Arbeid nu en vroeger

Beoordeling 5.2
Foto van een scholier
  • Opstel door een scholier
  • Klas onbekend | 763 woorden
  • 8 mei 2002
  • 114 keer beoordeeld
Cijfer 5.2
114 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Denken over arbeid en vrije tijd in de geschiedenis en tegenwoordige tijd. Arbeid wordt vaak als volgt omschreven: alle activiteiten die nut opleveren voor degene die arbeid verricht, voor diens naaste omgeving en/of voor de samenleving als geheel. ‘Nut’ wordt opgevat waarbij dan naar betaalde arbeid wordt verwezen. Maar ook sociaal of psychische nut kunnen eronder vallen. Veel mensen willen graag arbeid verrichten. Zij geven daarvoor verschillende motieven. Arbeid heeft materiële en immateriële functies voor mensen. Materiele functies zijn bijvoorbeeld het verdienen van inkomen en voorzien van levensonderhoud. Voorbeelden van immateriële functies zijn de sociale contacten en de maatschappelijke status. Het denken over arbeid is in de loop van de geschiedenis heel
erg veranderd. Het denken kent twee kanten: arbeid werd in sommige tijden als een last gezien en in andere tijden als een lust. In de Grieks en Romeinse oudheid werd arbeid vooral als last gezien. Arbeid was minderwaardig, een bezigheid voor slaven, arbeid werd als een straf gezien, vreemdelingen en bezitslozen waren afhankelijk van de arbeid die ze moesten verrichten. De Griekse filosoof Plato (417-347 v. Chr.) beschouwde het levensonderhoud, de verdediging en het bestuur als de drie hoofdtaken van iedere samenleving. De uitvoerders van deze hoofdtaken waren in de ogen van Plato drie aparte standen in een hiërarchische samenleving, een samenleving met meerdere standen. De hogere standen hadden als mening dat besturen geen arbeid was. Zij zagen arbeid in dienst van anderen zijn als een last en minderwaardig. Arbeid die voor eigenbelang werd verricht was dus ‘nuttiger’. Ook in de late Middeleeuwen (500-1500) overheerste het denken over arbeid als last. Vooral Bijbelse opvattingen hadden veel invloed. Arbeid werd gezien als een straf van God. De geestelijken waren hier van overtuigd net als de bevolking. Zulke

Bijbelse teksten betekenden volgens middeleeuwse onderzoekers da arbeid een nodige zaal was om in het levensonderhoud te voorzien. Thomas van Aquino (1225-1274) drukte dit kort maar krachtig uit: “Alleen noodzaak verplicht tot arbeid.” Kloosterlingen werden beschouwd als de hoogste personen die zich voornamelijk bezighielden met het werken voor God’s koninkrijk. Hard werken, de talenten laten zien die je van God had gekregen en sober leven in de alledaagse wereld vormden de opdracht voor de mens. Arbeid was voor iedereen nodig, rijk of arm. Deze calvinistische arbeidsmoraal paste goed bij het opkomende kapitalisme in de zestiend eeuw. Deze moraal spoorde mensen aan om succes in hun beroep na te streven en kapitaal te verwerven door de juiste handelingen. Armoede werd aan de mensen zelf toegeschreven, ze hadden hun talenten niet goed gebruikt. Ook de humanistische opvatting van arbeid benadrukte vanaf de Renaissance (14e -16e eeuw) de positieve kant van arbeid. Het recht op arbeid en de vrije keuze van beroep stonden centraal.In de Verlichting (18e eeuw) zette deze positieve waardering van arbeid zich voort. Pas met de industrialisatie in de 19e eeuw sloeg de arbeid weer over naar de negatieve richting. Denkers als Karl Marx (1818 -1883) wezen op de misstanden en bekritiseerden de kapitalistische maatschappij. Marx beschouwde arbeid in principe als lust, maar in het kapitalisme overheerste de lastkant. Hij hield een pleidooi voor een socialistische samenleving, waarin de productiemiddelen aan het volk zouden worden toegewezen. De geschiedenis van het denken over arbeid vertoont dus een aantal schommelingen tussen negatieve en positieve waardering. Tegenwoordig zijn deze twee denktradities terug in verschillende soorten arbeidsethos. Het arbeidsethos is de betekenis die mensen toekennen aan arbeid. Er zijn drie typen van arbeidsethos: traditioneel arbeidsethos houdt in dat arbeid als een centrale levenswaarde wordt beschouwd. Het geeft voldoening aan je leven, zelfs als het eenvoudig werk is. Bij kritisch arbeidsethos wordt er geconstateerd dat arbeid niet altijd even leuk is. Er wordt ook waarde gehecht aan vrije tijd en ruimte. Bij een alternatief arbeidsethos gaat het erom dat de waardering van arbeid niet beperkt mag blijven tot betaalde arbeid in loondienst of als zelfstandig ondernemer. Mensen hebben vaak dus verschillende redenen om hun werk te waarderen. Zo wil iemand meer vrij tijd en de ander heeft meer behoefte aan werk. Vrije tijd kan omschreven worden als dat deel van het dagelijks leven, dat naar eigen initiatief en behoeften kan worden ingericht. Tegenwoordig hechten we veel waarde aan vrije tijd, om vaak even uit te rusten van allerlei werkzaamheden, om creatief te zijn of om ons verder te ontwikkelen, door middel van cursussen. De overheid en bepaalde maatschappelijke groeperingen hebben vrije tijdsbesteding in de arbeidssamenleving beïnvloed door middel van recreatiegebieden aan te leggen voor families of schoolgezelschappen en voor iedereen is er wel iets te vinden waarmee vrije tijd gevuld kan worden.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.