Te snel door Caja Cazemier

1. Datum van het verslag: 8 januari 2005
2. Titel: Te Snel
3. Auteur: Caja Cazemier
4 A: Liefde, verdriet en vriendschap
B: Rouwproces 5. Gebeurtenissen A: Wat is het belangrijkste probleem?: Op de avond voordat, de derdeklassers met excursie zouden gaan, kreeg Tim Halbesma met zijn brommer een ongeluk. Hij overlijdt aan zijn verwondingen. De dood van Tim heeft ingrijpende gevolgen voor zijn omgeving, maar vooral voor zijn vriendin Eline en zijn Broer Frank. B: Hoe verloopt het probleem?: Tim overlijdt in het ziekenhuis aan zijn verwondingen. En dit heeft ingrijpende gevolgen voor zijn omgeving, maar het heeft het meest ingrijpende gevolgen voor zijn vriendin Eline en zijn broer Frank. Vlakbij het einde van het boek, hebben Eline en Frank de dood van Tim al wel weer voor een deel verwerkt. C: Heeft het boek een goede of een slechte afloop, of iets daar tussenin? (Wat was het probleem?): Iets daar tussenin. D: Leg je antwoord uit: Het boek heeft een afloop van iets daar tussenin want, want Tim overlijdt. En dat heeft dan weer ingrijpende gevolgen voor zijn omgeving, en dan vooral voor zijn vriendin Eline en zijn broer Frank. Maar later hebben Eline en Frank de dood van Tim al weer een deel verwerkt, vlakbij het einde van het boek. Maar toch denken ze nog vaak aan Tim. E: Heeft het boek een open of een gesloten einde? (Is het probleem opgelost?): Een gesloten einde. F: Leg je antwoord uit: Het boek heeft een gesloten einde, want Tim overlijdt. En zijn vriendin Eline en zijn broer Frank, kunnen dit dan eerst moeilijk verwerken. Maar vlakbij het einde van het boek. Hebben ze de dood van Tim toch kunnen verwerken. Maar hij zal toch nog een poos in hun gedachten blijven. Aantal woorden: 212 woorden. 6. Personen A: Wie is de hoofdpersoon in jouw boek?: Eline en Frank. B: Wie zijn de belangrijkste bijfiguren?: Tim, Floris, Ilse, Arjen, Roy, ouders van Frank en Tim, ouders van Eline. C: Geef een beschrijving van de hoofdpersoon. Doe dat door 3 woorden uit de onderstaande lijst te kiezen: Eline: Gelukkig, zenuwachtig en onzeker. Frank: In paniek/wanhopig, zenuwachtig en nieuwsgierig. D: Geef bij elk woord dat je gekozen hebt een voorbeeld uit het boek. Dit voorbeeld moet je goed uitleggen in ongeveer 30 woorden. (aantal woorden vermelden): Eline: Gelukkig: Eline staart naar de leuning voor haar. Ik wist niet dat je je zo gelukkig kon voelen dat je lijf er te klein voor lijkt. Aantal woorden: 25 woorden. Zenuwachtig: Gelukkig zat er niemand toen ze, nog voor de bel van het zevende uur was gegaan, bij de sloot achter de school kwam. Zenuwachtig wachtte ze op hem. Ze had een afspraak met een jongen! Aantal woorden: 35 woorden. Onzeker: ‘Ja,’ zei Eline. ‘Ik heb er vooral ’s nachts last van. Als ik niet kan slapen, ben ik bang en dan voel ik me onzeker. Dan zie ik het allemaal niet zo zitten…’ Ze vertelde over haar slapeloze nachten. Aantal woorden: 39 woorden. Frank: In paniek/wanhopig: Tim? Tim! Laat me niet alleen! Het verdriet kan er niet uit, door de schrik en de spanning heeft Frank het gevoel dat hij barst. Aantal woorden: 25 woorden. Zenuwachtig: Als hij zijn natte laarzen heeft uitgetrokken, gaat ze voor hem uit de huiskamer in. Hij is zenuwachtig. Eline ook, merkt hij. Gaan ze daarom eerst beneden zitten en met haar ouders erbij koffiedrinken? Aantal woorden: 34 woorden. Nieuwsgierig: Nieuwsgierig maakt Frank de knoop los, waarmee de rugzak van Eline dichtgebonden is. Dan haalt hij de zwarte doos tevoorschijn. Nu schrikt hij niet meer van de witte letters. Hij lacht en maakt de doos open. Aantal woorden: 36 woorden.
7. A: Vanuit welk perspectief is het boek geschreven? (Van wie lees je de gedachten en gevoelens?): Eline en Frank. B: Geef een voorbeeld van een gedachte of een gevoel: Eline: Wachten duurt altijd lang, denkt Eline terwijl ze haar gewicht van de ene voet naar de andere verplaats. Frank: Ik hoop dat de rit eindeloos duurt, denkt Frank. 8. Begin A: Hoe begint het verhaal: met een inleiding, bij het begin van de eigenlijke gebeurtenissen of ergens middenin de gebeurtenissen?: Het verhaal begint bij het begin van de eigenlijke gebeurtenissen. B: Leg je antwoord uit: Het verhaal begint bij de eigenlijke gebeurtenissen, omdat het begin van het boek begint bij, dat Eline op excursie gaat naar Luxemburg, en als ze dan terug komt. Hoort ze van de dood van Tim, en vanaf daar begint alles. 9. Tijd A: Wanneer speelt het verhaal zich af?: In deze tijd. B: Leg je antwoord uit met behulp van een voorbeeld uit het boek: Het verhaal speelt zich af in deze tijd, want ze hebben het over achtbanen enzo. En dat had je vroeger nog niet. Voorbeeld (uit het boek): ‘Ja,’ zegt Eline enthousiast. ‘Ik heb me rot gelachen om Floris. Ik vond de wildwaterbaan het leukst… En het reuzenrad, dat vond ik ook te gek. En jij?’ ‘De trampolines! En de achtbaan! En de cart-races! Alles eigenlijk wel.’ C: Hoe lang is de periode die wordt verteld?: Een jaar. D: Hoe weet je dat?: Ze gaan in het boek alle seizoenen bij langs. Want om de zoveel hoofdstukken begint er weer een ander seizoen. Ze beginnen in het boek bij de lente en eindigen daar ook. Een jaar dus. E: Wordt alles verteld in chronologische volgorde(de volgorde waarin het is gebeurd) of door elkaar: Het boek wordt in chronologische volgorde verteld. F: Leg je antwoord uit: Het boek wordt in chronologische volgorde verteld omdat, het boek begint bij dat Eline op excursie gaat. En vanaf daar lees je over de verwerking van Tim zijn dood. Maar ze gebruiken wel af en toe flashbacks. Want nadat je hebt gelezen dat Eline op excursie gaat, lees je over wat er die avond daarvoor was gebeurd. 10. Plaats A: Beschrijf waar het verhaal zich afspeelt, minimaal 3 plaatsen/plekken noemen: Thuis, op de kamer van Eline en op school. B: Geef een voorbeeld of voorbeelden waaruit dat blijkt: Thuis: Frank, op de bank voor de tv, verdeelt zijn aandacht tussen de sportzender en het gesprek van zijn broer met zijn moeder. Op de kamer van Eline: Op haar kamer draait Eline de foto van Tim met zijn gericht naar de muur. School: Vlug loop Frank weg en als hij achter de gymzalen langs naar de hal van school loopt, voelt hij zich met elke stap kilo’s lichter worden. 11. Titel Welke betekenis heeft de titel?: Ik denk dat het boek ‘ Te snel’ heet, omdat de betekenis van de titel slaat op het ongeluk van Tim. Hij reed te snel (en zonder helm) over een weg en kreeg een ongeluk. Ook slaat het op zijn leven, wat te snel was afgelopen.
Beoordeling 12. Beschrijf wat je zelf vindt van het boek. Doe dat door middel van 3 beoordelingswoorden te gebruiken en uit te leggen waarom je dat vindt: Ik vond het boek zielig, omdat in het boek gaat Tim dood. En zijn dood heeft dan ingrijpende gevolgen voor zijn omgeving, maar vooral voor zijn vriendin Eline en broer Frank. En ik vind het ook zielig omdat, Eline had nog niet zolang met Tim… En dan is hij opeens dood! Ik vond het boek mooi, omdat aan het eind van het boek, hebben ze de dood van Tim al wel voor een deel verwerkt. Maar toch is hij nog steeds in hun gedachten. En ik vind het dan ook knap van hun dat ze weer verder gaan met hun eigen leven, want het leven gaat wel gewoon door. Ik vond het boek een meelevend verhaal, omdat toen ik het boek aan het lezen was, ik mij helemaal inleefde in Eline en Frank. Dus ook wat hun meemaakten, maak je dan zeg maar nep mee.