Leesverslag
Carl Friedman: Twee koffers vol
Uitgeverij G.A. van Oorschot
Amsterdam 1993
Samenvatting
Het verhaal over de joodse Chaja, een 20-jarige filosofie studente, speelt zich af in Antwerpen. Chaja woont op zichzelf. Ze heeft een aantal baantjes, waarmee zij geld verdient om de huur van haar huis met te financieren. Een van haar baantjes is het zijn van het kindermeisjes bij de chassidistische familie Kalman die wonen in een getto, waar ze op de kinderen moet passen. Al snel geeft ze de voorkeur aan de 3-jarige Simcha die nog niet zindelijk is. Elke dag loopt ze samen met Simcha en zijn kleinere tweelingzusjes die vijf maanden oud zijn naar het park, waar ze samen met Simcha naar de eendjes kijkt. Maar ze krijgt ook te maken met de conciërge van het appartement waar de familie Kalman leeft en zijn hond Atilla.
‘Jullie kunnen er niet door!’ beet hij met toe. ‘Het is hier nat. Jullie moeten buiten wachten!’ ‘Laat ons er alstublieft even langs,’ zei ik zo vriendelijk mogelijk. ‘De kinderen zijn moe.’ Hij liet de dweilstok als een hefboom voor de ingang neer en draaide zich half om. ‘Hoor je dat, Atilla?’ sprak hij spottend. ‘Ze zijn moet! Ze hebben de hele middag op een bank in het park gezeten en daarvan zijn ze doodmoe geworden. En nu willen ze met hun smerige voeten door mijn gedweilde gang. Die rotjoden!’ (blz. 44-45)
Maar Chaja trekt zich niks van de conciërge aan en gaat gewoon elke dag met de tweeling en Simcha een eindje wandelen naar het park, waar zij en Simcha vaak op een bankje gaan zitten en Chaja Simcha verhalen verteld over eendjes en ondertussen samen een goede band opbouwen.
‘Als ik een eend word, wil ik wel een jongenseend zijn,’ zei hij nadrukkelijk. ‘Omdat ik een jongen ben.’ ‘Mazzeltov,’ lachte ik, ‘want dan krijg je een mooie groene kop. Alleen de mannetjes hebben zo’n kop.’ (…) Hij dacht na. ‘Krijg ik dan geen rode kop? Ik heb toch rood haar?’ ‘Dat was ik helemaal vergeten! Misschien word je de enige rode eend in Antwerpen! Een rode eend met rode oorlokken en een zwart hoedje op. (…) ‘Een hoed wil ik wel, maar geen broek. Zonder broek kan ik ook niet in mijn broek plassen.’ Ik trok hem op schoot en streelde met mijn wijsvinger zijn neus. ‘Als je een eend bent,’ fluisterde ik, ‘plas je er gewoon op los. En niemand die het ziet, in al dat water.’ (blz. 73-74)
Dit fragment laat zien dat Chaja en Simcha een hechte band hebben opgebouwd. Samen voeren ze gesprekken die Simcha thuis nooit zou hebben, aangezien hij thuis het buitenbeentje is, omdat hij nog niet zindelijk is. Als lezer raak je op dit moment erg geroerd, omdat het heel apart is om te lezen hoe een meisje van twintig jaar een hele hechte band heeft met een 3-jarige peuter. Dit is een andere vorm van liefde dan de vorm die in de meeste boeken wordt verteld. Hier zijn beide niet verliefd op elkaar, maar hebben toch een hele hechte band, die niet vaak voorkomt bij een kindermeisje en een kind.
De studie van Chaja komt op een laag pitje te staan. Ze denkt steeds aan Simcha en tekent in haar boeken zijn gezicht met eendjes erom heen. Het enige probleem is dat het niet zo goed botert tussen Chaja en meneer Kalman. Meneer Kalman heeft geen sympathie voor Chaja, omdat zij zich niet aan de regels houdt van het joodse chassidisme. Alleen al het feit dat Chaja in zijn huis rondloopt in een broek, maakt het dat beide elkaar niet mogen
Van het geld dat ik die week verdiende, kocht ik in een speelgoedwinkel een houten eend op wieltjes. Hij was geel met een felrode snavel en er zat een stok aan waarmee hij vooruit kon worden geduwd. ‘Daar is hij toch veel te groot voor!’ zei mevrouw Kalman hoofdschuddend, toen Simcha zijn geschenk had uitgepakt. Maar ze protesteerde niet toen hij ermee door alle kamers, de gang en de keuken drentelde. Hij noemde het beest Tsutsik, wat in het Jiddisch zoveel betekent als ‘lief, klein’. (…) ‘Daar léért zo’n jongen toch niets van!’ mopperde hij tegen zijn vrouw, met de bedoeling dat ik het zou horen. Hij vergiste zich. Vanaf het moment waarop Tsutsik in huize Kalman verscheen, was Simcha zindelijk. (blz. 103-104)
Uit dit fragment blijkt weer dat Chaja van Simcha houdt, maar ook laat dit fragment de relatie tussen meneer en mevrouw Kalman en Chaja zien. Mevrouw Kalman is chassidistisch, maar waardeert Chaja wel, ook al houdt zij zich niet aan alle regels. Je kunt merken dat mevrouw Kalman Chaja niet onaardig vindt. Meneer Kalman vindt Chaja maar niets, wat je als lezer kunt merken uit zijn gedrag. Hij zegt expres negatieve dingen hardop op het moment dat Chaja erbij is, puur om Chaja te kwetsen. Daardoor krijg je als lezer niet snel sympathie voor meneer Kalman, omdat hij anderen expres beledigt. Wat dit fragment ook laat zien, is dat er soms dingen zijn die net het verschil maken, bijvoorbeeld het feit dat Simcha door een houten speelgoedeend zindelijk wordt. Het is bijzonder hoe sommige dingen zo’n impact hebben op peuters, dat ze daardoor van gedrag veranderen.
Wanneer Chaja op een dag terug komt met de tweeling en Chaja uit het park, krijgen zij en de conciërge ruzie, waarbij de conciërge bijna de hand van Simcha verbrijzeld. Ook gaat bij de ruzie de jas van de conciërge kapot, waardoor Chaja en de conciërge gezworen vijanden worden. In de getto waar de familie Kalman woont, woont ook meneer Apfelschnitt, een oude man met wie Chaja’s familie bevriend is. Chaja heeft vaak gesprekken met hem, waardoor zij zich na de gesprekken enorm opgelucht voelt.
‘Gelijkheid, gelijkheid!’ riep hij ongeduldig. ‘Dat klinkt allemaal heel mooi, maar God verhoede dat we gelijk worden. Wil jij soms gelijk zijn aan de conciërge die je naar de keel bent gevlogen?’ Hij tuurde in zijn wodka. ‘Noach kreeg niet voor niets opdracht om exemplaren van alle levende wezens in zijn ark te laden, van vogels naar hun soort en van het vee naar zijn soort. Want iedere soort heeft zijn taak op aarde. Als er eentje ontbreekt, is de schepping niet meer compleet. Zo is het ook met de mensen.’ (blz. 149)
Als Chaja de jas van de conciërge niet wil vergoeden, besluiten meneer en mevrouw Kalman dat Chaja beter een weekje niet kan komen. Omdat meneer Apfelschnitt tegen Chaja zegt dat haar ouders haar graag weer eens zouden willen zien, gaat Chaja bij haar ouders langs. Haar moeder maakt zich zorgen over Chaja’s vader, die geobsedeerd is geraakt door twee oude koffers, die hij heeft moeten begraven in de tweede wereldoorlog, omdat hij die spullen niet mee kon nemen toen hij moest vluchten. Als hij aan het graven is op een stuk particuliere grond, wordt hij aangehouden door twee agenten en hij mag daarna niet meer in Antwerpen graven naar de twee koffers.
‘Luister eens hier, als je die koffers wel gevonden had, dan zou er toch ook een volgende dag komen, en nog een en nog een? Dan zou je toch ook moeten eten en slapen?’ ‘Ja, maar het zou anders zijn.’ ‘Onzin! Geen honderd koffers zouden iets veranderen. Wij veranderen niet meer. Morgen ga jij weer schaken en ik ga door met weven. (blz. 156)
Dit fragment laat zien dat de oorlog een grote impact had op vele joden. Vele hebben geen spullen meer van voor de oorlog, alleen nog maar herinneringen. Uit dit fragment blijkt ook dat ze de oorlog niet gauw zullen vergeten, na alles wat er toen gebeurt is.
De dag dat Chaja weer naar de familie Kalman wil gaan om op de kinderen te passen en zich net netjes heeft aangekleed, komt meneer Apfelschnitt naar Chaja toe.
Hij haalde diep adem en zei: ‘Simcha Kalman is dood.’ Hij zei nog veel meer, maar ik verstond niet alles. Wel hoorde ik het piepen van de tram die op het plein stopte, de stemmen van mensen op straat, het tikken van de wekker bij mijn bed. (…) Meneer Apfelschnitt nam mijn bovenarm vast. ‘Hoe vaak moet ik het nog zeggen? Simcha is verdronken! Op vrijdagavond merkte zijn moeder dat hij verdwenen was. Gisteren hebben duikers hem uit de parkvijver opgedoken’. (blz. 161)
Dit is een heel verdrietig fragment. Het feit dat iemand doodgaat waar iemand anders heel veel van houdt is triest. Je wilt als lezer niet dat Simcha doodgaat, omdat hij een leuke peuter was. Als lezer krijg je een vermoeden dat hij in de parkvijver is gegaan, omdat hij graag net als een eend in het water wilde zijn, terwijl hij niet eens kon zwemmen.
Na de dood van Simcha wil Chaja op bezoek gaan bij de familie Kalman om hen te condoleren met de dood van Simcha en haar verdriet met hen wil delen. Maar wanneer Chaja bij de familie Kalman aankomt, blijkt het dat zij het idee hebben dat Chaja verantwoordelijk is voor de dood van Simcha, omdat zij het toeliet dat Simcha aan de rand van de vijver mocht staan om naar de eendjes te kijken. Vooral meneer Kalman is erg boos op Chaja en wil haar niet meer zien.
Met een gezicht brandend van schaamte stond ik op om de lange weg naar de deur af te leggen. Maar ook mevrouw Kalman kwam overeind. In twee stappen was ze bij me. Zwijgend nam ze de zoom van mijn zijden jasje op borsthoogte vast en maakte daar de keria, de rituele inscheuring van de kleren, waarmee alleen de allernaaste verwanten van een dode blijk geven van hun rouw. In haar donkere roodomrande ogen blonk een zoete triomf. Ze citeerde schor een paar regels uit de lof van de degelijke vrouw. ‘Vele dochters van Israël gedragen zich dapper,’ zei ze, ‘maar jij, jij gaat allen te boven.’ Toen legde ze haar handen op mijn warme voorhoofd en zegende mij. (blz. 164-165)
Chaja heeft veel verdriet, omdat Simcha is overleden en denkt in het begin dat zij ook verantwoordelijk is voor de dood van Simcha. Later denkt zij er niet meer over en na het afronden van haar eerste studiejaar filosofie, schrijft Chaja zich in voor een studie natuurkunde, tot vreugde van haar vader.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden