Verzorging
Thema 3
Thema 3
Je uiterlijk
NAAM: IRENE PETERS
LEEFTIJD: 14 JAAR
KLAS: 1 D
Inhoudsopgave
Opdracht 2, 4, 5 en Basisstof 1. Blz. 3
Opdracht 6 en vervolg opdracht 5. Blz. 4
Opdracht 7. Blz. 5
Opdracht 8. Blz. 6
Opdracht 9, 10, 11 en Basisstof 2. Blz. 7
Opdracht 12 en vervolg opdracht 11. Blz. 8
Opdracht 13 en 14. Blz. 9
Opdracht 15 en 16 en Basisstof 3. Blz. 10
Opdracht 17 en vervolg opdracht 16. Blz. 11
Opdracht 18. Blz. 12
Opdracht 19 en Basisstof 4. Blz. 13
Opdracht 20 en 21. Blz. 14
Opdracht 22. Blz. 15
Opdracht 23, 24 en Basisstof 5. Blz. 16
Opdracht 25. Blz. 17
Opdracht 26. Blz. 18
Opdracht 27, 28 en Basissrof 6. Blz. 19
Opdracht 29, 30 en 31. Blz. 20
Verrijkingsstof 2 opdracht 1. Blz. 21
Verrijkingsstof 5 opdracht 1. Blz. 22
D-toets. Blz. 23
D-toets. Blz. 24
D-toets. Blz. 25
Kookverslag: Sangria. Blz. 26
Vervolg kookverslag. Blz. 27
Affiche leefstijlziekte. Blz. 28
Opdracht 2 1. Ja, gezondheid is voor mij een waarde. 2. Als ik nu niet voor mijn gezondheid zorg, heb ik er later spijt van, en ik wil niet ziek worden. 3. Ik heb bij vraag 1 ‘ja’ ingevuld. 4. Laurien: “Ik wil gezond leven.” Marloes: “Ik wil gezond blijven leven.”
BASISSTOF 1 GEZONDHEID EN ZIEKTE
Opdracht 4
1. Gezondheid is lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn.
2. Welzijn is: je goed voelen.
3. Sociaal betekent: samen met andere mensen.
4. Als ik niet ziek ben en me goed voel.
5. Als ik goed kan nadenken en goed met iedereen kan opschieten.
6. Als ik veel vrienden heb.
7. ‘De mens is een eenheid’ wil zeggen: je lichaam, je geest en je omgeving hebben invloed op elkaar.
8. Als Aisha hoofdpijn heeft (lichaam) kan ze zich niet goed concentreren (geest). Na de spanning van het proefwerk is ze opgelucht (geest) en is de hoofdpijn (lichaam) over. Als de andere leerlingen (omgeving) naar Gilbert kijken wordt hij rood en gaan zijn handen trillen (lichaam). Als hij een compliment krijgt is hij trots, blij en opgelucht (geest).
Opdracht 5 1. Ziek: Hans is verkouden en gaat niet naar school. Hij zit op de bank en kijkt tv. 2. Ziek maar kan ook gezond zijn: Erik-Jan zit in een rolstoel. 3. Gezond: Patrick kan zich moeilijk aanpassen. Hij voelt zich na twee jaar nog niet thuis in zijn nieuwe klas. 4. Ziek: Perihan heeft astma. Astma is een ziekte aan de ademhalingsorganen. Ze kan alles doen, maar af en toe krijgt ze een aanval en heeft het dan flink benauwd.
Opdracht 6 1. Gezondheid en ziekte hebben niet voor iedereen dezelfde betekenis. De een voelt zich bijvoorbeeld ziek als hij verkouden is, de ander vindt het alleen ongemakkelijk. 2. Ik vind mezelf ziek als ik met griep en verkoudheid met een zwaar verstopte neus in bed lig.
Opdracht 9 1. Ik den het met Mischa eens omdat je als mens niet alleen leeft en je invloed hebt op andere mensen. 2. Ja. Als je geen rekening houdt met andere mensen houden die mensen ook geen rekening met jou, en zo raak je dan steeds meer vrienden kwijt.
Opdracht 10 1. Hoe je omgaat met je lichaam, je voeding, je rust, andere mensen en sexuele contacten. 2. Dieren, alcohol en andere drugs, criminaliteit, vrienden en andere mensen en m’n ouders. 3. Veiligheid in het verkeer, mijn sociale gedrag en veiligheid thuis. 4. Een leefstijl is de manier waarop je leeft, dus je gedrag. 5. Je kunt je conditie verbeteren door beweging, door je voeding en door niet te roken. 6. ‘Je bent zelf verantwoordelijk voor je gezondheid’ betekend: dat je zelf moet beslissen hoe je voor je gezondheid zorgt.
BASISSTOF 2 LEEFSTIJL EN LEEFSTIJLZIEKTEN
Opdracht 11
1. Leefstijlziekten zijn ziekten die gedeeltelijk veroorzaakt worden door je eigen gedrag.
2. Drie voorbeelden van leefstijlziekten zijn: ziekten aan hart en bloedvaten, aantasting van het gebit en sommige vormen van kanker.
3. Twee risicofactoren voor aantasting van het gebit zijn: snoepen en voedsel met weinig vezelstoffen.
4. –Longkanker; risicofactor: roken van tabac.
-Darmkanker; risicofactoren: veel vet en weinig vezelstoffen in de voeding.
-Huidkanker; risicofactoren: felle zon en zonnebank.
-leverkanker; risicofactor: gebruik van alcohol.
5. Je kunt niets veranderen aan de eigenschappen die je hebt meegekregen bij je geboorte.
Opdracht 12 1. Als het cholesterolgehalte van het bloed erg hoog wordt, wordt de laag cholesterol tegen bloedvatwand dikker en het bloedvat steeds nauwer. We noemen dat aderverkalking. 2. Bij iemand met aderverkalking kan een bloedvat verstopt raken. Een stukje van het hart of de hersenen krijgt geen bloed meer en sterft af. 3. Een herseninfarct of beroerte is het afsterven van een stukje van de hersenen. 4. Je merkt pas als je ouder wordt dat je aderverkalking hebt, doordat de laag in het bloedvat langzaam dikker wordt. Het duurt jaren voor de bloedvaten verstopt zijn. 5. Je kunt door je voeding de kans op hart- en vaatziekten verkleinen door minder te eten, minder vet en zout te gebruiken en door meer vezelstoffen te gebruiken. Vezelstoffen zitten in bruin en volkoren brood, in groenten en fruit. 6. Je kunt de kans op hart- en vaatzieken ook verkleinen door lichaamsbeweging, door niet te roken, matig te zijn met alcohol en door rust en ontspanning. 7. Als je spanningen niet aan kunt, kun je hulp zoeken, bijvoorbeeld bij je vrienden, je huisarts, je ouders of je mentor. 8. Stress betekent dat je te gespannen bent.
Opdracht 13 1. #1: gezondheid, #2: gezelligheid, #3: genieten, #4: lekker eten. 2. Nee het was niet gemakkelijk, want ik vind alles even belangrijk.
BASISSTOF 3 INFECTIEZIEKTEN
Opdracht 15
1. Infectieziekten zijn ziekten waarmee je anderen kunt besmetten.
2. Infectieziekten worden veroorzaakt door ziekteverwerkers zoals schimmels, bacteriën en virussen.
3. Vier voorbeelden van infectieziekten zijn griep, verkoudheid, aids, mazelen en longontsteking.
4. Ziekteverwekkers kunnen worden doorgegeven door mensen, dieren, voedsel en de lucht. Ziekteverwekkers kunnen ook worden verspreid door bloed en sperma.
5. Ziekteverwekkers kunnen in je lichaam komen door je mond, je neus, slijmvliezen en wondjes.
6. Incubatietijd is de tijd tussen de besmetting en het uitbreken van de ziekte.
7. Ja, ze kan dan andere mensen besmetten doordat de ziekteverwekkers in haar lichaam zitten en zij ze kan verspreiden.
8. Door goede lichaamshygiëne, schone kleding en een schone omgeving.
9. -Door een goede conditie zodat je meer weerstand hebt tegen ziekten.
-Door snel maatregelen te nemen als je merkt dat je besmet bent.
De opdracht gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden