Verwerkingsopdracht bij boek 1    Twee vrouwen – Harry Mulisch                              4 havo

De verwerkingsopdracht bij boek 1 bestaat uit de volgende onderdelen:

• De titelpagina met jouw naam en klas, datum, titel, boek en auteur;
• De opdrachten op dit stencil;
• Betrouwbare samenvatting.

1. Personages
   Je boek kent een hoofdpersoon (of twee hoofdpersonen) en bijfiguren.
   1. Beschrijf de hoofdpersoon (zijn/ haar uiterlijk en innerlijk)

Laura is de hoofdpersoon. Ze is 35 jaar oud. Laura valt op mannen en vrouwen. Ze werkt in een museum. Ze heeft een andere vrouw leren kennen en ze heet Sylvia. Een tijdje hiervoor had ze een relatie met een man genaamd Alfred.

1. 1. Wat is het doel van de hoofdpersoon? Bereikt de hoofdpersoon dit doel?

Het doel van Laura is om een relatie te krijgen met Sylvia. Het doel wordt niet bereikt. Alfred pakt Sylvia weer af van Laura.

1. 1. Op welk moment had de hoofdpersoon een andere keuze kunnen maken om zijn of haar doel te bereiken? Waarom zou jij hier wel of niet voor kiezen? Beargumenteer je antwoord.

Ze had erover na kunnen denken om niet een relatie aan te gaan met een vrouw.

1. 1. Wie van de bijfiguren zijn de helper(s) en wie de tegenstander(s)? Licht toe op welke wijze ze de hoofdpersoon helpen of juist tegenwerken bij het bereiken van zijn/ haar doel.

Alfred is een tegenstander. Hij pakt Sylvia van Laura af en zorgt ervoor dat Sylvia en het kind niet meer leven.

Sylvia werkt mee. Sylvia wil een kind krijgen voor haar en Laura.

1. Vertelinstanties
   1. Elk verhaal heeft een verteller. Van welke vertelinstantie is sprake in jouw boek? Kies uit:
      auctoriale vertelinstantie / ik-vertelinstantie (kan meervoudig zijn) / personale vertelinstantie (kan meervoudig zijn). Geef ook aan of deze vertelinstantie betrouwbaar is.

Ik-vertelinstantie. Je bekijkt alles vanuit de ogen van Laura. Je krijgt alles vanuit de mening van Laura te zien, niet echt betrouwbaar dus.

1. 1. Stel je voor dat er voor een andere vertelinstantie gekozen zou zijn. Welke veranderingen zouden er optreden in het verhaal? Geef aan voor welke vertelinstantie je kiest.

Je kan het verhaal dan vanuit meerdere posities bekijken. Je krijgt de mening van meerdere mensen te horen.

1. Mythologie
   1. Welke mythe vind je terug in het boek?

Mythe van Orpheus en Eurydice.

1. 1. Welke koppelingen kun je maken tussen personages uit het boek en figuren uit de mythe?

Beide personages houden erg veel van elkaar. Alfred gaat ervandoor met Sylvia, dit is ook vergelijkbaar met de mythe. Eurydice sterft aan een slangenbeet. Sylvia had alleen maar een relatie met Alfred voor een kind. Later keert Sylvia terug naar Laura maar die vind dat Sylvia met Alfred moet praten. Eurydice zat in de onderwereld en die mag alleen terugkeren als Orpheus niet omkijkt, dit gebeurt toch. Dit gebeurd ook met Sylvia als Alfred haar vermoordt.

1. 1. Waarom is deze mythe in het boek verwerkt?
      Deze mythe is in het boek verwerkt om duidelijk te maken dat het niet erg is om van iemand van hetzelfde geslacht te houden.
2. Symbolen
   1. Ben je vooruitwijzingen tegengekomen in het boek? Zo ja, welke? Van welke symboliek was hier sprake?

Er is een vooruitwijzing op haar verdere leven. In haar verdere leven is ze voor haar gevoel nooit meer verder gegaan van huis als toen.

1. 1. Is er meer symboliek opgevallen in het boek?
      Er is symboliek met de tijd. Laura vergelijkt de tijd met een cirkel, een cyclus die zich elk jaar weer herhaalt. Een ei speelt hierin de symbolische rol.
2. Motto
   1. Het boek bevat een motto. Verklaar dit motto.
      ‘… weer doorsidderde mijn hart
      Eros, zoals de wind op de bergen in eiken valt.                
      Sappho
      Dit motto zegt eigenlijk dat de liefde opeens weer in Laura’s leven komt. Dit komt er als ze Sylvia ziet.
3. Motieven en thema
   1. Welke motieven kom je tegen in het boek?

Gevecht tegen de tijd                        Het ei 

De uil                                     De klok           

            Het horloge

1. 1. Wat is het thema?