Na Jan en Piet komen er weer twee professoren: Nico (1943) en Gerard (1945). Voor hen is studeren, in een tijd waarin kinderen ongeacht hun afkomst kunnen doorleren, geen voorrecht meer. Dat brengt een ander soort scholier met zich mee en het studentikoze gedrag dat Maarten nog vertoonde, maakt plaats voor gewone omgangsvormen. En er verandert nog meer: leraren vertellen dat je kritisch mag zijn op staat en kerk en dat je de bijbel niet al te letterlijk moet nemen. Nico blijft wel gelovig, maar gaat mee in de vernieuwingsstroming die binnen de kerk plaatsvindt en er onder andere voor zorgt dat het Latijn als taal van de mis vervangen wordt door het Nederlands. Politiek gezien kiest Nico voor linksere ideeën. Flinke ruzies met pa blijven niet uit.
Evenals Maarten wordt Nico leraar Klassieke talen. Zijn huwelijk loopt uit op een scheiding, waarna hij gaat samenwonen. Wat zijn moeder betreft kiest ook hij voor de mogelijkheid van versterven; hij praat er zelfs met zijn huisarts over, maar tegenover zijn familie houdt hij zijn mond.
Gerard (1945) gaat uit roeping rechten studeren. Om de ruzies thuis te ontlopen gaat hij in Amsterdam op kamers, waarvoor hij de huur in het weekend bij de Hoogovens verdient. Het zijn woelige tijden en vanaf de zijlijn maakt Gerard de rellen en de happenings van de Provo's mee, hij bezoekt een teach-in over de oorlog in Vietnam en ontmoet mensen die de Amerikanen niet als bevrijders maar als agressors beschouwen. Thuis debatteert hij met wat broers en neven over het communisme, maar ruzie met zijn vader vermijdt hij. Intussen geniet hij van het leven en lift hij bijvoorbeeld naar Parijs; later begint hij een eenmanspraktijk voor rechtshulp bij arbeidsconflicten.
Na Gerard komt Martien, een kind dat graag buiten is en zich met hand en tand verzet tegen een schoolcarrière op de hbs. Na veel gedoe lukt het hem uiteindelijk toch hovenier te worden, een vak dat intussen niet meer alleen voor ploeteraars is weggelegd. Ten opzichte van zijn oudere broers en zusters schuift hij opnieuw een stuk naar links op; hij stemt zelfs een keer CPN, al ziet hij daar later vanaf omdat hij de communisten wel erg strikt en fel vindt.
Na zes jongens wordt in 1947 dan eindelijk weer een meisje geboren: Marian. Marian is verlegen en hangt aan haar moeders rokken. Ze is geen studiebol en wordt schoonmaakster in een Haarlems ziekenhuis. Als ze de kans krijgt, neemt ze haar intrek in het verpleegstershuis. Al jong trouwt ze met Klaas, een jongen die tot schrik van Marians ouders hervormd is. Maar na een spoedcursus katholicisme gaat pa dan toch over stag. Zonder dat anderen het weten, is Marian tijdens haar bruiloft al zwanger.
Vanaf de dood van haar vader in 1986 maakt Marian bij haar moeder schoon, een baantje dat ze tot op het laatst behoudt. Ze is graag bij moeder en vindt het gezellig om haar broers en zusters weer om zich heen te hebben. Bovendien is ze blij van huis weg te zijn, omdat Klaas met schizofrenie thuis is. Net als Jo is ze tegen euthanasie en gruwelt ze van een mening zoals Toos die er bijvoorbeeld op na houdt, dat moeder dood beter af is.
Na Marian volgen nog Frans (1949), Lucie en Guus, de kleintjes die ongelooflijk veel vrijheid kennen. De tijd waarin ze opgroeien verschilt hemelsbreed van de jaren waarin hun oudere broers en zussen groot werden; ze hoeven niet meer mee te werken in het intussen florerende bedrijf en hun ouders hebben het met de kinderen wel gehad. Frans studeert sociologie en gaat met Lucie en zijn neven regelmatig uit in Zaandam. Ze halen de nacht door, bezoeken allerlei optredens van popbandjes. Het zijn de tijden van de lange haren, de hasj en LSD, al gebruiken de kinderen zelf niet. Ze kunnen op zichzelf passen en trekken zich niets meer aan van hun chagrijnige vader, die niet mee kan met de moderne tijd.
Frans wordt lid van de PSP en omhelst het marxisme, al raakt hij later verbitterd over het feit dat van al die mooie idealen weinig terecht is gekomen. Hij gaat samenwonen met een meisje dat niet van katholieken huize is en al tijden de pil slikt.
Lucie behoort tot zowel de professoren als de werkers en de vrouwen. Ze groeit op in een tijd dat meisjes als vanzelfsprekend naar de hbs gaan en doorstuderen. Lucie kiest voor de Sociale Academie. Ze trouwt een gescheiden man zonder dat ze haar familie daar nog bij uitnodigt. Na een tijd als sociaal werkster te hebben gewerkt, neemt ze de administratie van het bedrijf van Guus op zich. Als enige van de kinderen kan ze met iedereen opschieten en zij is het dan ook die ten opzichte van hun zieke moeder de beslissingen neemt. Zíj praat met de huisarts over euthanasie en als de man weigert mee te werken, is zíj degene die ervoor zorgt dat moeder steeds meer morfine krijgt, waarop deze op 22 februari 1997 inslaapt.
Als laatste is er Guus, die meemaakt dat zijn ouders zonder hem te verwittigen verhuizen naar Heilo waar moeder vandaan komt. Vader heeft dan eindelijk begrepen dat zijn rol in het bedrijf over is. Guus blijft alleen achter in het ouderlijk huis totdat Gerard na zijn afstuderen bij hem intrekt. Het leventje is vrij, maar Guus, die de lts bezoekt en daarna het familiebedrijf ingaat, ontdekt wel dat hij zichzelf kan bijspijkeren door veel te lezen. Wanneer in 1997 Jan, Piet en Martien het bedrijf dat dan vooral tuincentra met zelfbediening bevat, verkopen om te gaan rentenieren, behoudt Guus de hovenierstak. En daarmee zijn de Koelemeijers weer terug bij af. Alleen met wat meer geld op de bank.
Thematiek
Het zwijgen van Maria Zachea vertelt de persoonlijke geschiedenis van twaalf broers en zussen en hun ouders, met de nadruk op het ziek- en sterfbed van moeder Maria Zachea. Van een vriendelijke, mollige vrouw verandert die in een onhandelbaar, broos mensje, dat weigert te eten en verkrampt omdat ze niet meer beweegt. Door dit onverwacht lange ziekbed wordt sterven een belangrijk onderwerp. Kiest men voor euthanasie, voor versterven of een totaal natuurlijke dood, zijn vragen die keer op keer de kop op steken, maar nooit openlijk gesteld worden. Uiteindelijk hakt Lucie de knoop door en wordt het sterven bespoedigd met morfine.
Binnen de familiegeschiedenis staan de verhalen van de oudere en jongeren kinderen tegenover elkaar: is het voor de oudsten nog ploeteren omdat het armoe is en omdat vader veeleisend is, voor de jongsten is de welvaart gekomen en brengen nieuw ideeën een ongekende vrijheid. Dat is trouwens ook weer relatief, want met de welvaart verdwijnt het heerlijke platteland waar de oudste kinderen zich volgens hun eigen fantasie konden uitleven, terwijl de jongsten de bezigheden kregen voorgekauwd met rolschaatsen en steps. Dit levert nog een tegenstelling op: die tussen drukte en stilte. Het rustige platteland uit de eerste helft van de twintigste eeuw vormt de omgeving voor een groot, druk gezin; later wordt het buiten minder stil, met steeds meer mensen en huizen en auto's. Daar staat tegenover dat het gezin Koelemeijer, naarmate meer kinderen op zichzelf gaan wonen, steeds meer uitdunt. Rust is dan juist binnenshuis te vinden.
Naast deze geschiedenis van een familie levert het boek een tijdsbeeld van een groot deel van de vorige eeuw, waarin met name in de jaren vijftig tot en met zeventig heel veel veranderde. 'Hun verhaal zou veel méér zijn dan een familievertelling alleen. In de jaren vijftig en zestig veranderden de tijden razendsnel. Je kon, als je het rijtje afging, bij elke volgende broer of zus de maatschappelijke omwentelingen het gezin zien binnendenderen. Het was er allemaal: de armoe na de oorlog, de loodzware handkar en de aanschaf van de eerst brommer, de komst van de rock 'n' roll, de invloed van de televisie en het onderwijs, de kinderen die niet meer naar de kerk wilden (en de woedende, orthodoxe vader). De eerste Vietnam -teach-in , het grote geld en de nieuwe hobby-tuinen, de bevrijding die de pil bracht, de popmuziek, de drugs en 'de ontdekking van jezelf' (p. 9).
Titel en motto's
Het zwijgen uit de titel Het zwijgen van Maria Zachea is op velerlei wijzen op te vatten. Natuurlijk is er letterlijk het stilzwijgen van Maria Zachea, Marie in de wandelgangen, die na een hersenbloeding steeds minder gaat praten. De laatsten tegen wie ze haar mond nog wil opendoen, zijn de dagzusters, maar tegenover haar kinderen geeft ze het al snel op. Die kinderen verzinnen elk een andere oorzaak voor deze stilte: moeder heeft er gewoon geen zin meer in, moeder is kwaad en weigert nog te praten, ze dementeert, het spraakcentrum in haar hersenen is beschadigd.
Bovendien was moeder altijd al degene geweest die haar mond hield. Het was een middel de harmonie te bewaren in het krappe, overvolle huis, en nog steeds praten de kinderen niet met elkaar, ook niet als de verzorging van hun moeder daarom vraagt.
En dan zal het zwijgen ook wel gewoon iets van de tijd zijn geweest. Pas de jongste generatie kinderen groeit op in een tijd dat communiceren zelfs een plicht is. Lucie, die onder andere sensitivity-trainingen volgt, kan ervan meepraten, ook al vond ze het toen best weleens een hoop geklets.
Structuur en techniek
Door de twaalf hoofdstukken, waarin Koelemeijers boek verdeeld is, loopt als een rode draad het ziekbed van Maria Zachea. Dat wordt chronologisch beschreven, zodat Jo - aan wie het eerste hoofdstuk gewijd is - verhaalt van een moeder die nog redelijk bij de pinken is en de jongsten het einde beschrijven. Daarnaast bevat elk hoofdstuk jeugdherinneringen en een schets van het karakter van het betreffende kind, van de oudste in hoofdstuk 1 tot de jongste in hoofdstuk 12.
Allemaal echt gebeurd, zegt Koelemeijer in de Verantwoording aan het slot van haar boek.
'Dit boek is gebaseerd op de vele lange gesprekken die ik had met mijn familieleden. Alles wat erin is beschreven, is echt gebeurd. De citaten uit het "logboek" zijn ook letterlijk citaten. Dat de "waarheid" in dit boek niettemin een rekkelijk begrip is, spreekt voor zichzelf. Het ging mij immers allereerst om de subjectieve herinneringen van twaalf broers en zusters, met alle tegenstrijdigheden, onvolledigheden en persoonlijke inkleuringen die daar bij horen.' (p. 251) Non-fictie, dat is wat Het zwijgen van Maria Zachea is. Niets is verzonnen, alles is opgeschreven uit de monden van de personages die echt bestaan en uit een logboek dat ze bijhielden van het ziekbed van hun moeder.
Toch is dit niet helemaal waar. De broers en zusters aan wie elk een hoofdstuk is gewijd, komen niet in de ikvorm aan het woord. Judith Koelemeijer heeft voor de derde persoon gekozen en daarmee sluipt er ongemerkt iets van de schrijfster in de tekst. Bijvoorbeeld in de passages waarin de personen met elkaar praten. Zo zegt moeder tegen de kapelaan die haar het doodsbericht van haar oudste zoon Jos brengt: '"Dat kán helemaal niet, (...) Gisteren was hij nog thuis, gezond en wel. Het moet een vergissing zijn, ze hebben vast de namen verwisseld."' (p. 42) Zoiets zal moeder vast wel gezegd hebben, maar niemand heeft haar woorden ooit vastgelegd of letterlijk onthouden. In zulke passages legt Koelemeijer haar grootouders, ooms en tantes woorden, hele zinnen in de mond en neigt de tekst naar fictie. Maar een ernstige genrebreuk is dat niet. Koelemeijer doet de waarheid geen geweld aan; die waarheid is bovendien, zegt ze zelf al, een rekkelijk begrip, want afhankelijk van de visie van degene door wiens ogen verteld wordt.
Dus geen echt journalistieke aanpak, geen boek met twaalf interviews achter elkaar. In een vraaggesprek in Vrij Nederland (31 augustus 2002) vertelt Koelemeijer over de voordelen van haar benadering aan de hand van het voorval waarbij Marian haar ouders betrapt als die zich achter hooibalen verstoppen om uit te huilen over de dood van Jos. 'Als ik haar letterlijk zou citeren zou ik Marian haar verhaal in vijf zinnen hebben verteld, met veel "en toens". Nu kon ik mij inbeelden hoe zij daar liep en wat ze zag. Toen Marian later las hoe ik het had opgeschreven, zei ze: "O ja, zó was het."' Een ander voordeel was dat Koelemeijer dingen die ze van de ene broer of zus had gehoord, kon gebruiken in een hoofdstuk over een ander. Zo laat ze een broer die door het sleutelgat van de wc Jos ziet masturberen, daar later in bed over nadenken. De sfeer van die zolder waar de jongens sliepen, heeft de schrijfster uit de verhalen van alle broers: een 'ijskelder' met overvolle pispotten en dikke dekens en leren jassen op het bed.
Dus geen echt journalistieke aanpak, geen boek met twaalf interviews achter elkaar. In een vraaggesprek in Vrij Nederland (31 augustus 2002) vertelt Koelemeijer over de voordelen van haar benadering aan de hand van het voorval waarbij Marian haar ouders betrapt als die zich achter hooibalen verstoppen om uit te huilen over de dood van Jos. 'Als ik haar letterlijk zou citeren zou ik Marian haar verhaal in vijf zinnen hebben verteld, met veel "en toens". Nu kon ik mij inbeelden hoe zij daar liep en wat ze zag. Toen Marian later las hoe ik het had opgeschreven, zei ze: "O ja, zó was het."' Een ander voordeel was dat Koelemeijer dingen die ze van de ene broer of zus had gehoord, kon gebruiken in een hoofdstuk over een ander. Zo laat ze een broer die door het sleutelgat van de wc Jos ziet masturberen, daar later in bed over nadenken. De sfeer van die zolder waar de jongens sliepen, heeft de schrijfster uit de verhalen van alle broers: een 'ijskelder' met overvolle pispotten en dikke dekens en leren jassen op het bed.
Personages
Ondanks dat de familie Koelemeijer zich naar buiten toe als een clan gedraagt, blijken de kinderen elkaar niet goed te kennen. Zwijgen is in hun jeugd de lijm geweest die het gezin bij elkaar hield; heftige botsingen werden vermeden. Dat werd bevorderd door moeder Marie die niet van ruzie hield en door vader Tinus die aanvankelijk zijn macht nog kon laten gelden. Maar naarmate de tijden veranderen, boet vaders gezag in, en ruzies blijven niet uit. Het tekent pa, die zwaar katholiek is en fel anticommunistisch, en, naar mate de leeftijd vordert, steeds rechtser en onverdraagzamer wordt. Zijn eerbied voor autoriteit en status uit zich in zijn wens dat een aantal van zijn kinderen naar de universiteit gaat, want de rijke notabelen bij wie hij de tuinen verzorgt hebben allen gestudeerd. Maar het pakt anders uit. De 'professoren', zoals de schoolgaande kinderen worden genoemd, worden niet het rijkst; dat worden de 'werkers', de jongens die pa bijstaan en van armelui opklimmen tot gefortuneerde bezitters van een groot familiebedrijf met een aantal tuincentra. Zíj zijn de bezitters van villa's en tweede huizen in het buitenland en gaan, op de jongste na, al vroeg rentenieren. Maar dat ligt niet alleen aan het geld; de professoren houden er ook andere normen dan de werkers op na en waarderen kennis meer dan aards bezit.
De scheiding tussen gestudeerden en arbeiders verdwijnt wel met de jaren. Hadden de oudste broers hierdoor onderling nog geheel andere levens, de jongere kinderen kennen die verschillen niet meer. De tijden zijn veranderd en het is niet meer bijzonder dat kinderen uit de arbeiders- en middenstand gaan studeren. Bovendien is studie voor hen niet meer het enige in hun leven: ze sporten, gaan uit, genieten van de vrijheid die de jaren zestig en zeventig hun brengen. Vader heeft niets meer in te brengen en heeft er ook geen zin meer in: dertien kinderen grootbrengen is toch wel een hele klus. Er is genoeg geld verdiend en in het bedrijf helpen is niet meer nodig.
Ook Maria Zachea maakt een ontwikkeling door, maar in tegenstelling tot haar man wordt zij steeds vlotter. Ze vindt het normaal dat haar oudste dochters niet naar school gaan en het huishouden ingaan. Maar ze maakt er ook geen bezwaar tegen als Lucie naar het lyceum gaat. Ze fungeert als bindmiddel in de familie en sust haar man die niet kan omgaan met de ontkerkelijking van enkele van zijn kinderen of met de linkse sympathieën van de jongsten. Aan de andere kant brengt zij de boodschappen van haar echtgenoot voor zijn kinderen over. Zwijgen deed ze eigenlijk haar hele leven al, al was dat niet zo letterlijk als na haar hersenbloeding. Nooit ventileerde ze een mening, nooit bekritiseerde ze haar man of haar kinderen. Eeuwig en altijd op de achtergrond stond ze iedereen bij. 'Ze is een Maria in burger' (p. 146).
Taal en stijl
De taal en stijl die in Het zwijgen van Maria Zachea gehanteerd worden, verraden de journalistieke achtergrond van de schrijfster. Hoewel Koelemeijer qua opzet gebruik heeft gemaakt van wat literaire kunstgrepen, gaat de beschrijving van karakters en gebeurtenissen steeds boven taalgebruik. Hier geen beeldspraak of ingewikkelde structuren, maar taal die vlot weg leest.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden