Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Thema 3; Je Uiterlijk

Beoordeling 5.2
Foto van een scholier
  • Opdracht door een scholier
  • 1e klas havo | 2321 woorden
  • 8 april 2004
  • 158 keer beoordeeld
Cijfer 5.2
158 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Verzorging
Thema 3 Thema 3
Je uiterlijk
NAAM: IRENE PETERS
LEEFTIJD: 14 JAAR
KLAS: 1 D Inhoudsopgave Opdracht 2, 4, 5 en Basisstof 1. Blz. 3
Opdracht 6 en vervolg opdracht 5. Blz. 4
Opdracht 7. Blz. 5
Opdracht 8. Blz. 6
Opdracht 9, 10, 11 en Basisstof 2. Blz. 7
Opdracht 12 en vervolg opdracht 11. Blz. 8
Opdracht 13 en 14. Blz. 9
Opdracht 15 en 16 en Basisstof 3. Blz. 10
Opdracht 17 en vervolg opdracht 16. Blz. 11

Opdracht 18. Blz. 12
Opdracht 19 en Basisstof 4. Blz. 13
Opdracht 20 en 21. Blz. 14
Opdracht 22. Blz. 15
Opdracht 23, 24 en Basisstof 5. Blz. 16
Opdracht 25. Blz. 17
Opdracht 26. Blz. 18
Opdracht 27, 28 en Basissrof 6. Blz. 19
Opdracht 29, 30 en 31. Blz. 20
Verrijkingsstof 2 opdracht 1. Blz. 21
Verrijkingsstof 5 opdracht 1. Blz. 22
D-toets. Blz. 23
D-toets. Blz. 24
D-toets. Blz. 25
Kookverslag: Sangria. Blz. 26
Vervolg kookverslag. Blz. 27
Affiche leefstijlziekte. Blz. 28 Opdracht 2 1. Ja, gezondheid is voor mij een waarde. 2. Als ik nu niet voor mijn gezondheid zorg, heb ik er later spijt van, en ik wil niet ziek worden. 3. Ik heb bij vraag 1 ‘ja’ ingevuld. 4. Laurien: “Ik wil gezond leven.” Marloes: “Ik wil gezond blijven leven.” BASISSTOF 1 GEZONDHEID EN ZIEKTE
Opdracht 4
1. Gezondheid is lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn. 2. Welzijn is: je goed voelen. 3. Sociaal betekent: samen met andere mensen. 4. Als ik niet ziek ben en me goed voel. 5. Als ik goed kan nadenken en goed met iedereen kan opschieten. 6. Als ik veel vrienden heb. 7. ‘De mens is een eenheid’ wil zeggen: je lichaam, je geest en je omgeving hebben invloed op elkaar. 8. Als Aisha hoofdpijn heeft (lichaam) kan ze zich niet goed concentreren (geest). Na de spanning van het proefwerk is ze opgelucht (geest) en is de hoofdpijn (lichaam) over. Als de andere leerlingen (omgeving) naar Gilbert kijken wordt hij rood en gaan zijn handen trillen (lichaam). Als hij een compliment krijgt is hij trots, blij en opgelucht (geest).
Opdracht 5 1. Ziek: Hans is verkouden en gaat niet naar school. Hij zit op de bank en kijkt tv. 2. Ziek maar kan ook gezond zijn: Erik-Jan zit in een rolstoel. 3. Gezond: Patrick kan zich moeilijk aanpassen. Hij voelt zich na twee jaar nog niet thuis in zijn nieuwe klas. 4. Ziek: Perihan heeft astma. Astma is een ziekte aan de ademhalingsorganen. Ze kan alles doen, maar af en toe krijgt ze een aanval en heeft het dan flink benauwd. Opdracht 6 1. Gezondheid en ziekte hebben niet voor iedereen dezelfde betekenis. De een voelt zich bijvoorbeeld ziek als hij verkouden is, de ander vindt het alleen ongemakkelijk. 2. Ik vind mezelf ziek als ik met griep en verkoudheid met een zwaar verstopte neus in bed lig. Opdracht 9 1. Ik den het met Mischa eens omdat je als mens niet alleen leeft en je invloed hebt op andere mensen. 2. Ja. Als je geen rekening houdt met andere mensen houden die mensen ook geen rekening met jou, en zo raak je dan steeds meer vrienden kwijt. Opdracht 10 1. Hoe je omgaat met je lichaam, je voeding, je rust, andere mensen en sexuele contacten. 2. Dieren, alcohol en andere drugs, criminaliteit, vrienden en andere mensen en m’n ouders. 3. Veiligheid in het verkeer, mijn sociale gedrag en veiligheid thuis. 4. Een leefstijl is de manier waarop je leeft, dus je gedrag. 5. Je kunt je conditie verbeteren door beweging, door je voeding en door niet te roken. 6. ‘Je bent zelf verantwoordelijk voor je gezondheid’ betekend: dat je zelf moet beslissen hoe je voor je gezondheid zorgt. BASISSTOF 2 LEEFSTIJL EN LEEFSTIJLZIEKTEN
Opdracht 11
1. Leefstijlziekten zijn ziekten die gedeeltelijk veroorzaakt worden door je eigen gedrag. 2. Drie voorbeelden van leefstijlziekten zijn: ziekten aan hart en bloedvaten, aantasting van het gebit en sommige vormen van kanker. 3. Twee risicofactoren voor aantasting van het gebit zijn: snoepen en voedsel met weinig vezelstoffen. 4. –Longkanker; risicofactor: roken van tabac. -Darmkanker; risicofactoren: veel vet en weinig vezelstoffen in de voeding. -Huidkanker; risicofactoren: felle zon en zonnebank. -leverkanker; risicofactor: gebruik van alcohol. 5. Je kunt niets veranderen aan de eigenschappen die je hebt meegekregen bij je geboorte.
Opdracht 12 1. Als het cholesterolgehalte van het bloed erg hoog wordt, wordt de laag cholesterol tegen bloedvatwand dikker en het bloedvat steeds nauwer. We noemen dat aderverkalking. 2. Bij iemand met aderverkalking kan een bloedvat verstopt raken. Een stukje van het hart of de hersenen krijgt geen bloed meer en sterft af. 3. Een herseninfarct of beroerte is het afsterven van een stukje van de hersenen. 4. Je merkt pas als je ouder wordt dat je aderverkalking hebt, doordat de laag in het bloedvat langzaam dikker wordt. Het duurt jaren voor de bloedvaten verstopt zijn. 5. Je kunt door je voeding de kans op hart- en vaatziekten verkleinen door minder te eten, minder vet en zout te gebruiken en door meer vezelstoffen te gebruiken. Vezelstoffen zitten in bruin en volkoren brood, in groenten en fruit. 6. Je kunt de kans op hart- en vaatzieken ook verkleinen door lichaamsbeweging, door niet te roken, matig te zijn met alcohol en door rust en ontspanning. 7. Als je spanningen niet aan kunt, kun je hulp zoeken, bijvoorbeeld bij je vrienden, je huisarts, je ouders of je mentor. 8. Stress betekent dat je te gespannen bent. Opdracht 13 1. #1: gezondheid, #2: gezelligheid, #3: genieten, #4: lekker eten. 2. Nee het was niet gemakkelijk, want ik vind alles even belangrijk. BASISSTOF 3 INFECTIEZIEKTEN
Opdracht 15
1. Infectieziekten zijn ziekten waarmee je anderen kunt besmetten. 2. Infectieziekten worden veroorzaakt door ziekteverwerkers zoals schimmels, bacteriën en virussen. 3. Vier voorbeelden van infectieziekten zijn griep, verkoudheid, aids, mazelen en longontsteking. 4. Ziekteverwekkers kunnen worden doorgegeven door mensen, dieren, voedsel en de lucht. Ziekteverwekkers kunnen ook worden verspreid door bloed en sperma. 5. Ziekteverwekkers kunnen in je lichaam komen door je mond, je neus, slijmvliezen en wondjes. 6. Incubatietijd is de tijd tussen de besmetting en het uitbreken van de ziekte. 7. Ja, ze kan dan andere mensen besmetten doordat de ziekteverwekkers in haar lichaam zitten en zij ze kan verspreiden. 8. Door goede lichaamshygiëne, schone kleding en een schone omgeving. 9. -Door een goede conditie zodat je meer weerstand hebt tegen ziekten. -Door snel maatregelen te nemen als je merkt dat je besmet bent. Opdracht 16 1. Door inenting kun je na besmetting sneller genezen. 2. Door de inenting heeft Hans weer afweerstoffen gemaakt tegen mazelen. Deze afweerstoffen zitten nog in zijn lichaam. Hans wordt dus niet ziek. 3. Hans is niet ingeënt tegen waterpokken. Hans heeft dus geen afweerstoffen tegen het waterpokkenvirus in zijn lichaam. Daardoor wordt hij ziek. 4. Difterie, Tetanus, Kinkhoest, mazelen, De Bof, Rode Hond en Mazelen. Opdracht 17 1. -Vermoeidheid; -Koorts; -Keelpijn; -Verdikte lymfeklieren in de hals. 2. De ziekte van Pfeiffer wordt ‘kissing desease’ genoemd, omdat de ziekte wordt overgebracht via het speeksel. 3. Een seksueel overdraagbare aandoening is een ziekte waarbij de ziekteverwekkers meestal worden overgedragen via de geslachtsorganen. Je wordt besmet tijdens seksueel contact. 4. Schaamluis wordt overgebracht via mensen, beddengoed of ondergoed. 5. De andere SOA’s worden overgebracht via de geslachtsgemeenschap, sperma of bloed in de mond of door besmette spuiten. 6. Janneke kan onvruchtbaar worden. 7. Aids wordt veroorzaakt door het HIV-virus. 8. Ja, Raheman kan andere mensen besmetten want hij heeft het virus in zijn bloed. 9. Het HIV-virus tast het afweersysteem aan.
BASISSTOF 4 ZORGEN VOOR JEZELF EN VOOR ANDEREN
Opdracht 20
1. Ziekte kan pijn en ongemak tot gevolg hebben, maar ook spanning en onzekerheid, bijvoorbeeld over de ernst van de ziekte. 2. Een chronische ziekte is een ziekte die blijft. 3. Zelfzorg betekent dat je voor jezelf zorgt. 4. Drie voorbeelden van zelfzorg zijn: jezelf wassen, eten klaarmaken voor jezelf en medicijnen innemen. 5. Mantelzorg betekent dat je voor elkaar zorgt. 6. Drie voorbeelden van mantelzorg zijn: je ouders zorgen voor je, jij zorgt soms voor andere mensen in je omgeving en ramen zemen voor je oma. 7. Professionele zorg betekent zorg van mensen die zorgen als beroep hebben gekozen. 8. Drie voorbeelden van professionele zorg zijn: huisarts, wijkverpleegkundige, tandarts. Opdracht 21 1. Spierpijn. 2. Alleen als ik rare bewegingen met gym maak. 3. Een paar dagen. 4. Het doet pijn in m’n spieren. Als je er op drukt dan voelt het alsof je op een blauwe plek drukt. 5. Ik heb rare bewegingen gemaakt met gym. 6. Ik heb dat niet geprobeerd omdat de klacht niet ernstig is. 7. Nee, omdat de klacht niet ernstig is. Het is maar spierpijn. 8. Ik ben niet naar de huisarts geweest. 9. Ik heb geen advies gekregen. 10. Ik heb een massage van mijn moeder gehad. 11. Aardig zijn en eten en drinken klaarmaken voor ze. Opdracht 23 1. Je kunt een pijnstiller nemen, je kunt ook een huismiddeltje gebruiken, je kunt naar je huisarts gaan, en je kan zijn advies opvolgen. 2. Door een goede conditie en een goede ontspanning en rust. 3. Verstopping: meer fruit eten en meer beweging. Diarree:gedurende één dag water, thee of bouillon te drinken, eventueel met een droge beschuit erbij. Keelpijn: warme melk met honing. Hoofdpijn: meer slaap en meer ontspanning. 4. Zodat je de oorzaak kunt opsporen terwijl je geen pijn hebt en dan ook goed kunt nadenken. 5. Ja ik heb nog twee oma’s en één opa. Mijn ene oma help ik een beetje met lopen want ze kan niet zo goed meer lopen. Opdracht 24 1. Controleert je gebit, geeft voorlichting over de verzorging en maakt je gebit weer in orde. 2. Luistert naar je klachten en onderzoekt je, geeft je raad over je leefstijl, kan je geneesmiddelen voorschrijven en kan je doorverwijzen naar een specialist. 3. Een kinderarts, speciaal voor kinderen; een psychiater, voor ziekten van de geest; een neuroloog, voor ziekten aan het zenuwstelsel; een keel- neus en oorarts, voor klachten aan de keel, neus en de oren. BASISSTOF 5 PROFESSIONELE ZORG
Opdracht 27
1. Voor een operatie of een ernstige ziekte. 2. Inentingen, de schoolartsdienst en geeft voorlichting over infectieziekten zoals SOA’s. 3. Hulp bij mensen aan huis, bijvoorbeeldverpleging of hulp bij het huishouden. 4. Een apotheker zorgt voor de geneesmiddelen die voorgeschreven zijn door je arts. 5. Omdat geneesmiddelen je alleen genezen als je ze op de juiste manier gebruikt. Anders helpen ze niet goed of kunnen ze gevaarlijk zijn. 6. Omdat ze gevaarlijk kunnen zijn voor kinderen. 7. Iedereen die deelneemt aan het verkeer of met machines omgaat, omdat hun reactievermogen daarbij belangrijk is.
Opdracht 28 1. Via het ziekenfonds of particulier. 2. Door de werkgever en de werknemer. 3. Je kunt het bij het kantoor van de verzekering vragen of in de polis lezen. 4. Eigen risico betekent dat je een deel van de ziektekosten zelf moet betalen. 5. Ja. Als een verzekering veel moet betalen voor geneeskundige hulp van de verzekerden, zal de premie omhoog gaan. 6. Ik ben verzekerd tegen ziekte en ongelukken. 7. Iets van 4000 gulden per jaar. BASISSTOF 6 JOUW LEEFSTIJL
Opracht 29
1. Nee, mijn mening is niet veranderd. 2. Genieten, plezier maken, gezelligheid, rekening houden met anderen, gezondheid en verantwoordelijk zijn voor elkaar. Opdracht 30 1. Op school in de folders. 2. Aan iemand die aan alcohol verslaafd is. Ik zou willen vragen hoe hij aan de alcohol is geraakt. 3. Een tekenblad en informatie over alcoholverslaafden. 4. Op school in de hal. 5. Snap ik niet. 6. Het resultaat wordt nagekeken door mijn docent. Opdracht 31 1. Nee, het was niet moeilijk om de informatie te krijgen. 2. Ja, volgens mij is hij wel goed gelukt. 3. Ja, ik heb mijn doel bereikt. 4. Nee, want ik ben niet verslaafd aan alcohol. 5. Ik zou een volgende keer niks anders doen. Verrijkingsstof 5 opdracht 1 1. Zes eigenschappen die je nodig hebt om in de gezondheidszorg te werken: je moet geduld hebben, goed met mensen overweg kunnen, creatief zijn om samen met de patiënten naar oplossengen te zoeken. Iedere verpleegkundige is verantwoordelijk voor enkele patiënten. Je moet veel weten over ziekten en je moet heel goed met mensen kunnen omgaan. Als een patiënt veel pijn heeft en hij te horen heeft gekregen dat hij niet zo lang meer te leven heeft, dan moet je hem extra aandacht geven. 2. Nee, tenminste niet allemaal. Ik heb niet zo veel geduld en ik denk niet dat ik het aan kan iemand dood te laten gaan als er niets meer aan te doen is. Dan zou ik me heel machteloos voelen. Diagnostische toets Doelstelling 1 Lichaam Geest Omgevig

1. X
2. X
3. X
4. X
5. X
6. X Doelstelling 2 1. Door je kleding, andere mensen, het verkeer en je gezondheid. 2. Je ouders, verkeer, criminaliteit en scholen. 3. Iemand besmetten, roken. 4. Gezelligheid, lekker eten, rusten en gezondheid. Doelstelling 3 Juist Onjuist
1. X
2. X
3. X
4. X
5. X
6. X
7. X
8. X
9. X
10. X
11. X
12. X Doelstelling 4 1. Lichaamshygiëne. 2. Kleding. 3. Omgeving. 4. Voedsel en speeksel. 5. Condoom. 6. Conditie. 7. Inenting. 8. Afweerstoffen. 9. Sero positief. 10. Incubatie tijd. 11. Vriend of vriendin. Doelstelling 5 A B C

1. X
2. X
3. X
4. X
5. X
6. X
7. X
8. X Doelstelling 6 1. Apotheek. 2. Huisarts. 3. Tandarts. 4. Hartspecialist. 5. Thuiszorg. 6. Apotheker. 7. GGD. 8. K.N.O.-arts. 9. Ziekenfonds. 10. Eigen risico. Doelstelling Extra stof Juist Onjuist
1. X
2. X
3. X
4. X
5. X
6. X
7. X
8. X
9. X
10. X
11. X
12. X
13. X
14. X
15. X
16. X Kookverslag: Sangria (zonder alcohol) Ingrediënten: 4 dl rood druivensap. 2 sinaasappels. 1 ½ citroen. Eventueel 1 eetlepel witte basterd suiker. 4 schijfjes sinaasappel (niet te groot). 4 blauwe druiven. Eventueel ijsblokjes. 4 cocktailprikkers. Een maatbeker of kan met maatverdeling. Een citruspers. Een snijplank en een mes. Een houten lepel. Vier lange, smalle glazen. Afwasmateriaal en een theedoek.
Werkwijze De naam van het gerecht (eigenlijk drankje) heet Sangria. Dat drink je meestal met alcohol, maar dat doen wij niet. Ik weet niet precies meer wie er bij mij in het groepje zat, maar ik zal ze proberen te herinneren. Assia, Kim Ensing en Samantha gingen broodjes gezond voor ons groepje maken. Dennis Pieters, Niels, Shirley en ik geloof ik, gingen de Sangria maken. We haalden eerst de rode druivensap uit de koelkast en we persten de sinaasappelen en de 1 ½ citroen uit. We mengden de sinaasappelsap en de citroensap met de druivensap. Niels had inmiddels de basterdsuiker gepakt. Een eetlepel erin, klaar. Oh ja, Dennis Daalman zat ook in ons groepje. Hij had (heel dom) een paar eetlepels te veel in het drankje gedaan. Ik mocht de 4 schijfjes sinaasappel snijden. We goten de Sangria in 7 of 8 hoge, smalle glazen en ik maakte de sinaasappelschijfjes aan de rand van de glazen vast. We waren helaas vergeten de ijsblokjes erin te doen. Toen we het drankje proefden keek iedereen naar Dennis Daalman en zei:”We hadden toch nog zó gezegd, niet zo veel suiker erin doen!” Dus het resultaat smaakte erg zoet. De volgende keer (als ik het gerecht nog eens zou maken) zou ik het dus wat minder zoet maken! Het had een donkerrode kleur. Dat kwam nog van de druivensap. Het broodje gezond smaakte echter wel lekker. Met ei en tomaat en sla en kaas. Kortom: een heerlijk broodje. De samenwerking in de groep verliep prima. Af en toe hadden we wat gekibbel, maar dat hoort er nou eenmaal bij.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.