Vals licht door Joost Zwagerman

Beoordeling 7.4
Foto van een scholier
Boekcover Vals licht
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 5e klas havo | 7652 woorden
  • 19 maart 2015
  • 7 keer beoordeeld
Cijfer 7.4
7 keer beoordeeld

Boekcover Vals licht
Shadow

'Alles moest geheim blijven. Simon loog tegen familie en vrienden. Hij kon niemand vertellen waar en hoe hij Lizzie Rosenfeld had ontmoet.’

Simon Prins, student Nederlands, raakt gefascineerd door de wereld van de Amsterdamse prostitutie. Hij wil de wetten en geheimen doorgronden van dit ‘schaduwbestaan’. Tot het onvermijdelijke …

'Alles moest geheim blijven. Simon loog tegen familie en vrienden. Hij kon niemand vertellen waar en hoe hij Lizzie Rosenfeld had ontmoet.’

Simon Prins, …

'Alles moest geheim blijven. Simon loog tegen familie en vrienden. Hij kon niemand vertellen waar en hoe hij Lizzie Rosenfeld had ontmoet.’

Simon Prins, student Nederlands, raakt gefascineerd door de wereld van de Amsterdamse prostitutie. Hij wil de wetten en geheimen doorgronden van dit ‘schaduwbestaan’. Tot het onvermijdelijke gebeurt: hij raakt verliefd op een van de werkende meisjes.

Vals licht door Joost Zwagerman
Shadow

Oefenen voor je mondelingen?

Komen je mondelingen er aan en wil je oefenen? Probeer onze Boekenquiz. We stellen je open vragen over de gelezen boeken.

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Samenvatting

Simon Prins is dertien als hij voor het eerst naar de Achterdam, in Alkmaar zijn woonplaats, gaat met Johnie een jongen uit de buurt. Sinds die keer gaat hij iedere vrijdagmiddag naar de Achterdam om snel over de straat te lopen en schielijk opzij te kijken. Simon raakt geobsedeerd door de prostitutie. Simon was vijftien toen hij voor hert eerst overwoog om stiekem geld te sparen. Het koste vijftig gulden om op de Achterdam een prostituee te bezoeken. Simon wil weg uit Alkmaar daarom gaat hij in Amsterdam wonen voor zijn studie Nederlands. Simon huurt een etage vlakbij de rosse Reysdaelkade. In Amsterdam krijgt hij voor het eerst vrienden omdat hij doet alsof hij een populaire student is. Toch gaat hij 1 of 2 keer per week nog naar de hoerenbuurt om er snel doorheen te lopen hij is dan niet meer Simon de student. Dan op een keer vraagt hij naar de prijs van een hoer en gaat bij haar naar binnen. Simon had gedacht dat er iets heiligs zou gaar gebeuren, maar er gebeurt niks. Hij vertelt niet zijn eigen naam maar een schuilnaam net als de hoeren niet hun eigen naam vertellen. Op 1 van zijn tochten ziet hij het boek nooit meer slapen liggen, het hoertje komt terug en hij denkt dat zij bijzonder is omdat ze geen dames romannetjes en de telegraaf leest. Later blijkt dit niet zo te zijn maar dit is wel het begin van de relatie tussen Lizzie Rosenfeld, zoals zij zich voorgesteld heeft, en Simon. Zij zegt dat zijn Nijmegen studeert en tegen de beroepscode in neemt zij hem mee naar haar huis, de onderwaterkamer, het is Lizzie's kamer maar het lijkt op de kamer van een tiener. Door Lizzie komt hij steeds meer over de prostitutie te weten. Ze ontmoeten elkaar vaak omdat Simon haar vaak bezoekt en wordt verliefd op haar. Simon wil veel over Lizzie weten, maar Lizzie laat niet veel los over haar hoerenleven en jeugd, dit maakt Simon nieuwsgierig. Zij nieuwsgierigheid word erger omdat zij dagen kan leven zonder slaap, ook leeft zij op vitaminepillen en snoep en hij snapt niet waar al haar geld naar toe gaat. Hij begrijpt dit allemaal niet. Dan is er ook nog de mosgroene Opel die Lizzie dag en nacht achtervolgd. Lizzie zegt dat dit een lastige klant is maar toch blijft Simon nieuwsgierig. Als Simon foto's vind met haar eerdere vriendjes en vraagt of Lizzie ooit eerder vriendjes heeft gehad verteld Lizzie dat ze al eens eerder twee vriendjes heeft gehad, Jasper en Wesley. Met Jasper is ze zelfs getrouwd geweest. Als Simon hier achter komt, wil hij haar om uitleg vragen en gaat naar haar toe op haar werkplek. Ze is dan net ziek. Haar collega en vriendin Tanja verteld dan dat ze niet in Nijmegen studeert. En Simon komt erachter dat zij veel meer niet heeft verteld. Hij vraagt om uitleg en dan komt het hele verhaal van dat ze bij de seksclub Yab Yum werkt van haar ouders, echt alles verteld ze. Lizzie en Simon krijgen ruzie over alle leugens die Lizzie dus verteld heeft. Dan besluit Lizzie te stoppen met al haar escortwerk alleen blijft ze nog achter het raam werken. Voor Simon maakt het niks uit want ze zat voor hem alleen achter het raam en zit hier nog steeds achter, van het escortwerk wist hij niets. Later besluit ze volledig te stoppen met haar werk ook achter het raam.
Toch blijft Simon twijfelen en hij besluit haar te schaduwen. Als ze een gebouw uitkomt besluit Simon omdat hij nieuwsgierig is naar binnen te gaan als Lizzie het gebouw uitging. Hij vindt uit dat Lizzie bij het CAD (Centrum voor Alcohol en Drugs) loopt, omdat ze aan de drugs verslaafd is geweest. Ze gaat hier iedere week heen voor controle dat ze niet meer gebruikt. Ze moeten gaan samenwonen omdat sinds Lizzie niet meer werkt ze haar huur niet kan betalen. Ze gaan samen in Simon's appartement wonen en Simon gaat vaak mee naar Lizzie's therapie.

Op een van die sessies zegt Lizzie's therapeut dat Simon gewoon zijn eigen leven weer moet oppakken. Hij gaat weer naar zijn studie en kan Lizzie zo niet meer voortdurend in de gaten houden. Zij krijgt weer contact met Jasper haar ex en daar gaat het fout. Ze krijgen ruzie en Simon moet haar helpen. Zelfs de politie komt eraan te pas. Simon gaat opzoek naar Wesley omdat hij Lizzie nog negenduizend gulden verschuldigd is en Lizzie zegt dat hij zomaar verdwenen is. Wesley zegt precies het omgekeerde en Simon maakt een afspraak. Lizzie krijgt het geld en betaald het aan schuldeisers waar Simon niks van weet. Dat was stom want nu denken ze weer dat ze hoereert en gaan ze haar weer achtervolgen. Ze besluit onder te duiken. Simon mist haar en gaat op zoek. Hij gaat weer naar het CAD waar Lizzie onder behandeling was. Hier wordt hem verteld dat Lizzie aan ‘pseudo logica fantasia' lijdt, een ziekelijke liegzucht. Ze is dus nooit verslaafd geweest. Simon is boos en gooit Lizzie bij het weerzien alles voor de voeten wat haar psycholoog hem ten sterkste ontraden had. Ze geeft alles toe. De schulden komen doordat ze een keer is beetgenomen toen ze in drugs handelde. Ze moet zelf voor de schulden opdraaien want zij was de tussenhandelaar. Ze gaat hoereren om de rest van de schuld terug te betalen en daarna gaat ze naar Nijmegen naar haar tante. Ze bouwen beide een nieuw leven op. Simon krijgt een nieuwe vriendin Josje op wiens huis hij gepast heeft toen hij niet thuis kon zijn omdat alles hem aan Lizzie herinnert. Lizzie haalt als hij er niet meer woont al haar spullen weg en laat het huis achter zoals het was voordat zij kwam. Na een paar maanden bezoekt Simon Lizzie in Nijmegen. Ze heeft haar leven weer op de rails. Ze studeert nu echt Nederlands in Nijmegen en heeft een nieuwe vriend. De relatie tussen haar en Simon is over, omdat ze nooit zal kunnen vergeten hoe ze hem heeft ontmoet en ze wil haar verleden juist vergeten.

Het boekverslag gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

 

Titelverklaring

Op de kaft staan vissen. Als je een vis in het water ziet zwemmen, is dit beeld misvormd door de breking van het licht in het water. Als je het probeert in een keer te pakken, door het glas van het aquarium heen kijkend, zou je misgrijpen. Simon probeert ook deze vis te pakken. Deze vis is Lizzie. Maar uiteindelijk grijpt hij mis. Net als de vis in het aquarium. Door de breking van het licht. Vals licht.

Motto

Weer gaat de wereld als een meisjeskamer open het straatgebeuren zeilt uit witte verten aan. Paul Rodenko

Hij wil hiermee omschrijven hoe Lizzie vanuit haar ouderlijk huis ( een beslotenheid ) ineens naar buiten in de harde werkelijkheid wordt gegooid. Maar tevens laat het ook de prostitutie zien, nadat ze 'intiem' met iemand naar bed is geweest doet ze het gordijn open en staat ze weer voor iedereen klaar: het straatgebeuren zeilt uit de witte verten aan. Ook word denk ik de onderwaterkamer van Lizzie bedoeld. Hier trekken Lizzie en Simon zich terug, Lizzie meer als Simon. Ze sluiten zich af voor de buitenwereld waar ze zich helemaal niet meer mee bemoeien.

Tijd
Dit verhaal speelt in het heden en de vertelde tijd is ongeveer een jaar als je de flashbacks niet meerekent. In die flashbacks wordt de jeugd van Simon in Alkmaar beschreven. Afgezien van die terugblikken wordt het verhaal chronologisch verteld. Wel wordt er een paar keer al verteld wat er zal gebeuren, zo weet de lezer al snel dat Lizzie Simon uiteindelijk zal verlaten.

 

 

Personages

Simon Prins                                                                                                                           Simon is al vanaf jonge leeftijd geobsedeerd door het hele hoerenbestaan. Hij is een vrij kleurloze figuur die behoefte heeft aan zekerheid en geborgenheid. Hij heeft ook een angst om op te vallen en een angst voor het onbekende, dit is hem door zijn ouders bijgebracht. Simon is student Nederlands, hij heeft een kamer in de Pijp. Simon vraagt veel van Lizzie, hij wil te snel achter de waarheid komen. Daardoor komt het bij hem heel hard aan als hij hoort van Lizzie's leugens. Toch blijft hij bij haar omdat hij van haar houd. Hij mist haar erg als ze weg is. Simon is dus zeer afhankelijk van Lizzie.

Lizzie Rosenfeld                                                                                                                      Lizzie is een jonge vrouw die erg argwanend en achterdochtig is. Dit komt omdat zij door haar ouders mishandeld is. Zij snoept heel veel en slaapt nooit. Zij moet veel liegen, ze moet immers haar schaduwbestaan ophouden, ze lijdt aan pseudo logica fantasia en is bang Simon kwijt te raken. De leugens worden een deel van haar leven, maar ze kan zich er niet van bevrijden, want dan is gaar hun relatie kapot. Ze houd veel van Simon maar ze kan niet bij hem blijven omdat hij haar aan haar hoeren bestaan blijft herinneren als ze inmiddels en nieuw leven heeft opgebouwd.

Verdere personen in het boek en hun relaties met elkaar:
Tanja is een goede vriendin en ex-collega van Lizzie. Zij vindt het samen met haar man goed dat Lizzie uit de prostitutie stapt. De man in de mosgroene Opel wordt eerst Eddy genoemd, maar blijkt later Jaap te heten, hij is een schuldeiser van Lizzie. En hij is de rede waarom zij altijd op haar hoede is. Jasper is de ex-man van Lizzie zij is bang voor hem en wil niks met hem te maken hebben toch zoekt zij contact met hem. Jasper lijkt heel aardig maar is het niet. Jasper heeft Lizzie het hoerenbestaan in geholpen.

Wesley Coelre is een ex-vriendje van Lizzie. Zij zegt dat hij met veel geld bij haar vandaan is gegaan maar het is andersom. Wesley is juist het omgekeerde van alles wat Lizzie verteld heeft. Janneke is de tante van Lizzie, dit is de enige persoon van de familie met wie ze nog goed contact heeft. Hier vlucht ze ook heen als ze opgehouden is met hoereren en al haar schulden afbetaald heeft.

Josje is de nieuwe vriendin van Simon. Hij heeft op haar huisgepast toen hij te veel aan Lizzie werd herinnerd in de onderwaterkamer. Het was voor hem een toevluchtsoord. Daarna gaat Josje hem versieren en hij vindt haar wel aardig maar is Lizzie nog steeds niet vergeten. Nico Weuling is een studiegenoot bij wie hij vaak 's avonds komt studeren. Hij is zeker iemand die nooit naar de hoeren daarom kiest Simon hem uit als vriend. Als Lizzie iets heeft verwaarloost hij Nico. Simon gebruikt Nico eigenlijk.

Perspectief

Er is sprake van een personale verteller: de verteller vertelt (bijna) alles vanuit de ogen van Simon. Hij overziet wel het hele verhaal maar dit komt omdat Simon het hele verhaal zelf al heeft meegemaakt.
Ik vind dat het vertelperspectief goed gekozen is. De gevoelens van Simon worden zowel van een afstand als van heel dichtbij weergegeven, waardoor er ruimte overblijft voor de lezer om een mening over zijn gedrag te vormen. Het verhaal lijkt door Simon zelf verteld en in het verhaal kijkt hij soms vooruit, zodat je nieuwsgierig word naar het eind.

Toch is het verhaal niet door Simon verteld wel zijn gedachten en hoe hij leeft maar in het hij perspectief. Als iemand die alles van dichtbij heeft meegemaakt en het nu na verteld.

Thema

Het thema in het boek is een onmogelijke liefde, waarbij het contrast tussen de harde buitenwereld en het ‘romantische' samenzijn van Lizzie en Simon wordt geschetst. Vooral de raamprostitutie staat symbool voor de buitenwereld. De escortbureaus en Yab Yum zijn hierbij minder aanwezig. De drugsscène verloopt in het boek nog vrij rustig. De relatie tussen Lizzie en Simon wordt vanaf het begin al beheerst door het noodlot. Simon is bang dat zij hem bedriegt en dat zij hem zal verlaten. In zekere zin bedriegt ze hem inderdaad, maar haar leugens zijn eigenlijk bedoeld om hem en ook zichzelf te beschermen. Deze liefde tussen Lizzie en Simon wordt onmogelijk gemaakt door de liefde. Dit lijkt raar maar omdat Simon zo van Lizzie hield maakte hij het haar onmogelijk voor haar om haar leven verder te leiden zoals ze deed en omdat Lizzie zo van Simon hield was het voor hem onmogelijk om tegen haar te zeggen dat moest stoppen met werken en met liegen, doordat ze dit niet uit praten, vreet dit aan ze en maakt dit hun relatie kapot.

Opbouw

Het boek is niet chronologisch verteld. In hoofdstuk 1 kom je te weten dat hij een relatie heeft met een prostituee, en speelt zich op latere leeftijd van Simon's leven af. Dan vervolgens in hoofdstuk twee wordt er eigenlijk uitgelegd wanneer Simon aan zijn obsessie/fascinatie komt, hoelang hij het al heeft, en hoe hij zich hierover voelt. Vervolgens is hoofdstuk drie weer geschreven in de stijl van hoofdstuk een. De hoofdstukken wisselen zich in het begin dus af. Vanaf hoofdstuk zes speelt het verhaal zich alleen noch maar af vanaf het moment dat hij Lizzie ontmoet heeft. Dus hoofdstuk 2, 4 en 6 zijn flashbacks. Dit is goed gedaan zo hoef je niet Simon's hele leven te weten en toch kom je te weten hoe hij geworden is wie hij is.

Motieven

Het ophangen van leugens. Dit is een belangrijke factor in het hele verhaal. Hier gaat uiteindelijk de relatie aan ten onder, maar ironisch genoeg eigenlijk pas nadat Lizzie de waarheid heeft verteld.

De kleur groen, deze staat voor jaloezie en wraak. Voorbeelden zijn onder andere de groene opoefiets van Lizzie, de mosgroene Opel van de drugsdealers die op wraak uit zijn en natuurlijk de Onderwaterkamer van Lizzie die zij helemaal groen maakt. Hiermee in contrast komen ook de kleuren rood en gifpaars herhaaldelijk in het boek terug evenals de witte huidpoeder die Lizzie opdoet als ze gaat werken.                                                                                                                        
Dubbelleven, niet alleen Lizzie leed een dubbelleven, ook Simon deed dat toen hij jonger was en dikwijls een bezoek bracht aan prostituees. Hij doet het nog steeds als hij in Amsterdam gaat studeren en hij nog steeds de hoeren bezoekt en dit gaat verder als hij wat met Lizzie de prostituee krijgt.

Angst, Lizzie is bang Simon te verliezen en bedriegt hem daardoor, het grappige is eigenlijk dat ook Simon bang is dat Lizzie hem zal verlaten. Verder heeft hier natuurlijk ook de angst van Lizzie voor de buitenwereld mee te maken, een angst waar ook Simon later mee ‘besmet' wordt.

Reinigen, een telkens terugkerend ritueel, waarbij Lizzie een paar uur gaat weken in een heet bad en zich zo hard wast dat er na afloop rode strepen te zien zijn om heel haar huid te reinigen. Ook Simon gaat regelmatig in bad.

 

 

Recensie 1

Schrijver: Joost Zwagerman

Titel: Vals licht

Jaar van uitgave: 1991

Bron: Elsevier

Publicatiedatum: 16-11-1991

Recensent: Doeschka Meijsing

Recensietitel: Een blik in het peeskamertje

De geest van de tijd, zoals die je uit de meeste televisieseries tegemoet walmt - je kunt er bezwaren tegen uiten of je kunt je er bij neerleggen en de krant gaan lezen. Maar als een schrijver zich aan de geest van de tijd waagt, zal hij zich verdraaid moeten inspannen om zijn roman boven een genrestukje te laten uitstijgen. A.F.Th. van der Heijden heeft met zijn vierde deel van de romancyclus De tandloze tijd. Advocaat van de hanen, het overtroffen bewijs geleverd van zijn klasse. Maar niet elk straatrumoer zet de geest te paard. In zijn tweede roman Gimmick! begaf Joost Zwagerman zich tussen de snelle, jonge mensen van het openbare kunstleven en dat levert een verfissende blik op de non-inhoud van de levens van de yuppies op. Althans, de lezer kon aannemen dat het de bedoeling van de schrijver was de leegte ervan aan te tonen. In Vals Licht duikt Joost Zwagerman opnieuw in het moderne, o zo moderne leven, maar het is de lezer te moede of hij naar een geeuwverwekkende Nederlandse televisieserie kijkt: moderne ingrediënten, elke aflevering weer nieuwe ontwikkelingen, redelijk spannend en vooral voorspelbaar. De voorspelbaarheid van het melodrama. Mischien komt het doordat Zwagerman zich in deze roman - anders dan in Gimmick waar hij de stem van de auteur lichtgehumeurd verdeelde over verschillende personages - beperkt heeft tot één figuur, de student Simon Prins, die met loodzware voeten door het leven gaat. Het onderwerp van Vals licht is de liefde van de student Simon Prins voor het hoertje Lizzy Rosenfeld. Hij komt haar tegen omdat hij zelf een hoerenloper is. Al vroeg in zijn puberteit werd hij gefascineerd door de hoerenwijken van zijn jeugdstad en eenmaal als student in Amsterdam gevestigd, spendeert hij de helft van zijn studietoelage aan de rosse buurt. 'Het was geen verslaving. En wanneer de gedachte zich aan hem opdrong dat het dat wèl was, werd Simon bliksemsnel zijn eigen onderwijzer (...) Hij was niet gulzig, maar berekend.' De verschillen tussen de hoeren onderling vergen al zijn observerende aandacht. 'Simon bekwaamde zich in stoïcijnse lust. Zelfs het orgasme zong zich los van zijn gemoed.' Het hoerenlopen, zijn 'schaduwbestaan', waar hij met niemand over praten kan, zijn leven van 'betalend connaisseur', zoals het parmantig genoemd wordt, wordt abrupt beëindigd als hij op een van de hoertjes verliefd wordt. Op dat moment ruilt hij zijn 'schaduwbestaan' in voor een nog veel geïsoleerder 'onderwaterbestaan'. Zo wordt het leven beschreven van de student en het hoertje in de Amsterdamse kamers, waar Lizzy Rosenfeld de kleuren zeegroen houdt - en de gordijnen gesloten. In eerste instantie krijgt de lezer alles te horen over het reilen en zeilen in het Beroep: de handelingen, de variëteit van klanten in de peeskamertjes, de dag-en nachtindeling, de verdiensten en de nuchtere blik. Die nuchtere blik is verhelderend maar haalt de fascinatie voor 'De Stille Omgang', de illegaliteit van het legertje hoerenlopers, wel onderuit. Wat overblijft is desinteresse waarmee de lezer deze beroepsgroep bezig ziet. De liefdesgeschiedenis tussen Simon Prins en Lizzy Rosenfeld voltrekt zich intussen in het 'onderwaterbestaan' waar Simon met steeds grotere leugens uit de mond van zijn geliefde wordt opgezadeld. Haar verleden is in het begin nog schimmig, ze is 'studente' en 'peest bij' om haar studie te kunnen bekostigen. Later blijkt dat ze geen studente is, maar door haar eerste man tot de prostitutie gebracht is met het oogmerk meer cd's en video's te kunnen aanschaffen. Later blijkt dat ze aan het afkicken is van heroïne en nog moet 'doorpezen' om een heroïneschuld af te lossen. Later blijkt dat ze nooit verslaafd is geweest maar dat ze lijdt aan wat genoemd wordt het syndroom van de 'pseudologica fantastica'. Later blijkt dat ze gechanteerd wordt door heroïne-dealers. Kortom, alles in het leven van Lizzy Rosenfeld hangt van leugens aan elkaar en Joost Zwagerman heeft zéker goed de 'case-histories' van schrijfsters als Yvonne Keuls bestudeerd om weer een nieuwe aflevering aan zijn 'soap'-geschiedenis te kunnen breien. Je wordt er wat moedeloos van. Simon Prins, die gebukt gaat om wat hij zelf noemt zijn 'idolatrie' van Lizzy en de ontmaskering van al haar leugens. De wanhoop, de tegenstrijdige emoties in deze uitzichtloze situatie, de zorg en bekommernis aan de ene kant en de woede en vluchtneiging aan de andere kant zijn ongetwijfeld goed door Zwagerman begrepen. Maar in zijn ijver om de ontelbare gevaren waaraan een meisje als Lizzy in de grote stad bloot staat, verwaarloost hij de kern, dat waar de roman om draait: de onmogelijkheid van de eerste hevige verliefdheid, het bederf en het verval daarvan. Die kern schemert er hier en daar wel doorheen, maar daar schildert Zwagerman weer gauw met brede halen overheen, want de diepte in wil hij niet. En zo ontstaat een eigentijds verhaal, reeds bekend, net niet vervelend genoeg om ermee op te houden. #buffer#:N931245 :15 November 1993 : :Krol, Gerrit :Wat mooi is is moeilijk :1991 :Vrij Nederland :16-11-1991 :Carel Peeters :Krol graaft zich in : Gerrit Krol gaf zijn verzameling essays de prikkelende titel 'Wat mooi is is moeilijk'. Die uitdaging is ook een uitnodiging voor een visie op zijn werk. Is Krol altijd zo lucide als hij zelf meent? Is hij wel zo precies, denkt hij wel zo logisch? Een beschouwing over ontzag en scepsis. Dat er een instantie is die in de gaten houdt of je alles wel doet wat gedaan moet worden, het opper-ik, daar twijfel ik niet meer aan. Ik ken die persoon, ik word er regelmatig door bezocht met de vraag: 'Wanneer schrijf jij nu een over Krol?' Hij weet dat ik bij de naam Gerrit Krol onrustig word. Ik heb een slepende geschiedenis met hem. Nu met het verschijnen van de bundel essays Wat mooi is is moeilijk krijgt dat opper-ik zijn zin, dat gesleep moet maar eens uit zijn. Het moet er maar eens van komen op te schrijven wat ik altijd half en half dacht, maar nooit zo definitief tot mij door liet dringen om het op te kunnen schrijven. Ik schrik als ik zie wat Krol allemaal heeft gepubliceerd sinds ik voor het laatst over hem heb geschreven: tweeëntwintig boeken sinds In dienst van de 'Koninklijke' uit 1974. Bijna al die boeken heb ik helemaal of gedeeltelijk gelezen, en al die keren weerhield mij iets erover te schrijven. Ik had het wel kunnen doen, maar dat zouden keurige analyses en parafrasen zijn geweest, niet meer; woorden waaruit kon blijken dat er een vonk was overgeslagen, zouden er niet in voorkomen. Die had ik niet, hij riep ze niet in mij op. Ik heb al die boeken met ontzag, met bewondering, met weerspanningheid, met irritatie en met gegrom gelezen. Ik heb zoals het hoort lang gedacht dat het aan mij lag dat ik me niet aan Krol gewonnen kon geven - goed criterium, dat zorg ervoor dat je steeds wilt lezen wat een schrijver nu weer gedaan heeft. Ik zag wel dat het Krol ernst was, en dat hij echte schrijversambities had. Mijn ontzag voor deze ambities werd bevestigd door de instemming waarmee ik ooit het slot van Gerrit Komrijs kritiek over De chauffeur verveelt zich las. Komrij schreef in 1973: 'Dit gevoel, dat je met een "onwrikbaar schrijver te doen hebt, die compleet is en blanco, en moet schrijven om zichzelf in te vullen, uit te vullen, om in elkaar te passen wat er is, iemand die zich per se niet kan haasten, omdat hij toch komt waar hij weet (of nog niet weet, want onopgeschreven) waar hij zijn moet, laat je tijdens het lezen niet los: een calvinist in het goddelijke wereldplan. Alleen God verveelt zich in dat plan, de lezer niet.' Dat sloeg bij mij aan, die blanco schrijver in het goddelijke wereldplan die zichzelf zat in te vullen. Dat zag ik toen wel voor mij. Misschien heeft Krol et niveau van De chauffeur verveelt zich nooit meer gehaald, want sindsdien zal ik het steeds minder voor mij en werd mijn verhouding tot hem een platonische. Ik vind het intrigerend (ik heb dan ook niets op met zijn verklaarde tegenstanders) en ik heb bewondering voor zijn pretentie 'met elke roman als een verbale Atlas de hele wereld op zijn schouders te dragen', zoals hijzelf schrijft, maar het is vooral een fascinatie voor iemand die op het cruciale moment steeds een kant opgaat die ik nu juist niet wil. 'Ik schrijf voor lezers die mij vertrouwen, wat ik ook schrijf,' zegt Krol in zijn nieuwe bundel essays. Waarom, vraag ik mij onmiddellijk sceptisch af, waarom zou ik een schrijver moeten 'vertrouwen' Doet hij dan iets waardoor mijn bereidheid om met hem mee te lezen beschaamd kan worden? Ik vind het woord 'vertrouwen' misplaatst en bizar onzorgvuldig gekozen. Ik kan me voorstellen dat een lezer de schrijver zijn vertrouwen schenkt, maar de schrijver moet er alleen maar voor zorgen dat de lezer doorleest. Wat de lezer voor de schrijver voelt en zijn bereidheid om hem te volgen komt dan vanzelf. Met dat doorlezen (een onderwerp dat Krol ook aan het hart gaat), daar heb ik nogal vaak moeite mee gehad. Ik werd te vaak gestoord door de kokette eenvoud waarmee hij iets zogenaamd bijzonders vertelde, parlando opgeschreven, maar zwaar van inhoud hoe luchtig ook van toon. We weten wie Krol tot voorbeelden heeft (Valéry, Bordewijk, Pirsig), ik weet ook dat die voorbeelden iets afstralen op de schrijver die ze als voorbeeld neemt, zodat hij al een beetje de allure van het voorbeeld krijgt. Krol houdt deze hoogst gewaardeerde kaarten niet achter, hij gebruikt ze als argument voor wat hij zelf schrijft, dus mag hij er ook naar beoordeeld worden. De Nederlandse Meneer Teste mag getest worden. Krol is in stijl en toon een schrijver op dunne, elegante stelten. De intentie die uit zijn toon spreekt is: argeloos lucide zinnen schrijven. Maar ik zie er toch stelten doorheen en die zorgen ervoor dat hij een beetje houterig voortgaat. Hij wil nog wel eens spitsvondig en verrassend zijn, maar hij levert vaak sofisterij of trivialiteiten. Zijn veelgeroemde logica is heel vaak schijnlogica. Zijn essays wemelen van fopredeneringen. Zijn ideeën zijn heel vaak van de ad hoc soort die geen lang leven beschoren zijn. Ook voor hemzelf niet; hij vergeet wat hij ad hoc heeft gedacht even makkelijk als hij het heeft bedacht. Hij is nogal eens erg omslachtig, louter omdat hij niet echt doordenkt, terwijl hij suggereert, en zegt, dat de denkboog fier gespannen is. Mijn ontzag voor Krol heeft met die 'onwrikbaarheid' van zijn schrijverschap te maken waar Komrij het over had: de hardnekkigheid waarmee hij probeert méér dan een spitsvondig sofist te zijn, terwijl hij vooral in zijn essays een sofist blijft, iemand die ideeën loslaat en er altijd wel een punt aan zuigt. De waarheid moet er een zijn van woorden en emoties, dus moet zij precies zijn. Maar Krol is lang niet altijd zo precies; hij zegt wel altijd dat hij zo precies wil zijn, in werkelijkheid gaat hij vooral te werk als een mier. Een mier aan het werk: dat is zenuwachtig gedribbel heen en weer, alsof hij niet goed weer welke kant hij op moet. Je ziet dat hij maar half nadenkt, te snel genoegen neemt met wat er in hem opkomt, en dan weer op zijn schreden terug moet keren. Ik ontken niet dat Krol veel en ernstig nadenkt en mooie, elegante zinnen heeft geschreven en evenmin dat zijn gedachten en ideeën nogal eens verrassend zijn. Maar tussen al dit moois zit het verblindende wit van zijn hang naar zuivere abstractie, zodat de personages in zijn romans het niet verder brengen dan de status van marionet, altijd bepaald door hun 'functie'. Het is een wereld van Jan Klaassens. Ik weet dat Krol de 'harde schoonheid' van de abstracte overpeinzingen in Pirsigs Zen en de kunst van het motoronderhoud bewondert, maar ik vergeet het steeds. Krols personages zijn 'functies', dat zijn ze bij Pirsig niet. Krol schrijft: 'Het heeft te maken met schoonheid, en met eenvoud, en met het vermogen in alle mensen dezelfde mens te zien. Misschien heeft het, wat mij betreft te maken met mijn tegenzin om in de mensen om mij heen verschillende mensen te zien. Als ik ervoor gekozen had schilder te worden, dan zou ik - dat weet ik haast wel zeker - de weg van Bart van der Leck zijn gegaan en, zolang ik nog mensen had neergezet, alle mensen hetzelfde uiterlijk hebben gegeven.' Het is treffend en eerlijk gezegd, ik zal het niet ontkennen, maar wat in de schilderkunst heel goed kan - schilderen als Van der Leck - kan veel minder in de literatuur. Er schuilt een gevaar in dat vermogen in alle mensen dezelfde mens te zien: hun gezichten verdwijnen. Krol kan daarop zeggen, zoals hij doet, dat in poëzie toch ook geen mensen voorkomen. Dat is meestal zo, maar poëzie is een ander genre. Er kan veel poëzie in een roman, maar niet zoveel als Krol wil. Krol heeft een beetje de roep (zoals ik eens hoorde) dat hij zo scherp is als Musil, maar dat is een roep die verwaait in de wind als je Musil leest. Krol weet waar hij het over heeft, maar vaak half. Zo zegt hij dat de toon van een schrijver het allerbelangrijkste is, en ik ben geneigd hem gelijk te geven. Tegelijk kan het, zoals zo vaak met de beweringen van Krol, weer niet helemaal waar zijn, omdat het een te simpele voorwaarde is, te makkelijk om mooi te kunnen zijn. Krol zou zelf kunnen schrijven dat een schrijver wiens toon samenvalt met wat de lezer bevalt té makkelijk toegang heeft tot die lezer, te weinig weerstand oproept, en weerstand zorgt voor aandacht. Dat ik Krol geen saaie schrijver vind, komt omdat zijn toon bij mij niet helemaal aanslaat. Ik blijf geïntrigeerd door dat verschil. Met de essays in Wat mooi is is moeilijk heb ik, wat ik zo vaak had bij het lezen van Krol: ik blijf haken, zet vraagtekens en uitroeptekens. Er gaat van die essays de suggestie uit dat er argeloos helder en duidelijk in wordt gedacht, terwijl het in werkelijkheid nogal eens verwarrends , onduidelijk of in tegenspraak is met wat hij eerder heeft geschreven. Dat begint al met de eerste zin. Die luidt als volgt: 'Een mens verschilt van een automaat o.a. hierin dat hij het vermogen heeft in iets dat hij ziet ... iets heel anders te zien.' Dat is een prikkelende gedachte omdat hij verwijst naar het verschijnsel dat twee mensen zo vaak iets anders blijken te zien als ze toch naar dezelfde kijken. Het gaat zo verder: 'Het is zelfs meer dan een vermogen: hij kan niet anders, het is zijn lot.' Dit vind ik nu buitengewoon storend: eerst met een 'vermogen' (een vaardigheid) aankomen, en dan zeggen dat het een lot is. Logisch gezien gaat een lot aan een vermogen vooraf, een vermogen is in geen velden of wegen meer te bekennen, heeft geen schijn van kans om zich te doen gelden als er al van een 'lot' sprake is. Of neemt het in dit verband toepasselijke essay, 'Wij denkers', Krol heeft het daarin over de filosoof die er zich op toe zou leggen de universele noodzaak van onze handelingen aan te tonen (wat nog maar de vraag is, maar dat is nu niet aan de orde; de bewering brengt hem op gespannen voet met de door hem bewonderde Amerikaanse filosoof Richard Rorty die helemaal niet in universalia denkt). Als schrijver wil Krol op zijn beurt de noodzaak beschrijven van de handelingen van een enkele hoofdpersoon. Dat is allemaal goed en wel. Maar dan staat er het volgende: 'Vaak is het drama van de enkeling bepaald door de omstandigheden'. Ook dat is duidelijk: de hoofdpersoon heeft weinig ruimte, want de omstandigheden schrijven hem voor wat hij wel en niet kan doen. Dan staat er: 'Hoewel omstandigheden door de enkeling kunnen worden opgeroepen - hijzelf bepaalt wat zijn omstandigheden zijn en zet ze naar zijn hand - voldoen omstandigheden aan algemene wetten, daar zijn het omstandigheden voor'. Dit nu is erg onduidelijk en verwarrend. Immers: in omstandigheden bevindt men zich, ze kunnnen niet worden 'opgeroepen', men kan erin verzeild raken, maar oproepen kan men ze niet. Bovendien bepaalt de enkeling dan ineens wat zijn omstandigheden zijn en zet ze naar zijn hand. Omstandigheden in de zin als Krol hier bedoelt naar zijn hand zetten? Men kan er invloed op uitoefenen, men kan ze eventueel met drastische maatregelen veranderen. Voor iets anders zijn omstandigheden veel te log. Hoe dan ook: Krol wil die algemeen wetten van die omstandigheden beschrijven, dat maakt hem tot een filosofisch schrijver, dat geeft mijn boeken de filosofische toon', schrijft hij. 'Dat ik nochtans niet bij filosofen word ingedeeld komt eenvoudig omdat ik word ingedeeld bij de romanschrijvers, zo simpel is dat.' Is het zo simpel? Krol mag wel niet veel geven om het 'verhaal' in zijn romans, er zit altijd wel iets van een verhaalverloop in en ze hebben ook personages met een naam. Dat lijkt mij nu precies het grote verschil: zijn filosofische ideeën hebben personages als voertuig. Zo gaan filosofen niet te werk, bij hen krijgen ideeën geen gezicht. Het verschil maakt Krol tot een romanschrijver, zodat men hem daar ook terecht bij indeelt. Daar is niets toevalligs aan. Nu we het toch over 'omstandigheden' hebben. Krol schrijft allang geen gedichten meer en over dat feit schrijft hij het essay 'Literaire impotentie'. Zijn literaire produktie, zo hebben hem grafieken geleerd die hij ervan heeft gemaakt, is 'niet afhankelijk van enig andere meetbare grootheid, en nauwelijks van omstandigheden.' Dit weten we nu. Tocht begint de nieuwe alinea met de zin: 'Toch zijn er omstandigheden die wegen: innerlijke rust (leegte) en materiaal.' Hoe hebben we het nu: hebben omstandigheden nu wel of geen invloed op zijn produktie? Eerst nauwelijks, eb even later toch weer wel, en maar liefst 'innerlijke rust'. Rust is een omstandigheid die het karakter heeft van een alles bepalende voorwaarde. Als dat nodig is, spreek je niet meer van 'nauwelijks'. Is er geen innerlijke rust, dan wordt er geen gedicht geschreven. Toch staat er in dat essay over literaire impotentie ook veel moois, zoals de volgende alinea over de schrijver in de gedaante van een verkenner aan het front: 'Als je schrijft,' staat er, 'zit je als een verkenner op een vooruitgeschoven post aan het front. Ingegraven in de grond: naarmate je eenzamer bent op die post, heb je je dieper ingegraven. Voor je ligt het niemandsland. Je bent rechtstreeks verbonden met het hoofdkwartier dat geheel afhankelijk is van o.a. jouw waarnemingen. Je kijkt uit over het veld. Je ziet niets; niets althans dat waard is vermeld te worden. Toch staat er iets te gebeuren, elk ogenblik kan de oorlog uitbreken, daarvoor zit je we.' Dit is een alleraardigst stukje. Maar we moeten het er wel over eens zijn wat er staat: als de oorlog uitbreekt en hij ziet dat als verkenner als eerste, dan heeft hij iets nieuws te vertellen aan het hoofdkwartier: bijvoorbeeld: de Serviërs komen! (In de gedaante van eerste zinnen.) Wat schrijft Krol even later? 'De literaire schrijver heeft geen nieuws. Maar dat is wel de minste van zijn zorgen. Hij zit aan zijn schrijftafel en verzint iets.' Hoe hebben we het nu met dat mooie en beeldende stukje over die schrijver en de gedaante van de verkenner? Ik vraag me af of dat alleen maar geschreven werd vanwege het aardig beeld. Die verkenner zit toch te wachten op iets nieuws? Dan nu de kwestie 'Balzac of timmermans'. Balzac komt ter sprake in dat essay over de literaire impotentie. Het gaat dan over het vele dat geschreven wordt en nergens goed voor blijkt te zijn. 'Je schrijft veel afval en je doet dat met opzet, min of meer,' schrijft Krol. 'Naarmate je grotere hoeveelheden afval schrijft, is de kans dat er iets goeds bij is groter. En als ik 's een dag helemaal niet schrijven kan, denk ik aan Honoré de Balzac die ook wel 's niet meer wist wat er in zijn boek moest gebeuren, maar dat geen reden vond om de pen neer te leggen.' Dit weten we nu, Krol gaat niet zitten simmen, hij schrijft, ook al is het rommel, als het maar produktie is en hij niet met het idee naar bed hoeft te gaan dat hij niet genoeg geschreven heeft. Maar nu kijken we naar het volgende essay. 'De lezer die er geweest is'. Daar zien we de schrijver ook aan zijn schrijftafel, maar nu schrijft hij helemaal niet meer. Balzac weg, de tijd verstrijkt en hij verstrijkt snel: 'Ook al komt er geen letter op papier,' schrijft Krol, 'de schrijver peinst wat af en naarmate het langer duurt voor hij een pen op papier zet is hij meer een vakman. Net als een timmerman, zou je kunnen zeggen, die doet alvorens met de klus aan te vangen de eerste uren ook niks. Alleen maar meten en kijken, wikken en wegen.' Hoe moeten we ons Krol nu voorstellen? Als een balzac die maar schrijft en schrijft, geeft niet wat, of als een zuinige timmerman? Moeten we ons Krol voorstellen tussen een wit bed van proppen papier, of als een naar buiten starende schrijvende die zijn potlood niet eerder voor de dag haalt voor de verkenner in hem heeft laten weten dat hij geen nieuws heeft? Krol is in deze essays helemaal niet zo'n logische en consequent denkende schrijver. Hij is uitermate stellig in zijn zinnen (het valt op hoe vaak hij schrijft dat iets zo 'is') en elke keer ben ik geneigd met die zinnen mee te denken, ze in mijn hoofd te prenten, zoals die zinnen over al die proppen papier en dat maar blijven schrijven van Balzac. Maar even later kan ik dat beeld weer weggooien: de ware 'vakman' is dan juist weer de niet-Balzac. Wanneer Krol een stellige uitspraak doet (en dat doet hij opvallend vaak) komt er bij mij algauw een vraagteken bij te staan. Bij de onnozelste betogen. Doet een klok 'tik tak'? Krol zegt het, en bouwt er een heel betoog op. Ik hoor nooit 'tik tak', ik hoor altijd 'tik tik tik'. Niet zelden doet hij stellige uitspraken waarbij ik kan voorspellen dat ze een paar pagina's verder worden losgelaten, alsof ze er niet zijn geweest. Zoals deze zin aan het begin van een alinea over het schrijven: 'Je verhaal bestaat uit feiten.' 'Feiten' in een roman, dat kan niet goed gaan. Waarom staat daar 'feiten' als een pagina verder een verhaal ineens uit 'feiten, beweringen en gevoelens' bestaat? Het laat zien hoe Krol vaak denkt: als een mier die niet weet welke kant hij op moet, dan maar een stellige beslissing neemt om voort te kunnen en even later op zijn schreden terug moet keren. Ik stoor me ook aan de spelletjes van Krol, zoals in zijn dankwoord bij de uitreiking van de Constatijn Huygensprijs, 'Het onleesbare boek'. Daarin speelt hij het spelletje van de 'boeiende boeken' tegenover de 'intrigerende boeken'. Boeiende boeken lees je in één keer uit en dan gooi je ze weg (maar een paar regels verder komen ze toch weer in de boekenkast), intrigerende boeken lees je nog wel eens. Wat een vervelend spelletje: waarom zou een boeiend boek niet tegelijk intrigerend kunnen zijn, en waarom een intrigerend boek ook niet boeiend? Dat lijkt me het mooiste: een boeiend én intrigerend boek. Ik vind het ook vervelend wanneer hij schrijft over wat een intrigerend boek te bieden kan hebben. 'Je hebt alleen het vermoeden, en zelfs wel meer dan een vermoeden.' Waarom schrijft hij niet gewoon: 'Je hebt bij intrigerende boeken meer dan een vermoeden.' Ik vind het ook verwarrend dat hij zegt graag 'spirituele romans' te willen schrijven, als hij bedoelt dat het boeken zijn die zich alleen maar in de geest afspelen, en niet speciaal 'spiritueel' geestrijk) willen zijn. Bij een 'spirituele roman' denk ik niet aan De man aan het raam. Of dit: 'Het schaakspel heeft wat het schrijven niet heeft, en wat de spelers tot helden maakt: het gevecht. Natuurlijk, ook de schrijver levert soms "een gevecht met de materie", als je de vraaggesprekken geloven mag, maar je leest nooit dat hij dat gevecht wel 's verloren heeft, of dat hij met de trofee voor het grijpen jammerlijk ten onder is gegaan. Ik ken geen schrijver wie niet uiteindelijk lukt wat hij zich heeft voorgenomen of die met wat hij uiteindelijk het licht laat zien niet tamelijk tevreden is.' Schrijvers kunnen tamelijk tevreden zijn nadat ze iets hebben afgemaakt, maar dat is grotendeels de noodzakelijke zelfbegoocheling van het moment. Een paar maanden later is de begoocheling weg, en beginnen ze opnieuw. Dat kun je echt wel een gevecht noemen. Of Krol nu te werk gaat als Balzac of als een timmerman, of zijn linkerhand nu wel of niet weet wat de rechter doet, feit is dat hij vaak genoeg alinea's schrijft die mij wel gevallen, zodat ik toch blijf wachten op de dag dat ik hem alsnog mijn vertrouwen kan schenken. Zoals deze alinea: 'Als je schrijft doe je dat onder invloed van twee krachten. Een kracht die je tot schrijven aanzet en die je fantasie kunt noemen, je schrijft eenvoudig op wat je voor ogen hebt, of voelt, of wat er zo maar aan ideeën in je opkomt - en een kracht die je tegenhoud, omdat deze kracht weet hoe waardeloos die fantasieën van je zijn als je ze niet hebt ingebed in een geheel. De zekerheid dat je met een geheel bezig bent, daar wacht je op.'

De geest van de tijd, zoals die je uit de meeste televisieseries tegemoet walmt - je kunt er bezwaren tegen uiten of je kunt je er bij neerleggen en de krant gaan lezen. Maar als een schrijver zich aan de geest van de tijd waagt, zal hij zich verdraaid moeten inspannen om zijn roman boven een genrestukje te laten uitstijgen. A.F.Th. van der Heijden heeft met zijn vierde deel van de romancyclus De tandloze tijd. Advocaat van de hanen, het overtroffen bewijs geleverd van zijn klasse. Maar niet elk straatrumoer zet de geest te paard. In zijn tweede roman Gimmick! begaf Joost Zwagerman zich tussen de snelle, jonge mensen van het openbare kunstleven en dat levert een verfissende blik op de non-inhoud van de levens van de yuppies op. Althans, de lezer kon aannemen dat het de bedoeling van de schrijver was de leegte ervan aan te tonen. In Vals Licht duikt Joost Zwagerman opnieuw in het moderne, o zo moderne leven, maar het is de lezer te moede of hij naar een geeuwverwekkende Nederlandse televisieserie kijkt: moderne ingrediënten, elke aflevering weer nieuwe ontwikkelingen, redelijk spannend en vooral voorspelbaar. De voorspelbaarheid van het melodrama. Mischien komt het doordat Zwagerman zich in deze roman - anders dan in Gimmick waar hij de stem van de auteur lichtgehumeurd verdeelde over verschillende personages - beperkt heeft tot één figuur, de student Simon Prins, die met loodzware voeten door het leven gaat. Het onderwerp van Vals licht is de liefde van de student Simon Prins voor het hoertje Lizzy Rosenfeld. Hij komt haar tegen omdat hij zelf een hoerenloper is. Al vroeg in zijn puberteit werd hij gefascineerd door de hoerenwijken van zijn jeugdstad en eenmaal als student in Amsterdam gevestigd, spendeert hij de helft van zijn studietoelage aan de rosse buurt. 'Het was geen verslaving. En wanneer de gedachte zich aan hem opdrong dat het dat wèl was, werd Simon bliksemsnel zijn eigen onderwijzer (...) Hij was niet gulzig, maar berekend.' De verschillen tussen de hoeren onderling vergen al zijn observerende aandacht. 'Simon bekwaamde zich in stoïcijnse lust. Zelfs het orgasme zong zich los van zijn gemoed.' Het hoerenlopen, zijn 'schaduwbestaan', waar hij met niemand over praten kan, zijn leven van 'betalend connaisseur', zoals het parmantig genoemd wordt, wordt abrupt beëindigd als hij op een van de hoertjes verliefd wordt. Op dat moment ruilt hij zijn 'schaduwbestaan' in voor een nog veel geïsoleerder 'onderwaterbestaan'. Zo wordt het leven beschreven van de student en het hoertje in de Amsterdamse kamers, waar Lizzy Rosenfeld de kleuren zeegroen houdt - en de gordijnen gesloten. In eerste instantie krijgt de lezer alles te horen over het reilen en zeilen in het Beroep: de handelingen, de variëteit van klanten in de peeskamertjes, de dag-en nachtindeling, de verdiensten en de nuchtere blik. Die nuchtere blik is verhelderend maar haalt de fascinatie voor 'De Stille Omgang', de illegaliteit van het legertje hoerenlopers, wel onderuit. Wat overblijft is desinteresse waarmee de lezer deze beroepsgroep bezig ziet. De liefdesgeschiedenis tussen Simon Prins en Lizzy Rosenfeld voltrekt zich intussen in het 'onderwaterbestaan' waar Simon met steeds grotere leugens uit de mond van zijn geliefde wordt opgezadeld. Haar verleden is in het begin nog schimmig, ze is 'studente' en 'peest bij' om haar studie te kunnen bekostigen. Later blijkt dat ze geen studente is, maar door haar eerste man tot de prostitutie gebracht is met het oogmerk meer cd's en video's te kunnen aanschaffen. Later blijkt dat ze aan het afkicken is van heroïne en nog moet 'doorpezen' om een heroïneschuld af te lossen. Later blijkt dat ze nooit verslaafd is geweest maar dat ze lijdt aan wat genoemd wordt het syndroom van de 'pseudologica fantastica'. Later blijkt dat ze gechanteerd wordt door heroïne-dealers. Kortom, alles in het leven van Lizzy Rosenfeld hangt van leugens aan elkaar en Joost Zwagerman heeft zéker goed de 'case-histories' van schrijfsters als Yvonne Keuls bestudeerd om weer een nieuwe aflevering aan zijn 'soap'-geschiedenis te kunnen breien. Je wordt er wat moedeloos van. Simon Prins, die gebukt gaat om wat hij zelf noemt zijn 'idolatrie' van Lizzy en de ontmaskering van al haar leugens. De wanhoop, de tegenstrijdige emoties in deze uitzichtloze situatie, de zorg en bekommernis aan de ene kant en de woede en vluchtneiging aan de andere kant zijn ongetwijfeld goed door Zwagerman begrepen. Maar in zijn ijver om de ontelbare gevaren waaraan een meisje als Lizzy in de grote stad bloot staat, verwaarloost hij de kern, dat waar de roman om draait: de onmogelijkheid van de eerste hevige verliefdheid, het bederf en het verval daarvan. Die kern schemert er hier en daar wel doorheen, maar daar schildert Zwagerman weer gauw met brede halen overheen, want de diepte in wil hij niet. En zo ontstaat een eigentijds verhaal, reeds bekend, net niet vervelend genoeg om ermee op te houden. #buffer#:N931245 :15 November 1993 : :Krol, Gerrit :Wat mooi is is moeilijk :1991 :Vrij Nederland :16-11-1991 :Carel Peeters :Krol graaft zich in : Gerrit Krol gaf zijn verzameling essays de prikkelende titel 'Wat mooi is is moeilijk'. Die uitdaging is ook een uitnodiging voor een visie op zijn werk. Is Krol altijd zo lucide als hij zelf meent? Is hij wel zo precies, denkt hij wel zo logisch? Een beschouwing over ontzag en scepsis. Dat er een instantie is die in de gaten houdt of je alles wel doet wat gedaan moet worden, het opper-ik, daar twijfel ik niet meer aan. Ik ken die persoon, ik word er regelmatig door bezocht met de vraag: 'Wanneer schrijf jij nu een over Krol?' Hij weet dat ik bij de naam Gerrit Krol onrustig word. Ik heb een slepende geschiedenis met hem. Nu met het verschijnen van de bundel essays Wat mooi is is moeilijk krijgt dat opper-ik zijn zin, dat gesleep moet maar eens uit zijn. Het moet er maar eens van komen op te schrijven wat ik altijd half en half dacht, maar nooit zo definitief tot mij door liet dringen om het op te kunnen schrijven. Ik schrik als ik zie wat Krol allemaal heeft gepubliceerd sinds ik voor het laatst over hem heb geschreven: tweeëntwintig boeken sinds In dienst van de 'Koninklijke' uit 1974. Bijna al die boeken heb ik helemaal of gedeeltelijk gelezen, en al die keren weerhield mij iets erover te schrijven. Ik had het wel kunnen doen, maar dat zouden keurige analyses en parafrasen zijn geweest, niet meer; woorden waaruit kon blijken dat er een vonk was overgeslagen, zouden er niet in voorkomen. Die had ik niet, hij riep ze niet in mij op. Ik heb al die boeken met ontzag, met bewondering, met weerspanningheid, met irritatie en met gegrom gelezen. Ik heb zoals het hoort lang gedacht dat het aan mij lag dat ik me niet aan Krol gewonnen kon geven - goed criterium, dat zorg ervoor dat je steeds wilt lezen wat een schrijver nu weer gedaan heeft. Ik zag wel dat het Krol ernst was, en dat hij echte schrijversambities had. Mijn ontzag voor deze ambities werd bevestigd door de instemming waarmee ik ooit het slot van Gerrit Komrijs kritiek over De chauffeur verveelt zich las. Komrij schreef in 1973: 'Dit gevoel, dat je met een "onwrikbaar schrijver te doen hebt, die compleet is en blanco, en moet schrijven om zichzelf in te vullen, uit te vullen, om in elkaar te passen wat er is, iemand die zich per se niet kan haasten, omdat hij toch komt waar hij weet (of nog niet weet, want onopgeschreven) waar hij zijn moet, laat je tijdens het lezen niet los: een calvinist in het goddelijke wereldplan. Alleen God verveelt zich in dat plan, de lezer niet.' Dat sloeg bij mij aan, die blanco schrijver in het goddelijke wereldplan die zichzelf zat in te vullen. Dat zag ik toen wel voor mij. Misschien heeft Krol et niveau van De chauffeur verveelt zich nooit meer gehaald, want sindsdien zal ik het steeds minder voor mij en werd mijn verhouding tot hem een platonische. Ik vind het intrigerend (ik heb dan ook niets op met zijn verklaarde tegenstanders) en ik heb bewondering voor zijn pretentie 'met elke roman als een verbale Atlas de hele wereld op zijn schouders te dragen', zoals hijzelf schrijft, maar het is vooral een fascinatie voor iemand die op het cruciale moment steeds een kant opgaat die ik nu juist niet wil. 'Ik schrijf voor lezers die mij vertrouwen, wat ik ook schrijf,' zegt Krol in zijn nieuwe bundel essays. Waarom, vraag ik mij onmiddellijk sceptisch af, waarom zou ik een schrijver moeten 'vertrouwen' Doet hij dan iets waardoor mijn bereidheid om met hem mee te lezen beschaamd kan worden? Ik vind het woord 'vertrouwen' misplaatst en bizar onzorgvuldig gekozen. Ik kan me voorstellen dat een lezer de schrijver zijn vertrouwen schenkt, maar de schrijver moet er alleen maar voor zorgen dat de lezer doorleest. Wat de lezer voor de schrijver voelt en zijn bereidheid om hem te volgen komt dan vanzelf. Met dat doorlezen (een onderwerp dat Krol ook aan het hart gaat), daar heb ik nogal vaak moeite mee gehad. Ik werd te vaak gestoord door de kokette eenvoud waarmee hij iets zogenaamd bijzonders vertelde, parlando opgeschreven, maar zwaar van inhoud hoe luchtig ook van toon. We weten wie Krol tot voorbeelden heeft (Valéry, Bordewijk, Pirsig), ik weet ook dat die voorbeelden iets afstralen op de schrijver die ze als voorbeeld neemt, zodat hij al een beetje de allure van het voorbeeld krijgt. Krol houdt deze hoogst gewaardeerde kaarten niet achter, hij gebruikt ze als argument voor wat hij zelf schrijft, dus mag hij er ook naar beoordeeld worden. De Nederlandse Meneer Teste mag getest worden. Krol is in stijl en toon een schrijver op dunne, elegante stelten. De intentie die uit zijn toon spreekt is: argeloos lucide zinnen schrijven. Maar ik zie er toch stelten doorheen en die zorgen ervoor dat hij een beetje houterig voortgaat. Hij wil nog wel eens spitsvondig en verrassend zijn, maar hij levert vaak sofisterij of trivialiteiten. Zijn veelgeroemde logica is heel vaak schijnlogica. Zijn essays wemelen van fopredeneringen. Zijn ideeën zijn heel vaak van de ad hoc soort die geen lang leven beschoren zijn. Ook voor hemzelf niet; hij vergeet wat hij ad hoc heeft gedacht even makkelijk als hij het heeft bedacht. Hij is nogal eens erg omslachtig, louter omdat hij niet echt doordenkt, terwijl hij suggereert, en zegt, dat de denkboog fier gespannen is. Mijn ontzag voor Krol heeft met die 'onwrikbaarheid' van zijn schrijverschap te maken waar Komrij het over had: de hardnekkigheid waarmee hij probeert méér dan een spitsvondig sofist te zijn, terwijl hij vooral in zijn essays een sofist blijft, iemand die ideeën loslaat en er altijd wel een punt aan zuigt. De waarheid moet er een zijn van woorden en emoties, dus moet zij precies zijn. Maar Krol is lang niet altijd zo precies; hij zegt wel altijd dat hij zo precies wil zijn, in werkelijkheid gaat hij vooral te werk als een mier. Een mier aan het werk: dat is zenuwachtig gedribbel heen en weer, alsof hij niet goed weer welke kant hij op moet. Je ziet dat hij maar half nadenkt, te snel genoegen neemt met wat er in hem opkomt, en dan weer op zijn schreden terug moet keren. Ik ontken niet dat Krol veel en ernstig nadenkt en mooie, elegante zinnen heeft geschreven en evenmin dat zijn gedachten en ideeën nogal eens verrassend zijn. Maar tussen al dit moois zit het verblindende wit van zijn hang naar zuivere abstractie, zodat de personages in zijn romans het niet verder brengen dan de status van marionet, altijd bepaald door hun 'functie'. Het is een wereld van Jan Klaassens. Ik weet dat Krol de 'harde schoonheid' van de abstracte overpeinzingen in Pirsigs Zen en de kunst van het motoronderhoud bewondert, maar ik vergeet het steeds. Krols personages zijn 'functies', dat zijn ze bij Pirsig niet. Krol schrijft: 'Het heeft te maken met schoonheid, en met eenvoud, en met het vermogen in alle mensen dezelfde mens te zien. Misschien heeft het, wat mij betreft te maken met mijn tegenzin om in de mensen om mij heen verschillende mensen te zien. Als ik ervoor gekozen had schilder te worden, dan zou ik - dat weet ik haast wel zeker - de weg van Bart van der Leck zijn gegaan en, zolang ik nog mensen had neergezet, alle mensen hetzelfde uiterlijk hebben gegeven.' Het is treffend en eerlijk gezegd, ik zal het niet ontkennen, maar wat in de schilderkunst heel goed kan - schilderen als Van der Leck - kan veel minder in de literatuur. Er schuilt een gevaar in dat vermogen in alle mensen dezelfde mens te zien: hun gezichten verdwijnen. Krol kan daarop zeggen, zoals hij doet, dat in poëzie toch ook geen mensen voorkomen. Dat is meestal zo, maar poëzie is een ander genre. Er kan veel poëzie in een roman, maar niet zoveel als Krol wil. Krol heeft een beetje de roep (zoals ik eens hoorde) dat hij zo scherp is als Musil, maar dat is een roep die verwaait in de wind als je Musil leest. Krol weet waar hij het over heeft, maar vaak half. Zo zegt hij dat de toon van een schrijver het allerbelangrijkste is, en ik ben geneigd hem gelijk te geven. Tegelijk kan het, zoals zo vaak met de beweringen van Krol, weer niet helemaal waar zijn, omdat het een te simpele voorwaarde is, te makkelijk om mooi te kunnen zijn. Krol zou zelf kunnen schrijven dat een schrijver wiens toon samenvalt met wat de lezer bevalt té makkelijk toegang heeft tot die lezer, te weinig weerstand oproept, en weerstand zorgt voor aandacht. Dat ik Krol geen saaie schrijver vind, komt omdat zijn toon bij mij niet helemaal aanslaat. Ik blijf geïntrigeerd door dat verschil. Met de essays in Wat mooi is is moeilijk heb ik, wat ik zo vaak had bij het lezen van Krol: ik blijf haken, zet vraagtekens en uitroeptekens. Er gaat van die essays de suggestie uit dat er argeloos helder en duidelijk in wordt gedacht, terwijl het in werkelijkheid nogal eens verwarrends , onduidelijk of in tegenspraak is met wat hij eerder heeft geschreven. Dat begint al met de eerste zin. Die luidt als volgt: 'Een mens verschilt van een automaat o.a. hierin dat hij het vermogen heeft in iets dat hij ziet ... iets heel anders te zien.' Dat is een prikkelende gedachte omdat hij verwijst naar het verschijnsel dat twee mensen zo vaak iets anders blijken te zien als ze toch naar dezelfde kijken. Het gaat zo verder: 'Het is zelfs meer dan een vermogen: hij kan niet anders, het is zijn lot.' Dit vind ik nu buitengewoon storend: eerst met een 'vermogen' (een vaardigheid) aankomen, en dan zeggen dat het een lot is. Logisch gezien gaat een lot aan een vermogen vooraf, een vermogen is in geen velden of wegen meer te bekennen, heeft geen schijn van kans om zich te doen gelden als er al van een 'lot' sprake is. Of neemt het in dit verband toepasselijke essay, 'Wij denkers', Krol heeft het daarin over de filosoof die er zich op toe zou leggen de universele noodzaak van onze handelingen aan te tonen (wat nog maar de vraag is, maar dat is nu niet aan de orde; de bewering brengt hem op gespannen voet met de door hem bewonderde Amerikaanse filosoof Richard Rorty die helemaal niet in universalia denkt). Als schrijver wil Krol op zijn beurt de noodzaak beschrijven van de handelingen van een enkele hoofdpersoon. Dat is allemaal goed en wel. Maar dan staat er het volgende: 'Vaak is het drama van de enkeling bepaald door de omstandigheden'. Ook dat is duidelijk: de hoofdpersoon heeft weinig ruimte, want de omstandigheden schrijven hem voor wat hij wel en niet kan doen. Dan staat er: 'Hoewel omstandigheden door de enkeling kunnen worden opgeroepen - hijzelf bepaalt wat zijn omstandigheden zijn en zet ze naar zijn hand - voldoen omstandigheden aan algemene wetten, daar zijn het omstandigheden voor'. Dit nu is erg onduidelijk en verwarrend. Immers: in omstandigheden bevindt men zich, ze kunnnen niet worden 'opgeroepen', men kan erin verzeild raken, maar oproepen kan men ze niet. Bovendien bepaalt de enkeling dan ineens wat zijn omstandigheden zijn en zet ze naar zijn hand. Omstandigheden in de zin als Krol hier bedoelt naar zijn hand zetten? Men kan er invloed op uitoefenen, men kan ze eventueel met drastische maatregelen veranderen. Voor iets anders zijn omstandigheden veel te log. Hoe dan ook: Krol wil die algemeen wetten van die omstandigheden beschrijven, dat maakt hem tot een filosofisch schrijver, dat geeft mijn boeken de filosofische toon', schrijft hij. 'Dat ik nochtans niet bij filosofen word ingedeeld komt eenvoudig omdat ik word ingedeeld bij de romanschrijvers, zo simpel is dat.' Is het zo simpel? Krol mag wel niet veel geven om het 'verhaal' in zijn romans, er zit altijd wel iets van een verhaalverloop in en ze hebben ook personages met een naam. Dat lijkt mij nu precies het grote verschil: zijn filosofische ideeën hebben personages als voertuig. Zo gaan filosofen niet te werk, bij hen krijgen ideeën geen gezicht. Het verschil maakt Krol tot een romanschrijver, zodat men hem daar ook terecht bij indeelt. Daar is niets toevalligs aan. Nu we het toch over 'omstandigheden' hebben. Krol schrijft allang geen gedichten meer en over dat feit schrijft hij het essay 'Literaire impotentie'. Zijn literaire produktie, zo hebben hem grafieken geleerd die hij ervan heeft gemaakt, is 'niet afhankelijk van enig andere meetbare grootheid, en nauwelijks van omstandigheden.' Dit weten we nu. Tocht begint de nieuwe alinea met de zin: 'Toch zijn er omstandigheden die wegen: innerlijke rust (leegte) en materiaal.' Hoe hebben we het nu: hebben omstandigheden nu wel of geen invloed op zijn produktie? Eerst nauwelijks, eb even later toch weer wel, en maar liefst 'innerlijke rust'. Rust is een omstandigheid die het karakter heeft van een alles bepalende voorwaarde. Als dat nodig is, spreek je niet meer van 'nauwelijks'. Is er geen innerlijke rust, dan wordt er geen gedicht geschreven. Toch staat er in dat essay over literaire impotentie ook veel moois, zoals de volgende alinea over de schrijver in de gedaante van een verkenner aan het front: 'Als je schrijft,' staat er, 'zit je als een verkenner op een vooruitgeschoven post aan het front. Ingegraven in de grond: naarmate je eenzamer bent op die post, heb je je dieper ingegraven. Voor je ligt het niemandsland. Je bent rechtstreeks verbonden met het hoofdkwartier dat geheel afhankelijk is van o.a. jouw waarnemingen. Je kijkt uit over het veld. Je ziet niets; niets althans dat waard is vermeld te worden. Toch staat er iets te gebeuren, elk ogenblik kan de oorlog uitbreken, daarvoor zit je we.' Dit is een alleraardigst stukje. Maar we moeten het er wel over eens zijn wat er staat: als de oorlog uitbreekt en hij ziet dat als verkenner als eerste, dan heeft hij iets nieuws te vertellen aan het hoofdkwartier: bijvoorbeeld: de Serviërs komen! (In de gedaante van eerste zinnen.) Wat schrijft Krol even later? 'De literaire schrijver heeft geen nieuws. Maar dat is wel de minste van zijn zorgen. Hij zit aan zijn schrijftafel en verzint iets.' Hoe hebben we het nu met dat mooie en beeldende stukje over die schrijver en de gedaante van de verkenner? Ik vraag me af of dat alleen maar geschreven werd vanwege het aardig beeld. Die verkenner zit toch te wachten op iets nieuws? Dan nu de kwestie 'Balzac of timmermans'. Balzac komt ter sprake in dat essay over de literaire impotentie. Het gaat dan over het vele dat geschreven wordt en nergens goed voor blijkt te zijn. 'Je schrijft veel afval en je doet dat met opzet, min of meer,' schrijft Krol. 'Naarmate je grotere hoeveelheden afval schrijft, is de kans dat er iets goeds bij is groter. En als ik 's een dag helemaal niet schrijven kan, denk ik aan Honoré de Balzac die ook wel 's niet meer wist wat er in zijn boek moest gebeuren, maar dat geen reden vond om de pen neer te leggen.' Dit weten we nu, Krol gaat niet zitten simmen, hij schrijft, ook al is het rommel, als het maar produktie is en hij niet met het idee naar bed hoeft te gaan dat hij niet genoeg geschreven heeft. Maar nu kijken we naar het volgende essay. 'De lezer die er geweest is'. Daar zien we de schrijver ook aan zijn schrijftafel, maar nu schrijft hij helemaal niet meer. Balzac weg, de tijd verstrijkt en hij verstrijkt snel: 'Ook al komt er geen letter op papier,' schrijft Krol, 'de schrijver peinst wat af en naarmate het langer duurt voor hij een pen op papier zet is hij meer een vakman. Net als een timmerman, zou je kunnen zeggen, die doet alvorens met de klus aan te vangen de eerste uren ook niks. Alleen maar meten en kijken, wikken en wegen.' Hoe moeten we ons Krol nu voorstellen? Als een balzac die maar schrijft en schrijft, geeft niet wat, of als een zuinige timmerman? Moeten we ons Krol voorstellen tussen een wit bed van proppen papier, of als een naar buiten starende schrijvende die zijn potlood niet eerder voor de dag haalt voor de verkenner in hem heeft laten weten dat hij geen nieuws heeft? Krol is in deze essays helemaal niet zo'n logische en consequent denkende schrijver. Hij is uitermate stellig in zijn zinnen (het valt op hoe vaak hij schrijft dat iets zo 'is') en elke keer ben ik geneigd met die zinnen mee te denken, ze in mijn hoofd te prenten, zoals die zinnen over al die proppen papier en dat maar blijven schrijven van Balzac. Maar even later kan ik dat beeld weer weggooien: de ware 'vakman' is dan juist weer de niet-Balzac. Wanneer Krol een stellige uitspraak doet (en dat doet hij opvallend vaak) komt er bij mij algauw een vraagteken bij te staan. Bij de onnozelste betogen. Doet een klok 'tik tak'? Krol zegt het, en bouwt er een heel betoog op. Ik hoor nooit 'tik tak', ik hoor altijd 'tik tik tik'. Niet zelden doet hij stellige uitspraken waarbij ik kan voorspellen dat ze een paar pagina's verder worden losgelaten, alsof ze er niet zijn geweest. Zoals deze zin aan het begin van een alinea over het schrijven: 'Je verhaal bestaat uit feiten.' 'Feiten' in een roman, dat kan niet goed gaan. Waarom staat daar 'feiten' als een pagina verder een verhaal ineens uit 'feiten, beweringen en gevoelens' bestaat? Het laat zien hoe Krol vaak denkt: als een mier die niet weet welke kant hij op moet, dan maar een stellige beslissing neemt om voort te kunnen en even later op zijn schreden terug moet keren. Ik stoor me ook aan de spelletjes van Krol, zoals in zijn dankwoord bij de uitreiking van de Constatijn Huygensprijs, 'Het onleesbare boek'. Daarin speelt hij het spelletje van de 'boeiende boeken' tegenover de 'intrigerende boeken'. Boeiende boeken lees je in één keer uit en dan gooi je ze weg (maar een paar regels verder komen ze toch weer in de boekenkast), intrigerende boeken lees je nog wel eens. Wat een vervelend spelletje: waarom zou een boeiend boek niet tegelijk intrigerend kunnen zijn, en waarom een intrigerend boek ook niet boeiend? Dat lijkt me het mooiste: een boeiend én intrigerend boek. Ik vind het ook vervelend wanneer hij schrijft over wat een intrigerend boek te bieden kan hebben. 'Je hebt alleen het vermoeden, en zelfs wel meer dan een vermoeden.' Waarom schrijft hij niet gewoon: 'Je hebt bij intrigerende boeken meer dan een vermoeden.' Ik vind het ook verwarrend dat hij zegt graag 'spirituele romans' te willen schrijven, als hij bedoelt dat het boeken zijn die zich alleen maar in de geest afspelen, en niet speciaal 'spiritueel' geestrijk) willen zijn. Bij een 'spirituele roman' denk ik niet aan De man aan het raam. Of dit: 'Het schaakspel heeft wat het schrijven niet heeft, en wat de spelers tot helden maakt: het gevecht. Natuurlijk, ook de schrijver levert soms "een gevecht met de materie", als je de vraaggesprekken geloven mag, maar je leest nooit dat hij dat gevecht wel 's verloren heeft, of dat hij met de trofee voor het grijpen jammerlijk ten onder is gegaan. Ik ken geen schrijver wie niet uiteindelijk lukt wat hij zich heeft voorgenomen of die met wat hij uiteindelijk het licht laat zien niet tamelijk tevreden is.' Schrijvers kunnen tamelijk tevreden zijn nadat ze iets hebben afgemaakt, maar dat is grotendeels de noodzakelijke zelfbegoocheling van het moment. Een paar maanden later is de begoocheling weg, en beginnen ze opnieuw. Dat kun je echt wel een gevecht noemen. Of Krol nu te werk gaat als Balzac of als een timmerman, of zijn linkerhand nu wel of niet weet wat de rechter doet, feit is dat hij vaak genoeg alinea's schrijft die mij wel gevallen, zodat ik toch blijf wachten op de dag dat ik hem alsnog mijn vertrouwen kan schenken. Zoals deze alinea: 'Als je schrijft doe je dat onder invloed van twee krachten. Een kracht die je tot schrijven aanzet en die je fantasie kunt noemen, je schrijft eenvoudig op wat je voor ogen hebt, of voelt, of wat er zo maar aan ideeën in je opkomt - en een kracht die je tegenhoud, omdat deze kracht weet hoe waardeloos die fantasieën van je zijn als je ze niet hebt ingebed in een geheel. De zekerheid dat je met een geheel bezig bent, daar wacht je op.'

 

Recensie 2

Schrijver: Joost Zwagerman

Titel: Vals licht

Jaar van uitgave: 1991

Bron :Algemeen Dagblad

Publicatiedatum: 14-11-1991

Recensent: Menno Schenke

Recensietitel: Een van dimensie uit het rosse leven

IN een tijd waarin verloven, trouwen en ''s avonds samen knus thuis zitten weer in zwang raken, veroorzaakt een roman, die zich in de Amsterdamse hoerenwereld afspeelt, enige ophef. De jaren negentig van de twintigste eeuw zullen we ons straks wellicht herinneren als een nieuwe periode van morele herbewapening. Foei, ondeugd! Vals licht, een boek over hoertjes! In de jaren vijftig las je zoiets stiekem onder de dekens. In de jaren zestig zeventig en tachtig wierp je dat onderwerp van veraf je af als ouderwets, onvriendelijk voor de vrouw, niets nieuws onder de zon of als smakeloos. Vals licht, de derde roman van Joost Zwagerman, concentreert zich voor een deel op het leven op de Amsterdamse Wallen.

 Zwagerman was twee jaar geleden met zijn boek Gimmick!, dat een cocaïne snuivende Amsterdamse kunstenaarswereld tot onderwerp had, even sensatie in de literaire wereld. Dat Gimmink! voornamelijk uit gebakken lucht bestond, werd even vergeten. Zwagerman is als schrijver in Vals licht beter op dreef en beheerster dan in Gimminck!, maar ook deze roman biedt toch niet veel meer dan uiterst lichtvoetige lectuur. Student Simon wordt verliefd op Lizzie, die in Amsterdam in seksclubs, op straat of in een peeskamertje werkt. Simon, afkomstige uit de provincieplaats Alkmaar, is in de hoofdstad snel een ervaren hoerenloper geworden voor hij Lizzie ontmoet. Zwagerman verhaalt in het eerste deel van het boek op afstandelijke toon over het dagelijks bestaan van de hoer, over glijmiddel en condoom, over het hoofd wegdraaien, lange dagen maken en veel verdienen. ''Tien klanten te betalen voor een standaardnummer is minder uitputtend dan één kleefpleister die de hele avond lang van alles van je verlangt'' en meer van dergelijke open deuren. Lizzie verlaat ''het leven'' voor Simon, ze wonen samen en naarmate hun verhouding langer duurt, blijkt Lizzie niet te zijn wie ze voorgeeft. Is ze verslaafd aan drugs of is dat fantasie? Is ze psychiatrische patiënt of niet? Ze praat over chantage, over lucratieve drugshandel, maar is ook dat een leugen? Zwagerman krijgt af en toe fraaie zinnen uit zijn tekstverwerker, maar een moment van ontroering weet hij even genadeloos te doen omslaan in ergernis met een zin als ''Het gaf geen pas om het nobel verdriet om zijn teerbeminde lichtekooi te grabbel te gooien voor een doordeweekse engel.'' Dat is de literaire kwaliteit van de Bouquet-reeks.

In vals licht beschrijft Joost Zwagerman de bloei en teloorgang van een relatie tussen twee jonge mensen. Even lijkt er iets van spanning en mystificatie in het verhaal te komen, maar die kortstondige belofte weet Zwagerman niet in te lossen. Vals licht is een vlot geschreven, even vlot gelezen roman over twee karakters, die echter nauwelijks iets eigens hebben, ze blijven beperkt tot een dimensie. Dat de betaalde liefde daarin een rol speelt, voegt niets toe. Dat had het zo goed het werk in een snackbar kunnen zijn.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "Vals licht door Joost Zwagerman"