Fragment herschrijven in de ik-vorm
Ik heb hoofdstuk drie gekozen omdat daar de eerste verschijnselen zijn van kanker bij de moeder van Casper.
Ik dacht dat ik mijn wiskundesommen begreep, maar als ik de vraagstukken voor mijn neus heb, begint het voor mij te duizelen. Ik snap de opgaven niet eens. En dan te bedenken dat ik daar gister een uur op zitten zwoegen, zonde van mijn tijd. Waarom moet ik wiskunde doen? Ik weet toch al dat ik in de muziek verder wil. Ze zeggen dat je van wiskunde logisch leert denken, nou, daar is bij Troelstra weinig kans op. Moet je zien hoe die man achter zijn tafel zit te loeren of er iemand afkijkt. Bij wie zou je moeten afkijken? Niemand snapt er iets van. Alleen Kimberley zit te schrijven. Straks zegt ze natuurlijk dat het proefwerk wel meeviel, omdat zij toevallig goed in wiskunde is. Kimberley is altijd zo egoïstisch dat ze het een ander niet eens uit wil leggen. Als je iets vraagt, moet ze plotseling weg. Ik kijk naar Pim. Die zit voortdurend te kreunen.
‘Kan dat wat zachter, Pim?’ vraagt meneer Troelstra. ‘Het lijkt wel of je in je bed ligt.’
‘In mijn bed maak ik wel andere geluiden,’ antwoordt Pim.
De hele klas moet lachen, alleen Troelstra wordt knalrood. ‘Wat zijn we weer bijdehand.’
‘U bent anders ook knap bijdehand,’ zegt Sofie. ‘Wie kan er nou zo’n moeilijk proefwerk bedenken?’
‘Jaaa, ik snap er niks van… Ik ook niet…’ joelen ze door elkaar. ‘Stilte!’ Meneer Troelstra geeft een klap op het bord. ‘Wie nu nog iets zegt, mag zijn blaadje inleveren en heeft een twee.’
Van schrik houdt iedereen zijn mond.
Als de bel gaat, lopen ze mopperend te klas uit.
‘Het is maar goed dat ik er niks aan heb gedaan,’ zegt Pim. ‘Het had niet veel geholpen. Misschien had ik nu toevallig iets goed.’
‘Dit proefwerk sloeg echt nergens op.’ Ik stop mijn geodriehoek onder in mijn tas. Die kan ik voorlopig niet meer zien. Maar ik zit er wel over in. Voor de talen sta ik niet zo best en een onvoldoende erbij voor wiskunde kan ik niet gebruiken. Ik heb geen zin om bijles te nemen, maar als het zo doorgaat, zal ik wel moeten.
‘Ze moeten die sadist ontslaan,’ zegt Pim.
Als ze bij de kapstok staan, komt meneer de Bruin zijn lokaal uit.
‘Dat is pas een gave wiskundeleraar, hadden we die maar.’ En Pim houdt hem aan. ‘U bent toch meneer De Bruin?’
Ik stoot Sofie aan. Wat is Pim nou weer van plan. ‘Geeft u les aan 3a?’vraagt Pim.
‘Jazeker,’ zegt meneer de Bruin.
‘Kunt u ons dan ook geen les geven? Wij hebben die oen van een Troelstra, die kan niet uitleggen.’
Stikkend van de lach doen Sofie en ik een stap naar achteren, maar Pim blijft serieus.
Meneer de Bruin weet niet zo gauw wat hij moet zeggen. Hij krabt op zijn hoofd. ‘Misschien moeten jullie nog een beetje aan Troelstra’s manier van lesgeven wennen. Het komt wel goed, ik weet dat de vierdejaars bijna allemaal voldoende voor wiskunde staan.’
‘Logisch,’ zegt Pim. ‘Mijn zus zit in de vierde. Zowat de hele klas heeft bijles. En die Troelstra maar pronken met al die mooie cijfers.’
‘Ik zal kijken wat ik voor jullie kan doen,’ zegt De Bruin.
‘Bedankt.’ Pim draait zich om.
Ik geef mijn vriend een por in zijn rug. ‘Wie zegt zoiets nou?’
‘Ik,’ antwoordt Pim.
‘Daar schieten we dus niks mee op.’ Sofie pakt een pakje sigaretten uit haar rugtas en neemt het mee naar buiten.
‘Waren we nou gestopt of heb ik dat gedroomd?’ vraag ik.
‘Nee, we zijn gestopt,’ antwoordt Sofie. ‘Maar deze sigaretten vond ik vanochtend onder in mijn rugtas.’
‘Dan zullen we onze nicotinestop moeten opheffen,’zegt Pim. ‘Het zou misdadig zijn om die overheerlijke peukies oud te laten worden.’
‘Er zit niks anders op, jongens.’ Lachend steken ze alledrie een sigaret op.
Ik sla een arm om Sofie heen. ‘Wist je al dat wij verkering hebben?’
‘Oh ja.’ Ik vis een briefje uit mijn zak. ‘Dit heb ik vanochtend nog even snel geschreven. Voor je vader.’
Sofie leest hardop wat er staat. ‘Lieve Sofie, wat heb ik een geluk dat je toch voor mij hebt gekozen. Die ene zoen met Roy vergeef ik je wel. Ik bel je, xxx je weet wel.’ Sofie vouwt het briefje dubbel. In haar jack zitten geen zakken, daarom stopt ze het tussen de sigaretten. ‘Ik wist niet dat jij zo goed liefdesbrieven kon schrijven.’
‘Dat is gewoon standaard,’ zeg ik. ‘Dat komt zo uit mijn computer gerold. Ik hoef alleen de naam te vervangen.’
Ik zie dat Roy naar Sofie sluipt. Als hij vlakbij is, pakt hij haar in haar zij. Sofie geeft een gil. Als ze zich omdraait en Roy ziet, begint ze te blozen. Moet je haar nou zien met haar grote mond, denk ik. Nu is ze zo verlegen dat ze niks weet te zeggen.
‘Heb je een sigaret voor me?’ vraagt Roy.
‘Neem maar mee, wij zijn gestopt,’ zegt Sofie terwijl ze een trekje van haar sigaret neemt. Ze heeft het pakje aan Roy. Ik zie dat Roy haar hand even vasthoudt. Hij kijkt er heel lief bij. Ik vind het fijn om te zien. Vorig jaar kreeg Sofie verkering met een jongen die ze op Koningsdag had ontmoet. Ik was erbij en ik vond die knul helemaal niet aardig. Ik bleek het goed gezien te hebben. Ze hadden al drie weken verkering en toen liet hij niks meer van zich horen. Sofie heeft nog een kaart gestuurd en een brief geschreven, maar ze kreeg geen antwoord.
Ik weet nog hoe verdrietig Sofie was. Een paar weken later kwam ze zijn vriend tegen en toen hoorde ze dat die jongen alweer een ander had. Als ik die lafaard nog eens tegenkom…
Sofie kijkt Roy na. ‘Wat een scheet, hé?’ Je snapt mijn vader toch niet.’
‘Hij draait wel bij,’ zegt Pim.
‘Ik hoop het.’ Sofie trapt haar sigaret uit. ‘Op het moment is hij echt niet te genieten. En mijn moeder durft niks van te zeggen. Kan ik hem niet een poosje bij jullie stallen? Jouw moeder brengt hem zo op andere gedachten.’
Ik lach. Het lijkt mij niet bepaald iets om je op te verheugen. Eerlijk gezegd denkt hij dat zijn moeder er nog meer moeite mee zou hebben. Ik snap wel waarom ze ervoor gekozen heeft om mij alleen op te voeden. Ze is veel te eigenwijs om met een man samen te leven. Dat had ze mijn vader ook meteen duidelijk gemaakt toen ze zwanger was. ‘Ik heb jouw hulp echt niet nodig, dat kind kan ik zelf wel grootbrengen.’ Ik hoor het haar zo zeggen. Ik kan mij best voorstellen dat mijn vader meteen maakte dat hij wegkwam. Mijn vader heeft ook nooit meer contact met hen opgenomen.
Mijn moeder is altijd heel open over mijn vader geweest. Ze vertelde dat hij lang was met zwarte krullen en dat ze heel erg met hem heeft gelachen. Ik weet nog dat ik, toen ik vier jaar was, bij alle mannen met zwarte krullen vroeg: ‘Is dit papa?’ Mijn moeder probeerde daarom mijn vader op te sporen, maar die was voor een jaar naar het buitenland. En toen hij terugkwam, was het niet meer nodig. Ik heb nooit meer aan hem gedacht, tot een half jaar geleden de dromen over zijn vader begonnen. En wat voor dromen. Ik denk aan vannacht. In mijn droom ging ik mijn vader opzoeken. Ik wist waar hij woonde, ergens in een torenflat op de bovenste verdieping. Ik beklom de stenen trappen, uren achter elkaar. Het werd al donker, maar ik was nog niet hoog genoeg. Uitgeput sleepte ik mij naar boven, tot ik niet meer kon en op de treden neerviel. En toen kwam er een man de trap afgerend. Ik wist dat het mijn vader was. Ik probeerde overeind te komen, maar er zat geen kracht meer in mijn benen. ‘Pap,’ zei ik. Mijn vader stapte over hem heen en rende door.
Toen ik die droom vanochtend aan mijn moeder vertelde, vond ze dat het tijd werd dat ik contact met mijn vader zocht. ‘Je hebt er last van, misschien omdat je nu in de puberteit zit.’
Ik kijk Pim aan. ‘Als jij nou in mijn plaats stond, zou jij je vader dan willen ontmoeten?’
‘Ik wel,’ zegt Pim. ‘Ik zou willen weten of hij net zo’n beer is als ik.’
Ik schiet in de lach. Ik vind het wel knap dat Pim altijd grapjes over zijn uiterlijk maakt.
‘Ik zou mijn vader altijd opzoeken,’ zegt Sofie.
‘Ik denk er ook wel eens aan om dat te doen,’ zeg ik.
‘Waarom doe je het dan niet?’ vraagt Pim. ‘Misschien wil hij jou ook graag zien. Het is toch je vader.’
Misschien gooit hij de deur voor mijn neus dicht, denk ik. Ik weet niet of ik daar tegen zou kunnen.
‘Wat hebben we?’ vraagt Pim als de bel gaat.
‘Scheikunde,’ zeg ik. ‘We krijgen ons verslag terug.’
Ze slenteren de school in.
‘Het is wel weer een feestdag,’ zucht Pim.
‘Nog twee uurtjes,’ zegt Sofie stralend.
‘Bedoel je dat je er daarna een eind aan maakt?’ vraagt Pim.
‘Dan ontmoet ze haar Roy in de grote pauze,’zeg ik.
‘Sorry,’ zegt Pim. ‘Ik was even vergeten dat jij tegenwoordig alleen nog aan rastavlechtjes kan denken.’
‘En aan zoenen,’ zegt Sofie.
‘Kom maar.’ Pim houdt zijn gezicht heel dicht bij Sofie. ‘Hmmm…’ zegt Sofie en ze bijt in Pims neus.
In de grote pauze sla ik mijn geschiedenisboek open. Iedereen zit te leren. Alleen Sofie heeft het gewoon even doorgelezen en toen kende ze het al. Door het wiskundeproefwerk zijn ze niet aan hun geschiedenis toegekomen. Sofie kan niet tegen stilte, dan begint ze meteen te kwekken.
‘Denk jij dat we een so krijgen?’ vraagt Pim.
‘Ik ben bang van wel.’ Ik ga weer verder met lezen, maar als ik bij de derde regel ben, komt Sofie eraan.
‘Was je liefje er niet?’
‘Hij is kwaad,’ zegt Sofie. Ik had jouw briefje tussen de sigaretten gestopt…’
‘Nee hè, lekker snugger!’ Mijn mond valt open. Sofie knikt. ‘Roy heeft het gelezen. Nu denkt hij dat ik verkering met jou heb. Hij is woedend, hij heeft het meteen uitgemaakt.’ Pim moet erom lachen. ‘Dat is wel een goeie mop, hè? Nu moet je toch maar verkering met Sofie nemen.’ Je moest eens weten, denk ik. Vorig jaar ben ik een tijdje verliefd op Sofie geweest. Ik heb het haar nooit verteld, omdat ik zeker wist dat ze niet verliefd op mij is. En ik wilde hun vriendschap niet verpesten. Het was best moeilijk, vooral toen ze met de klas een paar dagen op Vlieland waren. Sofie glipte ’s avonds stiekem de jongenszaal in en toen is ze naast mij in slaap gevallen. Ik zei dat ik er niks van gemerkt had, maar ik had de hele nacht naar haar liggen kijken. Gelukkig is mijn verliefdheid allang over. Ze passen niet bij elkaar. Sofie is veel te klef voor mij, die wil elke minuut bij je zijn. Daar moet ik niet aan denken. Hij wil een vriendin die ook haar eigen dingen doet, zoals ik mijn muziek.
‘Waar is Roy?’ Ik sta al op. ‘Misschien moet ik het even uitleggen.’
‘Alsjeblieft niet, dan maak je het alleen maar erger.’ Sofie smijt haar brood in de prullenbak. ‘Ik heb geen trek meer.’
‘Daar staat-ie.’ Pim wijst naar de snoepautomaat. ‘Ga naar hem toe.’
‘Denk je dat het helpt?’
‘Het valt te proberen,’ zeg ik.
Sofie aarzelt een. ‘Oké.’ En ze stapt op Roy af. Maar zodra Roy haar ziet, loopt hij weg.
Sofie aarzelt een. ‘Oké.’ En ze stapt op Roy af. Maar zodra Roy haar ziet, loopt hij weg.
Sofie wil achter hem aan gaan, maar Roy draait zich woedend om. ‘Hoepel op!’ roep hij kwaad en hij smijt de deur van de aula voor haar neus dicht.
‘Zie je nou.’ Sofie geeft een schop tegen een tafel. ‘Shit! Shit! Shit!’ schreeuwt ze keihard.
‘Kom op!’ zeg ik als de bel gaat. ‘Dit lossen we straks wel op.’
Nu wordt Sofie pas echt kwaad. ‘Jij met je oplossingen! Zie je nou wat ervan is gekomen.’ En ze loopt woedend de aula uit.
‘Sofie!’ roep ik haar na. Maar Sofie rent de trap af, de school uit.
‘Die zien we vandaag niet meer,’ zegt Pim. ‘Kom mee anders komen we nog te laat.’
Maar dat kan mij niet schelen. Ik voel mij schuldig omdat het zijn idee was van dat briefje. Ik ga de aula uit en kijk of ik Roy ergens kan vinden. Misschien luistert hij niet, maar ik wil het toch proberen. Eerst kijk ik op de tweede verdieping en als hij Roy daar niet vind, ga ik twee trappen af. Gek is dat, ik zie niemand van de vierdejaars. Zouden ze een tussenuur hebben? Dan kan ik lang zoeken.
‘Is Sofie al terug?’ vraag ik als ik Pim tegenkom.
‘Natuurlijk niet,’ zegt Pim. ‘Die zit op haar slachtofferbankje in het park te treuren.’
Ik weet waar dat is. Als Sofie kwaad is, kun je haar altijd daar vinden. Dat is wel gemakkelijk.
‘Ik denk dat ik even naar haar toe ga,’ zeg ik.
‘Wil je een uur terugkomen?’
Ik haal mijn schouders op. ‘Dat is dan pech.’
‘Weet je het zeker?’ Pim wijst naar de deur. ‘Als je nu naar binnen gaat, ben je nog op tijd.’
‘Nee,’ zeg ik. ‘Ik moet Sofie vinden. Die twee zijn hartstikke verliefd op elkaar, dat moet goedkomen.’
‘All right.’ Pim gaat het lokaal in.
Ik loop naar de kapstok. Even aarzel ik nog. Ik kan Sofie natuurlijk ook straks zoeken, want na geschiedenis hebben ze vrij. Te laat, de tweede bel gaat. Ik zie dat meneer Daniëls de deur dichttrekt. Ik loop de trap af en ga de fietsenkelder in. Ik kijk rond. Waar had ik mijn fiets ook alweer neergezet? Mijn ogen glijden langs de rijen fietsen.
‘Nee hè!’ Mijn mond valt open. In een hoek van de kelder staan Sofie en Roy te zoenen. Heb ik daarvoor zijn vrije middag op het spel gezet? Het is dus weer aan tussen die twee. Was ik nou maar eerst naar geschiedenis gegaan. Even denk ik erover om de les alsnog te volgen, maar wat heeft het voor zin? Ik sta nou toch al absent. Ik kan net zo goed naar huis gaan.
Ik haal mijn fiets van het slot en rijd weg. Ik heb geen zin om nog iets tegen Sofie te zeggen. Ze zal hem vanavond wel bellen, dat lijkt mij vroeg genoeg. Ik kijk op mijn horloge. Toch wel lekker dat hij een uurtje eerder thuis is. Als ik meteen aan mijn huiswerk begin, kan ik daarna op mijn nieuwe nummer storten.
Na een poosje rijd ik de straat in en kijk verbaasd op. De Saab van zijn moeder staat voor de deur. Gezellig, ze heeft vast een vrije middag genomen. Ik zet mijn fiets in de schuur en loop naar binnen. Vrolijk zwaai ik de kamerdeur open, maar dan schrik ik. Mijn moeder ligt op de bank, ze ziet spierwit.
‘Wat heb je?’ vraag ik.
‘Ik voel me niet lekker, daarom ben ik naar huis gegaan. Au!’ Zijn moeder legt haar hand op haar buik. ‘Het zal zo wel overgaan, ik heb net twee aspirientjes genomen.’
‘Mam.’ Ik ga naast mijn moeder zitten. ‘Je moet niet steeds aspirientjes slikken, je moet naar de dokter.’
‘Als ik morgen nog last heb, ga ik. Au!’ Mijn moeders gezicht verkrampt.
Ik sta op en pak de telefoon.
‘Wie ga je bellen?’
‘Wie denk je? De dokter natuurlijk.’ En ik toets het nummer in.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
A.
A.
heel goed
5 jaar geleden
Antwoorden