I Technische beschrijving
1. Dichter: M. Vasalis
2. Titel: Vergezichten en gezichten
3. Plaats en jaar van uitgave: G. A. van Oorschot, Amsterdam, 1954 II Vormbeschrijving Strofenbouw
De meeste gedichten zijn niet in (vaste) strofen ingedeeld, behalve de gedichten: “De winter en mijn lief zijn heen”; “In de oudste lagen van mijn ziel”; “Aan het vers”; Deze drie gedichten zijn in kwatrijnen geschreven en hebben een zogenaamde ‘strofische opbouw’. Dit houdt in dat deze strofen uit een identieke structuur bestaan (regellengte en regelaantal, metrum en rijmschema) Er zijn echter ook nog zeven andere gedichten die wel in strofen zijn geschreven maar geen strofische opbouw hebben. Enkelen hebben een regel te veel en een enkel heeft een regel te weinig. “Aan een boom in het Vondelpark” (bij tweede strofe een regel te veel) “De oude mannen” (bij tweede strofe een regel te veel) “Soms, als gij zwijgt” (bij derde strofe een regel te veel) “Afscheid” (bij derde strofe een regel te veel) “Er zijn dingen” (bij eerste strofe een regel te veel) “Duif” (bij derde strofe een regel te weinig) Verder zijn er ook nog gedichten in het boek met nog veel onregelmatiger strofes. “Confetti” en “Des nachts, wanneer ik wakker lig” zijn hier voorbeelden van. Het is opvallend dat bijna alle gedichten in het begin van de bundel in strofen zijn opgebouwd en de gedichten later in de bundel niet. Klank en rijm In de gedichten van Vasalis komt veel eindrijm voor. Zowel mannelijk- als vrouwelijk eindrijm worden door haar gebruikt. Ook halfrijm in de vorm van klinkerrijm (assonantie) en Dubbelrijm en glijdend rijm kom je in haar gedichten veelvuldig tegen. In de oudste lagen van mijn ziel, waar hij van steenen is gemaakt, bloeit als een gaaf, ontkleurd fossiel
de steenen bloem van uw gelaat.
Ik kan mij niet van u bevrijden.
er bloeit niets in mijn steen dan gij.
De oude weelden zijn voorbij
maar niets kan mij meer van u scheiden. (“In de oudste lagen van mijn ziel”, p. 15) De zinnen 1 en 3, 6 en 7 zijn mannelijk eindrijm. De zinnen 5 en 8 zijn vrouwelijk eindrijm. Zinnen 2 en 4 zijn halfrijm in de vorm van klinkerrijm. De meeste gedichten uit de bundel zijn niet volgens een vast rijmschema geschreven. Dit zijn vooral de gedichten die niet in strofen zijn geschreven. Toch zijn er gedichten die wel volgens een vast rijmschema zijn geschreven. Bij de meeste gedichten die in strofen zijn geschreven, komen gekruist rijm (ABAB), gepaard rijm (AABBCC) en omarmend rijm (ABBA) voor. Gebroken rijm (ABCB / ABAC) komt in deze gedichten vrij weinig voor. Binnen deze afzonderlijk gedichten worden vaak ook verschillende rijmschema’s achter elkaar gebruikt. Tusschen waanzin en bezonnenheid
waakzaam en ook verloren, ondragelijke weelde en armoedigheid, moet ik u toebehoren. Soms sta ik in dit evenwicht
als een pijl trillende opgericht, dan is het als in sommige dromen, dat men schreeuwen moet, maar geen geluid wil komen. (“Aan het vers”, p 17) Voorbeeld van een volgens rijmschema’s geschreven gedicht. Eerste strofe: gekruist rijm (ABAB), tweede strofe: gepaard rijm (AABB). (twee verschillende rijmschema’s worden achter elkaar gebruikt) Paard, dat betreden door een droom
zonder teugel, zonder toom
gestort kwam als een voorjaarswind, de eerste, door de kale lanen, regen en duister uit zijn manen, warm van zichzelf, koud van de nacht. Zwart paard, op bliksemende beenen, oogen gebald, neusvleugels open, - o waarvandaan, waarheen gelopen - de hoeven kloppend als een hart, tot barstens toe, zoo rap, zoo zwart
en dat zich plots omhoog verhief
met hoeven, die de hemel raakten, verblindend in zijn duisternis… en even plotseling verdwenen
als hartstocht en zijn luister is. (“Paard gezien bij circus Straszburg”, p. 20) Voorbeeld van een gedicht dat niet volgens een vast rijmschema is geschreven. Dit gedicht is geschreven volgens het volgende rijmschema: AABCCDEFFGGHIJKJ
Dit is geen vast rijmschema. Metrum en ritme Vasalis gebruikt in haar gedichten verschillende metra. Het metrum die in haar gedichten het meest voorkomt is de jambe. Vaak worden binnen één gedicht ook verschillende metra door elkaar gebruikt. In mindere mate komt de trocheus aan bod. Af en toe komt men een anapest of een dactylus tegen. Voorbeeld: Jambe: v - | v - | v - etc. Aan beide oevers zit een vrouw. (uit: “Scheepje varen”, p. 55) Vasalis stoot in haar gedichten ook met enige regelmaat zwakbeklemtoonde lettergrepen uit, omdat dit dan beter past in het metrum. Dit noemt men Elisie. (..) en grijnzend met de harde ijzren tanden (…) (ijzren in de plaats van ijzeren) (uit: “Skelet”, p. 40) Ritme: Over het algemeen is het tempo redelijk vlot, de klemtoon is vrij zwak en de toonhoogte is betrekkelijk laag, maar licht zangerig. De toonhoogte hangt van het onderwerp van een gedicht af (verdrietig onderwerp: lage toonhoogte); de meeste gedichten zijn dromerig, introvert en nogal symbolisch.
Beeldspraak
Vasalis maakt in haar gedichten veel gebruik van beeldspraak. Zowel vergelijkingen als metaforen kom je in haar gedichten geregeld tegen.
Een gedicht waar zowel een voorbeeld van een personificatie (metafoor) als van een vergelijking (zelfs meerdere vergelijkingen) in voorkomt is het gedicht “Aan een boom in het Vondelpark”.
Er is een boom geveld met lange groene lokken.
Hij zuchtte ruischend als een kind
terwijl hij viel, nog vol van zomerwind. Ik heb de kar gezien, die hem heeft weggetrokken. O, als een jonge man, als Hector aan de zegewagen, met slepend haar en de geur van jeugd
stroomde uit zijn jonge wonden, het hoofd nog ongeschonden, de trotsche romp nog onverslagen. (“Aan een boom in het Vondelpark”, p. 7) Aan de inhoud valt meteen op dat Vasalis het kappen van een nog gezonde jonge boom betreurt. Met behulp van een personificatie, waarmee ze de boom menselijke eigenschappen en kenmerken geeft (haren, romp, zuchten) zegt ze dat de boom een levend wezen is. In de eerste strofe wordt de boom vergeleken met een (jong) kind: "Hij zuchtte ruisend als een kind, terwijl hij viel, nog vol van zomerwind". In de eerste regel van de tweede strofe bevindt zich zelfs een dubbele vergelijking. De boom wordt hier zowel met een jongeman als met Hector vergeleken. Hector was een Trojaanse held die tijdens de slag om Troje door Achilles werd gedood en achter Achilles' strijdwagen werd voortgesleept. Het is heel goed mogelijk, dat Vasalis in de gekozen vergelijkingen het ware verhaal van dit gedicht vertelt. Niet de boom staat dan centraal, maar een gestorven kind. (Misschien een kind dat zij zelf ooit verloren is?) Als dit juist is, zegt zij hier dus, dat het kind (dat zij verloor), had kunnen uitgroeien tot (jonge) man, tot net zo'n held als Hector. Het kind wordt in haar verbeelding een mythologische held. In alle drie de gevallen gaat het om ‘als’-vergelijkingen: - Hij zuchtte ruischend als een kind - O, als een jonge man, als Hector aan de zegewagen
Een ander voorbeeld van een vergelijking vind je in het gedicht “Thuiskomst van de kinderen”. Als grote bloemen komen zij uit het blauwe duister. (…) (uit: “Thuiskomst van de kinderen”, p. 57) Dit is wederom een ‘als’-vergelijking, de kinderen worden vergeleken met grote bloemen. Stijlfiguren In de bundel komen verschillende stijlfiguren voor. De stijlfiguren die het meest voorkomen zijn anticipatie, antithese, repetitio en parallellisme. Pleonasme komt in mindere mate voor. Een stijlfiguur die je snel tegenkomt is anticipatie. Normaal gesproken is de volgorde van de zinsdelen in een zin: onderwerp, persoonsvorm, andere zinsdelen. Dit is bij anticipatie echter niet het geval. Het woord dat de nadruk moet hebben bevindt zich dan juist ergens achteraan in de zin. Je bouwt als het ware een soort spanning op: Daar lag tegen een duin, vlakbij de kust
Een vrouw, groot als een godenbeeld (…) (uit: “III. Daar lag tegen een duin”, p. 51) Een ander stijlfiguur die ook met enige regelmaat voorkomt is Antithese. Dit is een tegenstelling. Twee zaken met tegengestelde eigenschappen worden met elkaar gecombineerd: (…) Ik sliep niet en ik was nog niet ontwaakt. (…) (uit: “Mijn hart lag uitgespannen”, p. 35) Een stijlfiguur die erg snel opvalt is Repetitio: (…) O lief, lief, lief, zegt het, zeg ik (…) (uit: “Je gezicht, sluimrend van teederheid”, p. 28) Het woord “lief” wordt letterlijk herhaalt om er aandacht op te vestigen. Ook Parallellisme kom je vaak tegen in de gedichten van Vasalis. Bij parallellisme verloopt een aantal zinnen op dezelfde manier: (…) O laat mij vrij, fluisterde zij naar boven, o laat mij vrij, desnoods om kwaad te doen. (…) (uit: “Daar lag tegen een duin”, p. 51) De stijlfiguur Pleonasme komt in mindere mate voor. Pleonasme houdt in dat er iets twee keer wordt uitgedrukt. Een bepaalde eigenschap die een woord bezit, wordt door een ander woord herhaald. (voorbeeld: witte sneeuw) (…) Het zat en keek met open ogen rond. (…) (uit: “IV. Dit is het Volgende”, p. 53) Rondkijken doe je vanzelfsprekend met open ogen. Het is een soort dubbel pleonasme; zowel ogen als open is in deze zin overbodig. Deze twee woorden voegen geen (extra) informatie toe aan de zin. III Beschrijving van de inhoud Deze bundel bevat ongeveer 60 gedichten. Thema’s in de bundel zijn liefde, verdriet, ouder worden en de dood. Alle vier de thema’s maar vooral het thema “dood” zijn terugkerende thema’s. De thema’s staan door elkaar in de bundel. Onderwerpen in de bundel zijn gezin (moeder, kinderen en geliefde) en natuur. Ook deze onderwerpen worden door elkaar heen gebruikt in de bundel. Het is dus niet het geval dat de gedichten op onderwerp en thema zijn gesorteerd. Over de onderwerpen en thema’s verteld zij meestal iets dat zij, zo lijkt het, zelf heeft meegemaakt. Het gedicht “Streng en aanbiddend” is hier een goed voorbeeld van (zie Mening). Dit gedicht gaat over hoe zij zelf een kind de borst geeft. Pessimisme en optimisme wisselen elkaar af. De meeste gedichten neigen toch het meest naar pessimisme. Dit is per gedicht duidelijk te zien. Over het algemeen zijn de gedichten niet vrolijk en uitbundig.
IV Mening
De gedichten uit de bundel die ik heb gelezen waren erg verschillend. Sommige gedichten waren mooi andere spraken mij in mindere mate aan. Daarom vind ik het erg moeilijk om over deze gedichten in het algemeen een mening te geven.
De meeste gedichten waren vrij moeilijk. Ik moest dan even nadenken over wat er nou precies stond. Dit kwam mede door de af en toe (ingewikkeld) gebruikte woordkeuzes. Oude woorden en het gebruik van elisie, het weglaten van zwakbeklemde lettergrepen (zie “Metrum en ritme”, blz. 3), maakten het voor mij soms lastig bepaalde regels en gedichten te begrijpen. Het feit dat enkele woorden en regels soms op verschillende manieren geïnterpreteerd kunnen worden maken enkele gedichten nog moeilijker te begrijpen. Dit is bijvoorbeeld het geval in het gedicht “Streng en aanbiddend”.
Streng en aanbiddend kijkt zij in mijn ogen
terwijl zij drinkt, of zij iets heiligs doet. En een godin in mij wordt plots bewogen
en stort in mildheid uit en overvloed. Ik wordt een pijn van liefde en erbarmen
een huif van aandacht en van veiligheid. O lief, zoó dorst ik naar uw armen
in noodzaak en in heiligheid. (“Streng en aanbiddend”, p.12) Het woordje pijn is op meerdere manieren te interpreteren: het zogen doet pijn maar ook het gevoel voor dit leven verantwoordelijk te zijn doet pijn. Iets dat ik wel leuk vind aan de gedichten is dat ze niet echt realistisch zijn. Sommige gedichten hebben dit zelfs in hele sterke mate. In het gedicht “Ontvoering” verteld Vasalis dat ze zich in een boerenhuisje bevindt temidden van allerlei dieren. Op een gegeven moment gaat de deur open en komt er een wolf binnen. Tegen alle verwachtingen in gaat deze wolf niet achter de dieren aan maar gaat met de verteller (Vasalis) naar buiten. Dit lijkt mij niet echt een realistisch verhaal. Je zou eerder verwachten dat de wolf achter de dieren aan gaat. Ik vond dit een best leuk gedicht. Een ander gedicht dat ik erg goed vond was “Aan een boom in het Vondelpark” (zie blz. 3). Ik vind de vergelijking van een boom met een kind erg mooi. Je kan dit gedicht dus op twee manieren opvatten: enerzijds dat Vasalis het kappen van een nog gezonde jonge boom betreurt, en anderzijds dat ze verdriet heeft om het verlies van een kind (eventueel haar kind). Dit vind ik ook erg mooi aan haar gedichten; haar gedichten hebben vaak een diepere betekenis. Je denkt eerst dat het om een boom gaat maar wanneer je het gedicht nogmaals goed bestudeerd kom je er achter dat het om een kind gaat. Haar gedichten zetten je aan het denken, hetgeen ik niets op tegen heb. Al met al zou ik iemand anders deze dichtbundel toch zeker aanraden omdat er zich in de bundel erg mooie gedichten met vaak een diepere betekenis bevinden. Vasalis is er naar mijn mening goed in geslaagd mij te boeien voor haar gedichten.
2. Titel: Vergezichten en gezichten
3. Plaats en jaar van uitgave: G. A. van Oorschot, Amsterdam, 1954 II Vormbeschrijving Strofenbouw
De meeste gedichten zijn niet in (vaste) strofen ingedeeld, behalve de gedichten: “De winter en mijn lief zijn heen”; “In de oudste lagen van mijn ziel”; “Aan het vers”; Deze drie gedichten zijn in kwatrijnen geschreven en hebben een zogenaamde ‘strofische opbouw’. Dit houdt in dat deze strofen uit een identieke structuur bestaan (regellengte en regelaantal, metrum en rijmschema) Er zijn echter ook nog zeven andere gedichten die wel in strofen zijn geschreven maar geen strofische opbouw hebben. Enkelen hebben een regel te veel en een enkel heeft een regel te weinig. “Aan een boom in het Vondelpark” (bij tweede strofe een regel te veel) “De oude mannen” (bij tweede strofe een regel te veel) “Soms, als gij zwijgt” (bij derde strofe een regel te veel) “Afscheid” (bij derde strofe een regel te veel) “Er zijn dingen” (bij eerste strofe een regel te veel) “Duif” (bij derde strofe een regel te weinig) Verder zijn er ook nog gedichten in het boek met nog veel onregelmatiger strofes. “Confetti” en “Des nachts, wanneer ik wakker lig” zijn hier voorbeelden van. Het is opvallend dat bijna alle gedichten in het begin van de bundel in strofen zijn opgebouwd en de gedichten later in de bundel niet. Klank en rijm In de gedichten van Vasalis komt veel eindrijm voor. Zowel mannelijk- als vrouwelijk eindrijm worden door haar gebruikt. Ook halfrijm in de vorm van klinkerrijm (assonantie) en Dubbelrijm en glijdend rijm kom je in haar gedichten veelvuldig tegen. In de oudste lagen van mijn ziel, waar hij van steenen is gemaakt, bloeit als een gaaf, ontkleurd fossiel
maar niets kan mij meer van u scheiden. (“In de oudste lagen van mijn ziel”, p. 15) De zinnen 1 en 3, 6 en 7 zijn mannelijk eindrijm. De zinnen 5 en 8 zijn vrouwelijk eindrijm. Zinnen 2 en 4 zijn halfrijm in de vorm van klinkerrijm. De meeste gedichten uit de bundel zijn niet volgens een vast rijmschema geschreven. Dit zijn vooral de gedichten die niet in strofen zijn geschreven. Toch zijn er gedichten die wel volgens een vast rijmschema zijn geschreven. Bij de meeste gedichten die in strofen zijn geschreven, komen gekruist rijm (ABAB), gepaard rijm (AABBCC) en omarmend rijm (ABBA) voor. Gebroken rijm (ABCB / ABAC) komt in deze gedichten vrij weinig voor. Binnen deze afzonderlijk gedichten worden vaak ook verschillende rijmschema’s achter elkaar gebruikt. Tusschen waanzin en bezonnenheid
waakzaam en ook verloren, ondragelijke weelde en armoedigheid, moet ik u toebehoren. Soms sta ik in dit evenwicht
als een pijl trillende opgericht, dan is het als in sommige dromen, dat men schreeuwen moet, maar geen geluid wil komen. (“Aan het vers”, p 17) Voorbeeld van een volgens rijmschema’s geschreven gedicht. Eerste strofe: gekruist rijm (ABAB), tweede strofe: gepaard rijm (AABB). (twee verschillende rijmschema’s worden achter elkaar gebruikt) Paard, dat betreden door een droom
zonder teugel, zonder toom
gestort kwam als een voorjaarswind, de eerste, door de kale lanen, regen en duister uit zijn manen, warm van zichzelf, koud van de nacht. Zwart paard, op bliksemende beenen, oogen gebald, neusvleugels open, - o waarvandaan, waarheen gelopen - de hoeven kloppend als een hart, tot barstens toe, zoo rap, zoo zwart
en dat zich plots omhoog verhief
met hoeven, die de hemel raakten, verblindend in zijn duisternis… en even plotseling verdwenen
als hartstocht en zijn luister is. (“Paard gezien bij circus Straszburg”, p. 20) Voorbeeld van een gedicht dat niet volgens een vast rijmschema is geschreven. Dit gedicht is geschreven volgens het volgende rijmschema: AABCCDEFFGGHIJKJ
Dit is geen vast rijmschema. Metrum en ritme Vasalis gebruikt in haar gedichten verschillende metra. Het metrum die in haar gedichten het meest voorkomt is de jambe. Vaak worden binnen één gedicht ook verschillende metra door elkaar gebruikt. In mindere mate komt de trocheus aan bod. Af en toe komt men een anapest of een dactylus tegen. Voorbeeld: Jambe: v - | v - | v - etc. Aan beide oevers zit een vrouw. (uit: “Scheepje varen”, p. 55) Vasalis stoot in haar gedichten ook met enige regelmaat zwakbeklemtoonde lettergrepen uit, omdat dit dan beter past in het metrum. Dit noemt men Elisie. (..) en grijnzend met de harde ijzren tanden (…) (ijzren in de plaats van ijzeren) (uit: “Skelet”, p. 40) Ritme: Over het algemeen is het tempo redelijk vlot, de klemtoon is vrij zwak en de toonhoogte is betrekkelijk laag, maar licht zangerig. De toonhoogte hangt van het onderwerp van een gedicht af (verdrietig onderwerp: lage toonhoogte); de meeste gedichten zijn dromerig, introvert en nogal symbolisch.
terwijl hij viel, nog vol van zomerwind. Ik heb de kar gezien, die hem heeft weggetrokken. O, als een jonge man, als Hector aan de zegewagen, met slepend haar en de geur van jeugd
stroomde uit zijn jonge wonden, het hoofd nog ongeschonden, de trotsche romp nog onverslagen. (“Aan een boom in het Vondelpark”, p. 7) Aan de inhoud valt meteen op dat Vasalis het kappen van een nog gezonde jonge boom betreurt. Met behulp van een personificatie, waarmee ze de boom menselijke eigenschappen en kenmerken geeft (haren, romp, zuchten) zegt ze dat de boom een levend wezen is. In de eerste strofe wordt de boom vergeleken met een (jong) kind: "Hij zuchtte ruisend als een kind, terwijl hij viel, nog vol van zomerwind". In de eerste regel van de tweede strofe bevindt zich zelfs een dubbele vergelijking. De boom wordt hier zowel met een jongeman als met Hector vergeleken. Hector was een Trojaanse held die tijdens de slag om Troje door Achilles werd gedood en achter Achilles' strijdwagen werd voortgesleept. Het is heel goed mogelijk, dat Vasalis in de gekozen vergelijkingen het ware verhaal van dit gedicht vertelt. Niet de boom staat dan centraal, maar een gestorven kind. (Misschien een kind dat zij zelf ooit verloren is?) Als dit juist is, zegt zij hier dus, dat het kind (dat zij verloor), had kunnen uitgroeien tot (jonge) man, tot net zo'n held als Hector. Het kind wordt in haar verbeelding een mythologische held. In alle drie de gevallen gaat het om ‘als’-vergelijkingen: - Hij zuchtte ruischend als een kind - O, als een jonge man, als Hector aan de zegewagen
Een ander voorbeeld van een vergelijking vind je in het gedicht “Thuiskomst van de kinderen”. Als grote bloemen komen zij uit het blauwe duister. (…) (uit: “Thuiskomst van de kinderen”, p. 57) Dit is wederom een ‘als’-vergelijking, de kinderen worden vergeleken met grote bloemen. Stijlfiguren In de bundel komen verschillende stijlfiguren voor. De stijlfiguren die het meest voorkomen zijn anticipatie, antithese, repetitio en parallellisme. Pleonasme komt in mindere mate voor. Een stijlfiguur die je snel tegenkomt is anticipatie. Normaal gesproken is de volgorde van de zinsdelen in een zin: onderwerp, persoonsvorm, andere zinsdelen. Dit is bij anticipatie echter niet het geval. Het woord dat de nadruk moet hebben bevindt zich dan juist ergens achteraan in de zin. Je bouwt als het ware een soort spanning op: Daar lag tegen een duin, vlakbij de kust
Een vrouw, groot als een godenbeeld (…) (uit: “III. Daar lag tegen een duin”, p. 51) Een ander stijlfiguur die ook met enige regelmaat voorkomt is Antithese. Dit is een tegenstelling. Twee zaken met tegengestelde eigenschappen worden met elkaar gecombineerd: (…) Ik sliep niet en ik was nog niet ontwaakt. (…) (uit: “Mijn hart lag uitgespannen”, p. 35) Een stijlfiguur die erg snel opvalt is Repetitio: (…) O lief, lief, lief, zegt het, zeg ik (…) (uit: “Je gezicht, sluimrend van teederheid”, p. 28) Het woord “lief” wordt letterlijk herhaalt om er aandacht op te vestigen. Ook Parallellisme kom je vaak tegen in de gedichten van Vasalis. Bij parallellisme verloopt een aantal zinnen op dezelfde manier: (…) O laat mij vrij, fluisterde zij naar boven, o laat mij vrij, desnoods om kwaad te doen. (…) (uit: “Daar lag tegen een duin”, p. 51) De stijlfiguur Pleonasme komt in mindere mate voor. Pleonasme houdt in dat er iets twee keer wordt uitgedrukt. Een bepaalde eigenschap die een woord bezit, wordt door een ander woord herhaald. (voorbeeld: witte sneeuw) (…) Het zat en keek met open ogen rond. (…) (uit: “IV. Dit is het Volgende”, p. 53) Rondkijken doe je vanzelfsprekend met open ogen. Het is een soort dubbel pleonasme; zowel ogen als open is in deze zin overbodig. Deze twee woorden voegen geen (extra) informatie toe aan de zin. III Beschrijving van de inhoud Deze bundel bevat ongeveer 60 gedichten. Thema’s in de bundel zijn liefde, verdriet, ouder worden en de dood. Alle vier de thema’s maar vooral het thema “dood” zijn terugkerende thema’s. De thema’s staan door elkaar in de bundel. Onderwerpen in de bundel zijn gezin (moeder, kinderen en geliefde) en natuur. Ook deze onderwerpen worden door elkaar heen gebruikt in de bundel. Het is dus niet het geval dat de gedichten op onderwerp en thema zijn gesorteerd. Over de onderwerpen en thema’s verteld zij meestal iets dat zij, zo lijkt het, zelf heeft meegemaakt. Het gedicht “Streng en aanbiddend” is hier een goed voorbeeld van (zie Mening). Dit gedicht gaat over hoe zij zelf een kind de borst geeft. Pessimisme en optimisme wisselen elkaar af. De meeste gedichten neigen toch het meest naar pessimisme. Dit is per gedicht duidelijk te zien. Over het algemeen zijn de gedichten niet vrolijk en uitbundig.
terwijl zij drinkt, of zij iets heiligs doet. En een godin in mij wordt plots bewogen
en stort in mildheid uit en overvloed. Ik wordt een pijn van liefde en erbarmen
een huif van aandacht en van veiligheid. O lief, zoó dorst ik naar uw armen
in noodzaak en in heiligheid. (“Streng en aanbiddend”, p.12) Het woordje pijn is op meerdere manieren te interpreteren: het zogen doet pijn maar ook het gevoel voor dit leven verantwoordelijk te zijn doet pijn. Iets dat ik wel leuk vind aan de gedichten is dat ze niet echt realistisch zijn. Sommige gedichten hebben dit zelfs in hele sterke mate. In het gedicht “Ontvoering” verteld Vasalis dat ze zich in een boerenhuisje bevindt temidden van allerlei dieren. Op een gegeven moment gaat de deur open en komt er een wolf binnen. Tegen alle verwachtingen in gaat deze wolf niet achter de dieren aan maar gaat met de verteller (Vasalis) naar buiten. Dit lijkt mij niet echt een realistisch verhaal. Je zou eerder verwachten dat de wolf achter de dieren aan gaat. Ik vond dit een best leuk gedicht. Een ander gedicht dat ik erg goed vond was “Aan een boom in het Vondelpark” (zie blz. 3). Ik vind de vergelijking van een boom met een kind erg mooi. Je kan dit gedicht dus op twee manieren opvatten: enerzijds dat Vasalis het kappen van een nog gezonde jonge boom betreurt, en anderzijds dat ze verdriet heeft om het verlies van een kind (eventueel haar kind). Dit vind ik ook erg mooi aan haar gedichten; haar gedichten hebben vaak een diepere betekenis. Je denkt eerst dat het om een boom gaat maar wanneer je het gedicht nogmaals goed bestudeerd kom je er achter dat het om een kind gaat. Haar gedichten zetten je aan het denken, hetgeen ik niets op tegen heb. Al met al zou ik iemand anders deze dichtbundel toch zeker aanraden omdat er zich in de bundel erg mooie gedichten met vaak een diepere betekenis bevinden. Vasalis is er naar mijn mening goed in geslaagd mij te boeien voor haar gedichten.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
J.
J.
hallow ik ben johanna en ik wil je hartelijkcbedanken voor de gedichten die ik van jouw letterlijk heb overgenomen enuuh wil je in natura bedankt worden kan geregeld worden howr is heel simpel bij mij :P doeg hea !
(K)
19 jaar geleden
Antwoorden