Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Industriëele revolutie

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
  • Praktische opdracht door een scholier
  • 4e klas havo | 2254 woorden
  • 31 oktober 2007
  • 29 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
29 keer beoordeeld

Inleiding

Bij dit werkstuk gaan we uitzoeken hoe het met de Engelse gezinnen ging tijdens de industriële revolutie, en hoe het daarna was. Wij zijn allebei van mening dat de rolverdeling in de gezinnen zoals die op dit moment is, stukken beter is dan zoals die vroeger was. Mannen en vrouwen hebben nu gelijke rechten, en beiden kunnen ze nu ieder een beroep kiezen die ze zelf willen.
We vinden allebei dat Engeland door de revolutie er goed op vooruit is gegaan, natuurlijk ging het eerst slecht tijdens de revolutie maar het is allemaal goed gekomen. Maar we vinden ook dat de Engelse staat eerder had moeten ingrijpen, zij zagen natuurlijk ook dat het slecht ging met de arbeiders maar deden er veel te laat pas wat aan; ze deden pas wat toen al het zware werk al voorbij was.

Hoofdstuk 2

Hoe leefden de mensen voor, tijdens en na

de industriële revolutie?

Voor de revolutie:
Voor de industriële revolutie werkten bijna alle mensen in Engeland op het land. Niemand werkte nog in fabrieken, die waren er toen nog niet eens. De mensen hadden toen zelf land waar ze op werkten, of ze werkten voor rijke boeren die veel grond hadden.
Het ging steeds slechter met de meeste boeren vanwege de enclosure (bij de enclosure werden gemeenschappelijke gronden verdeeld over de boeren). Veel boeren hadden nu nog minder grond dan dat ze al hadden, dus ze trokken naar de steden in de hoop om daar dan wel geld te verdienen. Het was toen ook een standenmaatschappij, je had een plaats in je omgeving, en dat kwam omdat je daar geboren was. De armen keken op tegen de rijken, omdat het zo’n groot verschil was: arm en rijk.
Iedereen leefde in armoede toen, ze leefden in kleine, donkere, vieze en vochtige huizen. De boeren leefden vaak in kleine ‘hutten’ met de gezinnen, je zat dicht op elkaar, er was slecht eten en geen verlichting. Het was logisch dat de meeste mensen ongelukkig waren in die tijd, ze verdienden weinig, ze hadden slechte woonomstandigheden, en ze werkten hard. Omdat mensen in vieze, vochtige huizen woonden werden ze snel ziek. En ziektes (dysenterie, tyfus & pokken) verspreidden zich supersnel onder iedereen. Veel jonge kinderen stierven ook ze hadden te weinig weerstand voor de ziektes die heersten. Tijdens bevallingen gingen er ook veel moeders dood, omdat er geen hygiënische omstandigheden waren zoals nu. Ze bevielen gewoon thuis, en zo kregen de vrouwen kraamvrouwenkoorts (een infectieziekte die uiteindelijk tot de dood leid).
Er werd weinig verdiend, dus vaak gingen boeren nog bijverdienen door te jagen of vissen. De vrouwen en kinderen verdienden ook wat geld, de kinderen hielpen op het land. Veel gezinnen deden aan huisnijverheid, ze spinden thuis wol voor de kooplieden om zo wat geld te verdienen. Rond die tijd werden er fabrieken gebouwd. In die fabrieken werkten nog niet zoveel mensen (het waren vooral zijde en aardewerk fabrieken) ze werkten allemaal gewoon nog op het land.
Omdat er een groot verschil was tussen arm en rijk, was dat dus ook zo in de liefde van de mensen. Arme mensen gingen niet met rijke mensen, en de rijke hoorden ook niet met de armen te gaan. Je moest trouwen met iemand uit jouw klasse.
Bij de arme mensen maakte het niet zoveel uit, er werd altijd wel aan de ouders gevraagd of het een goede keuze was, maar het moest niet een bepaald persoon zijn. Bij de armen werd vaak ook op latere leeftijd getrouwd, omdat er weinig verdiend werd. In die tijd spaarden ze, zodat als ze gingen trouwen, een huis konden kopen en dus een gezin konden stichten.
In de hoge standen was het heel anders, daar beslisten eigenlijk de ouders met wie hun dochter trouwde. Bruiden kregen een bruidsschat, er werden contracten gemaakt, wie wat had betaald voor het huwelijk. De ouders kozen toen dus eigenlijk gewoon alleen maar vanwege geld.
Er waren toen scholen voor iedereen. Er waren ‘gewone’ scholen, en grammar schools. Naar de grammar schools gingen alleen kinderen van de elite (de hoge stand), daar leerden ze Latijn en Grieks. De armen gingen naar gewone scholen die op waren gericht door de kerken. In de ‘gewone’ scholen werd het christendom meegegeven aan de kinderen. Er werd ook erg zwaar gestraft op de scholen, lijstraffen waren toen nog toegestaan en werden ook volop gebruikt.

De meeste kinderen (jongens) gingen niet eens naar school omdat ze te hard nodig waren op het land, om geld te verdienen voor het gezin. De kinderen bleven waarschijnlijk toch de rest van hun leven op het land werken, dus vonden hun ouders het ook niet nodig dat ze naar school gingen, ze hadden liever dat ze thuis bleven, om geld te verdienen; want school kost alleen maar geld. Meisjes gingen niet naar school, ze trouwden en werden huisvrouw; daarvoor hoefden ze niet naar school.

Tijdens de revolutie:
Voor de revolutie waren er wel fabrieken, maar dat waren er maar weinig en vooral aardewerk- of zijdefabrieken. Rond 1730 werden de staalindustrie en de mijnbouw steeds grotere bedrijfstakken. Maar de textielindustrie bleef het grootste, er werd minder gebruikt gemaakt van huisnijverheid. Er waren nu machines die dat werk wat de mensen thuis deden zouden kunnen doen, en die grote machines waren te groot voor de huizen van de mensen en die werden dus in fabrieken gezet. Doordat veel mensen nu thuis geen werk meer hadden, moesten ze wel in de fabrieken gaan werken.
Veel mensen moesten nu gaan verhuizen omdat de fabrieken meestal ergens anders werden gebouwd. Steden werden steeds groter, er werden fabrieken gebouwd, dus kwamen er meer mensen wonen omdat ze gingen werken in die fabrieken. De steden moesten nu nog groter worden, de arbeiders moesten ook leven dus kwamen er winkels.
Het gaat nu eigenlijk slechter met hun woonomstandigheden dan voor de revolutie. Er werden goedkope nieuwe huizen voor de arbeiders gebouwd, héél dicht op elkaar. En er leefden meer mensen in de huizen, huizen waar geen riolering of waterleidingen in zaten. De fabrieken van toen waren heel anders dan nu, er kwam vieze zwarte rook uit wat slecht was voor de mensen.
De rook van de fabrieken, geen riolering, geen waterleiding en bijna geen licht in hun vochtige huizen; het ging dus niet echt beter met de mensen dan voor de revolutie.
Net zoals voor de revolutie werkten de kinderen ook, eigenlijk werkten ze nu nog harder dan ervoor. In de fabrieken moesten de kinderen het ‘domme’ werk doen. Ze moesten bijvoorbeeld machines schoonmaken, kinderen werden makkelijk ingehuurd omdat ze veel goedkoper zijn dan volwassenen te laten werken. De kinderen maakten alleen maar lange dagen, vaak moesten ze langer dan 12 uur per dag werken. Voor de revolutie werkten ze nog thuis op het land, nu moesten ze hard in de fabrieken werken. Kinderen gingen ook nog steeds bijna niet naar school, de Engelse staat gaf in 1833 subsidies voor particuliere scholen, maar toch gingen veel kinderen nog steeds niet, en het onderwijs was nog steeds te duur. Maar omdat de steden groeiden in die tijd, waren er ook andere beroepen dan voor de revolutie. In de fabrieken moesten aanwijzingen gelezen worden, en er moest een administratie worden bijgehouden. Dus kinderen moesten eigenlijk wel leren lezen en schrijven.
Tijdens de revolutie ging het dus nog steeds slecht met de mensen, nog steeds slechte woonomstandigheden, nog steeds weinig geld, en nog steeds hard werken, eigenlijk was er dus niet veel veranderd aan hun levens.

‘Na’ de revolutie
Na 1850 gebeurden er steeds meer dingen in Engeland. Engeland was economisch een sterker land geworden, ze hadden koloniën waar ze geld aan verdienden en waar grondstoffen vandaan kwamen die ze weer gebruikten of verkochten. Engeland handelde ook veel met andere landen met hun producten die van hun koloniën vandaan kwamen, of gewoon producten die in de fabrieken gemaakt werden. Met de arbeiders ging het nu dus al wat beter, hun bazen verdienden meer geld, dus er werd ook meer loon uitbetaald. De arbeiders kregen nu meer geld, dus konden ze ook meer spullen kopen dan dat ze eerst konden. Dus nu werd er meer verkocht, dat was weer goed voor de fabriekseigenaren.
De arbeiders hadden nu wat meer geld, en voelden zich anders. Ze gingen zich samenvoegen om samen wat te bereiken. Doordat ze samen in vakbonden gingen kregen ze het voor elkaar dat ze: kortere werkdagen hadden en betere werkomstandigheden hadden.

De overheid begon zich nu ook meer te bemoeien met de arbeiders. Ze namen wetten aan om de arbeiders te helpen. Dat werd het begin van de Britse ‘Welfare State’ genoemd. De overheid nam toen meer verantwoordelijkheid voor de inwoners.

Er was tijdens en voor de revolutie een groot verschil tussen arm en rijk, de rijken bemoeiden zich niet met de armen het maakte hun niet zoveel uit hoe het met ze ging. Maar door de nieuwe wetten van de overheid moesten de rijkere mensen meer geld betalen voor de arme mensen. Door de nieuwe wetten was er nu ook een werkloosheidsverzekering en een ziekenfonds voor de arbeiders. Er werd nu veel beter gelet op de arbeiders, het ging nu veel beter met ze, hun omstandigheden waren al een stuk verbeterd; veel beter dan voor en tijdens de revolutie. De rijkere mensen betaalden ook meer belasting, de voorzieningen in de steden werden verbeterd. Er kwamen rioleringen en waterleidingen in de steden. De huizen waren niet meer zo vies en vochtig, mensen hadden water en riolering, en er kwamen medicijnen. Het gaat nu dus al stukken beter met de arbeiders, hun leefomstandigheden zijn sterk verbeterd.
Aan scholing werd nu ook gedacht, er kwamen steeds meer scholen. Het onderwijs was ook stukken beter, kinderen leerden niet meer alleen maar schrijven&lezen, ze werden ook voorbereid op hun leven in de samenleving. Hoe ze alles moesten doen, na hun schooltijd.
Alles ging vanaf 1890 stukken beter, overal leefden de mensen nu goed. In de steden maar ook in de dorpen.

Hoofdstuk 3

Hoe is de industriële revolutie tot stand gekomen?

De industriële revolutie is tot stand gekomen door ontwikkelingen. Er werden nieuwe machines zoals de stoommachine uitgevonden. Met de stoommachine kon meer werk worden verricht dan als mensen het zelf zouden doen. Dus werden er fabrieken gebouwd voor de machines. In Engeland werd veel geld verdiend aan de fabrieken, de Engelsen wilden meer. Engeland handelde steeds meer, hun producten werden in andere landen verkocht. Engeland begon nu nieuw land te krijgen, door deze koloniën kwam nog meer geld binnen. Met dat geld investeerden ze weer in hun machines. De stoommachine werd verbeterd, spinnewielen en weefgetouwen werden beter.
Voor de revolutie werd alles gedaan met behulp van dierkracht, water- of windmolens. Tijdens de revolutie werd alles door de stoommachine aangedreven. Engeland verbeterde ook hun infrastructuur, ze werden beter bereikbaar. Er werden kanalen gegraven om zo goederen te vervoeren, de wegen werden ook breder gemaakt zodat er meer vervoer over kon.
Door al deze ontwikkelingen werden er steeds meer fabrieken gebouwd, door heel Engeland heen verspreid. Er werd veel geld verdiend.
Dus eigenlijk door ontwikkelingen is alles tot stand gekomen, door ontwikkelingen werd er meer geproduceerd, daar werd weer meer aan verdiend, dan werd er weer geïnvesteerd, daarna werden de machines weer verbeterd, waardoor er meer wordt geproduceerd, en daar werd weer aan verdiend. Zo is het dus gegaan, in het begin waren de arbeiders het er niet zo mee eens vanwege hun slechte omstandigheden, maar uiteindelijk is iedereen er beter op geworden.


Hoofdstuk 4

Conclusie

Conclusie:
Voor de industriële revolutie ging het niet slecht met de Engelsen, maar het ging ook niet goed. Mensen leefden slecht, werkten heel hard, kinderen moesten zelfs werken om wat geld erbij te verdienen, en iedereen verdiende maar weinig. Tijdens de revolutie ging het niet beter met de arbeiders, ze woonden dicht bij elkaar en nog steeds in slechte omstandigheden. Met de hogere klasse van de mensen ging het beter, er werd steeds meer geld verdiend aan alle producten die in de fabrieken gemaakt werden. Als je toen naar Engeland keek, werd er dus wel veel geld verdiend, Engeland had meerdere koloniën, maar met de inwoners van het land ging het dus slecht.
Na de revolutie gaat het stukken beter met de inwoners, ze leven gezonder en werken minder hard. De overheid begint dan ook om te kijken naar de inwoners, er komen wetten om de arbeiders te helpen. Met heel Engeland gaat het nu stukken beter, mensen zijn minder ziek, er wordt meer verdiend, mensen leven beter&gezonder, minder kinderen door anticonceptiemiddelen, dus meer aandacht voor het gezin omdat de gezinnen kleiner zijn geworden dan voor de revolutie. Het werd ook gezelliger binnen de gezinnen, hun huizen werden gezelliger ingericht, er was geld om soms leuke dingen te doen.
Met de vrouwen ging het ook beter, er kwam een vrouwenbeweging die opkwam voor de vrouwen. Vrouwen mochten al snel meestemmen in de gemeenteraadsverkiezingen, en beroepen die eerder eigenlijk alleen voor mannen ‘bestemd’ waren, werden nu ook voor vrouwen beschikbaar.
Voor de kinderen is alles ook veel beter geworden, er werd een wet ingesteld zodat ieder kind recht had op onderwijs. Er werden scholen gebouwd en kinderen gingen naar school.

Heel Engeland is door de industriële revolutie er op vooruit gegaan. Alle inwoners hebben het veel beter dan voor de revolutie, hun leefomstandigheden zijn super vergeleken met hoe ze eerst waren. De rijkere mensen verdienen nog steeds veel geld aan de fabrieken, maar de arbeiders verdienden inmiddels ook al redelijk; iedereen is dus eigenlijk tevreden na de revolutie.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.