Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Lanceloet en het hert met de witte voet door Onbekend

Beoordeling 4.8
Foto van een scholier
Boekcover Lanceloet en het hert met de witte voet
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • Klas onbekend | 5186 woorden
  • 4 mei 2001
  • 60 keer beoordeeld
Cijfer 4.8
60 keer beoordeeld

Boekcover Lanceloet en het hert met de witte voet
Shadow
Lanceloet en het hert met de witte voet door  Onbekend
Shadow

Oefenen voor je mondelingen?

Komen je mondelingen er aan en wil je oefenen? Probeer onze Boekenquiz. We stellen je open vragen over de gelezen boeken.

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
LANCELOET EN HET HERT MET DE WITTE VOET
Het verhaal vertelt werkelijk: toen de hofdag, waar ik net over vertelde, ontbonden was en de edelen vertrokken waren, kwam er een jonkvrouw aanrijden. Een wit hondje liep achter haar aan. Zodra ze in het kasteeld aangekomen was en koning Arthur zag, zei ze op de manier die in haar land gebruikelijk was: "Moge de almachtige hemelse God het u lonen. Heer koning, luister goed naar wat ik zeg. Zoals u wel zult weten bevindt zich in een mooi groen dal in deze streek een bos. Dit bos ligt geheel ingesloten in een dal tussen twee bergen. Er omheen staan hoge muren. Ik denk dat degene die er met geweld in zou willen doordringen het erg moeilijk zou krijgen. Behalve op een plaats in het bos waar een heel klein poortje is. Als het waar is wat ik heb gehoord, kan men alleen op die plaats, en nergens anders, in het bos komen. En daar beneden bij een rivier staan prachtige bomen waarbij het goed toeven is. Een hert met een witte voet is heer en meester over de rivier en over het bos in het dal. In de bergen bevinden zich ook reusachtige leeuwen die gezamenlijk het hert bewaken. Het is gevaarlijk daar te overnachten: ze liggen dag en nacht op de loer. Ik zou niet graag als vijand tegenover hen staan, want ze zijn erg bloeddorstig; daar ben ik vast van overtuigd. Heer koning, u hebt nog niet vernomen waarom ik hier gekomen ben. Zij die mij hier naar toe heeft gestuurd, is koningin in haar land en gebiedster van veel ridders. Ik durf gerust mijn erewoord op te geven dat zij drie dienstwillige koningen onvoorwaardelijk in haar macht heeft. Ze is in heel haar wezen mooier dan de zonneschijn. Niemand zal ook maar iets slechts aan haar kunnen ontdekken. Ze is een buitengewoon mooie jonge vrouw haar kroon gezworen dat ze alleen met de man zou trouwen die haar de witte voet van het hert kan brengen. En die is niet gemakkelijk te bemachtigen. Zelfs wie de leeuwen verslaat, moet de jacht nog lang voortzetten voor hij ook het hert te pakken krijgt. Het zal het hem erg lastig maken. Als iemand er nu heen zou willen gaan: kijk dit hondje hier kan hem op de juiste weg leiden naar het bos waar het hert zich gewoonlijk ophoudt." Keye zei: "Zo helpe mij de Heilige Geest, jonkvrouw, geef mij dat hondje. Ik wil beslist de eerste zijn de zijn geluk in dat bos zal gaan beproeven."De jonkvrouw was er verheugd en ze liet dat hondje dus bij Keye in het kasteel achter. Blij nam ze afscheid. Keye was de vorige dag heel vroeg naar het kasteel gekomen - nog voordat de jonkvrouw daar ook aankwam-, want u het uit het vorige verhaal wel begrepen dat hij aan het hof uit de gunst was. Nu was het hem echt vergeven, want de koningin, zijn gebiedster, had vrede en vriendschap jegens de koning en Walewein voor hem bewerkstelligd. Zo is hij weer ten tonele verschenen. Hij heeft het hondje bij zich genomen en de volgende dag heeft hij de mis bijgewoond. Daarna trok hij zijn wapenuitrusting aan en reed hij weg. Het hondje liep snel voor hem uit en Keye reed snel achter hem aan. Het was mooi, helder weer; in de bomen op de grond zongen veel vogels. Kort voor het middaguur zag Keye een brede en peilloos diepe rivier waar hij beslist over moest: er was geen andere mogelijkheid. De hond zocht niet naar een doorwaadbare plaats, maar zwom vliegensvlug naar de overkant. Keye wendde de teugels en reed terug naar huis. Het hondje zwom onbevreesd weer over het brede water terug. Er begon een wedloop tussen hen tweeën. Toen hij zag dat het hondje terugkeerde, maakte Keye zich zorgen hoe hij zijn mislukking zou kunnen verontschuldigen. Hij bedacht dat hij het hondje met zijn zwaard moest doodslaan en zeggen dat het aan hem ontsnapt was. Hoewel Keye flink kwaad, kon hij hem toch niet inhalen: als hij zijn paard de sporen gaf, bleef het hondje toch steeds voor. Dit hield hij de hele dag vol tot hij de burcht zag staan waar Arthur verbleef. Toen liet hij achter zijn schild zijn hoofd zielig hangen. Heer Walewein kwam hevig spottend aanlopen. Keye zei: "Zo waarlijk helpe mij God, ik was nog niet ver toen
ik jammer genoeg erg ziek werd. Noodgedwongen moest ik terugkeren. Ik durfde niet verder te rijden, ik wist niet wat me overkwam. Nu laat ik het verhaal over Keye rusten en ga ik u over Lancelot vertellen. . Het verhaal verteld ons verder dat Lancelot kort tevoren in het kasteel was aangekomen. Toen hij het verhaal hoorde, zei hij kalm: "Op mijn erewoord, ik zal dit hondje beslist volgen." Hij riep meteen zijn schildknaap, liet zijn wapenuitrusting brengen en verliet Arthurs kasteel gehaast, als iemand die eer en roem wil gaan behalen. Hij was erg opgewekt. Het koren stond in die tijd in bloei op het veld. Hij reed zingend in rustige draf, niet te snel en niet te langzaam. Hij wist volstrekt niet waar hij heen moest rijden, maar waarheen het hondje ook liep, hij volgde het direct. Dat moet ik beslist zeggen. Hij hield zich niet aan wegen of paden, hij reed snel achter het hondje aan. Hij rustte geen moment uit tot hij bij de rivier kwam en het dal zag.Toen hij zag dat het hondje meteen in het water sprong volde Lancelot zijn voorbeeld en gaf hij het paar de vrije teugel. Onverschrokken stortte hij zich in het brede water en reed hij naar de overkant. Toen steeg Lancelot af in het groene gras en hij wachtte tot hij en zijn paard droog waren. Daarna verstelde hij zijn zadel, steeg te paard en reed onbevreesd naar het bos. De weg was langer dan ik kan vertellen, neem dat maar van me aan. Zo reed hij verder en hij ontdekte al rijdende het bos. Voor hij bij het poortje kon komen, bemerkten de leeuwen hem: ze vielen hem fel aan. Onverschrokken stelde hij zich dadelijk met zijn zwaard tegen de leeuwen te weer, want hij wilde ze graag verslaan. Er waren zeven leeuwen. Luister; als u wilt horen hoe dat kwam, kan k het u vertellen. Er was eerder een ridder geweest die er drie het doodgeslagen. Hij weerde zich uit alle macht, maar tenslotte verloor hij toch zijn leven. Ik vertel dit niet als een absolute waarheid, maar zoals ik het heb gehoord, durf ik het u wel te vertellen. Lancelot, de kloeke ridder, deelde menige slag uit aan de leeuwen die hem fel en strijdlustig aanvielen en hem niet uit de weg gingen. Met krachtige en vurige slagen reed hij op hen in. Hij, op zin beurt, liep drie grote wonden op. Toen werd het gevecht menens voor hem. Hij stelde zich krachtig te weer: hij zag heel goed in dat dat nodig was om zijn eer niet te verliezen. Hij was iemand die niet kon omkeren of vlucten als dat noodzakelijk was. Hij sloeg er direct drie dood. De andere vielen hem woest aan en maakten het hem erg moeilijk. Ze boden hem veel tegenstand voordat hij ze allemaal verslagen had. Toen ze dood in het zand lagen, begon hij zijn wonden te beweeklagen. Maar toch was hij God er bijzonder dankbaar voor dat hij in het leven was gebleven tegen de kwaadaardige leeuwen die hij zo landruig had bestreden. Als hij niet zo sterk geweest was, zou hij het niet overleefd hebben. Hij ging naar zijn paard en zette zijn voet in de stijgbeugel. Ook al was hij gewond en uitgeput, hij steeg snel op en reed in het bos in. Hij voelde zich erg ellendig. Hij hoorde vogelgeluiden: de geur van heerlijke kruiden, waarvan er vele in het bos waren, gaf hem zelfvertrouwen. Hij reed wat heen en weer. Hij hoorde veel vogelgezang, het deed hem goed en verzachtte zijn leed. Hij speurde overal rond, en onder een kruidnagelboom ag hij toen het hert liggen. Luister nu wat Lancelot toen deed. Hij gaf zin paard de sporen. Het hert zag het en rende weg. Lancelot achtervolgde hem, ook al voelde hij zich moe en ziek. Het hondje liep nog sneller. Voor Lancelot het in de gaten had, had hij het hert te pakken. Toen het hondje het hert gedood had, reed hij er in volle draf naar toe en steeg af. Hij was begerig naar de witte voet en sneed hem af met zijn zwaard. Toen viel hij op de grond neer: hij kon niet meer blijven staan. Op hetzelfde ogenblik zag hij een ridder op een prachtig paard aankomen. Lancelot vroeg hem bij hem te komen en de witte voet mee te nemen. De ridder moest beloven dat hij de witte voet naar de jonkvrouw zou brengen en haar bovendien zou zegge dat hij zeer zwaar gewond in het bos lag. Hij zou komen zodra hij kon en zij moest beslist niemand tot man nemen voor hij bij haar zou zijn. "Zeg haar dat het haar altijd goed moge gaan. Ik heb me zo ingespannen terwille van de eer en deugd die ik van haar heb horen vertellen." Hierop stak hij zijn hand uit en gaf hij de ridder de voet. Het zou beter voor hem geweest zijn als hij hem niet gegeven had. Maar wat gebeuren moet, gebeurt nu eenmaal ook onherroepelijk. Nadat hij de voet had aangenomen, greep hij zijn zwaard en sloeg hij Lancelot zo dat hij het nauwelijks overleefde. Hij pleegde een schandelijke, eerloze daad. Was er maar iets aan tedoen geweest! Hij vond hem gewond en verwondde hem nog erger. Hij vergold goed met kwaad, zoals zo vaak in heden en verleden. Moge de onsterfelijke God alle slechte mensen weerhouden opdat zij zich zullen bedenken en zich van alle slechtheid afwenden om zich op de juiste wijze te gedragen. Nadat hij Lancelot zo verwond had dat hij dacht dat deze daardoor zou sterven, ging de aartsgemene ridder naar de verblijfplaats van de koningin. Hij was bijzonder opgetogen dat het hem zo vergaan was. Hij verwachtte nu wel een vorst te zullen worden. Maar hij zal al spoedig ondervinden of zijn streek hem iets zal opleveren. Wat zou het baten als ik lang van stof zou zijn? Toen de ridder bij het kasteel aankwam, nam een schildknecht zijn paard en bracht het naar een plaats waar het goed verzorgd werd. Het deed hem goed dit te zien. Zelf ging hij naar de ridderzaal waar hij hartelijk verwelkomd werd door de vele aanwezige ridders en jonkvrouwen. De jonkvrouw zelf kwam naar voren. Zij wilde hem goed ontvangen omdat hij haar onbekend was. Ze ging met de ridder in de tuin in het gras zitten. Luister wat hij toen presteerde. "Jonkvrouw", zei hij, "ten overstaan van allen die tot uw rijk behoren hebt u beloofd dat hu alleen zou trouwen met de man die u de witte voet van het hert kan brengen. Wel, hier is hij. Doe nu wat u juist vindt. Ik veroverde hem wis en waarachtig met mijn zwaard op de leeuwen die mij heftig en strijdlustig aanvielen. Ik heb u op rechtmatige wijze verworven. Moge aan alleen die het mij misgunnen rampspoed overkomen, zo veel moeite heb ik voor die voet moeten doen" Toen de jonkvrouw dit hoorde, stond ze op en nam afscheid. Ze zei dat ze zich verover wilde beraden. Meteen daarop ging ze naar haar kamer. "Rampzalige vrouw, wat is mij overkomen? God is me niet gunstig gezind. Wat wil men mij duidelijk maken? Wat heb ik, arme vrouw, jegens God misdaan? Ze huilde erbarmelijk en beklaagde zich over haar noodlot. "Heer, is dit nu de verhoring van het gebed dat ik altijd zei: dat God mij een man zou zenden met wie ik mijn leven aangenaam zou doorbrengen? Volgens mij is er op deze wereld niemand zo afstotend als hij. Och, arme, wat is mij overkomen? Hij ziet er niet uit als iemand die grootse daden verricht: hij is lelijk en slecht. Echt, het maakt me ongelukkig." De jonkvrouwen merkten het meteen. Ze gingen naar haar toen ze haar zagen staan huilen. Ze vroegen haar allemaal wat ze had, wat mer met haar aan de hand was. Ze zei:"Ik zal het jullie vertellen. Zagen jullie die ongure ridder die ik zo gastvrij heb ontvangen? Dit is er gebeurd: hij heeft de witte voet hier gebracht. Ik smeek jullie, geef me toch goede raad. Jullie zien wel hoe ik er aan toe ben."Een jonkvrouw die naast haar stond, zei: "Jonkvrouw, bedenk toch dat onze raad niet kan helpen. Het zou verstandig zijn er voor te zorgen dat uw leenmannen ontboden worden en dat zij u raad geven. Dat lijkt mij het allerbeste wat er gedaan kan worden." De jonkvrouw zei direct: "Ik zal meteen al mijn ridders ontbieden zodat allen die tot mijn rijk behoren snel komen. Ze zijn dringend nodig." Voor zonsondergang en de volgende morgen heel vroeg kwamen er vele dappere ridders en jongemannen. Ik hoorde vertellen dat er niet minder dan zesduizend leenmannen kwamen. Voor zonsopgang kwamen er ook drie regerende vorsten en met hen kwamen zoveel mannen dat ik ze niet opsommen kan. Ze stegen van hun paarden gingen naar de ridderzaal. De jonkvrouw ontving hen vriendelijk. Ze liet de vorsten en hen die zij uitkozen in de ommuurde tuin samenkomen. Ook liet zij diegenen waarvan zij dacht dat ze haar naar beste kunnen raad zouden geven, die haar welgezind waren en die zij vertrouwde er heen gaan, en verder niemand. Ze ging met hen de tuin in. De koningen vroegen haar wat ze wilde. Ze zei dat ze het hen vertellen zou. "Er is een ridder bij me gekomen - ik weet niet wie hij is - die de witte voet heeft gebracht. Menige dappere ridder heeft daar zijn leven voor gegeven. Hij heeft me meegedeeld dat hij hem in een gevecht veroverd heeft. Als het waar is wat hij me vertelt, zal ik nooit meer vreugde of aanzien kennen: hij is lelijk en slecht. In deze zaak wil ik advies hebben. En al was hij een aanvaardbare echtgenoot, dan zou het beslist ongepast zijn adt hij uw aller vorst zou worden." Toen antwoordde een koning: "Jonkvrouw, we hebben uw verhaal gehoord. Men moet de ridder hier bij ons laten komen, en als we zijn verklaring gehoord hebben, zullen we goede raad geven."Men riep de ridder en hij kwam. Toen de jonkvrouw hem zag, begon ze luid te huilen. Ze zei: "Welkom, ridder." Hij beantwoordde haar groet hartelijk. Ach, wat was de koningin bedroefd: het deed haar hart pijn dat zij hem daar ooit onder ogen kreeg. Een koning die zijn vrouwe welgezind was, stond op en begon de ridder meteen te vragen waarom en hoe hij naar het hof was gekomen. Toen de ridder het aangehoord had, zei hij: "Heer, in ons land weten veel ridders - en er verspreidt zich ook het gerucht - dat deze jonkvrouw alleen kan trouwen met degene die haar de witte voet van het hert zou brengen. Mijn vader is een aanzienlijk ridder. Hij droeg mij op in het bos op het hert te gaan jagen. Dat heb ik nu volbracht. Ik heb het hert gedood en zijn voet hier gebracht; veel ridders hebben hun pogingen met de dood moeten bekopen. Ik wil hebben wat mij daarvoor rechtens toekomt, want ik heb er erg veel moeite voor moeten doen."Toen de koning dit vernam, dacht hij bij zichzelf dat het wel waar zou kunnen zijn. Hij zei: "Jonkvrouw, luister. Onze raad, bekrachtigd door onze macht, is dat men het huwelijk veertien dagen dient uit te stellen. Ik weet geen betere oplossing; in deze periode kan nog veel gebeuren."Het beviel de ridder slecht dat men zo'n lang uitstel bepaalde. Hij besefte terdege dat het ongunstig voor hem was en hij voelde zich hierdoor des te ongunstiger. Het uitstel werd op deze wijze geregeld; dit tot grote vreugde van de jonkvrouw. Ze ontbond de hofdag niet. Alles waartoe zij bevel gaf, werd zonder mankeren gedaan. Hier onderbreek ik dit verhaal - en ik laat deze ridders daar zo blijven - om over Walewein te schrijven. De geschiedenis vertelt ons dat Walewein omstreeks die tijd erg bang was dat Lancelot in grote moeilijkheden was omdat hij niets van hem hoorde en er geen enkel bericht kwam. Hij bevond zich in Kardole met de vrouw van Arthur, de koningin; de koning was er niet. Op een gegeven ogenblik ziet hij een schildknaap. Hij riep hem meteen bij zich, hij droeg hem op zijn paard te gaan halen. Het was vroeg op een ochtend. Men bracht hem zijn paard. Hij steeg zelfverzekerd op, maar hij wist niet waarheen hij moest rijden. Maar hij reed zoals God hem stuurde totdat hij zag dat hij bij het bos kwam. Daar zag hij op de grond de voeten en handen liggen van de ridders die omgekomen waren. Hij dacht dat het de resten van Lancelot waren. Hij liet zich van verdriet hierover in het gras vallen. Hij toonde meer verdriet dan ooit iemand voor of na hem, omdat hij dacht dat de koene ridder Lancelot verloren te hebben. Later zou hij nog duidelijk van zijn vriendschap blijk geven. Daarna steeg hij weer te paard en reed naar het bos om te kijken hoe het daar gesteld was. Toen zag hij zijn goede vriend in het gras liggen. Oh God, wat was hij toen blij! Hij steeg af en zei hevig huilend: "Ridder Lancelot, vriend, vertel me wie heeft je dit aangedaan?" Toen Lancelot dit hoorde zei hij: "Zeg me toch wie u bent."Walewein antwoordde hem daarop: "Ridder Walewein is mijn naam, je leed toet mij veel verdriet." Luister wat Lancelot antwoordde toen hij dat hoorde: "Walewein, dierbare vriend, ik had de witte voet met geweld veroverd op de strijdlustige leeuwen, die mij flink verwond hebben zoals je wel kunt zien. Toen kwam er een eerloze ridder, zoals ik maar al te goed gewaar werd. Ik verzocht hem hier te komen. Hij deed het, hij jk kwam naar me toe. Ik zei: "Edele ridder, ik vraag u zo goed te zijn deze witte voet te brengen naar de plaats waar de jonkvrouw nu verblijft: "Toen hij de voet had, verwondde hij me met slagen en steken van zijn zwaard." Toen Walewein dit hoorde, tilde hij Lancelot voorzichtig op en zette hem voor zich in het zadel. Ze reden samen het bos uit. Walewein had horen vertellen dat voorbij een hoge berg een stad was waar een kundige arts woonde. Hij bracht Lancelot er heen en vroeg de arts of hij het op zich wilde nemen hem snel te genezen. Als hij het deed, zou hij hem rijkelijk belonen. Bovendien leerde Walewein de arts een middel dat daarbij bijzonder goed hielp. Daarna nam hij afscheid van Lancelot en reed hij in grote haast naar de plaats waar de bruiloft zou zijn. Niemand wist wat hij van plan was toen hij het kasteel binnenkwam. Vrijwel niemand lette er op wie hij was en wat hij wilde, want er waren zoveel edelmoedige ridders. Maar voor het avond werd, was het aan veel ridders bekend. De dag dat de ridder de jonkvrouw tot echtgenote zou nemen, was namelijk aangebroken. Allen die in het kasteel aanwezig waren, betreurden het bijzonder dat het zover was gekomen. Er stond een kapelaan gereed. De jonkvrouw kwam om de belofte aan de ridder gestand te doen, ook al deed het haar verdriet. Op dat moment kwam de dappere Walewein naar voren en hij vroeg onomwonden wat voor iemand de jonkvrouw zou krijgen. De ridders vroegen wat hij van plan was. "Wat ik van plan ben?" toen zei de schurk: "Ik heb haar op rechtmatige wijze verworven." "Heb je dat?" "Jazeker, op mijn erewoord", zei hij. "Je liegt, dat zal je nog wel berouwen. Je ontsnapt me zelfs in de hel niet; ik zal mijn vriend wreken die jou in goed vertrouwen de witte voet gaf om die voor hem weg te brengen. En jij maakte jezelf te schande, want je verwonde mijn vriend, die al zwaar gewond was, nog erger. Daarom bied ik je hierbij de handschoen, als je hem tenminste aan durft te nemen." De ridder antwoordde onmiddellijk: "Je bent een smerige leugenaar. Ik heb me nooit schuldig gemaakt aan de handelwijze die je me nu ten laste legt. Je berouw hierover zal veel te laat komen." Daarmee werd de tweekamp bekrachtigd. Opnieuw zei de ridder tegen Walewein - en ik vertel u wat hij zei -: "Ik weet niet wat u hebt gehoord, maar ik zeg u dat u een dwaasheid begaat als u mij beschuldigt van de dingen die u noemt. Hoe het ook zij, ik ben niet verplicht hier verantwoording aan u af te leggen. Het is nu zo ver gekomen dat de tweekamp onvermijdelijk is. Ik weet van mezelf dat ik in deze zaak volkomen onschuldig ben: ik vrees u niet in ‘t minst." Walewein toonde zijn karakter met de woorden: "Ridder, vrees mij maar liever wel. Ik merk wel dat u mij in ‘t geheel niet vreest, maar God weet dat ik u nog minder vrees. Ik weet niet of dat door mijn domheid komt. Als u moet bezit, zult u die nodig hebben. Ik zou niet graag zoiets belangrijks op me nemen als het recht niet aan mijn zijde was. Ik zal u zeggen waarom. Het gaat mij niet om een spelletje, maar om leven en eer. Ik zou u nooit zo zwaar beschuldigd hebben als ik niet precies de ware toedracht wist." Zo eindigde het gesprek tussen hen beiden. De jonkvrouw en alle aanwezigen die haar toegenegen waren, waren zeer verheugd over deze woorden. De dappere ridder Walewein bewapende zich terstond. Hij bond zijn beenbescherming om en trok zijn goed passend borstharnas aan. De wapenrok trok hij er over aan. Men bracht hem de sterke helm die, hoe men hem ook raakte, uitstekend tegen slagen en steken bestand was. Hij wilde de tweekamp niet langer uitstellen; daarom liet hij, toen hij volledig bewapend was, zijn prachtig paar op het veld brengen. Hij sloeg een kruis in deze netelige situatie. Wat zou het baten als ik er veel woorden aan zou besteden? Ze waren beiden goed toegerust en het waren bovendien allebei goede strijders. Ze vielen elkaar krachtig aan en ze brachten elkaar zo'n stoot toe dat hun lansen braken. Ze grepen toen allebei naar hun zwaard, want elk van hen wilde op de ander los gaan. Fel hieven ze de zwaarden op en brachten elkaar vele harde slagen toe, zo erg dat ieder die het zag verbaasd stond. Ze vochten lang en hevig. De jonkvrouw zei: "Moge God, onze Heer, Walewein nu kracht geven."Men kon de vonken uit de helmen zien springen. Ze veroorzaakten veel wapengekletter. Er was geen ogenblik rust: ze deelden vele harde slagen uit. Wat baat het als ik lang van stof zou zijn? Walewein sloeg en trof de ridder zo dat hij hem de helm met hoofd en al kloofde, zo hevig dat het zwaard doordrong tot zijn schouder voor het bleef steken. Er klonk een luid gegil: hij viel dood neer. Men bond hem aan de staart van een paard en sleepte hem voort, dat had hij wel verdiend! Men sleepte hem heen en weer, bergop, bergaf. Mogen alleen die zich trouweloos gedragen zo te gronde gaan. Ik durf er mijn erewoord op te geven dat de jonkvrouw en iedereen die bij haar was nu gelukkig waren. Walewein zei toen: "Ik moet nu gaan." Hij wilde zien hoe het met zijn vriend was. De jonkvrouw zei: "Het is te laat. Maar ik zou nu graag zijn naam willen weten als u het goedvindt." De koene ridder antwoordde: "Jonkvrouw, zijn naam mag waarachtig wel genoemd worden. Hij is de dapperste en ook de knapste ridder die op aarde leeft." De jonkvrouw zei : "Dan zijn al mijn gebeden niet voor niets geweest." "Jonkvrouw, hij heet Lancelot. Ik zag nooit iemand die zijn heldhaftigheid evenaarde. Ik zou graag weten hoe het met hem gaat." De jonkvrouw antwoordde hem hierop: "Ridder, ik zeg u wat nu het beste is. U zult uzelf eer aandoen door vandaag bij ij te blijven. En als u dat beslist wenst, ga dan morgen bij zonsopgang naar de plaats waar uw vriend is." De edele ridder zei: "Jonkvrouw, ik zal doen wat u wenst." "Ridder", zei ze, "moge God het u lonen." Hierna werd Walewein hoffelijk verwelkomd door vele machtige ridders. Alle aanwezigen schonken hem veel aandacht. Toen het etenstijd werd, nam de jonkvrouw Walewein bij de hand en gaf hem de plaats naast haar. Ze was zeer attent voor hem en de bedienden in de ridderzaal verzorgden hem heel goed. Toen de maaltijd afgelopen was en de ridders waren opgestaan, maakten ze veel plezier, want ze waren allemaal zeer in hun schik. Luister wat de jonkvrouw dan doet. "Walewein", zei ze, "dappere ridder, ik begrijp wel dat u geen tijd wilt verliezen. Als u uw vriend ziet, groet hem dan alstublieft van mij. Ik beveel u nu in Gods hoede aan, ik weet niet wanneer ik u weer zie. Ik bid dat het u goed moge gaan en dat u bij uw vriend zult blijven tot hij geheel genezen is en u met hem hier naar toe komt." Toen zei de fiere ridder Walewein: "Jonkvrouw, als God mij voorspoed schenkt, zal ik dat doen." Na deze woorden ging ze meteen naar haar kamer. De bedienden maakten voor Walewein een weelderig bed gereed. Als hij op dat ogenblik koning in Akkon, de kruisvaardersstad, was geweest, dan zou dit bed hem beslist heel goed bevallen zijn. Een sterke, rappe bediende bracht een zijden matras en een purperen kussen. Een andere bracht twee pas gewassen witte lakens, netjes gevouwen en fijn van stof. Nooit zag iemand zulke goede lakens als die waar Walewein toen op mocht liggen. Toen ze over het bed gespreid waren, bracht een kamermeisje een deken, bezaaid met goudborduursel, om zich toen te dekken. Iemand die de hele wereld afgereisd had, zou niet nog zo'n deken gevonden hebben, zo mooi was ze. Het borduursel dat erop aangebracht was, was erg kostbaar; men zou het voor een machtig koning kunnen aanbevelen. Toen het bed klaar was, ging een bediende Walewein vragen te komen slapen. Toen hij het prachtige bed zag, zei hij bij zichzelf dat hij nooit ergens geweest was waar hij zo'n mooi bed aantrof. Hij deed wat de situatie vroeg een ging meteen slapen. De volgende morgen stond hij heel vroeg op. Hij nam afscheid en besteeg snel zijn paard om naar zijn vriend te rijden. Toen hij op de plaats aankwam waar hij hem achterliet, bleek hij nog niet geheel genezen te zijn. Ook al viel het hem zwaar, hij moest daar op Lancelot wachten tot deze naar de mening de wapens zou kunnen hanteren als dat nodig mocht blijken. Toen het zover was, beloonde de dappere Walewein de arts tot diens volle tevredenheid. Deze wenste beiden goede reis en behouden thuiskomst. Ze reden totdat ze zagen dat ze bij de burcht kwamen. Men merkte hen al gauw op. De Jonkvrouw kwam hen tegemoet en heette hen welkom. "Vriend", zei ze, "bent u genezen?" "Jazeker, jonkvrouw, dat ben ik God zij daarvoor gedankt."Walewein zei: "Edele jonkvrouw, wat kunnen we naar uw mening het beste doen? Mijn vriend die met veel pijn en moeite u verworven heeft, is nu hier gekomen, maar hij wil op dit moment niet trouwen: dat dient u te weten. Hij wil uitstel van u tot het ogenblik dat hij hier met zijn verwante als een fier ridder terugkomt. Maar hij wil graag dat u het zo goedvindt en dat u geen verdriet doet, ook al laat hij u zo achter." De jonkvrouw, die zich goed beheerste, antwoordde: "Ridder, ik ben onder alle omstandigheden tereid zijn wil te volgen. Ik zal hoe dan ook wachten zolang hij wil. En zal ook altijd handelen zoals hij wenst." Dit beviel Lancelot uitstekend, want hij zou haar op dat moment onder geen beding tot vrouw genomen hebben. En dat alleen ter wille van koningin Guenevere, die hij onvoorwaardelijk beminde: dit was voor hem het allerbelangrijkste. Men onthaalde de ridders voortreffelijk, er was een groot feest. De koningin en Lancelot zaten samen te praten. Hij viel echter uitstekend bij haar in de smaak. Ik heb gehoord dat zij wel gewild had dat het huwelijk was voltrokken, maar ze geneerde zich hem nu voor zich op te eisen. Zo bleven ze daar twee dagen. De derde dag namen ze allebei afscheid en reden ze net zolang tot ze bij Arthurs kasteel in Karmeloet kwamen. Daar heerste toen grote vreugde omdat de twee gekomen waren. Ze vertelden de koning en de koningin wat ze meegemaakt hadden. Die waren oprecht verheugd dat het zo voor hen was afgelopen. Het verhaal

In Frankrijk ontstaat in de tweede helft van de 12e eeuw de hoofse kunst. Na en naast de krijgshaftigheid van de voorhoofse Frankische ridderromans ontstaan ridderverhalen waarin beschaafde omgangsvromen en verlangen naar culturele verheffing en, daarmee samenhangend, de verering van de vrouw, de minnedienst, een belangrijke rol gaan spelen. De stof voor de hoofse romans werd vooral ontleend aan vier cultuursferen: de klassieke oudheid, waarover in kloosterbibliotheken kennis aanwezig was; de oosterse wereld, die met de kruisvaarders, maar ook via vertalingen van literair werk, tot ons kwam; het sprookje, dat tot de oude volksoverleveringen behoorde; en de Britse of Keltische cultuur. Deze Britse verhaalstof betreft vooral verhalen rond koningen van kleine Britse rijkjes die in de vroege Middeleeuwen door de Angelsaksen verdreven werden. De legendarische (maar historisch onzekere) koning Arthur wordt de centrale figuur waarop de naar Frankrijk uitgeweken ballingen hun hoop op een betere toekomst in eigen land projecteren. De "Lanceloet en het hert met de witte voet" is zo'n Britse hoofse ridderroman. De eigenschappen van een hoofse roman zijn duidelijk aanwezig. De centrale opdracht, het bemachtigen van de witte voet, is een voorbeeld van minnedienst. De nadrukkelijke vermelding dat de ridders bij hun aankomst ten kastele hartelijk verwelkomd worden vooral ook de uitgebreide beschrijving van Waleweins bed tonen de hang naar verfijning. Opvallend in dit verhaal is de "minne"niet zoals in veel hoofse verhalen tot platonische liefde beperkt blijft. De beloning voor de vervulde opdracht is niet een symbolische blijk van dankbaarheid van de vrouwe, maar het is een fysiek verwerven van de - in dit geval niet een aanbeden - koningin. Als dan bovendien het huwelijk nog vermeden, en in feite de vrouw afgewezen wordt, kan men bepaald niet meer spreken van ideale hoofse liefde. Om deze handelwijze van Lanceloet te kunnen begrijpen is enige kennis van andere Lanceloet-verhalen noodzakelijk. De liefde van Lancelot voor die andere koningin is zo sterk dat deze tot een tragische ontwikkeling leidt: de overspelige relatie tussen Lancelot en Arthurs vrouw Genovere leit tot twist tussen Arthur en Lancelot, met als resultaat de ondergang van Arthur, het kluizenaarschap van Lancelot en het intreden in een klooster van Genovere.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "Lanceloet en het hert met de witte voet door Onbekend"