Samenvatting
De ikfiguur is 18 jaar (hij krijgt het gehele verhaal geen naam) en bezeten van een jonge vrouw, de 20-jarige Kaat die een aantal geweldige seksuele competenties bezit. Maar het is augustus en snikheet en ze kan daar heel slecht tegen. Ze doet niets, is apathisch en wil vooral niet meer dat hij haar aanraakt.
De ikfiguur heeft een huisbaas Stadig (40 jaar) met wie hij ook klusjes opknapt, voornamelijk op het terrein van het vloeren leggen. Maar hij doet dat wanneer hij er zin in heeft. Kaat is erg mooi, heeft een prettig lichaam, maar ze haat het contact met Stadig. Ze zegt dat ze weggaat, wanneer die binnenkomt. Dat gebeurt en Kaat gaat die avond thuis slapen. De verteller heeft het er ook moeilijk mee dat allerlei dakdekkers op het huis aan de overkant naar de blote Kaat staan te kijken.
De volgende dag is Kaat niet terug en de verteller gaat gewoon werken bij Stadig. Het buurjongetje zegt hem dat Kaat bij Stadig gezien is. Op de een of andere manier gelooft de verteller het jongetje en hij wordt jaloers. Ook is er steeds sprake van een buurvrouw die almaar scheldt op haar aan kanker lijdende hond.
De hitte is verdwenen: er is eindelijk regen gekomen. Kaat is weer teruggekomen en ze neuken weer. Ze gaan samen naar het park. Ze praten over kinderen-krijgen, later, maar Kaat vindt zich toch nog erg jong. Op die avond trapt ze in een stuk glas en loopt daardoor een flinke snee op, waar ze nogal nonchalant over doet. De verteller ziet weer het buurjongetje dat hem opnieuw dingen vertelt. Het is voor de lezer echter de vraag of hij het jongetje daadwerkelijk ziet en of het niet in zijn verbeelding bestaat en mogelijkerwijs zijn broertje erin ziet..
Op de morgen nadat Kaat teruggekeerd is, doet de snee in haar voet pijn. Ze vraagt hem pleisters te halen, maar de onzeker wordende verteller denkt dat ze een overspelrelatie heeft met Stadig. Die vraagt namelijk hoe het met haar voet is en dat kan hij eigenlijk niet weten. Als hij thuiskomt, is Kaat er niet. Wanneer ze kort erna terugkeert, krijgen ze ruzie over Krijn die ze maar een “nepbroertje “vindt. Dan slaat de verteller haar en hij voelt dat het zijn ongeluksdag is. Wanneer dan ook nog de hond van de buurvrouw wordt doodgereden, waar hij min of meer schuldig aan is, ziet het helemaal niet meer zitten en hij gaat weer zwerven. Hij krijgt weer een waarschuwing van het jongetje op de trap en hij ziet later dat Stadig en Kaat elkaar omhelzen. Hij gaat de stad in en komt in een louche hotelletje waar hij zonder te betalen overnacht. In de kamer naast hem hoort hij twee jongetjes (broertjes?) met elkaar spelen. Daar overdenkt hij de situatie en onthult aan de lezer dat Krijn dood is.
De verteller wordt wakker in het hotel en hij sluipt stiekem weg. Hij gaat naar zee om na te denken en hij keert naar zijn huis terug. Maar dan staat ineens Kaat weer voor de deur. Ze gaan zwemmen in een openluchtbad. Ze vertelt hem dat ze inmiddels alles weet van Krijn. Ze heeft het van Stadig en die heeft het weer van zijn oom en tante. Ze zegt dat ze hem nu begrijpt. Ze woont nog gewoon bij haar ouders: ze is nog maar 20 en ze was ook even bang dat ze al zwanger was. Daardoor had ze in het begin zo raar gereageerd Gelukkig is nu haar ongesteldheid gekomen en wil ze voorlopig met de verteller blijven omgaan. Ze gaan naar zijn kamer, maar de verteller laat haar alleen naar binnen gaan. Hij is bang dat hij het opnieuw zal verpesten. Het is dus niet echt een “eind goed-al goed”-situatie.
(Een deel komt hier vandaan: http://www.scholieren.com/boekverslag/66624)
Tijd en Structuur
Het verhaal speelt zich af in de zomer, in augustus. In het begin van het verhaal is het nog erg warm. Welk jaar weet je niet, alleen de jaargetijde.
Het boek bestaat uit 10 hoofdstukken. De ene keer gaat het om het nu, dan om het verleden. Het heden gaat het dus over Kaat en de hoofdpersoon, het andere deel gaat om het verleden, dus over wat hij vroeger had beleefd, samen met zijn ouders, Krijn en zijn schoolvrienden. Dus het is niet chronologisch, want het gaat de ene keer van het heden naar het verleden en dan weer terug. Er waren dus veel flashbacks. En het is een opening in de handeling en een open einde, want de schrijver begint zomaar op een plek waarin de hoofdpersoon zich bevindt, je weet nog helemaal niks. En het is een open einde, want je krijgt alleen te horen wat de hoofdpersoon doet met Kaat, maar je weet niks wat er nog verder zal gebeuren met Stadig en zijn ouders.
Personages
Hoofdpersoon: Hij had een broertje (Krijn) en heeft zijn ouders. Hij woont in de stad, terwijl hij vooreen in het dorp woonde. Hij woont daar nu met Kaat, zijn vriendin. Je weet de naam van de hoofdpersoon niet. Het wordt niet verteld in het verhaal. De hoofdpersoon lijkt rustig en een vriendelijke jongen, maar sinds hij wat heeft met Kaat lijkt hij veranderd te zijn. Soms doet hij arrogante dingen, bijv. tegen de buurvrouw. Maar misschien is het niet door Kaat, maar door de dood van Krijn. Hij werd ook wel een beetje gek, want Krijn was eigenlijk dood, maar hij vertelde het tegen niemand. En misschien kwam het niet door Krijn, maar door dat hij nu in de stad leeft.
Kaat: Kaat is de vriendin van de hoofdpersoon. Volgens hem is ze een erg mooi meid. Ze leerden elkaar kennen in de tram. Kaat veranderde eigenlijk ook wel, net als de hoofdpersoon. Ze had er genoeg van, dat hij de hele tijd over Krijn zat te praten. Ze wist toen nog niet dat hij dood was. Ze geloofde niet dat Krijn bestond, waardoor ze ruzie kregen. Kaat liep toen weg en kwam er achter, dat Krijn al dood was. Uiteindelijk kwam je erachter dat Kaat ook wel een goeie meid is, ze is soms ook wel asociaal bezig, net als haar vriend, maar alsnog heeft ze een hart.
Het boekverslag gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden