Gegevens van het boek
Auteur: Gerrit Komrij (geboren in 1944)
Titel: Niet te geloven (Een prieelgesprek)
Voor het eerst gepubliceerd in: 1997
Omslagontwerp: Nico Richter
Uitgever: Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, Amsterdam, 1997, 1e druk
Aantal pagina’s: 64
Genre: essay
Samenvatting van het boek
Drie mannen ontmoeten elkaar op een zonnige namiddag ergens in een prieel. Ze spreken met elkaar over God en religie. De drie mannen verschillen op geloofsgebied nogal van elkaar. Boksvoet - hij is degene die de overige twee voor dit gesprek uitgenodigd heeft - is niet gelovig. Vreemond daarentegen is zeer gelovig en de schrijver Grijphart zit qua geloof tussen Boksvoet en Vreemond in.
Vreemond opent het gesprek en stelt, dat de mens zonder God helemaal niets is. De mens ontleent zijn bestaansrecht aan God. God en zijn kerk zijn voor de mens het doel van het leven op aarde. Zij zijn het fundament van zekerheid. Zonder dit fundament is het leven zinloos. Grijphart nuanceert de stellingen van Vreemond. Hij heeft moeite met een instelling als de kerk. Voor hem is de bijbel ook niet het enige boek op aarde, maar juist een van de vele. Grijphart heeft weinig met de “zekerheid des geloofs”. Het gaat hem veel meer om het mysterie van het geloof. Zekerheid zoekt hij niet in de godsdienst. Boksvoet heeft helemaal niets met het geloof. Hij geeft aan, dat hij dacht, dat ieder verstandig mens er inmiddels wel van overtuigd zou zijn, dat het geloof onzin is en een achterhaald fenomeen. Toch lijkt het erop alsof er sprake is van een opleving. Diverse boeken over religieuze onderwerpen staan op de bestsellerlijsten. Boksvoet wil graag van de anderen weten hoe dat komt.
Grijphart oppert de mogelijkheid, dat er in de wereld iets aan het veranderen is. Wellicht zijn ze getuigen van een keerpunt in de geschiedenis. Boksvoet geeft aan, dat dat een lastige vraag is, omdat ze nu eenmaal niet in de toekomst kunnen kijken. Het lijkt erop alsof er zich een esoterische golf in intellectuele kringen aandient. Vreemond is blij met de gesignaleerde opleving. Volgens hem komt dat, omdat er in de moderne maatschappij een geestelijk vacuüm ontstaan is. Boksvoet vindt, dat de levendigheid van de belangstelling voor religie overdreven wordt. Het zijn vooral de gelovigen van de oude garde die op het minste of geringste springen en dat dat in positieve zin uitbuiten. Ze suggereren een “veel groter lawaai dan er is” als er zich een potentiële bekeerling aandient. Door “Zie je wel!” te roepen kun je natuurlijk alles wel naar jezelf toetrekken. Het zijn vooral deze mensen die roepen, dat er sprake is van een religieuze opleving. Boksvoet zelf twijfelt aan deze stelling.
Grijphart zegt, dat hij zelf de rituelen in de godsdienst het belangrijkste vindt. Die zijn eeuwenlang beproefd en hebben het overleefd. Er gaat z.i. een bepaalde kracht vanuit. De kerk als instituut zegt hem echter niets. Door de rituelen wordt het geloof echter wel een belevenis voor hem. Vreemond stelt, dat aan geloven meer vastzit. Geloven betekent ook inspanningen verrichten en jezelf opofferingen getroosten. Grijphart houdt het liever op de aankleding van God dan op God zelf. Als je uitgaat van de schepping van de aarde en de mens door God, dan levert dat heel veel raadselachtigheden en absurditeiten op. Dat maakt het geloof overigens ook wel weer prikkelend, vindt Grijphart. Boksvoet vat de meningen van Vreemond en Grijphart samen in de stelling, dat religie op de een of andere manier een antwoord biedt aan de behoefte aan een nieuw houvast door de tegenwoordige generatie bij wie sprake zou zijn van een opleving van religieuze gevoelens. Over de vraag hoe de religieuze beleving moet worden ingevuld, verschillen Vreemond en Grijphart echter van mening.
Boksvoet stelt de vraag aan de orde wat het geloof nu eigenlijk voorstelt. Waartoe dient het en is het nuttig? Boksvoet vraagt eerst Vreemond om zijn mening te geven over de vraag wat voor hem het wezen van de godsdienst is. Vreemond stelt God absoluut centraal, zowel in het ontstaan van het heelal als in het leven en de dood. Voor Grijphart ligt het wezen in de troost van de rituelen en de troost van de samenhang. Religie zorgt voor zingeving en zelfrechtvaardiging. De mens heeft een rol te vervullen in de wereld. Het geloof is eerder kinderlijk dan dogmatisch. Grijphart probeert ook vast te houden aan dat gevoel. Hij kan zich God niet als een leegte voorstellen. Boksvoet stelt dan, dat een gelovige dus kennelijk de achterlijkheid weer binnenhaalt.
Op de vraag van Boksvoet of de kunst een taak heeft naast de religie antwoordt Vreemond ontkennend en Grijphart bevestigend. Volgens Vreemond kun je kunst niet vergelijken met het scheppingswerk van God. Dat is pure blasfemie. Grijphart denkt daar anders over. Hij is immers ook schrijver van beroep. Volgens Boksvoet staan kunst en religie met elkaar op gespannen voet. Via een zijsprong komt Boksvoet op de moraal uit. Volgens Boksvoet zijn er geen absolute morele waarden. Dat zie je bijvoorbeeld in tijden van oorlog. Bepaald gedrag kan dan opeens als goed bestempeld worden, terwijl het anders de kwalificatie kwaad zou krijgen. Morele waarden zijn ook niet ingebakken. Als je om je heen kijkt in de wereld, aldus Boksvoet, zie je zo veel ellende en kwaad, dat God dan haast wel een “sadist en verkrachter” moet zijn om dat allemaal toe te laten. De mens is in staat tot zowel goed als kwaad. Het geloof biedt dan ook geen garantie tegen “goeiigheid”, aldus Boksvoet. Andersom trouwens ook niet: ongeloof leidt evenmin automatisch tot duivels gedrag.
Grijphart stelt, dat liefde wel wat op geloof lijkt. Een verliefde is ook verliefd op de schijn. Liefde heeft net als geloof ook geen materieel nut. Toch houdt de liefde ons allemaal bezig. Grijphart vindt het prettig om op deze manier met het geloof bezig te zijn. Boksvoet ergert zich aan de arrogantie van gelovigen wanneer ze enerzijds zeggen, dat Gods wegen onkenbaar zijn, terwijl ze anderzijds hele dogmatieken rondom God gecreëerd hebben. Ze weten tegelijk dus heel weinig van God en heel veel. Dat deugt niet volgens Boksvoet. Grijphart geeft aan, dat religie heel troostvol kan zijn. Dat is iets, waarin het geloof uitblinkt. De mens kan ook niet zonder troost. Grijpharts zingeving en rituelen komen daar eigenlijk ook allemaal op neer.
Boksvoet concludeert, dat het geloof nergens goed meer voor is. Vreemond geeft dan aan, dat bij de dood wel degelijk het geval is. Daarmee komen de gesprekspartners op het laatste onderwerp van het prieelgesprek. Voor de gelovigen is de dood leven na de dood in de tegenwoordigheid van God. Volgens Vreemond betekent dat het eeuwige leven. Dat stuit Boksvoet tegen de borst. Hij moet er niet aan denken om eeuwig te moeten leven. Geen weldenkend mens wil dat toch? Grijphart stelt, dat de dood iets verschrikkelijks is. Eerst ben je er immers en dan is het leven opeens weer weg. Dat is toch wel vreemd. Boksvoet is dat met Grijphart eens. Grijphart vindt het korte leven van de mens niet eerlijk, niet redelijk en ook niet zinvol. Een mens leert ongeveer twintig jaar om helemaal zelfstandig te worden en dan heb je daarna hoogstens nog twee of drie keer die hoeveelheid jaren. Het is dan ook niet zo raar, dat de meeste mensen een afkeer van de dood hebben.
Boksvoet merkt op, dat zowel gelovigen als ongelovigen angst voor de dood hebben. Vooral bij gelovigen vindt hij dat vreemd, omdat juist de dood de gelovige toch bij God brengt, het doel van zijn bestaan? En de ongelovige zou al helemaal niet bang hoeven zijn voor het eeuwige niets, omdat dat ook al bestond vóór zijn geboorte en daar was hij toch ook niet bang voor? De dood wil dus voor niemand wennen. Iedereen is er op de een of andere manier bang voor en zelfs een figuur als God kan deze angst kennelijk niet wegnemen.
Het geloof en het ongeloof vormen een complex geheel, stelt Boksvoet. Het christendom - zelf van oorsprong een woestijngodsdienst - heeft in de loop van de eeuwen heel veel water in de wijn gedaan. Daardoor zakt het nu van slapte zowat door de benen. Er is in de geschiedenis ook heel wat bloed gevloeid door het christendom. Het christendom heeft hier geen tegenwicht aan kunnen bieden. Daarom zou het eigenlijk vanzelfsprekend moeten zijn, aldus Boksvoet, dat iemand niet gelovig is. Omdat het donker wordt in het prieel, wordt het gesprek door Boksvoet hiermee afgesloten.
Beoordeling van het boek
Dit boekje was het Boekenweekgeschenk in 1997. Het thema van die week was “Mijn God”. Het thema werd gekozen vanwege een vermeende in de samenleving geconstateerde opleving van religieuze gevoelens. Komrij werd vervolgens aangezocht om in dit kader een essay te schrijven en dat heeft hij wat mij betreft op meesterlijke wijze gedaan. Hij benadert het onderwerp - of eigenlijk beter gezegd: de onderwerpen - vanuit het gezichtspunt van iemand die religie haat, liefheeft en accepteert. Door deze driedeling - respectievelijk vertegenwoordigd in de gesprekspartners Boksvoet, Vreemond en Grijphart - worden de gespreksonderwerpen van meerdere kanten belicht, zodat je als lezer ook een persoonlijke keuze kunt maken. Je kunt jezelf op deze manier ook een beetje testen door te bepalen waar je zelf eigenlijk staat met betrekking tot de genoemde onderwerpen.
Komrij is zelf duidelijk op de hand van Boksvoet. Boksvoet is namelijk het meest aan het woord en tegelijkertijd ook kritisch over alle gesprekspunten. Vreemond komt in het gesprek nauwelijks uit de verf, vind ik, en heeft ook eigenlijk niet veel te melden. Hij gaat ook erg veel uit van aannames. Wellicht heeft Komrij hem tegelijkertijd ook bedoeld als een soort stereotypering van een gelovige: simpel en weinig kritisch. Grijphart zit tussen beide gesprekspartners in en is hier en daar duidelijk wel ontvankelijk voor de argumentaties van Boksvoet. Ik zou hem haast willen typeren als een buitenkerkelijke gelovige.
Ik vind dit boekje buitengewoon plezierig leesbare prieelfilosofie. De tekst is kort en krachtig. Alle aspecten en dilemma’s van het geloven en niet geloven komen aan de orde. De conclusie moet echter wel zijn, dat je als lezer na het lezen van dit boekje er wel als ongelovige uitkomt. Het geloof wordt hier van alle kanten aangevallen en wat dat betreft neemt Komrij dus wel overduidelijk stelling: hij kiest voor het ongelovig zijn. Wat mij betreft doet hij dat overigens wel op duidelijke en goede gronden.
De titel van het boekje is dubbelzinnig. Deze kun je lezen in de zin van “niet te geloven wat er allemaal in dit boekje staat!”, maar ook als een conclusie: het geloof is onzin en dus kun je maar beter niet(s) geloven. Op bladzijde 63 vat Komrij dit samen in de volgende zin (uitgesproken door Boksvoet): “Niet te geloven dat niet te geloven zo moeilijk is voor sommigen”. Ik vind dit wel aardig verzonnen van Komrij. Een gelovige zal waarschijnlijk voor de eerste interpretatie kiezen en een ongelovige voor de tweede. Kortom, voor elk wat wils!
Niet te geloven door Gerrit Komrij
5
ADVERTENTIE
Zeker slagen in 50 dagen! 🎓
Examenleerlingen opgelet: over 50 dagen is het zo ver! Wil jij ook slim leren, zeker slagen? Ontdek alle tips, tests, trucs en tools van Examenbundel en sleep dat diploma binnen. Wil je zeker weten dat je niks mist? Meld je dan snel aan en ontvang alle tips in je mail!
Ik wil slagen!
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden