Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Dynamiek en stagnatie in de Republiek

Beoordeling 4.6
Foto van een scholier
  • Opdracht door een scholier
  • 5e klas havo/vwo | 8498 woorden
  • 25 januari 2010
  • 20 keer beoordeeld
Cijfer 4.6
20 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Dossieropdracht op weg naar je examen
Vraag 1)

a) maak bij de onderstaande beeldbron een eindexamenvraag. Het antwoord moet bestaan uit drie onderdelen.
Uit welke periode stamt deze periode? Geef het weer uit driebeeld kenmerken?
Antwoord: na stadhouderloze tijdperk of vlak daar voor 1748-1751 was hij stadhouder.
b) Bedenk voor deze beeldbron een tweede vraag waarbij je het begrip ‘standplaatsgebondenheid’ verwerkt.
In hoeverre heeft deze tekening met standplaats gebonden te maken?

Antwoord: tekenaar was prinsgezind.

Vraag 2)

a) maak bij de onderstaande tekstbron een eindexamenvraag. Het antwoord moet bestaan uit drie onderdelen. Je mag het bijschrift in je vraag gebruiken. Je mag er ook zaken uit weglaten en daar dan naar vragen.
Noem drie zaken waaruit je kunt concluderen dat de prins van Oranje het niet eens is met de stad Haarlem.
b) Bedenk bij deze tekst een tweede vraag waarbij het begrip continuïteit wordt gebruikt.
Als je denkt aan de pachters oproeren is hier dan sprake van continuïteit of discontinuïteit?
Antwoord: continuïteit want er waren steeds problemen met het innen van belasting.

Vraag 3)

Bedenk een vraag met de constructie ‘in hoeverre’. Je mag zelf het hoofdstuk voor je vraag uitzoeken. Schrijf voor je medeleerling wel duidelijk op over welke periode en welk onderwerp de vraag gaat.
In hoeverre is mijn havo-diploma belangrijk?
Onderwerp: toekomst
Periode: nu-toekomst

Vraag 4)

Bedenk een ‘relatievraag’: een vraag waarin gevraagd wordt naar een verband, verschil, overeenkomst of tegenstelling. Zorg ervoor dat je antwoord er keurig uitziet.
Wat zijn de overeenkomsten tussen manufacturen en trafieken?


samenvattingen:

DYNAMIEK EN STAGNATIE IN DE REPUBLIEK

1 De opkomst van de zeegewesten

1.1 Oriëntatie
Eind 14e eeuw: Opkomst van de Hanze, een succesvol handelsverbond van steden, in het Duitse Rijk en de Nederlanden. Ijsselsteden als Zutpen en Deventer worden belangrijke leden van de Hanze.
14e eeuw: Opkomst van het gewest Holland waar de macht van stedelijke burgerij groeit en macht van de adel vermindert.
Vanaf 1400: De hertogen van Bourgondië versterken hun centrale gezag in de Nederlanden.
→ Botsingen met steden en gewesten die hun rechten willen behouden
1464: Bourgondische gewesten komen samen in de Staten-Generaal
15e eeuw: Machtigste en rijkste gebieden van de Bourgondische Nederlanden zijn Vlaanderen en Brabant.
De belangrijkste handelssteden: Brugge en Gent.
Het Handelsgebied: Engeland, Frankrijk, Italië en het Oostzeegebied.
1548: De Bourgondische Nederlanden worden een ondeelbaar onderdeel van het Habsburgse Rijk: De Bourgondische Kreits.
1515-1555: De Habsburgse keizer Kaerel V regeert over een machtig rijk, waar ook de Nederlanden deel van uitmaken.

De Portugezen en Spanjaarden staan aan het begin van de Europese expansie.
→ De aanhang van het protestantisme groeit in de Noordelijke landen.
Vanaf 1560: De Spaanse koning Filips II komt in conflict met de aden, de steden en de gewesten in grote delen van de Noordelijke Nederlanden.
Oorzaak: - De centralisatiepolitiek
- De belastingdruk
- De vervolging van de protestanten
→ 1568-1648: De Tachtigjarige oorlog
→ Het ontstaan van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in het noorden.

1.2 De opkomst van Holland in de 15e en 16e eeuw
Periode: In de late middeleeuwen is de positie van Holland nog niet zo sterk
Oorzaak: - De steden zijn nog klein
- De steden staan in de schaduw van de Vlaamse steden (Brugge,Gent en later Antwerpen) en de Hanzesteden aan de IJssel
- De veengronden, ontgonnen in de middeleeuwen, klinken in en raken uitgeput.
- Grootschalige graanverbouw is niet mogelijk.

→ Voedseltekort dreigt voor de toenemende bevolking
→ Hollandse kooplieden kopen graan in de landgewesten, Engeland en Frankrijk
vanaf 1450: Hollandse kooplieden trekken naar het Oostzeegbied.
Reden: Inkoop van goedkoop graan, geproduceerd door afhankelijke boeren op adellijk grootgrondbezit.
→ De groeiende bevolking in Holland wordt in de 16e eeuw gevoed door de import van graan uit het Oostzeegebied.
→ Geen malthusiaanse spanningen in Holland.
Conclusie: De handel met het Oostzeegebied en vooral de graanhandel wordt de moedernegotie van Holland.
→ Graanhandel leidt tot een internationaal handelsnetwerk.
→ Handelsoorlogen met de Hanzesteden
16e eeuw: Hollandse landbouw wordt de meest efficiënte van Europa.
Oorzaak: - Gunstige natuurlijke omstandigheden
- Geen feodale traditie, waardoor de macht van de adel beperkt is.
- De vroege vorming van waterschappen.
→ De opkomst van een gecommercialiseerde landbouw, in Holland en Zeeland dakzij graanhaldel met het Oostzeegebied en hoge opbrengsten van de Hollandse landbouw.
Kenmerk: - Boeren investeren op de lange termijn, ook in technische vernieuwingen.

- Gespecialiseerde en kapitaalintensieve bedrijven
- Boeren produceren voor de stedelijke markt
- Verbouw van handelsgewassen, zoals vlas, koolzaad en hennep.
- Boeren schakelen over op zuivelproductie en vetweiderij.
→ Veranderingen in de Hollandse landbouw leiden tot een proces van urbanisatie.
→ De hollandse argrarische structuur met een gecommercialiseerde landbouw is uniek in West-Europa en vormt een grote tegenstelling met het oosten en zuiden van de latere Republiek.
Daar waren nog:
- Traditionele landbouwgemeenschappen met kleine boeren
- Weinig steden
- Productie voor de lokale markt
1400-1600: In Holland en Zeeland is er groei van:
- handel
- nijverheid, vooral textielnijverheid
- trafieken
- scheepvaard
- scheepsbouw
- visserij

Oorzaak 1: Buiten deze gewesten:
- Holland en Zeeland profiteren in de handel van de groei van Brugge en Antwerpen.
16e eeuw: Holland en Zeeland worden satellieten van het hadelscentrum Antwerpen.

Oorzaak 2: binnen deze gewesten:

- De binnenlandse vraag neemt toe door begolkingsgroei, urbanisatie, migratie en de commercialisering van de landbouw.
→Groei van verschillende economische sectoren, bijv. Textielnijverhied:
- Door de uitvinding van het haringkaken wordt haring een van de belangrijkste Hollandse exportproducten.
→ Sterke groei van de haringvisserij.
De gunstige geografische ligging van Holland en Zeeland wordt maximaal gebruikt.
→ Er ontstaat een handelssysteem, met als basis van de graanhadel (en handel in andere bulkgoederen) met het Oostzeegebied.
→ Sterke uitbreiding van de Hollandse handelsvloot (in de zestiende eeuw is deze groter dan die van Engeland en Frankrijk samen).
Middel: Kooplieden investeren samen in schepen.
Reden: Ondernemers spreiden zo hun risico.

De vrachtvaarders en kooplieden uit Holland en Zeeland handelen met het Oostzeegebied, Engeland, Frankrijk en Iberische schiereiland. Zij vervoeren van het ene naar het andere gebied o.a. zout, haring, textiel, graan en hout.

De uitbreiding van de nijverheid vindt vooral plaats in de groeiende steden.
oorzaak: - voldoende aanbod van arbeidskrachten
- gilden hebben daar niet zo’n sterke greep op de nijverheid

- hoge arbeidsproductiviteit, bijvoorbeeld in de textielnijverheid
ontwikkeling: Steden gaan zich specialiseren in een bepaalde tak van nijverheid.

Eind 16e eeuw: Amsterdam neemt de leidende handelspositie van Antwerpen over.
oorzaak 1: Antwerpen heeft veel last van financiële problemen in het Habsburgse Rijk. (bankroet in 1557 en 1575)
→ Vele kooplieden gaaqn failliet
oorzaak 2: De spanjaarden heroveren Antwerpen in 1585.
→ - Opstandige Hollanders en Zeeuwen sluiten de Schelde af voor scheepvaart.
- Vele kooplieden en arbeiders trekken naar de Noordelijke Nederlanden, die profiteren van hun kapitaal en kenneis.
Oorzaak 3: Amsterdam profiteert in toenemende mate van de structurele verbeteringen in de economie van Holland en Zeeland.
→ - Holland en Zeeland groeien uit tot het centrum van het handelskapitalisme
- De positie van machtigste handelsstad en stapelmarkt verschuift van de Zuidelijke naar de Noordelijke Nederlanden: Brugge→Antwerpen→Amsterdam.

Opvallend is dat de economische bloei van Holland en Zeeland plaatsvindt:

- tijdens de Opstand tegen de Spaanse koning
- las van de economische ontwikkelingen in de andere gewesten
oorzaak: Er is sprake van een sterk decentraal bestuur.

Voor de inwoners van de Nederlanden is de overheid vooral het lokale stads of dorpsbestuur. Het centrale gezag bestaat uit de vorst en zijn centrale bestuursorganen. De vorst heft de centrale belastignen. Toestemming meot gevegeven worden door de gewestelijke Staten of Staten-Generaal.

Vanaf 1542: Invoering van nieuwe belastingen in de Habsburgse Nederlanden zoals accijnzen op bier, wijn en laken.
Uitvoering: de gewesten zorgen voor inning en besteding van deze belastingen.
Voordeel voor de vorst: de inkomsten van de gewesten stijgen door bevolkingsgroei en prijsverhogingen.
Rond 1588: De Republiek bestaat uit vele stedelijke en regionale economieën, vanelkaar gescheiden door:
- tolbarrières
- utieenlopende belastingsstelsels
- gewestelijke handelsbeperkingen
- uiteenlopende in- en uitvoerrechten
tot 1694 - onafhankelijke munten
ontwikkeling: Het gewest Holland vormt vanaf de 15e eeuw steeds meer een eenheid.
oorzaak: - De waterschappen bevorderen een overlegcultuur
- Stadsbesturen beiden goede vestigingsvoorwaarden aan de stedelijke nijverheid.

De Republiek is politiek geen eenheid, maar als markt vormt het steeds meer een economische eenheid. Kooplieden-regenten versterken die economische integratie.

oorzaak: - Door hun persoonlijke familierelaties zijn er banden tussen de steden en gewesten
- Zij laten zich leiden door hun gemeesnchappelijke economische belangen.

Hoofdstuk 2: De Gouden Eeuw 1585-1672
Inleiding
Batavia was de belangrijkste handelsbasis van de VOC in Indië. De VOC wordt vaak gezien als een belangrijk symbool van de Gouden Eeuw. Het was een multinational dat de Republiek grote inkomsten opleverde.
Schilders uit de Republiek zoals, Rembrandt, Vermeer, Hals en Cuyp hebben duizenden meesterwerken nagelaten. Schilderen was niet alleen een kunstvorm, maar ook een omvangrijke bedrijfstak. Maar zijn schilderijen wel betrouwbare bronnen voor onze kennis over de Gouden Eeuw?

Paragraaf 1
Twee kenmerken die de Republiek op politiek gebied bijzonder maakt:
- De republiek was een statenbond van grotendeels zelfstandige gewesten (Holland, Zeeland, Friesland, Groningen, Overijssel, Gelderland en Utrecht). Ieder gewest werd bestuurd door gewestelijke staten, waarin adel, rijke boeren en de steden zaten. De gewestelijke staten stuurden weer afgevaardigden naar de Staten-Generaal in Den Haag. Het gewest Holland had de meeste invloed op de Staten-Generaal, omdat Holland voor de meeste inkomsten zorgde. Met elkaar namen de gewesten in de Staten-Generaal besluiten die te maken hadden met de buitenlandse politiek, de defensie en het bestuur van de generaliteitslanden (Groningen, Limburg, Brabant, Vlaanderen). Waarom uniek? De meeste EU landen werden vanuit één centraal punt bestuurd. In de Republiek was er sprake van particularisme. Elk gewest of stad afzonderlijk doet veel zaken op zijn eigen manier en regelt het op grond van eigen belang. Het gezag ligt dus bij de gewesten.
- De republiek had geen vorst als staatshoofd. Vanaf 1588 was er sprake van een Republiek. Dat was uniek, want bijna alle andere Eu landen waren monarchieën. In de Republiek waren de stadhouders en de raadspensionaris van Holland machtig. Ieder gewest koos een eigen stadhouder. De stadhouder had politieke macht. Hoewel de staten besluiten namen, was de stadhouder betrokken bij de benoeming van bestuurders van steden en gewesten. Ook mocht de stadhouder veroordeelde misdadigers gratie verlenen. Vaak waren er gelijktijdig 2 verschillende stadhouders: een van Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland en Overijssel ( Frederik Hendrik uit het huis van Oranje) en een van Friesland en Groningen (Ernst Casimir uit het huis van Nassau-Dietz, afstammelingen van de broer van Willem van Oranje). De raadspensionaris was de belangrijkste adviseur van de Gewestelijke staten van Holland. Hij leidde de vergaderingen, voerde de besluiten uit en onderhandelde met buitenlandse bestuurders. Ook stond hij aan het hoofd van de afgevaardigden van het gewest Holland die naar de Staten-Generaal gingen.

Belangrijke raadspensionarissen in die tijd waren Johan van Oldebarneveldt (1586-1618) en Johan de Witt (1653-1672).

Paragraaf 2
De Hollandse boeren werden aan het eind van de 16e eeuw zeer succesvol in hun bedrijfsvoering en droegen bij aan de hoge welvaart van de Republiek. De landsbouwsector was nauw verbonden met de handel en de nijverheid.

Waarom werden de boeren echte commerciële ondernemers?
De Republiek haalde goedkoop graan uit het Oostzeegebied. Amsterdam was de graanschuur van Europa geworden die de bevolking kon voeden. Er was voldoende goedkoop graan voorradig. Daarom gingen de boeren zich specialiseren in de verbouw van gewassen die gewild waren als exportartikelen. Met handel viel veel geld te verdienen.

Het inwoneraantal steeg, dus ook de vraag naar landbouwgewassen. Ook zij gingen producten verbouwen die in de nijverheid gebruikt konden worden. Er waren nauwelijks meer keuterboeren te vinden, er kwamen steeds meer commerciële boeren. De bodem was niet geschikt voor akkerbouw, maar wel voor grasweiden. De boeren hielden op hun graslanden koeien, waar zuivelproducten van gemaakt konden worden. Door de hoeveelheid vee was er voldoende mest om de grond beschikbaar te houden.

Vermogende burgers in steden ontdekten dat er met landbouw veel geld te verdienen was. Ze investeerden daarom in grootschalige projecten die de infrastructuur verbeterden en dus zorgden voor landaanwinning. Er werden trekvaarten aangelegd. Paarden die langs het kanaal over het jaagpad liepen, trokken de trekschuiten door het kanaal. In 1631 werd de eerste trekvaart voor personenvervoer gegraven tussen Amsterdam en Haarlem. Het transport van personen en goederen verliep sneller.

Ook werd er veel geld geïnvesteerd in inpoldering (het droogmaken van meren). Een beroemde droogmaking is die van Beemster in 1612. Jan Adriaanszoon Leeghwater (molenbouwer en waterdeskundige) kreeg de opdracht op dit project uit te voeren. De molengang zorgde ervoor dat het water werd weggepompt waardoor er een reusachtig nieuw stuk landbouwgrond ontstond.

En er werd op grote schaal geïnvesteerd in turfwinning. Turf werd gebruikt als brandstof en was volop in de Nederlandse bodem te vinden. Dit as weer gunstig voor de opkomst van de nijverheid, waar turf werd gebruikt als energiebron.

Ondanks de daling van de prijzen van belangrijke landbouwproducten leed de Republiek er niet onder. De Hollandse boeren waren behoorlijk kapitaalkrachtig en konden door nieuwe investeringen nog efficiënter produceren.


Paragraaf 3
De steden in de gewesten Holland en Zeeland groeiden enorm. Dit kwam door een vestigingsoverschot. Er verhuisden meer mensen naar de steden dan dat er mensen vertrokken.

Na 1585 steeg zowel de binnenlandse als de buitenlandse vraag nar nijverheidsproducten. De binnenlandse vraag nam toe door bevolkingsgroei en toenemende welvaart.

Stimulatie van de nijverheid in de Republiek:
- In de Republiek was kapitaal/geld beschikbaar. Je kon tegen lage rente geld lenen, waardoor er veel geïnvesteerd kon worden. Dus groei van de werkgelegenheid.
- Amsterdam groeide uit tot stapelmarkt van Eu, hierdoor waren er voldoende grondstoffen aanwezig om bewerkt te worden. Er ontstonden trafieken.
- De export mogelijkheden in de Republiek waren enorm. Ze lagen aan zee en beschikte over grote handelsvloot.
- In 1585 waren er veel mensen uit Antwerpen naar de Noordelijke gewesten gevlucht. Dit zorgde voor toename van geschoolde arbeidskrachten.
- In de Republiek waren naast spierkracht van mens en dier ook andere energiebronnen aanwezig: turf en windkracht.
- Er werden op grote schaal schepen gebouwd. Voor de bouwmaterialen golden lage invoerrechten.

Een belangrijke vernieuwing was de fluitschip. Dit schip was geschikter voor de handel, omdat er meer laadruimte was. En hierdoor waren er minder schepen nodig en hoefde men ook minder tol te betalen.

In de steden werkten de ambachtslieden in trafieken of manufacturen, kleine werkplaatsjes.

In de bedrijven in de Republiek was sprake van grote vrijheid. Er golden soepelere regels dan in d rest van EU. Langzaamaan werd de productie kapitalistisch. De productie werd in fasen opgedeeld elke fase werd uitgevoerd door een andere arbeider. Ze werkten tegen lage lonen en hadden weinig rechten, waardoor er regelmatig conflicten uitbraken tussen werkgever er werknemer.
Ook kinderen werden aan het werk gezet. Zij waren goedkope arbeidskrachten. De kinderarbeid vond plaats onder zeer slechte omstandigheden, zoals lange arbeidstijden en mishandeling.

Paragraaf 4
Na 1585 breidden de handel en de schepvaart van de Republiek zich spectaculair uit. Amsterdam werd het handelscenturm van Europa in plaats van Antwerpen. Dit werd enorm gestimuleerd door de afsluiting van de Schelde, waardoor Antwerpen moeilijk bereikbaar was. Koopvaardijvloot van de Republiek was de grootste van Eu. Veel schepen voeren op Frankrijk en de Oostzeelanden, waar graan, hout en zout werden ingekocht. Daarnaast voeren schepen vauit de Republiek ook naar het Middellandse Zeegebeid en het noorden van Rusland.

De handel beperkte niet tot Eu, ook Spanje en Portugal zeilden naar Azië om specerijen in te kopen. De winsten die te behalen w waren met het verhandelen van deze specerijen maakten de koloniale handel aantrekkelijk. Daarom probeerden de Nederlandse kooplieden achter de handelsroute naar Azië te komen.

In 1595 bereikten voor het eerst Hollandse schepen het eiland Java. Om de risico’s zo klein mogelijk te maken, gingen de handelaren samenwerken in compagnieën. De Eerste Schipvaert van 1595 was gefinancierd door de negen kooplieden uit Amsterdam. Financieel gezien leden ze met deze eerste poging zwaar verlies. Maar de winst was dat de route naar Indië nu bekend was.

In 1602 werden de verschillende compagnieën die inmiddels waren ontstaan, onder leiding van Johan van Oldebarnevelt samengevoegd tot de VOC. Deze verkreeg van de Staten-Generaal het alleenrecht op de handel ten oosten van Kaap de Goede Hoop. Ze verhandelden vooral specerijen, textiel en thee.

Naast Azië waren er ook veel handelscontacten met West-Afrika, het Caribische gebied en de noordoostkust van Afrika. Voor de handel met deze gebieden werd in 1621 de WIC opgericht. De handelsroute van de WIC had de vorm van een driehoek. Vandaar de driehoekshandel. E verhandelden goud, tabak, suiker, maar er vond ook slavenhandel plaats. Naast deze handel hielden ze zich ook bezig met kaapvaart. Vijandelijke schepen, voornamelijk Spanje, mochten van de Staten-Generaal worden geënterd, waarna de vracht werd buit gemaakt.
1628: Piet Hein veroverde de zilvervloot. De spaanse schepen moesten grote hoeveelheden zilver vanuit de Zuid-Amerikaanse koloniën naar Europa verschepen. Piet Hein keerde als held met de buit terug naar de Republiek.


Naast de VOC en de WIC werd in 1614 de Noordse Compagnie opgericht. Deze kreeg het alleenrecht op het jagen op robben en walvissen. Walvisvaart was een bealngrijke pijler van de handel. Door internationale handelscontacten ontstnd in Amsterdam een stapelmarkt. Hier kwamen de producten samen. Dit waren met name bulkgoederen, dat zijn producten die niet per stuk worden verpakt maar waar mee scheepsruimten volgestort kunnen worden.
Ook andere Eu landen stichtten handelsposten en kolonies in andere werelddelen. Via deze intercontinentale relaties ontstond een wereldeconomie.

Rond 1600 kwamen er in Amsterdam speciale instellingen die voor de handel ene belangrijke rol speelden, namelijk:
- De Wisselbank. Hier kon je je geld onderbrengen, of inwisselen tegen een ander valuta. Je kon hier wisselbrieven krijgen, dat zijn waardepapieren die je bij een andere bank kon inwisselen voor het bedrag dat er op stond.
- De Koopmansbeurs. Dit is een permanente jaarmarkt. En je kon informatie over prijzen, goederen, verzekeringspremies en beurtdiensten opvragen.
- De bank van lening. Hier kon geld worden geleend om te investeren in je bedrijf. Men kreeg alleen geld als men goederen als onderpand aan de bank van lening kon geven.

Paragraaf 5
Veel economische historici verschilen van mening of de economie van de Republiek tijdens de Gouden eeuw wel een nationale economie was.
Holland en Zeeland waren de meest welvarende en toonaangevende gewesten van de Republiek tijdens de Gouden Eeuw. De landgewesten in het zuiden en oosten bleven economisch in ontwikkeling achter.

Uit de volgende voorbeelden blijkt de achtergestelde positie:
- De bevolking nam er in vergelijking met Holland nauwelijks toe.
- De verbindingen met het westen waren niet altijd goed.

- De meerderheid van de bevolking was werkzaam in de landbouw. Ze waren grotendeels zelfvoorzienend. Een uitzondering vormden kleine boerderijen tussen Amersfoort en Arnhem. Zij waren opgenomen in de markteconomie, omdat er hier tabak werd geteeld, dit was een geliefd handelsgewas.
- Grootschalige nijverheid kwam nauwelijks voor.
Ondanks deze verschillen zijn er overigens andere historici die erop wijzen dat de verschillende economische sectoren en de verschillende steden en regio’s wel samenwerkten wanneer dit nodig was. In dat geval zou er wel sprake zijn van één nationale markt.

Paragraaf 6
Met name het westen van de Republiek had een zogenaamde open samenleving, er waren mogelijkheden om te klimmen op de sociale ladder. Het was niet zo dat de adel de meeste macht in hadden had, zoals in de meeste andere Europese landen het geval was. Het waren de (rijke) burgers die in de Republiek de dienst uitmaakten. Daarom spreekt men ook wel van een burgerlijke samenleving.

De bevolking van de Republiek kan worden ingedeeld in de volgende groepen:
- De Gegoede Burgerij: minder dan 10% van de bevolking. Zij maakten in de politiek de dienst uit. Regenten, leden van rijke families uit de gegoede burgerij, verdeelden de bestuursfuncties onder elkaar.
- De Kleine Burgerij: ongeveer een kwart van de bevolking. Hieronder vallen kleine ondernemers, zoals winkeliers en gegoede ambachtslieden.
- De Volksklasse: zo’n 60% à 70% van de bevolking. Dit waren de geschoolde werklieden, vaste en losse arbeiders, dienstpersoneel en de bedeelden. Deze mensen verdienden net genoeg om van te kunnen leven. Ouderen en wezen hadden vaak niet genoeg inkomsten om voor zichzelf te zorgen, daarom werden organisaties voor armenzorg en liefdadigheidsinstellingen aangesteld.

Regenten.

De regenten speelden een belangrijke rol in de vroedschappen, een groep van enkele tientallen burgers die de stad bestuurden. Ze hadden naast hun bestuurlijke functies in de stad ook nog een belangrijke leidende rol in een handelsbedrijf. Ze probeerden op diverse manieren de handel, scheepvaart en nijverheid te bevorderen.

Het gezin.
De meeste Nederlanders woonden in kerngezinnen. Gezin met ouders en kinderen. De vrouwen werkten meestal mee, zeker wanneer de man een eigen ambachtsbedrijfje had of in de scheepvaart werkzaam was. Men trouwde op late leeftijd. Wanneer je ging trouwens moest je genoeg gespaard hebben om voor jezelf en je gezin te kunnen zorgen. Men koos meestal iemand met dezelfde religieuze en sociale achtergrond. De man was de baas, de vrouw was ondergeschikt en was handelingsonbekwaam. Toch waren de vrouwen vaak betrokken bij de leiding van het bedrijf van hun man. En als weduwe zette ze vaak het bedrijf van haar man voort. Vrouwenarbeid was in de Republiek vanzelfsprekend.

Immigranten.
De steden groeiden explosief. Onder andere door de komst van de immigranten. Immigranten kwamen af op de vraag naar arbeiders en de hogere lonen. Na 1620 kwam de grootste stroom immigranten uit Duitsland. Van hen kwam de overgrote meerderheid uit de armste bevolkingslagen. De meeste immigranten vestigden zich in Amsterdam.
Ook religieuze motieven speelden een rol. In de Republiek heerste een relatief tolerant klimaat voor minderheden. Soms was er wel angst voor de Joden, maar van pogroms was geen sprake. Er werden soms wel beperkte maatregelen genomen (bouwen van synagoge was niet altijd toegestaan) en werden joden soms het slachtoffer bij stadsoproeren.
Een groot deel van de buitenlanders kwam als transmigranten, landverhuizers op doortocht. Die kwamen meestal in dienst van de VOC of WIC en vestigden zich in Azië of Amerika.
Ook was er sprake van buitenlandse seizoenarbeiders.
Migranten hadden vaak laaggeschoold en dus slecht betaald werk. Ze behoorden tot de onderklasse van de samenleving.

Paragraaf 7
Oorlog is ongunstig voor de Economie. Toch bleef de economie opgang ondanks de Tachtigjarige oorlog.

Hoe komt het dat er sprake was van een economische bloei tijdens de Tachtigjarige oorlog?
In de beginjaren was het gunstig voor de Republiek dat Spanje tegelijkertijd ook tegen andere landen oorlog voerde. Wanneer Spanje zich concentreerde op die vijanden, kon de Republiek haar strategische positie verder uitbouwen.
Maar vrede is natuurlijk altijd nog het best voor de handel. Tussen 1609 en 1621 was het Twaalfjarig bestand tussen Spanje en de Republiek van kracht. De partijen waren overeengekomen dat er tijdelijk niet werd gevochten. Met Spanje kon weer worden gehandeld, het handelsembargo werd opgeheven.

In 1621 eindigde het bestand en werd het conflict hervat. De Vlaamse kapersvloot werd weer actief. De handel met Spanje, Portugal en het Middellandse Zeegebeid werd weer een stuk moeilijker.
Tussen 1618 en 1648 vond Dertigjarige Oorlog plaats in Duitsland. De textielproductie leed daar grote schade, maar de Leidse en Haarlemse textielindustrie bloeiden op.
Ook in de landbouw beleefde een bloeiperiode door de export naar Duitsland en de Zuidelijke Nederlanden. Dit werd merkbaar toen er een einde kwam aan de Dertigjarige oorlog.
De tachtigjarige oorlog werd afgesloten met de vrede van Münster in 1648. Spanje erkende de Republiek als soevereine staat. Het Spaanse handelsembargo werd opgeheven.

Vanaf het midden van de 17e eeuw nam de concurrentie tussen Eu landen verder toe. Frankrijk en Engeland namen mercantilistische maatregelen. Dit zijn maatregelen die worden ingesteld door de centrale overheid en die bedoeld zijn om de eigen handel te beschermen. Voorbeelden zijn: de Engelse Acte van Navigatie en de verhoging van de Franse invoerrechten.

De spanningen tussen de Republiek en Engeland namen toe door de mercantilistische maatregelen. Men wilden in de Republiek iets tegen deze zaken doen, omdat ze schadelijk waren voor eigen handel. Een gevolg hiervan waren de Eerste en Tweede Engelse oorlog. ( 1652-1654 en 1665-1667).

In 1650 stierf stadhouder Willem II. De meeste gewesten kozen onder aanvoerig van holland geen nieuwe stadhouder aan. Men spreekt daarom ook wel van het eerste stadhouderloze tijdperk. De stadhouder had een belangrijke militaire functie, maar doordat deze functie niet werd vervult raakte het handleger in verval. Dit werd duidelijk in 1672 toen de Republiek werd aangevallen door Engeland, Frankrijk, Münster en Keulen. Op 12 Juni trokken Franse troepen onder leiding van Lodewijk XIV zelf het grondgebied van de Republiek binnen. Het zou jaren duren voordat de schade aan de nijverheid en handel hersteld was. Het jaar 1672 heet daarom het Rampjaar.

Hoofdstuk 3: De Zilveren Eeuw 1672-1780
Inleiding:
De Gouden Eeuw was over haar hoogtepunt heen. Frankrijk en Engeland waren sterke concurrenten van de Republiek geworden. Dat was merkbaar in de nijverheid, landbouw en handel. De Republiek zou haar leidende rol in de wereldhandel langzaam verliezen.

Paragraaf 1
1672: rampjaar, de Republiek had de aanvallen van Frankrijk, Engeland, Münster en Keulen doorstaan. De Hollandse waterlinie had de Franse troepen tegengehouden.
De Hollandse waterlinie is een verdedigingsstelsel dat bestond uit vestingwerken en tussenliggende gebieden die onder water gezet kunnen worden. En dankzij het optreden van Michiel de Ruyter was een Engelse invasie op de kust van Holland en Zeeland voorkomen.


De roep om een stadhouder die de militaire problemen aan kon pakken werd groot. Willem III werd in 1672 door H, Z, U, G en O benoemd tot stadhouder. Het eerste stadhouderloze tijdperk was voorbij. Willem III wist als legeraanvoerder de bezette gebieden te bevrijden. De Republiek was gered. Johan de Witt kreeg de schuld van de gevaarlijke situatie waarin de Republiek was terechtgekomen. Samen met zijn broer werden ze in de Gevangenpoort opgesloten. Op 20 augustus 1672 werden ze gelyncht.

Coalitiepolitiek
Willem III wilde samen met andere Europese landen een sterk blok vormen tegen Lodewijk XIV. Dit wordt ook wel de coalitiepolitiek genoemd. Niet iedereen in de Republiek steunde dit streven, veel regenten waren bang dat de winstgevende handel met Frankrijk door deze politiek in gevaar werd gebracht.
De Franse buitenlandse politiek werd steeds agressiever. Het land stelde hoge importheffingen in en in 1685 werd het Edict van Nantes ingetrokken. Toen Lodewijk dit terugdraaide, moesten zij weer vrezen voor hun leven. Tienduizenden hugenoten vluchtten naar de Republiek.

Edict van Nantes:
Werd in 1598 door de toenmalige Franse koning uitgevaardigd om de hugenoten de vrijheid te geven om hun geloof te belijden zonder dat zij gevaar liepen door katholieken te worden vervolgd.

Willem III
1688: Willem III werd koning van Engeland. Hij trouwde met Mary Stuart, de dochter van de Engelse koning Jacobus II. Jacobus was niet erg populair onder de bevolking. In het geheim werd een plan ontwikkeld om Willem III en Mary op de Engelse troon te krijgen. Dit lukte in 1688, waarop Lodewijk XIV direct de oorlog verklaarde aan de nieuwe Engelse koning en stadhouder van de Republiek. Deze negenjarige oorlog begon met een bezetting door de Fransen van gebieden in de Zuidelijke Nederlanden. Uiteindelijk erkende Lodewijk in 1697 Willem als koning. Het zou alleen niet lang vrede blijven, want in 1701 brak er weer een oorlog uit met Frankrijk. Bij dit conflict, dat ook wel de Spaanse successieoorlog wordt genoemd, kwamen verschillende Eu landen in actie tegen Lodewijk XIV.

1713: De zoon van Lodewijk XIV werd koning van Spanje.

1702: Willem III stierf.

De republiek was weer in financiële problemen geraakt door de oorlogen. Ze wilden geen nieuwe stadhouder. De staten- Generaal waren overtuigd van de voordelen van een neutrale politieke koers en een maritiem verbond met Engeland. Daarmee hoopten de regenten de handel en nijverheid zoveel mogelijk te beschermen. Toch waren er wel vaak discussies over de militaire sterkte van de Republiek. De bestuurders van de zeegewesten wilden een oorlogsvloot versterken. De andere gewesten, die niet aan zee lagen, wilden juist het landleger versterken. In de tweede helft van de 18e eeuw werden er veel pamfletten geschreven. Dat is een kort geschrift waarin de schrijver op een felle manier zijn standpunt naar voren brengt. Uiteindelijk raakten veel mensen ervan overtuigd dat de zeehandel van de Republiek alleen kon voortbestaan als men de kant koos van Engeland.

1747: roep om een stadhouder was groot.
Frankrijk dreigde met een militaire aanval, maar de Republiek had zijn leger en vloot verwaarloosd. Ze benoemden Willem IV tot stadhouder, en besloten dat de functie van stadhouder voortaan erfelijk zou zijn.

Patriotten.
Vanaf 1751 kwam Willem V aan de macht. Er kwam steeds meer kritiek op de macht van de stadhouder. De patriotten eiste meer invloed in het bestuur. Patriotten is een groep tegenstanders. Zij maakten zich zorgen over het land, positie van de stadhouder. Het aantal regenten werd steeds kleiner.
De opvattingen van de Patriotten pasten bij de ideeën van de verlichting. De verlichting is een periode in de 18e eeuw waarin steeds meer mensen kritiek kregen op de staat en de samenleving.
De zorgen van de patriotten werden vergroot door de 4e engelse oorlog in 1780-1784. Veel inwoners van de Republiek hadden de Amerikaanse kolonisten gesteund. Die wwaren in 1775 in opstand gekomen tegen het Engelse koloniale bestuur. Deze opstand leidde tot de onafhankelijkheid van de dertien Engelse koloniën in Amerika en de stichting van de Verenigde staten in Amerika. Vanwege de steun aan deze opstand verklaarden de Engelsen de oorlog aan de Republiek.

Paragraaf 2
De conflicten met Frankrijk en Engeland in de 17e eeuw waren niet goed voor de economie.


De historicus Jonathan Israel beschrijft de economische ontwikkelingen in de Republiek. Hij toont aan dat sommige sectoren met een echte achteruitgang te maken kregen, maar op andere terreinen was er juist weer sprake van groei. De achteruitgang was relatief. Er was nog wel een economische groei, maar minder groot dan die van Engeland en Frankrijk.

Toch is de achteruitgang van de economie een groot verschil met de gigantische bloei tijdens de eerste helft van de 17e eeuw. Internationale ontwikkelingen in de 18e eeuw kunnen worden gezien als externe oorzaken voor het relatieve verval van de Republiek. Hier onder staan een paar van die internationale ontwikkelingen beschreven.

- In de 18e eeuw heerste er een politieke rust in Engeland en Frankrijk. Er was sprake van bevolkingsgroei, wat positief is voor de economie.
- De fransen en Engelsen bouwden hun koloniale bezit steeds verder uit. Dat was gunstig voor hun economie.
- Engeland en Frankrijk namen steeds meer maatregelen om hun eigen economie te beschermen. Een belangrijke maatregel was de Acte van Navigatie. Deze wet hield in dat alleen Engelse schepen niet-Europese producten naar Engeland mochten verschepen. Dit schaadde de werkgelegenheid en de handel van de Republiek.

Paragraaf 3:
Achteruitgang agrarische sector:
- Boeren hadden te maken met afzetproblemen. Concurrentie was groot.
De lonen lagen hoog. Door oorlog gingen de belastingen omhoog. Dijken
hadden onderhoudsbeurt nodig.
- In de 18e eeuw brak er 3maal veepest uit in de Republiek. 80% van de
veestapel stierf.

De boeren waren op zoek gegaan naar technische verbeteringen.
- arbeidskosten konden bespaard worden.
- pachtprijzen daalden.
- belastingdruk werd verlaagd.
Er groeide een nieuw type boerenbedrijf: Mesterijbedrijf.

De restafval van graan werd als goedkope voeding gebruikt om varkens en runderen mee vet te mesten.

18e eeuw: economische gewicht van de Republiek ging achteruit ten opzichte van Engeland en Frankrijk, ondervond ook de nijverheid problemen. In de scheepsbouw en trafieken probeerden ze zich aan te passen aan de nieuwe omstandigheden.

In de kleine steden speelden de gilden nog een rol. Zij probeerden met maatregelen de eigen nijverheid te beschermen door nieuwe concurrenten in de stad niet toe te laten.

Een paar bedrijven bleven ondanks de economische situatie wel goed functioneren:
- jeneverstokerijen
- papierindustrie
- suikerraffinaderijen
- steenbakkerijen.

Paragraaf 4:
Buitenlandse concurrentie nam toe. Havensteden zoals le Havre en Londen groeiden snel. Veel landen beschermden en stimuleerden eigen handel door mercantilistische maatregelen.
- het tegengaan van invoer van eindproducten van Frankrijk
- engelse scheepvaart beschermen tegen concurrentie van de Hollanders.

Verschillende oorlogen was niet goed voor de goederenhandel. Er moesten hoge kosten worden gemaakt om de verzanding van havens en rivieren in de Republiek tegen te gaan.

Door technische verbeteringen van schepen konden vervoer over zee sneller plaatsvinden. Goederen werden vaak uitgewisseld zonder tussenkomst van Amsterdam. De kapitaalmarkt van Amsterdam groeide zo uit tot het financiële centrum van Europa.


De VOC en WIC leenden het geld van de rijke burgers.
De producten namen toe. Variatie werd groter. Men verhandelde binnen Azië ook producten. Maar dit zorgde ervoor dat de VOC steeds meer geld moest steken in bestuurlijke en militaire zaken. Dit werd verergerd door corruptie binnen de VOC.

De haringvisserij bracht minder geld op. De smaak veranderde, waardoor de vraag afnam.

Paragraaf 5:
De belastingen waren hoog in holland vanwege de hoge schulden. Maar door de hoge belastingen was de koopkracht teruggelopen. De belastinginning verliep via verpachting van de belastingen. Er werd een pachtsom afgesproken met de overheid. Dit bedrag moesten de belastingophalers minimaal ophalen.

1747-1748: pachtersoproeren, e bevolking kwam in opstand tegen de belastingpachters. Ze hadden kritiek op de regenten en de groei van het aantal ommigrante.

Sommige burgers hadden zich georganiseerd als hollandse doelisten. Door samenwerking oopten zij een blok te kunnen vormen tegen de regentenkliek. De aanpak had effect, want de belastingpacht werd afgeschaft.

Hoofdstuk 4.
Paragraaf 1:
De patriotten wilden economische en politieke hervormingen om de positie van de Republiek te redden. Stadhouder Willem V wilde hier niets van weten.

1780-1784: 4e engelse oorlog.
Engeland won bij de Zeeslag van Doggersbank met overmacht aan schepen. De republiek had onvoldoende financiën om de positie van wereldleider te behouden. De overzeese handel kwam bijna helemaal stil te liggen.

Patriottenwilden economische en militaire problemen daadkrachtig aanpakken. Ze hadden kritiek op Willem V.

- Willem V had de vloot niet sterk genoeg tegengehouden.
- Hij benoemde alleen vriendjes op belangrijke bestuursfuncties.
- Deze regenten hadden te veel macht.
- Ze waren uit op eigen belang.
- Ze investeerden alleen in buitenland, niet meer in eigen land.

Er ontstond een burgeroorlog.
Patriotten stonden tegenover de Oranjegezinden.
Patriotten namen het bestuur over in een groot aantal steden.
Patriotten waren het niet veel met elkaar eens, ze werden alleen met elkaar verbonden door hun afkeer tegen Willem V.

1787: Pruisische leger kwam Willem V te hulp. Het lukte om in macht te herstellen. De patriotten werden uit de Republiek verjaagd.
1792: Frankrijk verklaarde de oorlog aan Willem V.
1794: Frankrijk viel de Republiek binnen.
1795: Willem V vlucht naar Engeland. Men sprak nu van de Bataafse Republiek. Deze stond onder de leiding van de patriotten, maar franse invloed bleef groot.

1806: Napoleon benoemde zijn broer Lodewijk Napoleon tot koning van Holland.

Paragraaf 2:
Achteruitgang van de Republiek:
- Republiek kreeg concurrentie met andere EU staten. Aandeel in de
wereldeconomie van de Republiek werd steeds kleiner.
- Kooplieden investeerden het geld niet in economie, maar gingen het
beleggen of uitlenen. Hiermee verdienden ze veel geld.
- Geld stopten ze in een luxueus leven. De Pruikentijd.
- Er was geen eenheid. De eenheid was nodig als tegenwicht aan
concurrenten.
- Grote staatsschuld. Hierdoor moesten e belastingen omhoog.
Amsterdam verloor haar positie als stapelmarkt.

http://webmail.maurickcollege.nl/exchange/10274/Inbox/FW:%20PP%20ges.EML/POWERPOINT%20geschiedenis.ppt/C58EA28C-18C0-4a97-9AF2-036E93DDAFB3/POWERPOINT%20geschiedenis.ppt?attach=1#264,9,Korenbeurs.


Koopmansbeurs

In 1607 besloot de Vroedschap "tot gerief der coopluijden" om aan het Rokin een beurs te bouwen "gelijck in veel coopsteden gebruijckelijck is". Voor die tijd kwamen de kooplieden bijeen op de Nieuwe Brug aan het IJ en bij slecht weer in de Sint Olofskapel
Besloten werd om het nieuwe gebouw te bouwen over het Rokin, aan de zuidzijde van de Dam.
In de lente van 1608 werd met de bouw van de Koopmansbeurs begonnen, gedeeltelijk op de gewelven van de sluis, gedeeltelijk op palen van 50 a 60 voet lengte.
De beurs werd gebouwd onder leiding van stadsbouwmeester Hendrick de Keijser. In 1611 was het de Koopmansbeurs een feit.

De beurs bestond uit een rechthoekige binnenplaats met daaromheen een zuilengalerij.
Al in 1662 was de handel een zeer internationale aangelegenheid. Op brugbogen: met gestreken mast konden schepen onder de beurs door varen. Op de beurs werden meer dan 400 verschillende artikelen verhandeld afkomstig uit alle windstreken. Op de pilaren rond de binnenplaats stonden de namen van de steden en gewesten waarmee handel werd gedreven. Zo had elk type handelswaar een eigen standplaats.
Handelaren uit de hele wereld kwamen op de beurs.
Wisselbank

In de Middeleeuwen was de waarde van het geld afhankelijk van de hoeveelheid zilver of goud die er in zat. Maar daar kon mee worden gesjoemeld: de samenstelling kon worden aangepast, of er werd met het gewicht geknoeid. Zo verdienden geldwisselaars een extra zakcentje.

Die ‘valsemunterij’ was lastig voor handelaars, omdat je nooit wist of je voldoende betaald kreeg. Daarnaast ontstonden in de zestiende eeuw veel soorten geld: ieder gewest muntte zijn eigen geld, maar niet overal waren de kwaliteitseisen even hoog. De onzekerheid over de werkelijke waarde van het geld was schadelijk voor de export van Nederlandse producten.
Het stadsbestuur van Amsterdam greep daarom begin zeventiende eeuw in: in 1609 werden geldwisselaars die met onbetrouwbare munten handelden de stad uitgezet, en in datzelfde jaar richtte het stadsbestuur de Amsterdamse Wisselbank op.

De Wisselbank nam alleen volwaardige munten aan en keerde alleen volwaardige munten uit. De wisselbrieven (een soort cheques) van de Amsterdamse bank waarmee koopmannen handel dreven waren zo altijd gedekt door ‘goed geld’. Door die betrouwbaarheid groeide de bank in korte tijd uit tot de grootste bank ter wereld. Ook buitenlandse koopmannen sloten onderling deals met Amsterdamse waardepapieren.
De reputatie van de veiligste bank ter wereld duurde bijna twee eeuwen. Eind achttiende eeuw luidden ongedekte leningen het einde van de bank in, die in 1820 definitief haar deuren sloot. Het vertrouwen was geschonden.
Onderzoeksvraag: Wat was de betekenis van Amsterdam als informatiestapelmarkt voor de Nederlandse economie?

Amsterdam was niet alleen de plaats waar goederen worden aangevoerd, opgeslagen of verkocht werden. Amsterdam was ook een informatiestapelmarkt, dat is een plaats waar veel informatie samenkwam over prijzen, beschikbaarheid van goederen, zeeroutes, embargo’s en zeerovers.

Amsterdam was dus ook een stapelmarkt van ideeën, contacten en kennis. In de koopmansbeurs kwam je van alles te weten over de prijzen van goederen in de wereld. Ook de wisselbank was van belang. De bank gaf schuldverklaringen van de koper aan de verkoper uit, waardoor je zonder geld heen en weer te laten gaan, toch handel kon drijven. Dankzij de Amsterdamse informatiestapelmarkt kregen de Hollandse kooplui zich op de mogelijkheden om zelf op Afrika, Azië en Amerika te varen.
Door al de nieuwe mogelijkheden werd Amsterdam steeds welvarender. De VOC werd opgericht waar de Republiek ook goed aan heeft verdiend. De Nederlandse economie ging dus vooruit.

Opdracht 1

a.)
Locatie in Amsterdam Informatie over
Wijnhuis Maarten Spil Kooplui spraken hier onderling over de routes naar Oost-Indië.
Palhuysgen - Brieven uit overzeese gebieden.
- Kennis over de gebieden waarmee handelscontacten waren en hoe het leven en werken daar was.
Boekhandel en uitgeverij Cornelisz. Claesz. bij de oude brug Atlassen en reisverhalen vol informatie over eigenlijk alle handelsroutes.
De beurs - Prijzen van handelsproducten, kennis van het internationale handelsnetwerk.
- Kennis over de economische toestand in andere landen.

Notaris Jan Fransz Bruyningh Hoe contracten voor internationale handel eruit moesten zien.

b.) Dossierbron 2 eindigt met de zin:

Op een gebied van grofweg 250 bij 500 meter concentreerde zich vrijwel alle informatie die noodzakelijk was om handel te drijven op een wereld omspannende schaal.

Leg deze zin uit met behulp van dossierbron 2 en 3:

In de kleine binnenstad van Amsterdam lagen uitgeverijen aan

De korenbeurzen en de beurscafés en wijnhuizen waar kooplui en zeelui kwamen een school voor zee graatkunde en waar alle goederen langs kwamen. Vlak bij elkaar op een beperkt oppervlak kon je informatie verzamelen die voor jou van belang was.

Opdracht 2

a.) Lees dossierbron 1 Welke handelsproducten worden daar genoemd?

Handelsproducten zoals olie, olijven, folie, suiker, rijst.

b.) Op welke locaties in Amsterdam (zie dossierbron 3) vond deze bedrijvigheid plaats?

De locaties in Amsterdam waar deze bedrijvigheid plaats vond was de beurs en de
waag.

c.) Uit welk fragment in dossierbron 1 blijkt dat Amsterdam ook een financieel centrum was?

Tonnen goud
d.) Voor welke economische bedrijvigheid (denk aan handel en nijverheid) waren de bij vraag a genoemde handelsproducten van belang?

Olie en olijven in de productie van consumptieolie en brandstof voor lampen suiker voor de suikerraffinaderijen en daarna voor winkeliers en wapenhandel folie en rijst voor groothandel en winkeliers.


Opdracht 3

a.) Wat is het verband tussen dit dagboek en Amsterdam als informatiestapelmarkt?

Het dagboek werd uitgegeven en gedrukt in Amsterdam. Daarom heeft het verband met elkaar.

b.) Voor welke Nederlandse handel of andere tak van economische bedrijvigheid was dit dagboek van belang?

Het dagboek laat een route om de noord naar indie eigenlijk onmogelijk is zien.

In de jaren dat Amsterdam aan het uitbreiden was gonsde het in Amsterdam van de geruchten over verre landen en de rijkdommen die te halen zouden zijn. In een wijnhuis werd er over de mogelijkheden gepraat om rechtstreeks vanuit Amsterdam naar Oost-Indië te gaan. Er werden informanten gestuurd en overleg gepleegd met cartografen. Steeds meer gebieden konden in kaart worden gebracht zoals; de Middelandse Zee, Afrika en Amerika en kwamen zo ook binnen de Amsterdamse handelssector.
Er kwam steeds meer informatie over deze gebieden door reisverhalen en kaarten werden aangepast op de meest recente informatie. Er kwamen zoveel informatie dat het steeds gecontroleerd moest worden op waarheid en waarde. Zou die informatie wel tot praktische kennis kunnen leiden, waar handelsfirma’s reders en schippers iets aan hadden? Zeker over de nieuwe gebieden waar men nog nauwelijks iets van wist. De informatie uitwisseling speelde zich af in een klein deel van Amsterdam. Iedereen sprak elkaar daar en dat was weer goed voor een snelle informatie uitwisseling. De informatie wisseling speelde zich af aan de westzijde van de Nieuwe Brug (wijzen naar blauwe cirkel) ook in de buurt van een haven zodat ze snel op de hoogte waren van het nieuws.

Plattegrond Amsterdam bij het blauwe Kaart uit de 16e eeuw (de contingenten
rondje speelt de informatie wisseling zich af. worden zo goed als mogelijk in getekend)


De drukte van de schepen in Amsterdam.

De belegering van Antwerpen.
Vier relevante vragen:

Wat is een stapelmarkt?

Een stapelmarkt is een plaats waar producten van over de hele wereld naartoe vervoerd werden om te worden doorgevoerd of voor een bepaalde tijd te worden opgeslagen. Hierdoor konden prijsschommelingen beperkt worden en had de markt een constante bevoorrading tot haar beschikking.

Wat is de wisselbank?

Een bank die als doel heeft de handel te vergemakkelijken. Door duidelijkheid te geven over de verschillende munten en waar je altijd je geld kon inwisselen. Dat gaf een eerlijke handel, want door de wisselbank wist je welke waarde het geld had en wat je er voor kon kopen. (Niemand kon je meer oplichten). Ook is door de wisselbank briefgeld ontstaan, deze “wisselbrieven” waren gedekt door “goed geld”.


Wat is de koopmansbeurs?

Een instelling waar kooplieden bijeen kwamen om te handelen. Maar er werd ook informatie uitgewisseld over handel. Bijvoorbeeld over de oogst van de Franse wijn die dat jaar slecht was of de Hollandse kaas die erg goedkoop was.

Wat voor informatie werd er vooral uitgewisseld in Amsterdam rond 1600?

- Informatie over de routes naar Oost-Indië.
- Informatie over de gebieden waarmee handelscontacten waren.
- Informatie over alle handelsroutes.
- Informatie over prijzen van handelsproducten en het internationale handelsnetwerk.
- Informatie over de economische toestand in andere landen.
- Informatie over hoe contracten voor internationale handel eruit moest zien.



In de jaren dat Amsterdam aan het uitbreiden was gonsde het in Amsterdam van de geruchten over verre landen en de rijkdommen die te halen zouden zijn. In een wijnhuis werd er over de mogelijkheden gepraat om rechtstreeks vanuit Amsterdam naar Oost-Indië te gaan. Er werden informanten gestuurd en overleg gepleegd met cartografen. Steeds meer gebieden konden in kaart worden gebracht zoals; de Middelandse Zee, Afrika en Amerika en kwamen zo ook binnen de Amsterdamse handelssector.
Er kwam steeds meer informatie over deze gebieden door reisverhalen en kaarten werden aangepast op de meest recente informatie. Er kwamen zoveel informatie dat het steeds gecontroleerd moest worden op waarheid en waarde. Zou die informatie wel tot praktische kennis kunnen leiden, waar handelsfirma’s reders en schippers iets aan hadden? Zeker over de nieuwe gebieden waar men nog nauwelijks iets van wist. De informatie uitwisseling speelde zich af in een klein deel van Amsterdam. Iedereen sprak elkaar daar en dat was weer goed voor een snelle informatie uitwisseling. De informatie wisseling speelde zich af aan de westzijde van de Nieuwe Brug (wijzen naar blauwe cirkel) ook in de buurt van een haven zodat ze snel op de hoogte waren van het nieuws.


Plattegrond Amsterdam bij het blauwe rondje speelt de informatie wisseling zich af.

Kaart uit de 16e eeuw (de contingenten worden zo goed als mogelijk in getekend).

De drukte van de schepen in Amsterdam.
De belegering van Antwerpen.

Bronnen geschiedenis intro t/m h.4 Lieke

Intro:
bron 1: handelsroute VOC, hoort bij bron 1 want dat gaat over de VOC en zijn schepen, het geeft de wereldhandel aan net als in dit plaatje.

Bron : vrede van Munster in 1648, laat de blokkade zien tegen Antwerpen en daar is het oorlog, en bij de vrede van Munster is er weer vrede.

Bron 3: Nederland in de 17e eeuw, je ziet dat Nederland nu droger ligt dan in de 16e eeuw.

Hoofdstuk 1

B

Bron 1: je ziet in deze bron de Staten-Generaal die samen komen, de Staten-Generaal is een vergadering van afgevaardigden van alle gewesten.

Bron 2: je ziet op dit plaatje graan, door de graanhandel (moedernegotie!) op de Sond, hadden de Hollanders geen last van Malthusiaanse spanningen, dit zijn hongersnoden in de industriële samenleving die ontstaan omdat de mens zich sneller voortplant dan dat de totale hoeveelheid toeneemt.

Bron 3: koning Philips II van Spanje, je ziet aan zijn klederdracht dat hij streng katholiek was.



Bron 4: de Unie van Utrecht, in bron 4 in het BK is het gebed wat bij de unie van Utrecht hoorde aangegeven en in de bron ze je een plaat van het verband met het jaartal.

Bron 5: de Hanzesteden van Nederland, dit was een groep steden die via rivieren voeren naar de handelsplekken, ze hadden kleine schepen en kwamen veel obstakels tegen, de schepen van Holland waren groter en sneller, zij namen een route via de Noordzee en dit was zeer nadelig voor de Hanzesteden.

Bron 6: er waren mensen die het helemaal niet eens waren met het katholieke bestuur van de kerk, een van die mensen was Luther op bron 3 zie je een kasteel waar Luther bescherming kreeg tegen Karel V en de paus, die hem wouden vervolgen.

Hoofdstuk 2

Bron 1: deze bron geeft de driehoekshandel aan tussen de Republiek, Afrika en Amerika en dan weer naar de Republiek. Belangrijk onderdeel ervan was dat de handel in slaven vanuit Afrika naar Amerika en in suiker en andere producten van de plantages naar Europa.

Bron 2: de wisselbank, bank in Amsterdam waar schuldbewijzen werden uitgegeven en verhandeld. Waardoor kooplui internationaal handel konden drijven zonder dat er meteen werd afgerekend.

Bron 3: Generaliteitslanden, gebieden die in de 17e eeuw op de Spanjaarden werden veroverd en bestuurlijk direct onder de Staten-Generaal.

Bron 4: op deze bron zie je de Beemster, dit gebied is drooggelegd doormiddel van onder andere molens die je ziet in bron 2 in het BK, er ontstonden polders, want er was gebrek aan ruimte.

Bron 5: dit is Rembrandt van Rijn, een schilder uit deze tijd, hij werd helaas pas beroemd na zijn dood, op bron 17 is een prent van hem te zien.

Bron 6: dit is de Sont

Hoofdstuk 3

Bron 1: Doelisten zie je op deze bron , de doelisten zijn geschoolde burgers, gildeleden en schutterijleden die vanaf 1747 in opstand kwamen om meer invloed te krijgen in het bestuur. Wilden met Oranje aan de macht de regenten uit hun macht stoten.

Bron 2: op deze bron zie je de pachteroproeren, dit zijn oproeren door arme burgers vanaf 1748. Richtte zich op de ondernemers die de belastingen van plaatselijke overheden pachtten en vaak streng inden.


Bron 3: bron 3 is een prent uit de verlichting, de verlichting is een stroming in het Europese denken van de 18e eeuw waarbij verklaring van de wereld vooral gebeurde met behulp van rede en wetenschap, godsdienstige verklaringen werden afgewezen. In bron in in het BK zie je ook Spinoza een van de verlichte filosofen uit die tijd.

Bron 4: in deze bron zie je een schilderij van Rembrandt, dat Rembrandt zo’n onderwerp schilderde toont aan dat ze in die periode bezig waren met anatomie en onderzochten hoe het menselijk lichaam nou eigenlijk werkte, op bron 2 in het BK

Bron 5: Je ziet in deze bron een paalworm, dit zijn wormen die heel lang kunnen worden en hout vreten, ze gingen in de palen van dijken zitten waardoor deze geruïneerd werden, dit was zeer nadelig.

Bron 6: de walvisvangst had een eigen compagnie; de Noordsche compagnie, er was veel vraag naar de walvissen, maar het was zwaar werk en bijna iedereen kwam om. In bron 8 van het BK zie je een raambiljet voor openbare veiling van gereedschap van walvisvangers uit 1767.

Hoofdstuk 4

Bron1: aanhouding van prinses Wilhelmina van Pruisen bij het plaatsje Goejanverwellesluis, haar man was Willem V, je ziet haar aangehouden worden, zonder bewaking ging ze naar Den Haag omdat zij ergens een stokje voor wou steken, waar de patriotten niet blij mee waren, in het BK zie je op bron 2 stadhouder Willem V afgebeeld. Hij word als Bacchus, de griekse god van de wijn afgebeeld door patriotse Pers, ze waren duidelijk tegen hem. Dit was niet positief.

Bron 2: in deze bron zie je regenten die druk aan het vergaderen zijn, de regenten konden opgelucht adem halen want met het aanblijven van de stadhouder was ook hun positie veilig. Maar niet voor lang. In 1795 viel definitief het doek voor de stadhouder stadhouder en de republiek der zeven provinciën. De Franse soldaten konden over het gevroren ijs gewoon oversteken en veel tegenstand van het leger van de republiek hadden ze niet.

Bron 3: Na de opmars van de Fransen en het vertrek van Oranje was de revolutie ook in Republiek een feit. Maar in tegenstelling tot Frankrijk kostte zij hier geen druppel bloed. "Er viel geen hoofd" Iemand die de revolutie in Frankrijk had meegemaakt, sprak dan ook van een "fluwelen revolutie". "Vrijheid, gelijkheid en broederschap!" Dat was de juichkreet waarmee de Fransen de Republiek werden binnen gehaald en men danste om de vrijheidsboom en natuurlijk bedreef men hier en daar wat baldadigheden. Maar voor de guillotine bleef de Republiek bespaard. Die ommekeer betekende dat de Oude Republiek der zeven vrije landen was verdwenen en dat daarvoor de Bataafse Republiek (1795-1806) in de plaats was gekomen. In de stadsbesturen, de besturen van de Staten moesten de regenten plaats maken voor "de voorlopige vertegenwoordigers" van het volk. In de bron zie je Het planten van de Vrijheidsboom in 1795 om het begin van de Bataafse Republiek te vieren door mannen die gekleed gingen als sans-culottes.

Bron 4: in deze bron zie je het standbeeld van Joan Derk van der Capellen tot den Pol, hij was een patriot en wist zeer zeker dat stadhouder Willem V de oorzaak was van alle ellende, hij schreef daarom ook dit pamflet: (bron 1 BK) Wij zyn alleen daar door ongelukkig; onze Koophandel staat alleen daardoor stil; onze werklieden lyden alleen daar door honger en kommer dat wy geen Vloot hebben, en eene VLOOT had Gy moeten, en Gy, GY Willem de Vijfde! Gy alleen bytyds kunnen bezorgen.


Bron 5: in deze bron zie je de voorkant van ons geschiedenis boek, stagnatie betekend stilstand, dit omdat er relatieve achteruitgang plaats vond, het was duidelijk dat de Republiek in de Zilveren eeuw niet meer toebehoorde tot de grootmachten van Europa, het leek voor het volk alsof de Republiek achteruit ging maar dit was niet zo hij ging alleen minder vooruit als in de Gouden eeuw, ook had dit te maken met de achterstand door voorsprong.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.