Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Vragen en antwoorden bij module 2: Massamedia

Beoordeling 5.9
Foto van een scholier
  • Opdracht door een scholier
  • 4e klas vwo | 1977 woorden
  • 11 november 2003
  • 86 keer beoordeeld
Cijfer 5.9
86 keer beoordeeld

Module 1: Massamedia Hoofdstuk 1: Socialisatie en cultuur 1. Welke bindingen zijn er en wat is het verschil daartussen? Er zijn affectieve, economische, cognitieve en politieke bindingen. Affectieve bindingen hebben betrekking op behoefte aan vriendschap en liefde. Economische bindingen hebben betrekking op levensonderhoud. Cognitieve bindingen zorgen voor de leerprocessen die veel mensen doormaken. Politieke bindingen komen voort uit het feit dat burgers niet alles zelf kunnen regelen. 2. Wat is het verschil tussen een dominante cultuur, subcultuur en tegencultuur? Een dominante cultuur is de cultuur die in de samenleving domineert. Een subcultuur is een cultuur die qua normen en waarden en andere cultuur-kenmerken iets afwijkt van een dominante cultuur. Bij een tegencultuur verzetten mensen zich tegen de dominante cultuur of ze vormen een bedreiging voor de dominante cultuur. 3. Na de WOII kwamen mensen uit alle werelddelen naar Nederland en andersom. Wat zijn hier de oorzaken van? - Door betere communicatie, (zoals radio, tv) weten mensen veel meer over andere landen en wat daar gebeurt. - Er kwamen betere transportmiddelen, (zoals auto, trein, vliegtuig) waardoor verre gebieden voor iedereen makkelijker bereikbaar werden. 4. Hoe ontstond de jeugdcultuur? - Na WOII nam de welvaart toe. Jongeren hadden meer vrije tijd en geld. Hierdoor konden verschillende groepen zich duidelijk ontwikkelen. - Jongeren wilden een eigen leefstijl die afwijkt van de leefwijze van hun ouders. Meer vrijheid om dingen zelf te beslissen, bijv. uitgaan, vrienden en muziek. - Jongeren hebben ook behoefte aan geborgenheid, ze willen ergens bij horen. 5. Wat wordt bedoeld met socialiserende instituties en noem er 5 voorbeelden van. Socialiserende instituties zijn instellingen, organisaties en overige collectieve gedragspatronen waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt. Voorbeelden hiervan zijn: - de school; kinderen leren hier discipline - het werk; je moet een prestatie leveren; je moet het werk op tijd af hebben - maatschappelijke groeperingen; mensen leren zich te gedragen naar de normen en waarden van deze groeperingen - de overheid; deze maakt wetten, die niet overschreden mogen worden - de media; door de opkomst van de televisie beheersen de massamedia meer dan vroeger ons dagelijks leven
6. Welke vier soorten maatregelen zijn er? - formele positieve sancties (koninklijke onderscheiding, diploma) - formele negatieve sancties (boete) - informele positieve sancties (applaus na voorstelling, compliment) - informele negatieve sancties (een kind dat naar zijn kamer wordt gestuurd)
Hoofdstuk 2: Media en communicatie 1. Wat is het verschil tussen encoderen en decoderen? Bij encoderen wordt een boodschap in een bepaalde vorm of ‘code’ verpakt. Bij decoderen vertaalt en interpreteert de ontvanger de informatie. 2. Welke gemeenschappelijke kenmerken heeft massamedia? - De informatie die ze overbrengen is voor een groot en anoniem publiek - De informatie is openbaar en voor iedereen toegankelijk - De relatie tussen zender en ontvanger is onpersoonlijk - De communicatie verloopt meestal eenzijdig. De ontvanger kan in de meeste gevallen alleen indirect en achetraf reageren. Er is dus weinig feedback. Zenders kunnen vaak niet meteen controleren of de boodschap wordt begrepen
3. Welke soorten communicaties zijn er? - directe communicatie; er is sprake van face-to-face contact - indirecte communicatie; er is geen sprake van face-to-face contact - eenzijdige communicatie; er is sprake van ‘éénrichtingsverkeer’ (tv, krant, radio) - meerzijdige communicatie; de deelnemers zijn zowel de zender als de ontvanger - verbale communicatie; er wordt gebruik gemaakt van het gesproken en het geschreven woord - non-verbale communicatie; informatie wordt overgebracht door symbolen, tekeningen, lichaamstaal - massacommunicatie; de informatie is bedoeld voor een groot publiek
4. Welke functies heeft de media voor het individu? Amusement (quiz, showprogramma), nieuws (journaal, krant, CNN), meningsvorming (talkshow, special), cultuur (toneelstuk, popconcert), educatie en onderwijs (TELEAC, NOT). 5. Waarvoor is de media belangrijk voor de samenleving? Voor de instandhouding van de democratie (politieke functie), cultuuroverdracht (socialiserende functie), vrijetijdsbesteding (recreatieve functie). 6. Welke aspecten heeft communicatie? - sociaal - economisch - informatie Hoofdstuk 3: Soorten media 1. Wat zijn de verschillen tussen tijdschriften, kranten en huis-aan-huisbladen? Tijdschriften verschijnen periodiek, variërend van eens per week, tot eens per kwartaal. Ze brengen verschillende soorten informatie; gericht op een bepaalde doel-groep. Tijdschriften zijn kleiner dan een krant, stevigere papiersoort en luxe opmaak. Kranten zijn dagbladen. Ze brengen nieuwsfeiten en achtergrondinformatie en andere praktische gegevens. De opmaak verschilt per krant. Huis-aan-huisbladen verschijnen per week en worden gratis bezorgd. Ze brengen plaatselijk of regionaal nieuws. De inhoud bestaat uit plaatselijke advertenties. 2. Op welke manier kun je kranten indelen? - Landelijke en regionale kranten. Landelijke kranten verschijnen in heel Nederland (Telegraaf), regionale kranten alleen in de regio (Tubantia). - Algemene kranten en richtingkranten. Algemene kranten zijn niet gebonden aan een politieke richting. Richtingkranten zijn dat wel (Reformatorisch Dagblad). - Populaire kranten en kwaliteitskranten. De populaire kranten leggen nadruk op sensationeel nieuws. Kwaliteitskranten richten zich vooral op politieke ontwikke-lingen en de achtergronden van het nieuws. 3. Hoe komen publieke en commerciële omroepen aan hun geld? Politieke omroepen krijgen voor een groot deel geld van de omroepbijdrage. Iedereen met een radio of televisie moet dat betalen. Ook krijgen ze een deel van de reclameopbrengst van de STER. Commerciële omroepen verdienen alleen geld aan reclameopbrengsten en kijkcijfers. 4. Hoe voeren de commerciële zenders een concurrentiestrijd? Om elkaar voor te blijven letten de commerciële zenders veel op elkaar. Ze proberen om bijvoorbeeld een leuke quiz te programmeren. Vooral bij de prime-time is de concurrentie hoog en proberen ze zo veel mogelijk kijkers aan te trekken met publiekstrekkers. 5. Welke soorten tijdschriften zijn er? - Jongerenbladen (Bobo, Yes, Hitkrant) - Vrouwenbladen (Libelle, Margriet) - Roddelbladen. Ze schrijven over het wel en wee over bekende Nederlanders. Ze nemen het niet zo nauw met de waarheid (Privé, Story). - Special-interestbladen; bladen die over één onderwerp schrijven (PC Koop) - Vakbladen. Deze zijn bedoeld voor een bepaalde beroepsgroep. - Opiniebladen. Deze geven achtergrondinformatie en commentaar op politieke, economische, culturele en maatschappelijke kwesties. - Omroepgidsen (VARA-gids, EO-visie) 6. Wat kun je allemaal doen met Internet? - World Wide Web; surfen op het Internet. - E-mail; bestanden of berichten naar iemand sturen. - Nieuwsgroepen; plaatsen op Internet waar mensen met elkaar kunnen praten. Hoofdstuk 4: Hoe komt het nieuws tot stand? 1. Aan welke criteria moet een nieuwsbericht voldoen, voordat het in de krant komt? - Hoe uitzonderlijk is het bericht? - Hoe ingrijpend zijn de gevolgen van de gebeurtenis? - Is het feit van belang voor het totaalinzicht in een bepaalde kwestie? Het nieuws wordt gepresenteerd om het in grote lijn te kunnen volgen. - Wat sluit aan bij de interesse van de doelgroep van de krant? 2. Waar moet een journalist op letten om objectiviteit zo dicht mogelijk te benaderen? - De journalist moet een scheiding maken tussen feiten en commentaar. Hier wordt soms vanaf geweken. Door tussenzinnen en bijvoeglijke naamwoorden geeft de journalist kleur aan zijn verslag. - De journalist moet het principe van hoor en wederhoor toepassen. Men dient nieuwsfeiten van meerdere kanten te belichten. - Hij moet over kennis van zaken beschikken. 3. Kranten hebben een eigen identiteit. Waar blijkt dit uit? - De keuze van de onderwerpen door journalisten en redactie. - De presentatie. Bij kranten wordt dit onder meer bepaald door koppen, foto’s en de lengte van de artikelen. Op tv wordt dit uitgemaakt door de cameravoering en de montage van de opnames. - Eigen commentaar en analyse. 4. Waarom bestaat er geen volledige objectiviteit in de journalistiek? Het nieuws wordt altijd geschreven uit een bepaald referentiekader. De persoonlijke waarden en normen, de eigen ervaringen en gewoontes spelen altijd een rol als de journalist iets beschrijft. Ook moeten journalisten selecties maken uit het nieuwsaanbod. 5. Wat betekent het, als gegevens onder een embargo worden verstrekt? Dit betekent dat de gegevens niet voor een bepaald tijdstip gepubliceerd mag worden. Wie de informatie toch publiceert, mag het komende jaar geen informatie meer vooraf ontvangen. 6. Welke nieuwsbronnen zijn er? Personen en instellingen die vrijwillig informatie verstrekken aan de journalist; journalisten gaan zelf op zoek naar nieuws (nieuwsgaring); persbureaus die nieuws via e-mail of fax versturen. Hoofdstuk 5: De invloed van de media 1. Hoe gaat de ‘multiple-step-theorie’ in z’n werk? Bij de multiple-step-theorie verloopt de communicatie in meerdere stappen. Belangrijke en gezaghebbende personen (opinieleiders) geven informatie door aan mensen die minder goed op de hoogte zijn. De gedachte wordt als eerste opgenomen door de ‘vroege meerderheid’, daarna door de ‘late meerderheid’ en uiteindelijk wordt de mening overge-nomen door de ‘achterblijvers’. Op deze manier kan de mening door een grote groep worden overgenomen. 2. Hoe komt het dat de meeste mensen een vertekend beeld van criminaliteit hebben? Geweldsmisdrijven en seksuele delicten krijgen meer aandacht van bijv. vermogensmisdrijven. Deze misdrijven trekken veel lezers en kijkers. Er is onevenredigheid voor bepaalde mis-drijven.. Zo wordt er de indruk gewekt dat er veel meer moorden gepleegd worden, dan er werkelijk zijn. Ook komen verschillende kranten een paar keer op het zelfde onderwerp terug, waardoor mensen een vertekend beeld krijgen van de criminaliteit. 3. Wat wordt er bedoeld met de agendatheorie? De media bepaalt niet hóe mensen denken maar hooguit waarover ze denken en met elkaar praten. Als de media veel aandacht besteed aan een bepaald onderwerp, wordt er op school, thuis of op het werk over gesproken. De informatie die de media ons aanreikt, zet de mensen aan het denken. Hierdoor vindt meningsvorming plaats. 4. Hoe heeft indoctrinatie invloed op het denkpatroon van mensen? Bepaalde mensen dringen voortdurend en systematisch bepaalde opvattingen en meningen aan het publiek op, waardoor het denkpatroon van het publiek sterk wordt beïnvloed (bijv. Hitler). 5. De massamedia heeft een grote invloed op het beeld dat wij van criminaliteit hebben. Wat is het gevolg hiervan? - Er wordt bij het begrip ‘criminaliteit’ vooral aan zware en agressieve criminaliteit gedacht en veel minder aan bijv. wittebroodcriminaliteit. - De hoeveelheid agressieve criminaliteit wordt veel hoger ingeschat dan het eigenlijk is. - Er wordt vaak vastgehouden aan een stereotiep beeld van de misdadiger. - Er wordt bij bestrijding van criminaliteit dikwijls veel waarde toegekend aan strengere straffen, bijv. de doodstraf. 6. Wat is het verschil tussen vooroordelen en een stereotype? Je spreekt van een vooroordeel als je een oordeel over iemand geeft, dat niet op kennis van zaken berust. Als een vooroordeel gaat over een bepaalde groep mensen, spreekt men van een stereotype (bijv. Duitsers drinken altijd veel bier).
Hoofdstuk 6: De media en de overheid 1. Welke regels gelden er voor een omroep volgens de mediawet? - Elke omroep moet minstens 150000 leden hebben, beginnende omroepen 60000, maar als deze binnen 2 jaar geen 150000 leden hebben word de zendtijd weer afgenomen. - Elke omroep moet een bepaalde identiteit hebben met een daarbij horende politieke richting. - de omroep moet een volledig programma hebben met een voorgeschreven procent zendtijd voor educatie, informatie en cultuur. - De omroep moet de vorm hebben van een vereniging en mag niet gericht zijn op het maken van winst. - De opbrengst van STER reclames worden verdeeld tussen de omroepen en de pers, deze mogen alleen worden uitgezonden tussen programma’s met uitzondering van bepaalde evenementen. - Zendtijd word ook uitgereikt aan kerkelijke instanties en politieke partijen, deze hoeven geen bepaald aantal leden te hebben. 2. Welke 2 soorten censuur zijn er en beschrijf beide kort. - Preventieve censuur: Dit gebeurt vooraf, het betekend het schrappen van zinsneden uit artikelen of de verplichte publicatie van bepaalde informatie. - Repressieve censuur: Dit gebeurt achteraf, wanneer bijvoorbeeld complete kranten of tv-programma’s worden verboden na een publicatie of uitzending of wanneer journalisten worden opgepakt vanwege hun uitlatingen. 3. Wat gebeurt er met een krant als deze in geldnood komt te zitten? De krant ontvangt tijdelijk steun van het Bedrijfsfonds voor de pers dat in 1974 in het leven
werd geroepen. 4. Wat is de invloed van het kijkcijfer? Aan de hand van kijkcijfers wordt bijvoorbeeld bepaald hoe duur een reclamespotje wordt. De kijkcijfers zijn ook van groot belang bij de inkomsten van commerciële omroepen: Hoe meer kijkcijfers, hoe meer inkomsten er zijn. 5. Wat is verzuiling? Verzuiling is dat alle politieke partij en elke kerkelijke stroming z’n eigen omroep wil en krijgt. 6. Wat is de toekomst van de media? De media zal steeds commerciëler en dus steeds meer op winst gefocust worden.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.