen. Door de strenge gezagsverhoudingen had het bestuur een stand hoog te houden. Ze kon altijd terugvallen op de diensten van de bevolking. Dit werd altijd goed in de gaten gehouden door de Nederlanders. Voor Indonesië was dit moeilijk omdat zij gezag uit moest stralen maar ook het Nederlandse oppergezag aanvaarden. Ook de Nederlanders moesten zich aanpassen in de samenleving.
De praktische opdracht gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
D.
D.
hey welk cijfer had jij voor de po..
ben ik wel heel erg benieuwd naar
groeten
18 jaar geleden
AntwoordenD.
D.
hey dit is erg slecht, want het is een lap tekst geen alenia's en deelvragen zijn ook niet goed, want het zijn geen vragen.
7 jaar geleden
Antwoorden