Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Doelen

Beoordeling 5
Foto van een scholier
  • Opdracht door een scholier
  • 2e klas vwo | 1357 woorden
  • 31 juli 2008
  • 6 keer beoordeeld
Cijfer 5
6 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Doel 9: je kunt beschrijven welke schadelijke stoffen zitten er in sigarettenrook zitten en wat de gevolgen zijn van het binnenkrijgen van deze rook.

De rook van sigaretten bestaat uit allemaal verschillende gassen en fijne teerdruppeltjes. In die gassen zitten meer dan 4000 stoffen, de meeste daarvan zijn gevaarlijk en schadelijk, ongeveer 40 van die stoffen zijn kankerverwekkend. De drie schadelijkste stoffen zijn nicotine, teer koolstofmono-oxide en teer.

Nicotine is de stof die er voor zorgt dat je verslaaft raakt aan roken, dat zit namelijk zo: je lichaam went aan een hoeveelheid nicotine in je lichaam, als je gaat roken krijgt je lichaam veel nicotine binnen en went daaraan. Als je dan een tijdje niet rookt krijgt je lichaam nicotine tekort en word je onrustig, je lichaam heeft dan trek in nicotine en jij wilt daarom een sigaret roken. De teer beschadigt je longen. De teer zit in de rook doordat je die rook inademt gaat de rook naar je longen en de teer dus ook. De teer blijft aan je longen plakken. Na een tijdje krijg je een laagje teer op je longen. In je longen is het bedekt met een laagje slijmvlies, daar zitten trilharen in die zorgen ervoor dat je longen schoon blijven maar als je gaat roken en je krijgt een laagje teer op je longen kunnen die trilharen niet meer hun werk doen en raken je longen beschadigt. Van teer moet je ook hoesten.


Niet rokers longen Wel rokers longen

Dan heb je ook nog de koolstofmono-oxide dat is een stof die zich bevindt in de rok van de sigaretten. Als je deze inademt kan je bloed minder zuurstof naar je cellen brengen en daardoor krijg je een slechte conditie. Koolstofmono-oxide word ook wel kolendamp genoemd. Het kan ook voorkomen als er te weinig zuurstof zit bij een verbranding van steenkool.

Doel 10: je kunt de bouw en werking van de longen beschrijven.

Stembanden zitten in het strottenhoofd. Aan de voorkant van het strottenhoofd zit het schildkraakbeen, dat kun je in je hals voelen. Daar achter zitten de stembanden. De stembanden zijn twee vliezen die je in trilling kunt brengen. Aan de bovenkant van het strottenhoofd zit het tongbeen. In het strottenhoofd zitten ook twee bekerkraakbeentjes. Tussen de bekerkraakbeentjes en het schildkraakbeen zitten de stembanden. De bekerkraakbeentjes zorgen ervoor dat de stembanden niet te ver uit elkaar gaan, dat doen ze door om hun as heen te draaien. De opening van de stembanden heet de stemspleet die word daardoor nauwer of wijder. Als je geluid maakt komen de stembanden dichter tegen elkaar aan. De lucht die je inademt komt ook in je stembanden terecht daardoor gaan je stembanden trillen en komt er geluid. Als de stembanden strak getrokken zijn gaan de stembanden sneller trillen en krijg je een hoger geluid. Je gebruikt je tong, lippen en je tanden als je woorden van de geluiden wilt maken. Bij de geboorte van jongens en meisjes zijn de stembanden bijna even lang, de toonhoogte is dan ook bijna het zelfde. Maar als de puberteit begint word bij de jongens het schildkraakbeen groter en de stembanden langer en krijgen ze een lagere stem. Dat noemt men de baard in de keel. Hoe hard je praat is afhankelijk van de kracht waarmee je ademt. Als je lang hard praat worden je stembanden moe.

Doel 11: je kunt omschrijven wat het ademvolume, de vitale capaciteit en het longvolume is.

Als je ademt adem je zuurstof in de hoeveelheid is verschillend. Bij kinderen is het aantal liters minder dan bij een volwassene. Een volwassene ademt ongeveer 0.5 liter in en uit. De hoeveelheid lucht die je inademt heet ademvolume. Als een volwassene heel diep inademt kan die zo een 3 liter inademen, en als die heel diep uitademt zo een 1.5 liter extra uitademen. Als je dit doet heet dat vitale capaciteit. Dan heb je ook nog de longvolume dat is de lucht die achter in je longen blijft. Als een normale gezonde volwassene uitademt blijft er gemiddeld zo een 1,5 liter achter in de longen.

Doel 12: je weet uit welke gassen lucht bestaat en waarvoor deze gassen nodig zijn.

De lucht bestaat uit verschillende gassen:

Het grootste deel bestaat uit 78% stikstof (N2). 21% bestaat uit zuurstof (O2), zuurstof is nodig voor verbranding.zonder zuurstof kunnen mensen, dieren en planten niet leven. Er zit ook heel weinig koolstofoxide in de lucht namelijk maar 0,03%. Toch is die gas heel belangrijk planten hebben het nodig om te groeien. Ook de bubbeltjes in bier, cola en in andere prikdranken zijn belletjes koolstofoxide. Je kunt het ook koolzuurgas noemen.

Doel 13: je kunt uitleggen waarvoor een bergbeklimmer een zuurstofcilinder bij zich heeft.

Dat moet vanwege de atmosfeer (dampkring). Dat is de laag lucht om de aarde heen zit. Buiten die laag zit een vacuüm. Hoe hoger je van de aardbol gaat hoe minder lucht er komt, vanaf een bepaalde hoogte is er nog maar zo weinig lucht dat je niet meer kunt ademen. En het hoeft niet eens zo hoog te zijn, na 8 km een berg op heb je al een zuurstoffles nodig. De atmosfeer is namelijk niet zo dik vergeleken met de aarde. Als een voetbal de aarde zou zijn zou de atmosfeer een mm dik zijn.


Doel 14: je kunt uitleggen hoe een barometer werkt.

Met een barometer kun je meten wat de luchtdruk is. De luchtdruk is niet altijd het zelfde soms is die wat groter soms wat kleiner. De meest gebruikte barometer is de metaal barometer. In die barometer zit een metalen doosje, waar de lucht er voor een groot deel is uitgepompt. Daardoor is het doosje een beetje in elkaar gedrukt. De boven en onderkanten van zo een doosje zijn erg dun en geribbeld, en kunnen daardoor makkelijk wat heen en weer bewegen. Als de luchtdruk groot word dan word het doosje wat kleiner (de bovenkant zal wat naar beneden bewegen). Als de luchtdruk kleiner word zal de bovenkant van het doosje wat naar boven bewegen. Die bewegen worden word overgebracht op een wijzer en die geeft de luchtdruk aan op een plaatje met al die gegevens.

Doel 15: je kent de grootte van de luchtdruk en weet waarop dit gebaseerd is.

De grootte van luchtdruk kun je het beste uitleggen met een vergelijking. Als de luchtlaag om de aarde heen in een 10 meter dikke laag water zou veranderen, zou de druk op het aardeoppervlak even groot zijn. De luchtdruk neem af als je hoger de lucht in gaat. Daarom kun je een barometer ook als hoogt meter gebruiken. De dichtheid van lucht is veel kleiner als die van water (bijna 800 keer zo klein). De luchtlaag om de aarde is ook veel dikker.

Doel 16: je kent de eenheid van druk.

De eenheid van luchtdruk is Pa (Pascal). In een weerbericht word de luchtdruk beschreven met hPa (hecto-Pascal) 1 hPa = 100 Pa. De gemiddelde luchtdruk is ongeveer 1010 hPa. Een hele lage luchtdruk is 970 hPa en een hele hoge luchtdruk is 1050 hPa. Op barometers geven ze de luchtdruk ook nog wel is aan met millibar. Één millibar is gelijk aan één hPa.

Doel 17: je weet wat wind is en hoe het ontstaat.

Je hebt hoge luchtdrukgebieden en lagedrukgebieden, als de aarde zou stilstaan zou de lucht van het hogedrukgebied meteen naar het lage luchtdruk gebied stromen. Dan zou de windrichting heel eenvoudig zijn: van het hogedrukgebied vandaan naar het lagedrukgebied toe. Maar dat gaat niet zo want de aarde draait, dat heeft als gevolg dat de wind afbuigt en rond het hoge- of lagedrukgebied gaat waaien. Hoe krachtig de wind is kun je zien op een Beaufortschaal.

Doel 18: je weet wat de relatie is tussen wind, luchtdruk en temperatuur.

De temperatuur zorgt ervoor dat er wolken komen en die worden door de wind meegebracht. Als de wolken bij een lager luchtgebied komen en het is warm, valt de wolk uit elkaar en gaat het regenen. Als het dan heel koud is gaat het sneeuwen, als het zo koud is dat de wolken bevriezen gaat het hagelen. Als de luchtdruk hoog is gaat de wolk heel hoog en boven word het steeds kouder dus gaat het dan ook regenen. De wind zorgt ervoor dat de wolken van een hoge luchtdruk naar een lage luchtdrukgebied gaat.

REACTIES

K.

K.

Al die taalfouten

13 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.