Het Cultuurstelsel.
In 1830 voerde Johannes van den Bosch het cultuurstelsel op Java in. Hij kreeg daarbij hulp van Jean Chrétien Baud. Volgens van den Bosch hoorden de koloniale producten uit Indië op de Nederlandse markt thuis. Hij wilde daarom dat de inheemse vorsten en het gouvernement de bevolking zou verplichten om agrarische producten te verbouwen, die dan aan andere landen verkocht konden worden. De belangrijkste producten die verbouwd moesten worden waren koffie, indigo en suiker. Door het cultuurstelsel zouden alle inwoners vrijwillig één vijfde deel van hun grond moeten gebruiken voor het verbouwen van die grondstoffen. Ze konden dat deel dan niet meer gebruiken om zelf gewassen op te verbouwen. Daar stond dan wel tegenover dat ze geen landrente, dat is de belasting op de rijstoogst, meer hoefden te betalen en dat als een exportproduct meer opleverde dan de vergoeding van de landrente, ze het extra geld zelf kregen. En als er oogsten mislukt waren, zouden ze ook schadeloos gesteld worden. Het leek allemaal heel mooi bedacht, maar in werkelijkheid liep het niet zo volgens plan. De boeren moesten veel meer dagen werken voor het cultuurstelsel, dan was afgesproken. Ook werd er niets vergoed bij de mislukte oogsten. Ondanks dat bleef het landrentestelsel wel bestaan.
In 1850 was een derde van het staatsinkomen in Nederland, afkomstig uit Indonesië. Dankzij het cultuurstelsel konden de belastingen in Nederland ook nog eens laag blijven. Dat was voor de bevolking van Nederland dus heel gunstig. Ook kwam de scheepvaart en scheepsbouw weer tot leven. De textielindustrie kwam ook weer op gang. Nog andere voordelen waren dat er een eind kwam aan de oorlogen die al een hele tijd duurde en dat de infrastructuur in Nederland heel erg werd verbeterd. Voor Nederland kwam het dus alleen maar goed uit, het cultuurstelsel.
Het cultuurstelsel had ook gevolgen voor de Javaanse boeren. Een positief gevolg van het cultuurstelsel was, dat Java gemoderniseerd werd. Ook was er op Java altijd een ruileconomie geweest, maar door het plantloon, wat de eigenaren van de stukken grond verdiende, werd er nu een geldeconomie ingevoerd. Elk product was nu geld waard en zo werd op den duur alles in geld uitgedrukt. Wanneer de opbrengst van de verbouwde producten goed was, stegen ook de plantlonen. Hier stond weer tegenover dat de plantlonen daalde als de oogst slecht was. De invoering had ook negatieve gevolgen. De werkdruk nam best veel toe. Dat kwam omdat er naast het verbouwen van verplichte gewassen, ook transport en andere werkzaamheden worden verricht. De eigen rijstvelden werden zo verwaarloosd. De suikercultuur putte de grond uit en trok water die nodig was voor de bevloeiing van de rijst, weg uit de grond. Dit kon voedseltekorten veroorzaken. De boeren waren soms zelfs gedwongen om het vruchtbaarste stuk grond wat ze zelf hadden af te staan voor het cultuurstelsel. Zo kreeg de bestuurder meer cultuurprocenten. Ook kwam het voor dat de dorpshoofden een deel van de plantlonen zelf hielden.
Conclusie: Het cultuurstelsel was een succes voor Nederland. Vooral als er gekeken wordt naar het doel van het cultuurstelsel. De Nederlandse economie ging er goed op vooruit en er werd veel winst gemaakt. Voor Indonesië was het cultuurstelsel in het algemeen niet zo’n succes. De Javaanse boeren hadden ook allerlei verplichtingen en gingen er niet veel op vooruit.
In 1830 voerde Johannes van den Bosch het cultuurstelsel op Java in. Hij kreeg daarbij hulp van Jean Chrétien Baud. Volgens van den Bosch hoorden de koloniale producten uit Indië op de Nederlandse markt thuis. Hij wilde daarom dat de inheemse vorsten en het gouvernement de bevolking zou verplichten om agrarische producten te verbouwen, die dan aan andere landen verkocht konden worden. De belangrijkste producten die verbouwd moesten worden waren koffie, indigo en suiker. Door het cultuurstelsel zouden alle inwoners vrijwillig één vijfde deel van hun grond moeten gebruiken voor het verbouwen van die grondstoffen. Ze konden dat deel dan niet meer gebruiken om zelf gewassen op te verbouwen. Daar stond dan wel tegenover dat ze geen landrente, dat is de belasting op de rijstoogst, meer hoefden te betalen en dat als een exportproduct meer opleverde dan de vergoeding van de landrente, ze het extra geld zelf kregen. En als er oogsten mislukt waren, zouden ze ook schadeloos gesteld worden. Het leek allemaal heel mooi bedacht, maar in werkelijkheid liep het niet zo volgens plan. De boeren moesten veel meer dagen werken voor het cultuurstelsel, dan was afgesproken. Ook werd er niets vergoed bij de mislukte oogsten. Ondanks dat bleef het landrentestelsel wel bestaan.
In 1850 was een derde van het staatsinkomen in Nederland, afkomstig uit Indonesië. Dankzij het cultuurstelsel konden de belastingen in Nederland ook nog eens laag blijven. Dat was voor de bevolking van Nederland dus heel gunstig. Ook kwam de scheepvaart en scheepsbouw weer tot leven. De textielindustrie kwam ook weer op gang. Nog andere voordelen waren dat er een eind kwam aan de oorlogen die al een hele tijd duurde en dat de infrastructuur in Nederland heel erg werd verbeterd. Voor Nederland kwam het dus alleen maar goed uit, het cultuurstelsel.
Conclusie: Het cultuurstelsel was een succes voor Nederland. Vooral als er gekeken wordt naar het doel van het cultuurstelsel. De Nederlandse economie ging er goed op vooruit en er werd veel winst gemaakt. Voor Indonesië was het cultuurstelsel in het algemeen niet zo’n succes. De Javaanse boeren hadden ook allerlei verplichtingen en gingen er niet veel op vooruit.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden