Onderweg was het lekker weer, het was mei dus veel regen was er niet in deze tijd van het jaar. De regentijd was vaak van juni tot september. De verschillen van temperatuur tussen dag en nacht waren behoorlijk groot. Overdag was het 24 graden en ’s nachts 4 graden. Gelukkig zouden ze voor het vallen van de nacht al thuis zijn.
“Kijk daar.” Zei zijn vader opeens. Hij wees naar de hoge toppen van het Himalaya gebergte. Dunzhu wist dat zijn vader van bergen hield. Soms kon hij uren weg zijn en dan bleek dat hij naar de machtige bergen van de Himalaya keek.
Dunzhu keek ook, hij zou wel eens dichterbij willen komen, maar dat mocht niet van zijn vader, dat was gevaarlijk.
Stil liepen ze verder, enige kilometers verwijderd van hun doel.
Zijn vader had sinds de bergen niets meer gezegd, maar nu had hij weer een aanleiding gevonden:”Je weet dat als je er voor kiest om in dat dzong te gaan studeren, dat je ons niet zo vaak meer zult zien.”
Even was het stil.
“Ik zou wel trots op je zijn als jij later een priester zou worden, maar ik zal je wel missen als je kiest voor het dzong.”
Weer die stilte.
“Je weet dat je in een dzong aan veel regels gebonden bent, je brengt de hele dag door met de andere jongens van jou groep en je zult hard moeten werken.”
De voetstappen van Dunzhu werden zwaarder alsof hij besefte wat hem te wachten stond. Wat zijn vader zei was waar, je moest hard werken, je was aan veel regels gebonden en je bracht heel veel tijd door met de jongens van de groep. Wat als de jongens hem niet zouden mogen? Of wat als bleek dat hij niet voor dit vaak gemaakt was? Op deze vragen had hij geen antwoord. Hij zou veel achter laten als hij zou gaan. Zijn broertje, zijn zusjes en zijn vader en moeder. Maar het belangrijkste was: de liefdevolle sfeer in huis. Er zouden daar geen mensen zijn die hem als zijn zoon zouden behandelen.
Ja het was een grote beslissing, maar er waren natuurlijk ook genoeg voordelen om wel te gaan. Hij zou veel leren en misschien wel priester kunnen worden. Hij zou misschien veel vrienden maken en plezier met ze kunnen maken.
Zij vader keek hem schuin aan. Hij had gezien dat zijn zoon zat te peinzen. Een glimlach verscheen op zijn gezicht en hij keek weer naar voren, daar waar misschien wel zijn zoons toekomst lag.
Ze waren er nu bijna. Het dzong was al in zicht. “Kijk, zie je het dzong?” Zei Dunzhu’s vader. “Ja, het is groter dan ik dacht.” Even vertraagde de pas van Dunzhu. Het was bijna een klein paleisje. Hij had nog nooit van z’n leven een dzong gezien. Het zag er in eerste instantie uit als een heel groot huis met mooie kleuren, maar toen hij dichterbij kwam was het echt gigantisch.
Het huis had wel vijf daken en het waren ongeveer vier huizen in elkaar. Er waren zoals in geen enkel huis geen glazen ramen maar openingen in de muur met houten luiken ervoor. De hoofdentree was een gigantische stenen trap met aan weerszijde planten en een enkele boom.
Boven aan de trap stond de priester. De leerlingen hadden les rond dit tijdstip dus die kreeg hij nog niet te zien. De priester liep rustig naar beneden. Hij was al wat ouder, een jaar of zestig, vijfenzestig. Hij droeg een lang bruin rood gewaad tot aan zijn voeten met daaronder zijn witte gympen.
“Hallo en welkom in ons dzong.” Sprak de priester met een glimlach. Dunzhu wist niet wat hij moest zeggen en maakte daarom een bescheiden buiging. “Ha ha ha, nee dat hoeft niet hoor jongen. Dunzhu was het niet?”
“Ja.”
“Hij is wat verlegen,” kwam zijn vader tussen beiden, “ maar hij zal U niet teleur stellen.”
De priester glimlachte en keek goedkeurend naar de jongen.
“Zal ik jullie dan nu alleen laten?” Vroeg Dunzhu’s vader.
“Ja dat is goed, U kunt in ons dzong wel wachten als U dat wild.”
Dunzhu’s vader knikte en begaf zich naar binnen.
Een tijdje liepen de priester en Dunzhu naast elkaar zonder wat te zeggen. Ze liepen om het dzong heen zodat Dunzhu het van alle kanten kon bekijken. Nu hij van zo dichtbij keek kon hij zien dat er in het dzong een paar binnenplaatsen waren.
“Goedemorgen.” Een man was langs gelopen. Waarschijnlijk werkte hij hier. De priester groette terug en ze liepen verder.
“Zag je die man?” Zei de priester opeens. “eeuh, ja.” Zei de overdonderde Dunzhu.
“Dat wordt waarschijnlijk jouw leraar. Tenminste, als je besluit hier te blijven. En dat is waarvoor je kwam. Je weet wat we hier zoal doen. We werken hier, leren, bidden en we proberen je een wijze les voor het leven mee te geven.
Kijk, het is niet zo van ik leer wel wat, haal m’n diploma en ga weer. Nee, wat je hier leert is de zin van het leven, zoals Boeddha ons vertelt. Je weet dat hij zo’n tweeduizend-vijfhonderd jaar geleden leefde, maar ken je ook zijn levens weg?”
Voor het eerst kwam Dunzhu aan het woord, zij het niet voor lang want zijn korte antwoord was:”Nee.”
“Ohw, nou dat zal ik je dan vertellen want dat is iets wat je beslist hoort te weten op deze school.
Nou, zijn verhaal begint dus tweeduizend-vijfhonderd jaar geleden in India aan de voet van de Himalaya.
Daar werd een jongen geboren genaamd: Siddhartha Gautama, die later bekend zou worden als Boedda. In het Sanskriet betekend dat de Verlichte of de Ontwaakte. Volgens de overlevingen was zijn vader, Suddhodhana, vorst der Shakya’s, die behoorde tot de katste der Kshatriya’s (de strijders). Siddharta werd uit de rechter zijde van zijn moeder Maya geboren, die staande beviel. Op wonderbaarlijke wijze stond Siddharta direct na zijn geboorte op, zette zeven stappen en sprak de woorden:“Dit is mijn laatste geboorte. Hierna zal ik niet wedergeboren worden.”
Dunzhu luisterde stil. Ze waren inmiddels al weer aan de voorkant van het dzong maar hij merkte het niet. De priester vervolgde:
“Siddharta leefde een zeer beschermd leven als koningszoon en huwde toen hij negentien jaar oud was met zijn nicht Yashodhara. Aan niets ontbrak het hem: een leven in luxe een fantastische toekomst als kroonprins en een goed huwelijk. Maar tijdens vier uitstapjes in het koningklijk park zag hij vanuit zijn rijtuig vier menseb=n die hem in de war brachten. Dat warenachtereenvolgens een bejaarde man, stijf en gebogen van ouderdom; een zieke, overdekt met zweren en rillend van koorts; een dode die naar een crematieplaats gedragen werd; en tot slot een asceet, die leefde van aalmoezen.
Dez vier gebeutenissen maakte enorme indruk op Siddharta, die nog nooit geconfronteerd was met lijden. Zijn wagenmenner vertelde hem dat ouderdom, ziekte en dood het onontloopbare lot waren van ieder mens. Dit zette Siddharta aan het denken. Juist het besef dat hij in overvloed leefde, begon aan hem te knagen, en het idee dat alles vergangkelijk was, dat alles waar hij van hield voorbij zou gaan, deed hem twijfellen aan het bestaan.
Siddharta kon daarna geen vreugde meer vinden in het luxe paleisleven. Zelfs de geboorte van zijn zoon Rahula kon daar niets aan veranderen. Hij besloot op zoek te gaan naar een antwoord op al zijn vragen. De ontmoeting met de asceet had hem op een idee gebracht dat hij dit alleen zou kunnen ontsluierendoor te zwerven door de wereld.”
De priester keek Dunzhu streng aan. “Snap je wat ik tot nu heb verteld?” Vroeg hij toen.
“Ja, maar waarom zou hij gaan zoeken naar de zin van het leven? Dat is voor iedereen anders en bovendien zijn er genoeg mensen die dat niet doen en toch gelukkig zijn.” Zei Dunzhu.
“Kijk,” begon de priester, “Siddharta was ook geen normaal mens als wij dat zijn. Hij zei toen hij geboren werd ook dat hij niet wedergeboren zou worden, hij was dus maar een keer op aarde om de mensen de zin van het leven te leren.”
“Maar als hij de zin van het leven dan had gevonden, waarom vertelde hij dat dan niet aan de mensen?” Vroeg Dunzhu daarop. “Zoals ik al zei was Siddharta was geen normaal mens, Hij kon zijn ontdekking dan ook niet aan normale mensen uitleggen. Hij had wel volgelingen gekregen maar zelfs zij konden hem niet begrijpen. Vanaf het moment dat hij dus was gaan zwerven en bedelen als een monik nam hij les in meditatie en yogabij twee Hindoestische wijzen. Maar na zes jaar van zelfkwelling kwam hij erachter dat dit niet de weg was.
Hij besloot toen hij aangekomen was in de buurt van de plaats Gaya in de staat Magadha in Noordoost-India onder een boom te gaan zitten ne niet op te staan voordat hij inzicht had gekregen in het raadsel van het bestaan van de mensheid.”
Zonder het in de gaten te hebben was de priester weer vollop aan het vertellen:”Mara, de geest van de wereldlijke zaken en het vleselijke genoegen, deed verwoede pogingen om Siddharta te mislijden en van zijn verlichting af te houden. Toen zij daar zelf niet in slaagde, stuurde zij haar drie beeldschone dochters, Verlangen, Genot en Hardstocht, die hem op alle mogelijke manieren uit zijn concentratie probeerden te halen. Siddharta raakte daarop slechts met zijn rechter hand de aarde aan om deze als getuige te roepen voor zijn goede daden. De aarde, in het oude Hindoeisme zijn alle natuurfenomenen godheden, dus ook de aarde, verscheen inderdaad als getuige en getuigde voor Siddharta. Mara kon niets anders doen dan de strijd opgeven. Siddharta zonk vervolgens steeds dieper weg in zijn meditatie en op de negenenveertigste dag kreeg hij het ultieme inzicht in de oorzaken van de lijden van de mensheid. Hij was een verplicht persoon geworden, een Boeddha, en kon daarom de aardse wereld achter zich laten. Toch besloot hij, op aandringen van de goden, op de aarde te blijven om zijn ideeen aan de mensheid te verkondiggen. De Boeddha betwijfelde of de mensen wel zouden kunnen bevatten wat hij na zoveel jaren zoeken had leren inzien. Toch dacht hij dat er wel een iemand moest zijn die hem kon begrijpen en hij ging opzoek. Zijn eerste volgelingen waren vijf asceten. De Boeddha rijsde door geheel Noord-Indiaen kreeg steeds meer volgelingen, zij stonden onder begelijding van Boeddha’s belangrijkste leerlingen: Ananda, Maudgalyayana en Shariputra. De organisatie was al snel hierarchisch georganiseerd. De monniken zwieven rond en verkondigden leer. In ruil voor hun verhalen en goede daden kregen zij aalmoezen en eten van de bevolking, want zelf mochten zij niets bezitten. Toen Boeddha na vele jaren rijzen tachtig jaar oud was, voelde hij zijn eind naderen. Hij liet zjin geliefde leerlingen bij zich komen ne na zijn laatste prediking stierf hij. Na zijn dood werd hij meteen heilig verklaard. De stoffelijke resten werden verdeeld over acht stammen en er werden tien herinneringsmonumenten gebouwd. Die monumenten stonden symbool voor het boeddhisme.”
Een hele tijd bleef het stil. Ze hadden nu ongeveer drie rondjes om het dzong gelopen en ze waren nu bijna weer bij de ingang.
De priester keek Dunzhu met een lachje aan. “Dat was het verhaal van Boeddha, vond je ’t mooi?”
“Ja” Was het antwoord van Dunzhu.
“Kom we gaan naar binnen, daar wacht je vader. Dan kunnen we bespreken of je nouw naar deze school wil of niet.”
Dunzhu was alweer bijna vergeten dat ze daarvoor waren gekomen, maar hij knikte en liep de grote trap op die toegang tot het dzong.
“Zo, is het je bevallen zoon?”
Ze zaten nu met zijn drien rond een tafeltje in een kleine ruimte waar de verf nodig verniewd moest worden.
“Natuurlijk is er ook ruimte voor het leren werken op het land.”
De priester was druk aan het vertellen wat er op deze school voor activiteiten zouden plaatsvinden.
“Naast het leren en werken zal het belangrijkste onderwerp van dit leerproces het leren leven zijn. Wij zullen ons best doen om onze leerlingen te laten begrijpen wat het leven inhoud ze zullen elkaar respecteren en helpen.” Dunzhu’s vader knikte begrijpelijk. “Ja,” sprak hij, “Dat vind ik ook erg belangrijk.”
Dunzhu had stil toegeluisterd. Tot nu toe vond hij het wel wat. Het idee om de eesrt van de familie te zijn die een serieuse oplijding zou krijgen tot misschien wel priester. Het was natuurlijk niet suidelijk of de andere dat ook zouden doen.
Zijn broertje zeker niet, die was veel te druk. Hij zou nooit het geduld kunnen hebben om priester te worden. Dunzhu was zo in gedachten verzonken dat hij een deel van het gesprek had gemist en de voor hem bedoelde vraag niet had gehoord.
“Dunzhu, versta je mij?” Het was zijn vader die dat vroeg.
“Ja, ja ik lette even niet op.”
“Ohw, okee ik zal de vraag herhalen,” sprak nu de priester. “Wat zou je ervan vinden om op deze school te komen?”
Dunzhu was nog al overdondert, maar hij wist wel wat hij wou.
“Ja, ik zou wel willen komen.” Kwam er stotterend uit.
“Nou, als je nu met me naar buiten loopt dan kun je je klas zien. Ze zijn op dit moment bezig met het werken op het land.
Dunzhu liep naar beneden en kwam na een paar meter lopen bij het land aan. Het was een grote wijde naast het dzong, hij had het niet gezien toen hij al die rondjes had gelopen, maar toen was hij waarschijnlijk te verdiept in het verhaal.
Op het lang was een groep van een stuk of veertig jongens aan het werk. Een man gaf adviezen en hielp hier en daar, dat was de meester. “Hee,” zei Dunzhu, “is dat niet die man die ons goedemorgen zei?”
“Ja Dunzhu, ik zei toch al dat dat je meester zou worden.”
Dunzhu keek rond. De jongens zagen er aardig uit, maar ze waren druk aan het werk, dus tijd voor een praatje was er niet.
“Kom maar mee dan laat ik je nog de lokalen zien.” De priester wenkte naar binnen.
De lkalen waren allemaal het zelfde, maar wel mooi. De verf mocht overal wel een likje krijgen want de muurschilderingen waren een beetje vervaagd. Er stonden een paar banken waar de jongens aan zouden zitten voor de rest een bord en eenn bureau voor de meester.
Na de rond lijding werd nog wat gepraat en er werd besloten dat hij bij ingang van volgend jaar er bj zou komen. Dat duurde nog wel even maar Dunzhu had ’t er voor over. Hij had dan een jaar gemist maar dat maakte volgens de priester niet veel uit.
Toen het al tegen de namiddag liep besloot Dunzhu’s vader te vertrekken. Alles was afgerond en Dunzhu zou begin september
Hier terug keren.
Onderweg was het lang stil. Ze hadden nu al ruim een uur gelopen zonder wat te zeggen. Dunzhu wou dat het al september was. Hij was benieuwd hoe het daar zou gaan. Hij vond het wel jammer dat hij zijn ouders, broertje en zusje niet meer zou zien, maar in de winter rond december en in de zomer rond augustus zou hij voor een paar weken weer thuis zijn.
“Wat zal je moeder zeggen?” Deze zin leek van ver te komen, van heel ver dus Dunzhu wist even geen antwoord te geven. Toen de vraag na een tijdje eindelijk was doorgedrongen zei hij: “Ik weet ’t niet.”
Zijn vader keek weer naar voren. Het was ook een vraag waar niemand nog antwoord op kon geven. Ze liepen weer verder. Een lange saaie weg die achter ze lag en een lange saaie weg die voor ze lag. Het zou nog ongeveer anderhalf uur duren voor ze het thuisfront weer hadden berijkt.
Thuis aten ze dit keer geen tjampa, maar vlees met groenten. Eigenlijk mocht in Bhutan niet gejaagt worden maar toch was vlees zeer populair. Het vlees was gekookt. Ze roosterden het vlees nooit omdat ze dachten dat daar hoofdpijn van zou komen. De groenten werd altijd uit China geimporteerd want Bhutan had niet zo’n vruchtbare grond. De groente bestond uit paddestoelen en isTse. IsTse was een slade met veel ragouts erin.
Dunzhu hield hier altijd heel erg van. Zijn kleine broertje keek hem onophoudelijk aan, alsof hij het uit zijn hoofd wilde staren om naar het dzong te gaan, maar hij zei niets. Hji had al van zijn moeder gehoord dat Dunzhu zou gaan dus hij was erg bedroefd. Dunzhu kon het altijd goed vinden met zijn broertje, met zijn zusjes ook maar de afstand tussen hun was gewoon groter. Aan tafel werd tot Dunzhu opluchting niet gesproken over zijn besluit. Zonder dat er boeiende gesprekken waren ontstaan waren ze al weer met het toetje bezig. Het toetje was Desi. Desi was gekookte rijst met suiker en krenten erbij. Ook dat vond Dunzhu heerlijk. Hij zou bijna denken dat ze dat speciaal voor hem hadden gemaakt.
Na het eten was het al later dan normaal, dat kwam doordat de reis van Dunzhu en zijn vader wat was uitgelopen.
“Dunzhu, kun jij even je broertje in bed stoppen? Het is al wat later en hij is moe.”
“Okee mam.” Dunzhu liep met zijn broertje naar boven en legde hem in bed.
“Waarom ga je nou weg?” Zijn broertje begon nu met het klagen.
“Nou kijk, ik kan hiet toch niet altijd blijven? Ik wil ook dingen leren zodat ik later iets kan in mijn leven. Als jij iets groter bent dan wil jij dat vast ook.”
“Nee, dat wil ik nooit. En jij moet ook hier blijven.”
Dunzhu zuchte. “Luister, dit is gewoon het bste voor mij. En ik zal je heus nog wel eens zien hoor. Nou zal ik je dan een sprookje vertellen?”
“Okee.” Zijn broertje was toch niet helemaal blij maar Dunzhu wist dat hij gewoon nog te jong was om het te begijpen.
“Vroeger, lang, lang geleden,” begon Dunzhu, “waren er twee goede vrienden, Deze en Gene. Op een dag moest Deze voor een belangrjike aangelegenheid een verre reis maken, die hem enige tijd van huis hield. Aangezien hij geen vrouw meer had, ging hij voor zijn vertrek naar Gene en vertrouwde hem een grote aarden kruik vol met goudklompjes toe.
Toen deze vertrokken was, liet Gene onophoudelijk de goudklompjes door zijn handen lopen. Hij kon zich helemaal niet meer van de aarden kruik losmaken en tenslotte had hij het glanzende goud zijn goede hart volledig in verwarring gebracht.
Tenslotte keerde Gene de kruik om en vulde die in plaats van met goudklompjes met zand.
Al na een paar dagen kwam Deze van de reis de terug. Hij bezocht Gene om hem te bedanken: ”Waarde vriend, je hebt goed op mijn kruik goud gepast. Hoe moet ik je dat vergelden?” Maar Gene trok een heel bedroeft gezicht: ”Ach beste vriend van me, er is een groot ongeluk gebeurd. Nadat je vertrokken was, is het goud plotseling in zandkorrels veranderd.”
Met deze woorden gaf hij deze de kruik. “Dat is toch wel heel vreemd, ”dacht Deze bij zichzelf. ”Hoe is het mogelijk dat goud zomaar in zand veranderd? Maar wacht eens, ouwe jongen, dat zal wel oplichterij van jezelf zijn.”
Deze verborg heel goed zijn gedachte en deed heel verbaasd. “Werkelijk? Dat is wel een heel betreurenswaardige zaak. Nu is misschien mijn hele rijkdom verdwenen!”
“Ja,” antwoordde Gene, ”Ik vind het ook volkomen onverklaarbaar! Misschien is je rijkdom inderdaad weg!”
Deze nam zijn kruik met zandkorrels mee. “laten we maar eens afwachten, ”dacht hij op de terugweg bij zichzelf.
Een paar dagen later moest Gene wegens dringende zaken op reis. Voordien bracht hij zijn drie zoons bij Deze, met het verzoek goed op de deugnieten te passen. Toen gene weg was, ging Deze naar de markt en kocht drie aapjes.
Hij gaf ze precies dezelfde namen als de zonen van Gene: Zhaxi, Luosang en Dhakan. Iedere dag hield hij zich met de apen bezig en leerde hen de kamer vegen, thee te serveren en te dansen...Omdat apen leergierige dieren waren, hadden ze alles vlug door. Kort voordat Gene zou terugkeren, nam Deze de drie knapen en bracht hen bij buren onder.
Het eerste wat Gene deed was bij Deze langs gaan om zijn zonen af te halen. Toen Gene binnen kwam, strekte Deze zijn armen naar hem uit en zei heel bedroefd: ”Ach beste vriend, wat een vreselijk ongeluk is er gebeurd! Nauwelijks was je op reis of je zoons zijn de een na de ander in apen veranderd!”
Geschrokken stamelde Gene: ”Dat kan toch niet waar zijn.”
“Jawel, jawel, ”zei Deze, ”Als je het niet gelooft, roep ze dan maar eens bij hun naam!”
“Zhaxi,” riep Gene, ”Breng me een kop thee!”
Inderdaad schonk het aapje een kop thee in en overhandigde hem die. Gene wilde het nog altijd niet geloven, daarom beval hij het volgende aapje: ”Luosang, veeg de kamer!”
Inderdaad pakte het aapje met beide poten een bezem en begon te vegen. Gene raakte steeds meer ontsteld. Tenslotte zei hij tegen het laatste aapje: ”Dhakan, dans eens, ik zou het je zo graag zien doen!”
Toen begon het aapje op handen en voeten rond te dansen. Gene keek nu echt ontzet toe en zei met bijna stokkende stem: ”Beste vriend! De loop der dingen is soms werkelijk moeilijk te begrijpen! Nu veranderen mensen al in apen!”
“Mij verbaast dat niets, ”zei Deze, ”In aanmerking genomen dat goud ook in zand heeft kunnen veranderen!”
Toen Gene deze woorden hoorde, begon het hem langzaam te dagen: ”Ach daar gaat het dus om, je wilt wraak nemen, ”dacht hij.
Nu bleef hem niets anders over dan met een vuurrood gezicht te bekennen: ”Om eerlijk te zijn, je goud is helemaal niet in goud veranderd”
“En als ik jou moet zeggen hoe het werkelijk zit met je zoons,” sprak Deze, ”dan zijn ze helemaal niet in apen veranderd!”
De volgende dag bracht Gene de goudklompjes terug, en Deze gaf hem zijn drie montere zonen.
Dunzhu was opgehouden met vertellen. Het sprookje was afgelopen. Hij keek naar zijn broertje, deze lag stil en ademde wat harder. Hij sliep. Dunzhu lachte in zichzelf. Hij voelde zich moe. Hij trok zijn kleren uit en ging naast zijn broertje liggen. Hij ha besloten om te gaan slapen. Het was een vermoeiende dag geweest en deze rust kon hij wel gebruiken. Hij deed zijn ogen dicht en al snel sliep hij heel diep.
BHUTAN
Even was het licht, toen werd het weer donker. Na een tijdje werd het weer licht, eerst heel wazig maar langzaam werd het feller en scherper . Zijn ogen waren nu volledig open, hij keek naar het plafond. Toen hij wou opstaan, werd hij in zijn zij geduwd, zijn kleine broertje was tegen hem aangerold. Boos wou hij iets zeggen maar toen hij zag dat z’n broertje nog sliep, bedacht hij zich en stond op.
Hij stond in een grote kamer waar het hele gezin sliep. Zijn vader lag in het midden en snurkte luid. Zijn moeder was al opgestaan om de pap te berijden. Aan zijn voeten lag zijn twee jaar jongere broertje en daarnaast zijn twee zusjes. Hij gaapte en rekte zich uit. Hij liep naar het open gat in de muur dat als deur diende en liep via een oude trap naar beneden.
Ze sliepen boven omdat de Bhutanezen geloven dat boze geesten geen trappen kunnen lopen en omdat het vee beneden staat, maar de belangrijkste reden is dat de grond nogal ongelijk is.
Hij was beneden aangekomen en rook de pap al. Soms hielp hij zijn moeder met het maken van de pap, maar vandaag niet. Vandaag hoefde hij niet te helpen omdat het gister al een hele drukke dag was geweest. Gister was het namelijk ‘puja’.
Eens per jaar wordt de puja gehouden De puja dient om de kwaadwillende geesten in en om het huis weg te jagen. Er waren lama’s en monniken ingehuurd die de ceremonie uitvoerden. De ceremonie duurde van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat. Hij had de hele dag op de grond in de kamer gezeten en gezongen en gebeden uitgesproken, onder begeleiding van grote trommels en hoorns. Op het eind van de dag werd er een klein standbeeldje van deeg, textiel en bladeren gemaakt en die werd ver buiten het huis gezet. Hiermee had het de kwade geesten meegenomen. De verdere dag werden rondom het huis verticale gebedsvlaggen geplaatst, waarop bepaalde gebeden staan, die door de wind worden meegenomen om het huis te beschermen. De vlaggen waren ingewijd met rook van smeulende conifeertakken. De hele familie was erbij geweest, opa, oma, neven, nichten en vrienden en bekenden.
“Goedemorgen.”
“Uhw, oh, ja, ook goedemorgen.”
Hij was uit zijn gedachtegang ontwaakt. Zijn moeder keek hem raar aan maar boog zich toen weer over de pap. De pap was van geroosterde en gemalen gerst gemaakt die ze tsampa noemden.
Hij ging aan tafel zitten en keek voor zich uit. “Goed geslapen?”
“Ja mam.” Was het antwoord. “Goed, maar je bent wel vroeg op.”
“Ja.”
“Goedemorgen.” Zijn vader was ook opgestaan en naar beneden gegaan.
“Hee, Dunzhu. Goed geslapen?”
Weer hetzelfde antwoord: “Ja.”
“Vandaag is de grote dag, maar je bent wel stil.” Ging zijn vader door.
Dat was waar, vandaag zou hij met de priester van het klooster spreken en hij zou waarschijnlijk in het klooster gaan wonen. Een klooster heette in Bhutan dzong. De dzongs waren afgeleid van de Tibetaanse kloosters, maar ze hadden toch een duidelijk eigen karakter. Het waren meer vestingen om binnenvallende Tibetaanse legers te weerstaan dan uitsluitend kloosters. De functie van een dzong was tweeledig:
-Een deel was bestemd voor wereldlijke zaken, bijvoorbeeld te vergelijken met een stadshuis.
-En het andere deel was voor religieuze zaken.
“Zeg Dunzhu, kun jij even je broertje en je zusjes wekken, we gaan eten.”
“Okee, is goed.” Was het antwoord en binnen een paar minuten zat de hele familie aan tafel.
De tsampa was niet zoet en de thee al helemaal niet. Er zat zout en yakboter bij en het was lauw, dat was gebruikelijk. Aan tafel was het een tijdje stil tot zijn kleine broertje Gene zij: “Ga je echt weg?”
“Nee, als ik wegga dan duurt het nog wel even, maar het is nog niet zeker of ik in dat klooster ga wonen.” Was het antwoord van Dunzhu. Toen viel er weer een stilte.
“Mag ik nog wat?” Vroeg kleine zusje Zhaxi. “Nee sorry,” antwoordde zijn moeder, ”het is op.” Het meisje keek beteuterd.
Dunzhu was de geiten aan het verzorgen. Hij borstelde ze en gaf ze te drinken. Het was nog vroeg in de ochtend. Toen hij klaar was liep hij naar binnen. Zijn moeder was de was aan het doen op een houten wasbord.
Zijn was een brief aan het lezen van de priester die ze vandaag in de loop van de dag zouden ontmoeten in een dzong dicht bij de Himalaya.
Dunzhu wierp er een blik op maar hij kon nog niet zo goed lezen dus hij begreep er niets van, maar dat zou niet lang meer duren want in het dzong zou hij leren lezen en schrijven.
“Zo zoon, ben je klaar voor?” Zijn vader keek op van zijn brief en vervolgde:
“Je moeder heeft je mooiste kleed gewassen, trek die maar vast aan want we vertrekken over een half uurtje.”
“Okee.” Dunzhu liep naar boven waar al z’n kleren lagen. Het was een heuvelachtige reis van zijn dorp naar de stad waar het dzong lag. Hij en zijn vader zouden er te voet naar toe gaan en het zou ongeveer twee en een half uur duren.
Hij opende de kast en pakte zijn gewaad eruit. Het was een mooi gewaad, het mooiste dat hij had. Het had een diep rode kleur en het was versierd met mooie vormen die als kunst werden beschouwd. Iedereen in Bhutan droeg dit soort kleren. In de warme zomer met een korte rok en in de koude winter met een lange broek. Vrouwen droegen er veel sieraden bij, maar mannen niet. Hij deed zijn gympen aan en alles was compleet. Een spiegel hadden ze niet maar beneden lag een plasje water, daar kon hij in kijken.
Het zwarte haar met de donkere diepe ogen, de rode mantel met de prachtige versiering, de broek met de gympen. Toen kwamen er kringen in het water. En kleintje die snel groter werd en daarna volgde velen. Hij kon ze niet tellen. De kringen waren veroorzaakt door een druppel. Het zou toch niet gaan regenen? Hij stak zijn hand uit, maar haalde hem droog weer terug. Wat was het dan? Snel kwam hij erachter. Het was een druppel uit zijn nog natte haar geweest. Hij streek zijn haar naar achter en liep weer naar binnen.
“Ben je zover? Dan gaan we.” Kwam zijn vader hem tegemoet.
“Ja, zal ik het eten klaar maken?” Zei Dunzhu. “Nee, dat heb ik al gedaan was het antwoord, “zullen we dan nu gaan?”
“Dat is goed.” Dunzhu gaf zijn moeder een zoen.
“Zul je wel voorzichtig zijn?” Drukte deze hem op het hard.
“Ja mam, ik zal voorzichtig zijn.”
“Okee, dan is ’t goed tot ziens en een goede reis gewenst.”
“Doeg mam.” Met deze woorden draaide hij zich om en liep naar buiten.
Onderweg was het lekker weer, het was mei dus veel regen was er niet in deze tijd van het jaar. De regentijd was vaak van juni tot september. De verschillen van temperatuur tussen dag en nacht waren behoorlijk groot. Overdag was het 24 graden en ’s nachts 4 graden. Gelukkig zouden ze voor het vallen van de nacht al thuis zijn.
“Kijk daar.” Zei zijn vader opeens. Hij wees naar de hoge toppen van het Himalaya gebergte. Dunzhu wist dat zijn vader van bergen hield. Soms kon hij uren weg zijn en dan bleek dat hij naar de machtige bergen van de Himalaya keek.
Dunzhu keek ook, hij zou wel eens dichterbij willen komen, maar dat mocht niet van zijn vader, dat was gevaarlijk.
Stil liepen ze verder, enige kilometers verwijderd van hun doel.
Zijn vader had sinds de bergen niets meer gezegd, maar nu had hij weer een aanleiding gevonden:”Je weet dat als je er voor kiest om in dat dzong te gaan studeren, dat je ons niet zo vaak meer zult zien.”
Even was het stil.
“Ik zou wel trots op je zijn als jij later een priester zou worden, maar ik zal je wel missen als je kiest voor het dzong.”
Weer die stilte.
“Je weet dat je in een dzong aan veel regels gebonden bent, je brengt de hele dag door met de andere jongens van jou groep en je zult hard moeten werken.”
De voetstappen van Dunzhu werden zwaarder alsof hij besefte wat hem te wachten stond. Wat zijn vader zei was waar, je moest hard werken, je was aan veel regels gebonden en je bracht heel veel tijd door met de jongens van de groep. Wat als de jongens hem niet zouden mogen? Of wat als bleek dat hij niet voor dit vaak gemaakt was? Op deze vragen had hij geen antwoord. Hij zou veel achter laten als hij zou gaan. Zijn broertje, zijn zusjes en zijn vader en moeder. Maar het belangrijkste was: de liefdevolle sfeer in huis. Er zouden daar geen mensen zijn die hem als zijn zoon zouden behandelen.
Ja het was een grote beslissing, maar er waren natuurlijk ook genoeg voordelen om wel te gaan. Hij zou veel leren en misschien wel priester kunnen worden. Hij zou misschien veel vrienden maken en plezier met ze kunnen maken.
Zij vader keek hem schuin aan. Hij had gezien dat zijn zoon zat te peinzen. Een glimlach verscheen op zijn gezicht en hij keek weer naar voren, daar waar misschien wel zijn zoons toekomst lag.
Ze waren er nu bijna. Het dzong was al in zicht. “Kijk, zie je het dzong?” Zei Dunzhu’s vader. “Ja, het is groter dan ik dacht.” Even vertraagde de pas van Dunzhu. Het was bijna een klein paleisje. Hij had nog nooit van z’n leven een dzong gezien. Het zag er in eerste instantie uit als een heel groot huis met mooie kleuren, maar toen hij dichterbij kwam was het echt gigantisch.
Het huis had wel vijf daken en het waren ongeveer vier huizen in elkaar. Er waren zoals in geen enkel huis geen glazen ramen maar openingen in de muur met houten luiken ervoor. De hoofdentree was een gigantische stenen trap met aan weerszijde planten en een enkele boom.
Boven aan de trap stond de priester. De leerlingen hadden les rond dit tijdstip dus die kreeg hij nog niet te zien. De priester liep rustig naar beneden. Hij was al wat ouder, een jaar of zestig, vijfenzestig. Hij droeg een lang bruin rood gewaad tot aan zijn voeten met daaronder zijn witte gympen.
“Hallo en welkom in ons dzong.” Sprak de priester met een glimlach. Dunzhu wist niet wat hij moest zeggen en maakte daarom een bescheiden buiging. “Ha ha ha, nee dat hoeft niet hoor jongen. Dunzhu was het niet?”
“Ja.”
“Hij is wat verlegen,” kwam zijn vader tussen beiden, “ maar hij zal U niet teleur stellen.”
De priester glimlachte en keek goedkeurend naar de jongen.
“Zal ik jullie dan nu alleen laten?” Vroeg Dunzhu’s vader.
“Ja dat is goed, U kunt in ons dzong wel wachten als U dat wild.”
Dunzhu’s vader knikte en begaf zich naar binnen.
Een tijdje liepen de priester en Dunzhu naast elkaar zonder wat te zeggen. Ze liepen om het dzong heen zodat Dunzhu het van alle kanten kon bekijken. Nu hij van zo dichtbij keek kon hij zien dat er in het dzong een paar binnenplaatsen waren.
“Goedemorgen.” Een man was langs gelopen. Waarschijnlijk werkte hij hier. De priester groette terug en ze liepen verder.
“Zag je die man?” Zei de priester opeens. “eeuh, ja.” Zei de overdonderde Dunzhu.
“Dat wordt waarschijnlijk jouw leraar. Tenminste, als je besluit hier te blijven. En dat is waarvoor je kwam. Je weet wat we hier zoal doen. We werken hier, leren, bidden en we proberen je een wijze les voor het leven mee te geven.
Kijk, het is niet zo van ik leer wel wat, haal m’n diploma en ga weer. Nee, wat je hier leert is de zin van het leven, zoals Boeddha ons vertelt. Je weet dat hij zo’n tweeduizend-vijfhonderd jaar geleden leefde, maar ken je ook zijn levens weg?”
Voor het eerst kwam Dunzhu aan het woord, zij het niet voor lang want zijn korte antwoord was:”Nee.”
“Ohw, nou dat zal ik je dan vertellen want dat is iets wat je beslist hoort te weten op deze school.
Nou, zijn verhaal begint dus tweeduizend-vijfhonderd jaar geleden in India aan de voet van de Himalaya.
Daar werd een jongen geboren genaamd: Siddhartha Gautama, die later bekend zou worden als Boedda. In het Sanskriet betekend dat de Verlichte of de Ontwaakte. Volgens de overlevingen was zijn vader, Suddhodhana, vorst der Shakya’s, die behoorde tot de katste der Kshatriya’s (de strijders). Siddharta werd uit de rechter zijde van zijn moeder Maya geboren, die staande beviel. Op wonderbaarlijke wijze stond Siddharta direct na zijn geboorte op, zette zeven stappen en sprak de woorden:“Dit is mijn laatste geboorte. Hierna zal ik niet wedergeboren worden.”
Dunzhu luisterde stil. Ze waren inmiddels al weer aan de voorkant van het dzong maar hij merkte het niet. De priester vervolgde:
“Siddharta leefde een zeer beschermd leven als koningszoon en huwde toen hij negentien jaar oud was met zijn nicht Yashodhara. Aan niets ontbrak het hem: een leven in luxe een fantastische toekomst als kroonprins en een goed huwelijk. Maar tijdens vier uitstapjes in het koningklijk park zag hij vanuit zijn rijtuig vier menseb=n die hem in de war brachten. Dat warenachtereenvolgens een bejaarde man, stijf en gebogen van ouderdom; een zieke, overdekt met zweren en rillend van koorts; een dode die naar een crematieplaats gedragen werd; en tot slot een asceet, die leefde van aalmoezen.
Dez vier gebeutenissen maakte enorme indruk op Siddharta, die nog nooit geconfronteerd was met lijden. Zijn wagenmenner vertelde hem dat ouderdom, ziekte en dood het onontloopbare lot waren van ieder mens. Dit zette Siddharta aan het denken. Juist het besef dat hij in overvloed leefde, begon aan hem te knagen, en het idee dat alles vergangkelijk was, dat alles waar hij van hield voorbij zou gaan, deed hem twijfellen aan het bestaan.
Siddharta kon daarna geen vreugde meer vinden in het luxe paleisleven. Zelfs de geboorte van zijn zoon Rahula kon daar niets aan veranderen. Hij besloot op zoek te gaan naar een antwoord op al zijn vragen. De ontmoeting met de asceet had hem op een idee gebracht dat hij dit alleen zou kunnen ontsluierendoor te zwerven door de wereld.”
De priester keek Dunzhu streng aan. “Snap je wat ik tot nu heb verteld?” Vroeg hij toen.
“Ja, maar waarom zou hij gaan zoeken naar de zin van het leven? Dat is voor iedereen anders en bovendien zijn er genoeg mensen die dat niet doen en toch gelukkig zijn.” Zei Dunzhu.
“Kijk,” begon de priester, “Siddharta was ook geen normaal mens als wij dat zijn. Hij zei toen hij geboren werd ook dat hij niet wedergeboren zou worden, hij was dus maar een keer op aarde om de mensen de zin van het leven te leren.”
“Maar als hij de zin van het leven dan had gevonden, waarom vertelde hij dat dan niet aan de mensen?” Vroeg Dunzhu daarop. “Zoals ik al zei was Siddharta was geen normaal mens, Hij kon zijn ontdekking dan ook niet aan normale mensen uitleggen. Hij had wel volgelingen gekregen maar zelfs zij konden hem niet begrijpen. Vanaf het moment dat hij dus was gaan zwerven en bedelen als een monik nam hij les in meditatie en yogabij twee Hindoestische wijzen. Maar na zes jaar van zelfkwelling kwam hij erachter dat dit niet de weg was.
Hij besloot toen hij aangekomen was in de buurt van de plaats Gaya in de staat Magadha in Noordoost-India onder een boom te gaan zitten ne niet op te staan voordat hij inzicht had gekregen in het raadsel van het bestaan van de mensheid.”
Zonder het in de gaten te hebben was de priester weer vollop aan het vertellen:”Mara, de geest van de wereldlijke zaken en het vleselijke genoegen, deed verwoede pogingen om Siddharta te mislijden en van zijn verlichting af te houden. Toen zij daar zelf niet in slaagde, stuurde zij haar drie beeldschone dochters, Verlangen, Genot en Hardstocht, die hem op alle mogelijke manieren uit zijn concentratie probeerden te halen. Siddharta raakte daarop slechts met zijn rechter hand de aarde aan om deze als getuige te roepen voor zijn goede daden. De aarde, in het oude Hindoeisme zijn alle natuurfenomenen godheden, dus ook de aarde, verscheen inderdaad als getuige en getuigde voor Siddharta. Mara kon niets anders doen dan de strijd opgeven. Siddharta zonk vervolgens steeds dieper weg in zijn meditatie en op de negenenveertigste dag kreeg hij het ultieme inzicht in de oorzaken van de lijden van de mensheid. Hij was een verplicht persoon geworden, een Boeddha, en kon daarom de aardse wereld achter zich laten. Toch besloot hij, op aandringen van de goden, op de aarde te blijven om zijn ideeen aan de mensheid te verkondiggen. De Boeddha betwijfelde of de mensen wel zouden kunnen bevatten wat hij na zoveel jaren zoeken had leren inzien. Toch dacht hij dat er wel een iemand moest zijn die hem kon begrijpen en hij ging opzoek. Zijn eerste volgelingen waren vijf asceten. De Boeddha rijsde door geheel Noord-Indiaen kreeg steeds meer volgelingen, zij stonden onder begelijding van Boeddha’s belangrijkste leerlingen: Ananda, Maudgalyayana en Shariputra. De organisatie was al snel hierarchisch georganiseerd. De monniken zwieven rond en verkondigden leer. In ruil voor hun verhalen en goede daden kregen zij aalmoezen en eten van de bevolking, want zelf mochten zij niets bezitten. Toen Boeddha na vele jaren rijzen tachtig jaar oud was, voelde hij zijn eind naderen. Hij liet zjin geliefde leerlingen bij zich komen ne na zijn laatste prediking stierf hij. Na zijn dood werd hij meteen heilig verklaard. De stoffelijke resten werden verdeeld over acht stammen en er werden tien herinneringsmonumenten gebouwd. Die monumenten stonden symbool voor het boeddhisme.”
Een hele tijd bleef het stil. Ze hadden nu ongeveer drie rondjes om het dzong gelopen en ze waren nu bijna weer bij de ingang.
De priester keek Dunzhu met een lachje aan. “Dat was het verhaal van Boeddha, vond je ’t mooi?”
“Ja” Was het antwoord van Dunzhu.
“Kom we gaan naar binnen, daar wacht je vader. Dan kunnen we bespreken of je nouw naar deze school wil of niet.”
Dunzhu was alweer bijna vergeten dat ze daarvoor waren gekomen, maar hij knikte en liep de grote trap op die toegang tot het dzong.
“Zo, is het je bevallen zoon?”
Ze zaten nu met zijn drien rond een tafeltje in een kleine ruimte waar de verf nodig verniewd moest worden.
“Natuurlijk is er ook ruimte voor het leren werken op het land.”
De priester was druk aan het vertellen wat er op deze school voor activiteiten zouden plaatsvinden.
“Naast het leren en werken zal het belangrijkste onderwerp van dit leerproces het leren leven zijn. Wij zullen ons best doen om onze leerlingen te laten begrijpen wat het leven inhoud ze zullen elkaar respecteren en helpen.” Dunzhu’s vader knikte begrijpelijk. “Ja,” sprak hij, “Dat vind ik ook erg belangrijk.”
Dunzhu had stil toegeluisterd. Tot nu toe vond hij het wel wat. Het idee om de eesrt van de familie te zijn die een serieuse oplijding zou krijgen tot misschien wel priester. Het was natuurlijk niet suidelijk of de andere dat ook zouden doen.
Zijn broertje zeker niet, die was veel te druk. Hij zou nooit het geduld kunnen hebben om priester te worden. Dunzhu was zo in gedachten verzonken dat hij een deel van het gesprek had gemist en de voor hem bedoelde vraag niet had gehoord.
“Dunzhu, versta je mij?” Het was zijn vader die dat vroeg.
“Ja, ja ik lette even niet op.”
“Ohw, okee ik zal de vraag herhalen,” sprak nu de priester. “Wat zou je ervan vinden om op deze school te komen?”
Dunzhu was nog al overdondert, maar hij wist wel wat hij wou.
“Ja, ik zou wel willen komen.” Kwam er stotterend uit.
“Nou, als je nu met me naar buiten loopt dan kun je je klas zien. Ze zijn op dit moment bezig met het werken op het land.
Dunzhu liep naar beneden en kwam na een paar meter lopen bij het land aan. Het was een grote wijde naast het dzong, hij had het niet gezien toen hij al die rondjes had gelopen, maar toen was hij waarschijnlijk te verdiept in het verhaal.
Op het lang was een groep van een stuk of veertig jongens aan het werk. Een man gaf adviezen en hielp hier en daar, dat was de meester. “Hee,” zei Dunzhu, “is dat niet die man die ons goedemorgen zei?”
“Ja Dunzhu, ik zei toch al dat dat je meester zou worden.”
Dunzhu keek rond. De jongens zagen er aardig uit, maar ze waren druk aan het werk, dus tijd voor een praatje was er niet.
“Kom maar mee dan laat ik je nog de lokalen zien.” De priester wenkte naar binnen.
De lkalen waren allemaal het zelfde, maar wel mooi. De verf mocht overal wel een likje krijgen want de muurschilderingen waren een beetje vervaagd. Er stonden een paar banken waar de jongens aan zouden zitten voor de rest een bord en eenn bureau voor de meester.
Na de rond lijding werd nog wat gepraat en er werd besloten dat hij bij ingang van volgend jaar er bj zou komen. Dat duurde nog wel even maar Dunzhu had ’t er voor over. Hij had dan een jaar gemist maar dat maakte volgens de priester niet veel uit.
Toen het al tegen de namiddag liep besloot Dunzhu’s vader te vertrekken. Alles was afgerond en Dunzhu zou begin september
Hier terug keren.
Onderweg was het lang stil. Ze hadden nu al ruim een uur gelopen zonder wat te zeggen. Dunzhu wou dat het al september was. Hij was benieuwd hoe het daar zou gaan. Hij vond het wel jammer dat hij zijn ouders, broertje en zusje niet meer zou zien, maar in de winter rond december en in de zomer rond augustus zou hij voor een paar weken weer thuis zijn.
“Wat zal je moeder zeggen?” Deze zin leek van ver te komen, van heel ver dus Dunzhu wist even geen antwoord te geven. Toen de vraag na een tijdje eindelijk was doorgedrongen zei hij: “Ik weet ’t niet.”
Zijn vader keek weer naar voren. Het was ook een vraag waar niemand nog antwoord op kon geven. Ze liepen weer verder. Een lange saaie weg die achter ze lag en een lange saaie weg die voor ze lag. Het zou nog ongeveer anderhalf uur duren voor ze het thuisfront weer hadden berijkt.
Thuis aten ze dit keer geen tjampa, maar vlees met groenten. Eigenlijk mocht in Bhutan niet gejaagt worden maar toch was vlees zeer populair. Het vlees was gekookt. Ze roosterden het vlees nooit omdat ze dachten dat daar hoofdpijn van zou komen. De groenten werd altijd uit China geimporteerd want Bhutan had niet zo’n vruchtbare grond. De groente bestond uit paddestoelen en isTse. IsTse was een slade met veel ragouts erin.
Dunzhu hield hier altijd heel erg van. Zijn kleine broertje keek hem onophoudelijk aan, alsof hij het uit zijn hoofd wilde staren om naar het dzong te gaan, maar hij zei niets. Hji had al van zijn moeder gehoord dat Dunzhu zou gaan dus hij was erg bedroefd. Dunzhu kon het altijd goed vinden met zijn broertje, met zijn zusjes ook maar de afstand tussen hun was gewoon groter. Aan tafel werd tot Dunzhu opluchting niet gesproken over zijn besluit. Zonder dat er boeiende gesprekken waren ontstaan waren ze al weer met het toetje bezig. Het toetje was Desi. Desi was gekookte rijst met suiker en krenten erbij. Ook dat vond Dunzhu heerlijk. Hij zou bijna denken dat ze dat speciaal voor hem hadden gemaakt.
Na het eten was het al later dan normaal, dat kwam doordat de reis van Dunzhu en zijn vader wat was uitgelopen.
“Dunzhu, kun jij even je broertje in bed stoppen? Het is al wat later en hij is moe.”
“Okee mam.” Dunzhu liep met zijn broertje naar boven en legde hem in bed.
“Waarom ga je nou weg?” Zijn broertje begon nu met het klagen.
“Nou kijk, ik kan hiet toch niet altijd blijven? Ik wil ook dingen leren zodat ik later iets kan in mijn leven. Als jij iets groter bent dan wil jij dat vast ook.”
“Nee, dat wil ik nooit. En jij moet ook hier blijven.”
Dunzhu zuchte. “Luister, dit is gewoon het bste voor mij. En ik zal je heus nog wel eens zien hoor. Nou zal ik je dan een sprookje vertellen?”
“Okee.” Zijn broertje was toch niet helemaal blij maar Dunzhu wist dat hij gewoon nog te jong was om het te begijpen.
“Vroeger, lang, lang geleden,” begon Dunzhu, “waren er twee goede vrienden, Deze en Gene. Op een dag moest Deze voor een belangrjike aangelegenheid een verre reis maken, die hem enige tijd van huis hield. Aangezien hij geen vrouw meer had, ging hij voor zijn vertrek naar Gene en vertrouwde hem een grote aarden kruik vol met goudklompjes toe.
Toen deze vertrokken was, liet Gene onophoudelijk de goudklompjes door zijn handen lopen. Hij kon zich helemaal niet meer van de aarden kruik losmaken en tenslotte had hij het glanzende goud zijn goede hart volledig in verwarring gebracht.
Tenslotte keerde Gene de kruik om en vulde die in plaats van met goudklompjes met zand.
Al na een paar dagen kwam Deze van de reis de terug. Hij bezocht Gene om hem te bedanken: ”Waarde vriend, je hebt goed op mijn kruik goud gepast. Hoe moet ik je dat vergelden?” Maar Gene trok een heel bedroeft gezicht: ”Ach beste vriend van me, er is een groot ongeluk gebeurd. Nadat je vertrokken was, is het goud plotseling in zandkorrels veranderd.”
Met deze woorden gaf hij deze de kruik. “Dat is toch wel heel vreemd, ”dacht Deze bij zichzelf. ”Hoe is het mogelijk dat goud zomaar in zand veranderd? Maar wacht eens, ouwe jongen, dat zal wel oplichterij van jezelf zijn.”
Deze verborg heel goed zijn gedachte en deed heel verbaasd. “Werkelijk? Dat is wel een heel betreurenswaardige zaak. Nu is misschien mijn hele rijkdom verdwenen!”
“Ja,” antwoordde Gene, ”Ik vind het ook volkomen onverklaarbaar! Misschien is je rijkdom inderdaad weg!”
Deze nam zijn kruik met zandkorrels mee. “laten we maar eens afwachten, ”dacht hij op de terugweg bij zichzelf.
Een paar dagen later moest Gene wegens dringende zaken op reis. Voordien bracht hij zijn drie zoons bij Deze, met het verzoek goed op de deugnieten te passen. Toen gene weg was, ging Deze naar de markt en kocht drie aapjes.
Hij gaf ze precies dezelfde namen als de zonen van Gene: Zhaxi, Luosang en Dhakan. Iedere dag hield hij zich met de apen bezig en leerde hen de kamer vegen, thee te serveren en te dansen...Omdat apen leergierige dieren waren, hadden ze alles vlug door. Kort voordat Gene zou terugkeren, nam Deze de drie knapen en bracht hen bij buren onder.
Het eerste wat Gene deed was bij Deze langs gaan om zijn zonen af te halen. Toen Gene binnen kwam, strekte Deze zijn armen naar hem uit en zei heel bedroefd: ”Ach beste vriend, wat een vreselijk ongeluk is er gebeurd! Nauwelijks was je op reis of je zoons zijn de een na de ander in apen veranderd!”
Geschrokken stamelde Gene: ”Dat kan toch niet waar zijn.”
“Jawel, jawel, ”zei Deze, ”Als je het niet gelooft, roep ze dan maar eens bij hun naam!”
“Zhaxi,” riep Gene, ”Breng me een kop thee!”
Inderdaad schonk het aapje een kop thee in en overhandigde hem die. Gene wilde het nog altijd niet geloven, daarom beval hij het volgende aapje: ”Luosang, veeg de kamer!”
Inderdaad pakte het aapje met beide poten een bezem en begon te vegen. Gene raakte steeds meer ontsteld. Tenslotte zei hij tegen het laatste aapje: ”Dhakan, dans eens, ik zou het je zo graag zien doen!”
Toen begon het aapje op handen en voeten rond te dansen. Gene keek nu echt ontzet toe en zei met bijna stokkende stem: ”Beste vriend! De loop der dingen is soms werkelijk moeilijk te begrijpen! Nu veranderen mensen al in apen!”
“Mij verbaast dat niets, ”zei Deze, ”In aanmerking genomen dat goud ook in zand heeft kunnen veranderen!”
Toen Gene deze woorden hoorde, begon het hem langzaam te dagen: ”Ach daar gaat het dus om, je wilt wraak nemen, ”dacht hij.
Nu bleef hem niets anders over dan met een vuurrood gezicht te bekennen: ”Om eerlijk te zijn, je goud is helemaal niet in goud veranderd”
“En als ik jou moet zeggen hoe het werkelijk zit met je zoons,” sprak Deze, ”dan zijn ze helemaal niet in apen veranderd!”
De volgende dag bracht Gene de goudklompjes terug, en Deze gaf hem zijn drie montere zonen.
Dunzhu was opgehouden met vertellen. Het sprookje was afgelopen. Hij keek naar zijn broertje, deze lag stil en ademde wat harder. Hij sliep. Dunzhu lachte in zichzelf. Hij voelde zich moe. Hij trok zijn kleren uit en ging naast zijn broertje liggen. Hij ha besloten om te gaan slapen. Het was een vermoeiende dag geweest en deze rust kon hij wel gebruiken. Hij deed zijn ogen dicht en al snel sliep hij heel diep.
Thuis aten ze dit keer geen tjampa, maar vlees met groenten. Eigenlijk mocht in Bhutan niet gejaagt worden maar toch was vlees zeer populair. Het vlees was gekookt. Ze roosterden het vlees nooit omdat ze dachten dat daar hoofdpijn van zou komen. De groenten werd altijd uit China geimporteerd want Bhutan had niet zo’n vruchtbare grond. De groente bestond uit paddestoelen en isTse. IsTse was een slade met veel ragouts erin.
Dunzhu hield hier altijd heel erg van. Zijn kleine broertje keek hem onophoudelijk aan, alsof hij het uit zijn hoofd wilde staren om naar het dzong te gaan, maar hij zei niets. Hji had al van zijn moeder gehoord dat Dunzhu zou gaan dus hij was erg bedroefd. Dunzhu kon het altijd goed vinden met zijn broertje, met zijn zusjes ook maar de afstand tussen hun was gewoon groter. Aan tafel werd tot Dunzhu opluchting niet gesproken over zijn besluit. Zonder dat er boeiende gesprekken waren ontstaan waren ze al weer met het toetje bezig. Het toetje was Desi. Desi was gekookte rijst met suiker en krenten erbij. Ook dat vond Dunzhu heerlijk. Hij zou bijna denken dat ze dat speciaal voor hem hadden gemaakt.
Na het eten was het al later dan normaal, dat kwam doordat de reis van Dunzhu en zijn vader wat was uitgelopen.
“Dunzhu, kun jij even je broertje in bed stoppen? Het is al wat later en hij is moe.”
“Okee mam.” Dunzhu liep met zijn broertje naar boven en legde hem in bed.
“Waarom ga je nou weg?” Zijn broertje begon nu met het klagen.
“Nou kijk, ik kan hiet toch niet altijd blijven? Ik wil ook dingen leren zodat ik later iets kan in mijn leven. Als jij iets groter bent dan wil jij dat vast ook.”
“Nee, dat wil ik nooit. En jij moet ook hier blijven.”
Dunzhu zuchte. “Luister, dit is gewoon het bste voor mij. En ik zal je heus nog wel eens zien hoor. Nou zal ik je dan een sprookje vertellen?”
“Okee.” Zijn broertje was toch niet helemaal blij maar Dunzhu wist dat hij gewoon nog te jong was om het te begijpen.
“Vroeger, lang, lang geleden,” begon Dunzhu, “waren er twee goede vrienden, Deze en Gene. Op een dag moest Deze voor een belangrjike aangelegenheid een verre reis maken, die hem enige tijd van huis hield. Aangezien hij geen vrouw meer had, ging hij voor zijn vertrek naar Gene en vertrouwde hem een grote aarden kruik vol met goudklompjes toe.
Toen deze vertrokken was, liet Gene onophoudelijk de goudklompjes door zijn handen lopen. Hij kon zich helemaal niet meer van de aarden kruik losmaken en tenslotte had hij het glanzende goud zijn goede hart volledig in verwarring gebracht.
Tenslotte keerde Gene de kruik om en vulde die in plaats van met goudklompjes met zand.
Al na een paar dagen kwam Deze van de reis de terug. Hij bezocht Gene om hem te bedanken: ”Waarde vriend, je hebt goed op mijn kruik goud gepast. Hoe moet ik je dat vergelden?” Maar Gene trok een heel bedroeft gezicht: ”Ach beste vriend van me, er is een groot ongeluk gebeurd. Nadat je vertrokken was, is het goud plotseling in zandkorrels veranderd.”
Met deze woorden gaf hij deze de kruik. “Dat is toch wel heel vreemd, ”dacht Deze bij zichzelf. ”Hoe is het mogelijk dat goud zomaar in zand veranderd? Maar wacht eens, ouwe jongen, dat zal wel oplichterij van jezelf zijn.”
Deze verborg heel goed zijn gedachte en deed heel verbaasd. “Werkelijk? Dat is wel een heel betreurenswaardige zaak. Nu is misschien mijn hele rijkdom verdwenen!”
“Ja,” antwoordde Gene, ”Ik vind het ook volkomen onverklaarbaar! Misschien is je rijkdom inderdaad weg!”
Deze nam zijn kruik met zandkorrels mee. “laten we maar eens afwachten, ”dacht hij op de terugweg bij zichzelf.
Een paar dagen later moest Gene wegens dringende zaken op reis. Voordien bracht hij zijn drie zoons bij Deze, met het verzoek goed op de deugnieten te passen. Toen gene weg was, ging Deze naar de markt en kocht drie aapjes.
Hij gaf ze precies dezelfde namen als de zonen van Gene: Zhaxi, Luosang en Dhakan. Iedere dag hield hij zich met de apen bezig en leerde hen de kamer vegen, thee te serveren en te dansen...Omdat apen leergierige dieren waren, hadden ze alles vlug door. Kort voordat Gene zou terugkeren, nam Deze de drie knapen en bracht hen bij buren onder.
Het eerste wat Gene deed was bij Deze langs gaan om zijn zonen af te halen. Toen Gene binnen kwam, strekte Deze zijn armen naar hem uit en zei heel bedroefd: ”Ach beste vriend, wat een vreselijk ongeluk is er gebeurd! Nauwelijks was je op reis of je zoons zijn de een na de ander in apen veranderd!”
Geschrokken stamelde Gene: ”Dat kan toch niet waar zijn.”
“Jawel, jawel, ”zei Deze, ”Als je het niet gelooft, roep ze dan maar eens bij hun naam!”
“Zhaxi,” riep Gene, ”Breng me een kop thee!”
Inderdaad schonk het aapje een kop thee in en overhandigde hem die. Gene wilde het nog altijd niet geloven, daarom beval hij het volgende aapje: ”Luosang, veeg de kamer!”
Inderdaad pakte het aapje met beide poten een bezem en begon te vegen. Gene raakte steeds meer ontsteld. Tenslotte zei hij tegen het laatste aapje: ”Dhakan, dans eens, ik zou het je zo graag zien doen!”
Toen begon het aapje op handen en voeten rond te dansen. Gene keek nu echt ontzet toe en zei met bijna stokkende stem: ”Beste vriend! De loop der dingen is soms werkelijk moeilijk te begrijpen! Nu veranderen mensen al in apen!”
“Mij verbaast dat niets, ”zei Deze, ”In aanmerking genomen dat goud ook in zand heeft kunnen veranderen!”
Toen Gene deze woorden hoorde, begon het hem langzaam te dagen: ”Ach daar gaat het dus om, je wilt wraak nemen, ”dacht hij.
Nu bleef hem niets anders over dan met een vuurrood gezicht te bekennen: ”Om eerlijk te zijn, je goud is helemaal niet in goud veranderd”
“En als ik jou moet zeggen hoe het werkelijk zit met je zoons,” sprak Deze, ”dan zijn ze helemaal niet in apen veranderd!”
De volgende dag bracht Gene de goudklompjes terug, en Deze gaf hem zijn drie montere zonen.
Dunzhu was opgehouden met vertellen. Het sprookje was afgelopen. Hij keek naar zijn broertje, deze lag stil en ademde wat harder. Hij sliep. Dunzhu lachte in zichzelf. Hij voelde zich moe. Hij trok zijn kleren uit en ging naast zijn broertje liggen. Hij ha besloten om te gaan slapen. Het was een vermoeiende dag geweest en deze rust kon hij wel gebruiken. Hij deed zijn ogen dicht en al snel sliep hij heel diep.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
B.
B.
mooi, maar wat had dit met aardrijkskunde te maken?
17 jaar geleden
Antwoorden