Zakelijke gegevens
Auteur: Willem Frederik Hermans,
Nooit meer slapen, De bezige bij, Amsterdam, 1999, 27e druk, 265 p. (1e druk: 1966)
Genre: ideeënroman
Eerste reactie
Ik heb dit boek gekozen omdat ik één boek van Hermans of Mulisch moest lezen. Mulisch sprak me niet echt aan, en dit boek was de eerste van Hermans die ik in de mediatheek tegenkwam.
Ik vond het wel een mooi boek, beetje zielig, omdat de expeditie mislukt. Het was boeiend geschreven, hoewel ik sommige stukken toch een beetje vaag vond.
Verdieping
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman nooit meer slapen van W.F. Hermans verscheen in 1966 als Literaire Reuzenpocket nummer 173, uitgegeven door de Bezige Bij te Amsterdam. In de elfde druk heeft Hermans diverse wijzigingen verwerkt: correcties van het Noors en kleine stilistische verbeteringen van het Nederlands. De vijftiende druk bevat een nawoord waarin Hermans meedeelt dat hij hierin ongeveer 250 veranderingen heeft aangebracht. Een aantal motieven blijken versterkt en hechter met elkaar verbonden. Door sommige wijzigingen kan het (vermeende?) complot jegens de hoofdpersoon-verteller anders worden geïnterpreteerd. Ook is het taalgebruik van de jonge academici wat eigentijdser geworden: ‘een mooi figuur’, bijvoorbeeld, verandert in ‘lekker tieten’. Van het boek zijn tot op heden 175 000 exemplaren verkocht.
Aan het eind van de roman vermeldt Hermans dat Nooit meer slapen tussen september 1962 en september 1965 is geschreven. In een interview vertelt hij dat hij in 1962 aan een ‘professorenboek’ begon dat uiteindelijk in twee delen is uiteengevallen: nooit meer slapen Onder professoren. Uit andere bronnen is bekend dat figuren als Nummedal en Brandel aan de realiteit zijn ontleend en dat Diederik Geelhoed en Hendrik Issendorf werkelijk hebben bestaan. Het boek over ‘het gezicht van God na Auschwitz’, waarover de personages spreken, is geschreven door Ignaz Maybaum. Hermans heeft in de jaren 1960 en 1961 tochten in Finnmarken ondernomen. De foto’s die de omslagen van latere drukken sieren, zijn door hem zelf gemaakt.
De roman, die totaal 251 beslaat (19de druk 255 bladzijden) is verdeeld in 47 hoofdstukken. De kortste bedragen soms nauwelijks een pagina, de langste telt elf bladzijden. De hoofdstukken zijn soms verdeeld in episoden, ongelijk van lengte, gemarkeerd door een regel wit.
Inhoud
Alfred Issendorf, een jonge Nederlandse doctorandus in de geologie, brengt een bezoek aan de oude Noorse hoogleraar Ørnulf Nummedal in diens instituut te Oslo. De portier die hem ontvangt is verminkt en blind. Er heerst een misverstand over het tijdstip van bezoek, hoewel Nummedal dat zelf in een brief aan Issendorfs promotor Sibbelee heeft voorgesteld. Ook Nummedals gezichtsvermogen laat te wensen over. Bovendien blijkt hij minder hoog van Sibbelee op te geven dan de laatste tegenover zijn promovendus deed voorkomen. Er is een taalprobleem: Nummedal geeft de voorkeur aan Duits, maar Issendorf prefereert Engels. De oude hoogleraar gaat niet in op Issendorfs vraag over de voor zijn dissertatieonderzoek in Finnmarken noodzakelijke luchtfoto’s.
Nummedal haalt hem over om samen iets van de Oslose omgeving te bekijken en hij neemt Issendorf mee naar een restaurant waar tot zijn ongenoegen de beloofde ‘gravlaks’ niet voorhanden is. Issendorf realiseert zich dat hij voldoende in staat is de oude te ‘lijmen’ voor het verwerven van de luchtfoto’s, maar vlak voor zijn afscheid hoort hij van Nummedal dat hij de luchtfoto’s bij directeur Hvalbiff in de Geologische Dienst te Trondheim kan ophalen.
Issendorf schrijft een kaartje aan Sibbelee, maar veel onderdaniger dan hij eerst bedacht. Op zijn hotelkamer hoort hij in een Nederlands radioprogramma iets over de windsnelheid in een fluit. Als jongen had hij graag fluitist willen worden, maar hij bleek niet over het juiste type instrument te beschikken om in een orkest te kunnen spelen.
Omdat hij moeilijk in slaap kan komen bekijkt Issendorf zijn inventaris nog eens, waaronder het kompas met de spiegel dat hij van zijn zusje Eva heeft gekregen. Hij zet een theorie uiteen over het spiegelbeeld in de geschiedenis van de mens. De dubbelganger in zijn kompasspiegel zal zijn proefschrift schrijven.
In het vliegtuig naar Trondheim leest Issendorf een krantenverslag van de Himalaya-expeditie waaraan zijn studiegenoot Brandel deelneemt. Hij bedenkt hoe zwaar de tocht door Finnmarken zal worden. Het liefst wil hij een meteoriet vinden van een steensoort die nog nooit op aarde is aangetroffen.
Hvalbiff blijkt niet in het gebouw van de Geologische Dienst te Trondheim aanwezig, maar Oftedahl, de directeur van het ‘Statens Råstofflaboratorium’, is bereid Issendorf te woord te staan. Oftedahl onthult dat Nummedal een chauvinist is en dat Hvalbiff een bloedhekel aan hem heeft. Ook hij kan Issendorf niet aan de luchtfoto’s helpen.
Issendorf ziet in Tromsø een cruiseschip aankomen en meent in een van de opvarenden Arne Jordal te herkennen, de Noorse vriend met wie hij zijn tocht zal ondernemen. Ten onrechte. Een Amerikaanse dame spreekt hem aan over de arctische safari die ze met haar echtgenoot heeft ondernomen.
In een vliegtuig naar Alta peinst Issendorf over de niet-bemachtigde luchtfoto’s, de rol van Sibbelee en de gebeurtenissen van de afgelopen dagen.
Wanneer hij Jordal begroet, overweegt Issendorf wat voor ongelukken zijn vriend hadden kunnen overkomen. Zij spreken over taalproblemen en andere eigenaardigheden van kleine landen. Vergeleken met Issendorf beschikt zijn Noorse vriend over een zeer sobere uitrusting. In Alta is een brief van Issendorfs moeder aangekomen.
Aan het meer in Skoganvarre staat de tent van de derde reisgezel: Qvigstad. Issendorf vertelt Jordal waarom hij geen luchtfoto’s heeft en dat hij doodijsgaten tot object van zijn onderzoek heeft gekozen. Volgens zijn promotor Sibbelee zouden dit namelijk meteoorkraters zijn. Vervolgens verhaalt hij de geschiedenis van zijn vader, de botanicus die in Zwitserland een dodelijke val maakte, vlak voordat diens hoogleraarbenoeming afkwam. Door zijn moeder werd Issendorf opgevoed met het idee dat hij de carrière van zijn vader moest voltooien. Volgens Jordal is Sibbelees meteorietenhypothese voor Nummedal al zeer lang een onderwerp van spot.
Het tweetal brengt de nacht door in de serre van een houten huis, maar vanwege de warmte en de muggen kan Issendorf niet slapen. Hij leest de brief van zijn moeder, die onder andere schrijft dat hij reeds als kind een meteoriet wilde hebben. De volgende ochtend maakt hij kennis met Qvigstad en een vierde geoloog: Mikkelsen. Zeven uur ’s avonds gaan ze gevieren op weg; straks zal een oude Lap als drager bij hen voegen. Issendorf herinnert zich de tocht die hij de vorige zomer met zijn vriend Diederik Geelhoed door de Pyreneeën maakte. Hij dagdroomt over de vriendin van zijn zuster. Zijn grootste wens is cum laude te promoveren, met deze vriendin te trouwen en professor te worden. Dido noemt hij het meisje. Zijn rugzak is zwaar en de tocht is vermoeiend.
Issendorf heeft het te kwaad nu hij bovendien door warmte en dorst wordt gekweld. Zijn kompas is slechts te gebruiken als het horizontaal ligt. Hij is bang om een belachelijk figuur te slaan. Hij bedenkt hoe verliefd Dido was op Aeneas en hoe diens vader nog zwaarder op de rug woog dan zijn eigen rugzak.
Issendorf herinnert zich hoe hij altijd de foto van zijn vader bekijkt in een gedenkboek van een hoogleraar. Zijn vader is de enige wetenschapper wiens naam daar onvermeld staat. ‘Alfred de Eerste’, mompelt hij dan en kijkt vervolgens in de spiegel.
Hij raakt op een pijnlijke manier te water en bepeinst de moeilijkheden die uitvinders en onderzoekers zich moeten getroosten omdat allerlei materiaal niet voorhanden is. Aan de overkant van het Lievnasjaurre-meer ziet Issendorf de berg Vuorje. Weer kan hij niet slapen; deze maal vooral vanwege een luid snurkende Jordal.
Issendorf maakt een foto van Qvigstad die een gevangen meerforel vasthoudt. Naar aanleiding hiervan stelt Mikkelsen dat de stichters van grote godsdiensten meestal vissers waren. Issendorf herleest zijn aantekeningen en is bevreesd met lege handen terug te moeten keren. Ondanks de primitieve bereidingsomstandigheden smaakt de vis verrukkelijk. Qvigstad en Mikkelsen discussiëren over God, het heelal en het scheppingsverhaal uit de Edda. De eerste meent dat het onzin is om God als een alwetende wiskundige voor te stellen. Issendorf en Jordal spreken over hun vaders. Ook legt de laatste uit waarom hij bij het maken van foto’s altijd ‘perhaps’ zegt. Zijn toestel functioneert namelijk niet optimaal, maar Jordal misgunt zichzelf een nieuw exemplaar. Door dergelijke opofferingen hoopt hij dat hem ooit iets geweldigs zal overkomen.
Issendorf komt wat later ten val en zijn linkerbeen ligt open van de enkel tot de knie. Volgens Jordal had het zijn dood kunnen zijn en Issendorf denkt aan de noodlottige val van zijn vader.
Issendorf onthult Jordal hoe zijn moeder, de grootste essayiste van Nederland, haar artikel samenstelt aan de hand van materiaal uit buitenlandse bladen. Ook in andere beroepen vindt men bedriegers, onder schrijvers bijvoorbeeld. En de meeste geleerden zijn karakterloos. Jordal en hij praten verder over het afschuwelijke leraarschap en over het primitieve werk van de wetenschappelijke pionier. Issendorf wordt later klaar wakker van schrik bij de gedachte dat hij onverrichter zake moet terugkeren.
Twintig kilometer sjouwt Issendorf door de regen om kraters te bekijken, maar hij vindt niets van belang. Jordal maakt een voortreffelijke tekening van het landschap en ook zijn aantekeningen zullen de toets der tijden. Als ze vijftig jaar na zijn dood zouden worden teruggevonden, kunnen doorstaan. Issendorf vindt zichzelf in beide activiteiten veruit de minderen.
Mikkelsen blijkt in het bezit van de door Issendorf zo begeerde luchtfoto’s. de laatste vermoedt dat er een monsterlijke samenzwering bestaat, waarmee de oude Nummedal zich via hem op Sibbelee wil wreken. Hij fantaseert hoe hij Mikkelsen doodschopt, hem de foto’s afneemt en meteorieten vindt.
Hvalbiff betekent ‘walvisvlees’, zo verneemt Issendorf. Qvigstad regelt dat hij de luchtfoto’s van Mikkelsen mag bekijken. Ook op de foto’s is niets hoopgevends te ontdekken en Issendorf realiseert zich dat Sibbelee hem op de bonnefooi naar Finnmarken heeft laten vertrekken. Ondanks het besef dat het zinloos is, zet hij de tocht voort. Zelfs Jordal vertrouwt hij nu niet meer. De volgende ochtend blijken Qvigstad en Mikkelsen vertrokken om getweeën een andere route te volgen.
Issendorf vraagt zich af of zijn vader ook zo onhandig was en hoe Eva op zijn overlijden zou reageren. Met Jordal daalt hij in een zeer diep ravijn af, waarbij hij doodsangsten uitstaat. De twee vrienden discussiëren over het registreren van alle gebeurtenissen die er ooit plaatsvonden. De naam Wittgenstein valt.
Omdat hun kampassen verschillende richtingen aangeven, verliezen Jordal en Issendorf elkaar uit het oog. De laatste blijkt het zijn verkeerd te hebben afgelezen. Bovendien verliest hij het; ook zijn horloge en camera weigeren dienst. Verdwaald loopt hij enige uren rond.
Issendorf wil naar de berg Vuorje om te kijken wat Mikkelsen daar uitvoert. Voor het eerst alleen, ervaart hij een gevoel van vrijheid. Hij valt in slaap en droomt dat hij midden tussen een publiek van oudere mensen in een concertzaal moet plaatsnemen. Tijdens de beklimming van de berg komt hij een poolvos tegen. Op de top aangekomen, kan hij door een wolk de omgeving niet eer zien. Hij realiseert zich dat wanneer hij valt, het weken kan duren voor men hem vindt. Hij wenst dat tenminste zijn dood in overeenstemming is met wat hij weet, omdat zijn leven dat nooit zou kunnen zijn. Beneden gekomen wast hij zich op bijna rituele wijze in het meer.
Zijn voetstappen tellend, vangt Issendorf de terugtocht naar Jordal aan. Hij bedenkt wat hij zal zeggen als hij hem vindt. Jordal blijkt dood. Gevallen. Issendorf neemt Jordals aantekeningenboek mee. Hij lijdt aan diarree, ondervindt veel hinder van de regen en droomt dat hij een donkere kamer binnengaat en dat iemand van achteren een hand op zijn mond legt: zijn vader. Maar als hij wakker is, merkt hij dat het zijn eigen hand was. Er blijken honderden vissen in zijn net te zitten en hij eet er slechts één – rauw, met zout – op.
Een week is hij onderweg, sinds de vondst van Jordals lichaam. De angst voor een ongeluk is nu verdwenen. Een paard en een huis maken hem duidelijk dat hij de bewoonde wereld nadert. In het huis treft hij een oude vrouw aan die een man voor hem haalt die Engels spreekt. Issendorf legt hem uit waar Jordal gevonden kan worden. Hij eet, en slaapt vervolgens vierentwintig uur.
Op weg naar de rivier de Karasjok hoort Issendorf een hevige knal, de oorzaak daarvan kan hij echter niet vaststellen. ’s Ochtends in Karasjok stelt een politieman hem enige vragen over Jordal. Een arts raadt hem aan diens lichaam niet te gaan zien en behandelt vervolgens zijn gewonde been.
Issendorf neemt de bus en raakt in contact met Inger-Marie, een Noors meisje dat een aantal van Jordals aantekeningen voor hem vertaalt. Jordal bleek veel waardering voor Issendorf te hebben. Ook Inger-Marie heeft het over de knal. Issendorf besluit Nummedal in diens huis in Bergen op te zoeken en hij stelt zich zeer nederig tegenover hem op: hij zou in Noorwegen helemaal opnieuw willen beginnen met zijn studie. De oude wordt echter boos. Nummedal krijgt Jordals aantekeningenboekje, dat hij vanwege zijn blindheid nooit zal kunnen lezen. De hoogleraar, inmiddels met emeritaat gestuurd, vertelt hoe Hvalbiff hem altijd heeft tegengewerkt. Issendorf wil niet uitzoeken of Hvalbiff een bijnaam voor Oftedahl is, vanwege diens vleeskleurige gezicht.
Wilma, de Amerikaanse dame uit Tromsø, ontmoet hij weer en hij rijdt met haar naar het huis van Edvard Grieg. Zij schrijft in belangrijke Amerikaanse bladen over muziek. Issendorf vertelt haar zijn levensgeschiedenis, waarop zij hem zegt dat hij als hij zou willen nog best een groot fluitist kan worden. Wanneer ze in haar hotelkamer zijn aangekomen, probeert zij hem te verleiden. Er wordt een schaal met gravlaks binnengebracht, maar de komst van Wilma’s echtgenoot beëindigt hun samenzijn.
In het vliegtuig naar Nederlands leest Issendorf een krant, waarin staat dat de knal die hij bij Karasjok hoorde, mogelijk van een meteoorinslag afkomstig is. Zijn moeder en zuster halen hem op en van hen verneemt hij dat Brandel enige tijd tevoren invalide uit de Himalaya terugkeerde.
Wanneer hij overweegt wat hij nu verder met zijn leven aanmoet, krijgt hij van zijn moeder twee manchetknopen. Dat er twee halve meteorieten in zijn verwerkt, ziet hij niet zelf. Hij zal zijn moeder en zijn zuster nooit kunnen uitleggen waarom hij verdrietig is. Geen enkel bewijs heeft hij gevonden voor zijn hypothese.
Interpretatie
De titel van Nooit meer slapen kan op verschillende manieren worden geïnterpreteerd. De belangrijkste verwijzing staat op p. 218, waar Issendorf opmerkt, als hij ziet dat Arne Jordal dood is: ‘Dit is geen slapen. Dit is nooit meer slapen.’ De dood als totale vorm van eliminatie van het leven, niet de verlossing door eeuwige rust. Tegelijk verwijst de titel naar de tijd waarin de roman is gesitueerd: de midzomernacht, waarin het verschil tussen dag en nacht is opgeheven. Tijdens die nacht willen de bewoners niet slapen en wordt Issendorf gekweld door slapeloosheid of dromen. Ook valt te denken aan de stem die Macbeth uit Shakespeares gelijknamige stuk hoort, vlak nadat hij Duncan heeft vermoord: ‘Sleep no more.’ Men zou de titel ook kunnen opvatten als een verwijzing naar het eind van de illusie van Issendorf, aan het besef aan het eind van de roman dat er niets van zijn ambities terecht is gekomen. Naar deze slotsom voert gaandeweg de thematiek van de roman: zelfs in de bètawetenschappen is het vergeefs zoeken naar de waarheid, zoals ook de poging vergeefs is zich van het gezien los te maken.
Thematiek
Om dit thema vorm te geven combineert Hermans in het boek elementen van verschillende romantypen. In eerste instantie is Nooit meer slapen een verslag van de mislukte queeste van Alfred Issendorf, die als een naïeve Parcival zijn graal zoekt. Een queeste door een bar landschap dat het grimmige sprookjesland van de trollen, evenals het domein van de reuzen en de dood uit de Edda in de herinnering roept. Behalve door de angst dat zijn onderzoek niet zal slagen, wordt Issendorf voortdurend gekweld door de vrees voor een dodelijk ongeluk. De talrijke ontberingen en tegenslagen die hij onder de middernachtszon incasseert, lopen op een mislukking uit: onverrichter zake keert hij in Nederland terug. Zijn grote ambities, cum laude promoveren, trouwen en professor worden, zijn geen stap dichter bij hun vervulling gekomen. Niet alleen wetenschappelijk gezien lijdt zijn expeditie schipbreuk. Issendorf blijkt er uiteindelijk evenmin in geslaagd zich aan de invloed van zijn familie – moeder, zuster en overleden vader – te ontworstelen.
Issendorf is ambitieus, maar zijn ambities staan ook onder druk van andere personages, met name zijn familieleden. Verbonden hiermee is de angst om te mislukken. Een samenvattend oordeel over zijn capaciteiten geeft Issendorf zelf op
p. 186: ‘Werkelijk, goed beschouwd ben ik niet rijk gezegend met eigenschappen die mij te pas kunnen komen in de geologie. Vergeetachtig. In staat zelfs de weg kwijt te raken die ik goed ken. Onsportief, slecht geoefend. Onleesbaar schrijvend, houterig tekenend.’
Het besef dat zijn tekortkomingen en de angst om te mislukken maken hem onzeker, vooral tegenover de mensen van wie hij afhankelijk is. Soms neemt die onzekerheid de vorm van wantrouwen aan. In de manier waarop hem de voor zijn onderzoek benodigde luchtfoto’s worden onthouden, vermoedt hij een complot van de Noren. Zelfs de mogelijkheid dat zijn vriend Arne Jordal hieraan medeplichtig is, sluit hij niet uit. In zijn herziening bij de 15e druk heeft Hermans zowel de mogelijkheid van het complot als de mogelijkheid van de inbeelding daarvan versterkt door een aantal namen die Jordal en Issendorf uitwisselen, nu als ‘onverstaanbaar’ weer te geven.
Door het relaas van zijn queeste heen vlecht Issendorf een groot aantal herinneringen, discussies en observaties. Allerlei onderwerpen snijdt hij hierbij aan: wetenschap, kunst, psychologie, filosofie en geschiedenis. Elementen hieruit zijn ook in de handeling terug te vinden. Thema’s en motieven fungeren in Nooit meer slapen namelijk op diverse niveaus. Hierdoor is het boek ook een ideeënroman geworden, over ideeën die eveneens in het teken van het zinloze zoeken naar enigerlei waarheid zijn geplaatst. Over de valse pretenties van wetenschap, kunst en godsdienst, over het onvermogen tot communicatie en de grilligheid van het noodlot. Samenvattend in de woorden van Issendorf zelf: ‘Een geheim bewustzijn ontbloot zich dat ik altijd en in alles weerloos, machteloos en vervangbaar als een atoom ben en dat alle bewustzijn, alle wil, hoop en vrees alleen maar manifestaties zijn van het mechanisme waar volgens de menselijke moleculen zich bewegen in de peilloze kosmische materiedamp.’ (p. 182) Dit beseffend, en nadat hij afstand heeft gedaan van al zijn ambities, blijkt Issendorf in staat om geheel alleen, zonder de hulp van anderen of een behoorlijke uitrusting de weg naar Ramnastua te vinden.
Paul de Wispelaere (1966) kent Nooit meer slapen absurdistische trekken toe. Immers, de lezer voelt van begin af aan dat de expeditie zal mislukken terwijl de hoofdfiguur tegen beter weten in doorzet. Uit dit contrast groeit gaandeweg de absurditeitidee.
Motieven
Van groot belang is het netwerk van motieven dat de thematiek van het falen van de wetenschap en de menselijke relaties in Nooit meer slapen ondersteunt. Prominent hierbij is het motief van de kunst. We zien dit in het beroep van Issendorfs moeder, literair criticus, en van Wilma, muziekrecensente, maar ook in het fluitspel van de jonge Alfred. Belangrijker zijn Issendorfs negatieve observaties over de kunst, zoals die over het plagiaat van zijn moeder en het onvermogen van auteurs om in een roman sommige bezigheiden en beroepen anders dan in karikaturen te beschrijven (p. 158).
Expliciet wordt deze kijk op kunst verbonden met het falen van de wetenschap (p. 106). Dat er regelmatig namen van geleerden de revue passeren, ligt voor de hand, maar het feit dat Issendorf met diverse gesprekspartners (Geelhoed, Jordal, Qvigstad) of in zijn monologen tot de lezer kanttekeningen bij de (bèta-)wetenschap an sich stelt, is typerend voor de roman. Wel wijdt Issendorf positieve gedachten aan wetenschappelijke pioniers die onder primitieven omstandigheden grote ontdekkingen deden. Hij ziet verwantschap tussen hen en de historische ontdekkingsreizigers, voelt een pijnlijk contrast tussen zichzelf en de pioniers die resultaten hebben bereikt. Met de mislukkelingen onder hen identificeert hij zich.
Ook met de fictieve ontdekkingsreiziger Aeneas identificeert Issendorf zich, door de zware rugzak die hij moet torsen, zoals Aeneas diens vader op de rug droeg – een vader die Issendorf op een figuurlijke manier meezeult. Het is een van de verwijzingen naar de klassiek mythologie. Hij noemt immers de vriendin van zijn zuster Dido. Sibbelee zou kunnen verwijzen naar Cybele (Griekse godin die onder andere wordt vereerd in de vorm van meteorieten) dan wel de Romeinse profetes Sybille (voor wie Aeneas een gouden twijg moest zoeken). De naam van Issendorfs moeder, Anglaia, zou eveneens kunnen verwijzen naar een Griekse godin die in de meteoorsteen-vorm wordt vereerd.
De klassiek motieven zijn hecht verbonden met de psychoanalytische. De laatstgenoemde vinden we in Issendorfs verhandeling over de spiegelstadia in de ontwikkeling van de mens, en daartegenover in allerlei vormen van ironisering. De psychologie van de kouwe grond waarmee Qvigstad zijn impotentie verklaart, si daar een voorbeeld van, evenals Wilma’s verhaal waarom mannen ritssluitingen bij vrouwen zo opwindend vinden.
Behalve de klassiek mythologie speelt ook de Germaanse sagenwereld een rol, met verwijzingen naar meikoninginnen, de god Thor (Qvigstad), trollen en het scheppingsverhaal van Edda. Een aparte plaats neemt hierbinnen het motief van de reuzen in. Niet alleen zijn er veel expliciete verwijzingen naar het hoge noorden als het land van de reuzen, maar regelmatig wordt het landschap beschreven als dat van de reuzen. Het symboliseert Issendorfs gevoel van nietigheid.
Hiernaast zijn er kleinere motieven, die eveneens de thema’s van Nooit meer slapen ondersteunen. Er dat van de alchemie, door Jan Fontijn (1970) gekoppeld aan Issendorfs queeste naar meteorieten. Behalve verwijzingen naar alchemistische attributen kent Nooit meer slapen ook toespelingen op de erfgenamen van de alchemisten: de Vrijmetselaars. Een aparte plaats wordt hierbij ingenomen door de steen. Behalve de steen die Issendorf zoekt en de stenen die de geologen hebben gevonden, is er de Noorse gewoonte om een spoor met steentjes te markeren, de sterke Eidis Hansen die een zware steen sjouwde en een aantal namen (Livingstone, Wittgenstein, Flintstone). Het markeren van steentjes doet denken aan Klein Duimpje in het land van de reus, uit de sprookjes van de gebroeders Grimm.
De vis speelt eveneens een rol. Het tot twee maal toe niet eten van de ‘gravlaks’, een doodssymbool, verwijst misschien naar het niet sterven van Issendorf. De (bij-?)naam Hvalbiff betekent ‘walvisvlees’. De verrukkelijke smaak van de eigenhandig gevangen vis symboliseert de ongerepte natuur. Dat Issendorf honderden vissen vangt en niet weet wat hij met deze buit aanmoet, benadrukt de zinloosheid van zijn streven. Het is ook een verwijzing naar de wonderbaarlijke visvangst in de Bijbel, behorend tot het motief van de godsdienst, die Hermans hiermee ironiseert.
Mikkelsen verwijst expliciet naar religie met zijn observaties dat de stichters van grote godsdiensten vissers waren. Ook tegenover de godsdienst getuigt Nooit meer slapen van een sombere visie, niet alleen via Issendorf zelf, maar ook via Jordal en Qvigstad. Zuster Eva is gelovig en daarom dom. Maar Issendorf vergelijkt zich ondanks zijn negatieve opinie over godsdienst tijdens zijn euforische beklimming van de berg Vuorje expliciet met Jezus (p. 205)
Een belangrijk motief, ten slotte, is dat van de onbruikbare voorwerpen. Onopvallend
Wordt het geïntroduceerd tegelijk met de koffiemolen die vrijwel onbruikbaar is (p. 93).
Later gaat het om Issendorfs instrumenten (camera: p. 187, kompas: p. 190, horloge: p. 193)
Ook door andere structuurelementen ondersteunt Hermans zijn techniek. Een duidelijk voorbeeld is de manier waarop hij het element van de tijd hanteert. Een van de kenmerken van het neurotische gedrag van Issendorf is zijn bewustzijn van het verstrijken van de tijd: tientallen keren kijkt hij op zijn horloge, vooral tijdens de afmattende voettochten met de drie andere geologen en zijn slapeloze nachten daartussen. In de moeizame wandelingen door de boreale wildernis verloopt de tijd trager. Nadat Issendorf het lijk van Arne Jordal heeft ontdekt, treedt een sterke versnelling op: op pagina 222 blijkt hij opeens een week onderweg te zijn.
Een andere hiaat vinden we tussen Issendorfs vertrek uit Wilma’s hotelkamer (p. 246) en zijn vliegreis naar Nederland, die op de volgende pagina begint. De frequentie vermelding van tijdstippen maakt het de lezer overigens mogelijk Nooit meer slapen te dateren. Het verhaal speelt in de zomer van 1965. Issendorfs vader is namelijk kort na juli 1947 overleden, toen zijn zoon zeven jaar oud was. Tijdens zijn verblijf in Noorwegen is Issendorf vijfentwintig jaar. We kunnen eveneens bepalen dat de door Issendorf beschreven periode drie weken duurt. Het bezoek aan Nummedal vindt plaats op 15 juli en dank zij de omstandigheden dat Issendorf tijdstippen noemt, kunnen we vaststellen dat hij rond 5 augustus in de familiekring terugkeert.
De roman Nooit meer slapen heeft schijnbaar het aanzien van reportage, vandaar dat Issendorf zijn verslag in de ikvorm doet. Opmerkelijk is dat hij hiervoor vrijwel hiervoor altijd de tegenwoordige tijd gebruikt, regelmatig in combinatie met het woord ‘nu’.
Het reportagekarakter is van oppervlakkige aard, er zijn tal van momenten waarop het wordt doorbroken. Zo bevat nooit meer slapen veel interne verwijzingen (zowel naar voren als terug), herhalen en vergelijkbare operaties. Bij de personen geschiedt dit onder andere door middel van.identificaties, papparellen en contrasten. Sommige critici zien hier een vertelinstantie die over Issendorf heen verantwoordelijk is voor is voor de wijze waarop Nooit meer slapen is geconstrueerd: een arrangerend auteur die –onder andere via zijn personages – allerlei opinies uit. Paul de Wispelaere (1966) meent dat Hermans’ roman een dubbel karakter draagt: het gezichtspunt van de romanfiguur ‘en situation’ en het gezichtspunt van de traditionele epische verteller. Een dubbelzinnigheid signaleert hij ook in het feit van dat Issendorf vrijwel niets zegt te hebben genoteerd en mismoedig bedenkt dat niemand ooit weet van zijn doorstane ellende zal hebben, terwijl hij wel een heel boek schrijft.
Ook wanneer we zouden vasthouden aan het idee van een reportage preasens in een eerste persoon preasens, moeten we een aantal afwijkingen van dit patroon signaleren. De chronologie wordt enige malen onderbroken. Het meest uitgebreid op de pagina’s 110-111 waar Issendorf vertelt over de foto met zijn vader in het gedenkboek en het ritueel dat daarop volgt. Dit is een herinnering die niet in de verleden tijd wordt weergeven, maar in de stijl en de tijd van de rest van het boek. Kleinere herinneringen van de dezelfde orde hebben betrekking op Issendorfs zuster en moeder (toen hij van hen respectievelijk het kompas en het ultradunne heren horloge cadeau kreeg), aan Sibbelee die hem uitlegt dat luchtfoto’s voor zijn onderzoek een ‘must’ zou zijn. Beide herinneringen zijn voor een deel in de onvoltooid verleden tijd vervat. Opvallender is de plotselinge onvoltooid verleden tijd om pagina 126 waarmee Issendorf een val leidt. Er is een aantal argumenten voor het idee dat Nooit meer slapen een persoonlijk verslag achteraf is van iemand die enige tijd in Finnmarken verbleef. De omgeving wordt bijvoorbeeld niet in toeristische beschreven en de topografie van Finnmarken wordt niet overzichtelijk voorgesteld. De dialogen zijn daarentegen nauwkeurig weer gegeven van dialogen en zo is ook de ironie waarmee de verteller de gebeurtenissen in vrijwel het hele boek volgehouden. Ironie vergt afstand, evenals het nauwkeurig weergeven van dialogen. Bovendien is er nog een aantal inhoudelijke argumenten voor een verslag achteraf. De gedachtenlijn van Issendorf over godsdienst (p.125 -131) bijvoorbeeld, wordt op p. 169 overgenomen door een ander personage, Qvigstad.
Een wat meer gebruikelijke verteltechniek is de uitgebreide manier waarop Issendorf het uiterlijk van zijn antagonisten beschrijft. Dit is voor de lezer nodig om zich een beeld van hen te vormen, en Issendorfs point of view is nu eenmaal het enige wat we in dit ik-verhaal hebben.
Musarra (1983) stelt dan ook op basis van deze argumenten dat het reportagekarakter van Nooit meer slapen een fictie is en het boek in feite een herinneringsroman genoemd kan worden.
Opbouw
Misschien ligt het sterkste argument in de bouw van Nooit meer slapen. Die is cyclisch. De tocht Oslo-Finnmarken van het begin wordt in omgekeerde volgorde aan het slot herhaald (en het verhaal eindigt in Nederland, waar het via flashbacks eigenlijk is begonnen). Naast de locaties keren ook de handelingen terug. Issendorf verkleedt zich in het huis van Jordals kennissen (p. 74) en wederom op de terugweg (p. 234). Eveneens blijkt de cyclus uit de personages die de revue passeren, zoals Nummedal en de Amerikaanse vrouw die Alfred weerziet, het wederom niet consumeren van de beloofde gravlaks en zijn studiegenoot Brandel die in herinnering wordt geroepen.
Context
Nooit meer slapen vormt een variant op de thematiek die kenmerkend is voor Hermans’ werk: niet de orde maar de chaos heerst in de wereld en het individu kan daarop geen greep krijgen, het kan zelfs niet voorkomen dat zijn leven volkomen door de chaos en willekeur wordt beheerst. De roman neemt – ook chronologisch – een centrale plaats in binnen het oeuvre van Hermans. De filosoof Wittgenstein, over wie de geologen spreken, vormde in de jaren zestig voor Hermans het onderwerp van diverse – polemische – essays.
Het vergeefse zoeken is ook aanwezig in De donkere kamer van Damokles ( in deze roman is bovendien de rol van foto’s nog belangrijker) en in het toneelstuk De psychologische test (1962, waarin ook een onbruikbaar kompas in voor komt). De antropoloog in Conserve (1947) kan evenmin als Issendorf een bewijs voor zijn theorie vinden. Het initiatiekarakter en de discussie over diverse culturele disciplines vinden we eveneens in Au pair (1989), waar de jonge Paulina in het vreemde Parijs vol onschuld en wantrouwen probeert te achterhalen wat haar omgeving – een omgeving van gemankeerde kunstenaars en oplichters – precies van haar wil.
In het proza van voor Nooit meer slapen gebruikt Hermans regelmatig ‘bèta-figuren’. Erdsieck uit ‘Het fossiel’(in Een landingspoging op Newfoundland, 1957) is geoloog of archeoloog, Ronald uit ‘Elektrotherapie (in Moedwil en misverstand, 1948) is ingenieur. In de laatste bundel vinden we ook een chemicus: Varenhijt uit ‘Atonale’ en de verteller van ‘Glas’ (in Paranoia, 1953) is chirurg. Roef Dingelam, de hoofdfiguur van Onder professoren (1975) is chemicus. Typerend in latere boeken is de rol die de universiteit daarin speelt en de bijtende kritiek die Hermans in dit kader ventileert. Behalve in Onder professoren is dit het geval in Het evangelie van O. Dapper Dapper (1973), Uit talloos veel miljoenen (1981) en in diverse essaybundels. Het feit dat Nooit meer slapen hierin een soort scharnierfunctie vervulde, blijkt ook uit de tirade over het bedrog aan de universiteit die Hermans bij zijn herziening van 1979 aan deze roman heeft toegevoegd (p. 98).
Freddy de Vree ziet een verwantschap met Bouvard et Pécuchet van Gustave Flaubert, de roman over de gewezen kantoorklerken die de wetenschap van hun tijd kopiëren, een roman ‘waarin men klanken hoort die de basistonen van Hermans’ roman uitmaken’. Jan Fontijn (1970) noemt als voorbeeld voor Nooit meer slapen: Jules Vernes Voyage au centre de la terre (1863), op grond van het initiatiekarakter dat de roman voor de jonge Axel Lidenbrock bezit, in de tocht naar het middelpunt van de aarde.
Zweedse critici vergeleken Nooit meer slapen met het werk van hun landgenoot Per Olov Sundman, in het bijzonder met diens roman Ingenjör Andrées luftfärd, dat een jaar na Hermans’ roman verscheen. Het is een relaas van een door de slechte voorbereidingen van meet af aan tot mislukken gedoemde poging om met een luchtballon de Noordpool te bereiken. Sterkere verwantschap is er met Sundmans Expeditionen (1962), een verslag van een eveneens mislukte expeditie onder leiding van een geborneerde, Stanley-achtige ontdekkingsreiziger. Discommunicatie, debatten over wetenschapsdisciplines en het meten van afstanden met een pedometer spelen in deze roman een belangrijke rol.
Binnen het Nederlandstalige proza uit de tijd rond de verschijning is er een sterke thematische verwantschap in het zinloze zoeken van een jonge geleerde met Judicus Verstegens Legt uw hart daarop (1979). De angst voor een dodelijke val blijkt – van de jonge geleerde in Maarten ’t Harts Een vlucht regenwulpen (1979) kan een zwakke echo van Nooit meer slapen zijn. Duidelijk geïnspireerd op Hermans’ roman is Anton Haakmans Liberty (1982)
Stroming
Het boek is geschreven in 1966. Stroming: moderne Nederlandse literatuur met invloed van naturalisme, pessimisme en existentialisme.
Hermans is een ontmaskerend schrijver, die afstand neemt van voorgangers en tijdgenoten. Wel voelt hij zich enigszins verwant met Multatuli, Slauerhoff, Emants, Van Oudshoorn en Bordewijk. Zijn werk vertoont invloeden van o.a. Freud, De Sade, Kafka en Wittgenstein.
Over de schrijver
Willem Frederik Hermans wordt op 1 september 1921 geboren in Amsterdam. Hij groeit op in een Amsterdams onderwijzersgezin. Zijn oudere zus is hem, vooral door zijn vader, altijd tot voorbeeld gesteld, maar Hermans blijft in haar schaduw staan. Zijn zus zal slechts 21 jaar oud worden. Als de Duitsers in mei 1940 Nederland binnenvallen, plegen zij en haar neef Piet Blind zelfmoord. Deze gebeurtenis verandert zijn leven in meerdere opzichten. Hij is 18 als ze sterft en vanaf dat moment komt een einde aan zijn jeugd.
In 1933 gaat Hermans naar het Barlaeus Gymnasium te Amsterdam. Na het gymnasium gaat hij sociologie studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Later stapt hij aan dezelfde universiteit over op fysische geografie. In 1943 doet hij kandidaatsexamen.
Hermans grote voorbeeld is Multatuli.
Beoordeling
Ik vond Nooit meer slapen een mooi boek. Soms wel spannend, vooral als Alfred Arne is kwijtgeraakt, en hem later dood aantreft.
Ook wel zielig, omdat je aan het begin van het boek al weet dat de expeditie gaat mislukken. (waarom zou het boek ook anders zo geschreven zijn?)
Het boek was boeiend geschreven, hoewel soms een beetje langdraderig, waarschijnlijk omdat ik er niet alle motieven in herkende zoals ze in het uittreksel stonden. Er werd wel erg veel in gevloekt.
Volgens Hermans bestaat God niet, dat blijkt uit de “diepzinnige gesprekken” tussen Alfred en Arne.
Ik denk dat Hermans een verschrikkelijke pessimist is, als je zo’n boek schrijft…
Hermans’ stelregel “Mislukken ligt in de aard der dingen” zie je dwars door het boek heen: alles wat Alfred doet, mislukt.
Er was niet echt een passage die mij erg aansprak, maar ook geen saai of vervelend stuk.
Het twee-na-laatste hoofdstuk (dat Alfred met Wilma mee naar huis gaat) begrijp ik niet helemaal, de bedoeling er van.
Het thema van het boek heeft me niet aan het denken gezet; ik vond het allemaal veel te negatief voorgesteld. Zo slecht als Hermans het wil doen geloven, staat het er God zij dank niet me de wereld voor.
Het taalgebruik was niet zo moeilijk, het was meer de inhoud die soms ingewikkeld was.
Vergelijking met andere boeken: zie Context in het uittreksel.
Het beeld dat ik van Hermans gekregen heb, is dat hij bijna alleen maar boeken schrijft die slecht aflopen, over de zinloosheid van alles hier, en over zijn veronderstelling dat God niet bestaat, en als Hij bestaat, dat Hij machteloos is. “God kijkt vanuit de hemel en ziet de wereld als een luchtfoto. Nummedal, Heer der luchtfoto’s, maar hij was blind.”
Mijn eindoordeel over dit boek is niet positief, maar ook niet negatief. Hermans kan goed schrijven, dit boek is ook goed geschreven, boeiend, maar met de inhoud kan ik het niet eens zijn.
Ik weet niet of ik dit boek aan een ander zou aanraden. Je moet het in elk geval niet lezen als je depressief bent.
Ik heb een recensie gelezen van August Hans den Boef, gepubliceerd in De Volkskrant, 13-11-1979. Zijn oordeel is positief.
Het uittreksel dat ik gebruikt heb (verdieping) kwam uit “Literair Lexicon”.
Het gedeelte over Stroming komt uit “In vogelvlucht II”
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
S.
S.
Ik vind je verslag fantatisch. Bedankt!!!!!
(ik heb het niet letterlijk over getikt hoor!)
21 jaar geleden
AntwoordenJ.
J.
hoi,
Erg goede samenvatting. Heb jij trouwens een mondeling hierover gehad. Ik aanstaande donderdag wel. Wat voor lastige vragen kunnen ze stellen?
bij voorbaat dank,
mvg jeroen
20 jaar geleden
AntwoordenJ.
J.
hartelijk dank voor je reactie.
20 jaar geleden
Antwoorden