Doorloopsnelheid en hoeveelheid hangwater.

Leerlingproef 8: doorloopsnelheid en hoeveelheid hangwater.

Onderzoeksvraag:
1 Wat is het verband tussen de korrelgrootte en de hoeveelheid hangwater.
2 Wat is het verband tussen korrelgrootte en doorloopsnelheid.

Uitvoering: Pak vier buizen met zand met verschillende korrelgroottes, een maatcilinder van 50ml, vier bekerglazen van 100ml, een bekerglas van 250ml halfvol met water en een stopwatch.
Zet elk bekerglas onder één van de vier buizen, behalve die van 250ml. Meet met de maatcilinder 30 ml af en doe tegelijk met dat je de stopwatch indrukt de 30ml in de buis met de kleinste korrelgrootte. Als je een drup onder de buis uit ziet komen zet je de stopwatch op stop. De tijd die je gemeten hebt heet de doorlooptijd. Meet hoelang de kolomlengte is en de doorlooptijd de doorloopsnelheid.
Kijk hoeveel water er in de bekerglazen zit, dat noem je het doorgelopen water.

Waarnemingen: We hebben de buizen opgemeten, en 4x het water opgemeten in de maatcilinder. We doen het water in de 1e buis, je ziet het water heel langzaam naar beneden gaan, bij buis 2 wat sneller, bij buis 3 nog sneller en bij buis vier is het water al beneden in 1,4 seconde.

Conclusie:
1 Tussen grotere korrels kan minder water blijven hangen dan bij kleinere korrels, omdat kleine korrels meer water kan opnemen, omdat er bijna geen ruimte zit tussen de korrels.
2 Hoe groter de korrel is hoe sneller het naar beneden gaat, omdat er meer ruimte tussen zit.

Vragen bij de proef:
24. Die van 1 mm, hoe groter de korrel hoe sneller het water naar beneden gaat.
25a. Ja, want als de buis langer is moet die ook een langere afstand afleggen.
b. Ja hoe meer zand, hoe meer water er opgenomen kan worden.
26. Tussen grotere korrels kan minder water blijven hangen dan bij kleinere korrels.
27. Ja als het water al helemaal nat is kan er moeilijk nog meer water bij komen.