Tuur is elf als de oorlog begint. Er is een nieuw meisje in zijn klas gekomen, Maartje. Zij is uit IJmuiden verhuisd, want daar werd het te gevaarlijk voor haar. Nu woont ze bij haar oom en tante. Tuur vind haar stiekem wel leuk. Tuurs familie en Maartje’s oom en tante moeten vaak schuilen in de schuilkelder van de familie Nijskens. Iedereen in het dorp weet dat het NSB’ers zijn, net zoals de meester van Tuur. s’ Nachts als Tuur en zijn familie in de schuilkelder zitten, horen ze een gebrom, en daarna een harde knal. Tuurs vader en zijn broer Leo gaan met een smoesje kijken wat er gebeurt is. Uit het bos halen ze stiekem een Engelse gewonde soldaat die is neergestort. Ze verstoppen hem in Leo’s kamer, en dat mag Tuur niet weten, want de kans is te groot dat hij zich verspreekt. Maar dan hoort Tuur gerommel op Leo’s kamer. Daar ziet hij de piloot. De volgende dag lopen Maartje en Tuur samen naar school, en krijgen verkering.

Maartje vertelt Tuur een heel groot geheim. Namelijk dat ze eigenlijk joods is, en niet uit IJmuiden komt, maar uit Amsterdam. Nu moet Tuur ook zijn geheim vertellen. Hij verteld dat er een Engelse soldaat in Leo’s kamer is.

Die nacht word Tuur wakker van een vrachtwagen die voor het huis van Maartje stopt. Ze nemen Maartje en haar oom en tante mee. Tuur is super boos en overstuur. Dan krijgen ze een brief, dat Leo in Duidsland moet gaan werken. Dat wil hij niet dus hij verstopt zich in de mergelgrotten. Op een gegeven moment zijn er geruchten dat Tuurs familie wordt opgepakt. Gelukkig worden ze op tijd gewaarschuwd. De hele familie van Tuur gaat naar Leo in de mergelgrotten om te verstoppen. Nadat ze een paar weken in de grotten hebben gezeten, horen ze dat ze zijn bevrijdt. Ze gaan terug naar huis en vieren feest. Maartje heeft de oorlog niet overleefd.