Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Koot graaft zich autobio door Kees van Kooten

Beoordeling 10
Foto van een scholier
Boekcover Koot graaft zich autobio
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 6e klas vwo | 3242 woorden
  • 11 januari 2012
  • 1 keer beoordeeld
Cijfer 10
1 keer beoordeeld

Boekcover Koot graaft zich autobio
Shadow
Koot graaft zich autobio door Kees van Kooten
Shadow
ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Gegevens van het boek
Auteur: Kees van Kooten (geboren in 1941)
Titel: Koot graaft zich autobio
Voor het eerst gepubliceerd in: 1979
Omslagontwerp: Leendert Stofbergen
Uitgever: Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam, 1982, 10e druk, BBLiterair (geen nummer)
Aantal pagina’s: 164
Genre: autobiografische verhalen


Samenvatting van het boek
In het eerste verhaal (“Op het ijs”) herinnert Van Kooten zich hoe hij leerde schaatsen op de doorlopers van zijn grootvader. Je kon daar geen snelheid mee maken en zo kon hij het meisje waar hij verkikkerd op was niet bijbenen. Van Kooten zou liever hockeyschaatsen gehad hebben. Daar kun je namelijk veel sneller mee schaatsen. Maar de ultieme schaatsen zijn natuurlijk lange houten Noren. Daar kun je het hardst mee. Van Kooten kan inmiddels aardig schaatsen. Zo heeft hij de vijfendertig kilometer lange Molentocht gereden. En dat begon allemaal met het eerste vallen en opstaan op schaatsen als kind. Nu schaatst hij als tweeënzeventigjarige met zijn vier jaar jongere vrouw op de ijsbaan die opgespoten is op een weiland. En iedereen kijkt naar hen.

In het tweede verhaal (“Schrijver worden”) heeft Van Kooten een flinke verkoudheid te pakken. Hij ligt in bed en wordt verzorgd door zijn vrouw Barbara. Van Kooten komt daardoor achter met zijn werk en dat zint hem niet. Hij denkt in bed terug aan zijn jeugd. Hij moest toen naar een schoolkamp en dat vond hij niet fijn, want hij had geen vriendjes op die school. Van Kooten werd zelfs zo eenkennig, dat zijn ouders vreesden, dat hij homo was. Daarom wilden ze hem naar een zomerkamp van de Christelijke Jonge Mannen Vereniging sturen. Dat bleek echter zo’n bedaagd clubje te zijn, dat Van Kooten uiteindelijk niet naar het kamp hoefde van zijn ouders. Dan belt de redacteur van de Haagse Post. De column van Van Kooten moet wat langer worden. Daardoor denkt Van Kooten terug hoe hij met zijn vader naar de jaarlijkse boekenmarkt in de Bijenkorf ging en daar Simon Carmiggelt ontmoette. Zijn vader meldde hem, dat zijn zoon wellicht ook iets in de letteren zou gaan doen. Dan komt Kasper, de zoon van Van Kooten, de trap opgerend om zijn zieke vader op te zoeken. Kasper heeft zijn eerste verhaaltje in de schoolkrant gepubliceerd. Het is nog van een wat onbeholpen stijl, maar Van Kooten is er best wel trots op. Dit in tegenstelling tot zijn dochter Kim, die het geschrijf van haar twee jaar oudere broertje maar vreselijk vervelend vindt.

In het derde verhaal (“Een koffer met poep”) hebben Van Kooten en zijn vrouw een kampeerbus gehuurd om daarmee met vakantie te gaan. Ze rijden met hun twee kinderen naar de Ardennen in België. Ze gaan daar een grot bezoeken. Dat is niet echt een succes, want ze zijn de enige bezoekers en krijgen al gauw genoeg van de koude en glibberige grotten. In de kampeerbus beschikt de familie over een chemische wc. Deze raakt echter al snel vol en Van Kooten moet de doos die eronder zit dus regelmatig legen. Dat is geen aangenaam werkje, want het moet op een bestaand toilet geleegd worden. Daarom besluit Van Kooten maar een hotelletje te huren. Als de familie met de koffers naar boven wil gaan, wil de eigenaar van het hotel behulpzaam zijn en pakt uitgerekend de koffer, waarin de inhoud van het chemische toilet zit. Hij pakt de koffer echter verkeerd beet, waardoor de koffer halverwege de trap opengaat, “zodat de oogst van drie dagen Kampeerauto (…) langs de trap de receptie in kolkte”.

In het vierde verhaal (“Van de hoge”) vertelt Van Kooten over de pop van zijn zevenjarig zoontje Kasper. De pop heet Snoopy en moet overal mee naar toe. Zonder Snoopy kan Kasper niet slapen. Snoopy heeft in de loop der jaren de nodige veranderingen ondergaan. Hij is intussen beschadigd en vuil geworden. Toch kan Kasper niet zonder de pop. En zo heeft Van Kooten in de loop der jaren heel wat keren achter de pop aan moeten gaan toen deze verdwenen of ergens vergeten was. Pas als Kasper een tijdje omgaat met een meisje uit Apeldoorn, dat bij de buren logeert, besluit hij, dat hij eigenlijk te groot is voor de pop. Zijn vader mag de pop nu wel hebben om op zijn werkkamer te zetten.

In het vijfde verhaal (“Heel even god”) krijgt Van Kooten “arbeiders” op bezoek die de tuin komen betegelen. Van Kooten ziet daar nogal tegen op. Hij probeert het hen naar de zin te maken met koffie en bier, maar moet van hen wat aanvullend gereedschap gaan halen. Anders kunnen ze niet aan het werk. Van Kooten denkt dan terug aan zijn jeugd. Hij voetbalde toen bij een jeugdelftal en wist eens een geweldig doelpunt te maken door een bal van dertig meter afstand in het doel te koppen. Zijn kostje bij de voetbalvereniging was toen gekocht; hij werd sindsdien op handen gedragen. Nu doet hij hetzelfde bij de “arbeiders”, want hij weet een in een schacht gevallen tang met behulp van een gespleten bamboestok weer boven te krijgen.

In het zesde verhaal (“De dood van mijn poes”) vertelt Van Kooten hoe hij in 1967 een circuspoes kreeg. De poes was na televisieopnamen in de VARA-studio achtergelaten. Van Kooten besloot de kat toen maar mee te nemen. Zijn vrouw was het daarmee gelukkig eens. De kat kreeg de naam Leen, een gewone Hollandse naam. Hij kon behalve “praten” ook een paar kunstjes en werd in het huisgezin van Van Kooten een graag geziene gast. De jaren vergleden in tevredenheid. In 1978 ging het fout. Leen werd onwel. Zijn ogen gingen dicht zitten en hij had een natte neus. De dierenarts concludeerde, dat de kat de niesziekte had. Dat was echter wel te verhelpen. Maar Leen werd niet beter. Hij wilde niet meer eten en drinken. Volgens de dierenarts was er een hersenvliesontsteking bij gekomen en dat was dodelijk. Het was dus maar het beste om Leen uit zijn lijden te verlossen, aldus de dierenarts. En zo gebeurde het ook, tot groot verdriet van alle gezinsleden. Leen werd onder een boom in de tuin begraven. Merkwaardigerwijs lag er vervolgens een poezenhorloge op de deurmat. Het ding liep ook nog. Het bleef echter onbekend van wie het horloge afkomstig was. Toen Van Kooten het horloge tegen zijn oor aanhield, hoorde hij het horloge spinnen.

In het zevende verhaal (“De gestranden”) is Van Kooten met zijn zoontje Kasper op Kreta. Hun vakantie zit erop. Ze vertrekken via Athene weer naar Amsterdam. Het kost Van Kooten de nodige moeite om zijn zoontje te bewegen allerlei rommel die hij wil meenemen - zoals zeesterren en plantjes - achter te laten op het eiland, maar uiteindelijk lukt dat. Wanneer ze in Athene aankomen, blijkt, dat de terugvlucht naar Amsterdam niet officieel bevestigd is. Er zijn nog zo’n dertig passagiers die hetzelfde probleem hebben. Het geboekte vliegtuig vertrekt uiteindelijk zonder hen. Van Kooten en de overige gestrande passagiers worden door de vliegmaatschappij voor een nacht in een nabijgelegen hotel ondergebracht. Ze zijn er de enige gasten en dat is niet zo raar, want het hotel ligt pal onder de aanvliegroute van de vliegtuigen. Het lawaai is dus enorm. Van Kooten begint van de spanning weer te roken, iets waar hij op Kreta net mee gestopt was. De uitbater van het hotel legt Van Kooten uit, dat iedereen gratis mag eten en drinken en dat ze dat dan ook maar zo veel mogelijk moeten doen, want dan kan hij meer declareren bij de vliegmaatschappij. Als de gasten dat horen, wordt het een dolle boel bij het diner. Er wordt heel veel gedronken en zowel gasten als obers zijn al gauw dronken. De volgende dag vertrekt iedereen - al dan niet met kater - per bus naar het vliegveld en nu kan iedereen wel mee met het toestel. In Amsterdam treft Van Kooten gelukkig ook zijn koffer nog aan die met de vorige vlucht meegegaan was. Als Van Kooten met Kasper bij zijn auto aankomt, treft hij in het dashboardkastje een pakje sigaretten aan. Het is zijn oude merk. Van Kooten overweegt er dan maar weer een op te steken.

In het achtste verhaal (“Naast de rails”) gaat Van Kooten met Wim de Bie (geboren in 1939) naar de Grote Boekenbeurs in Antwerpen om daar de nieuwste editie van de Bescheurkalender van het Simplisties Verbond te presenteren. Hun uitgever gaat ook mee. Ze reizen per trein. Op het station Hollands Spoor in Den Haag besluit Van Kooten even uit te stappen om wat kranten te kopen. Als hij dat doet, gaan de treindeuren al weer dicht en vertrekt de trein. Van Kooten heeft verder niets bij zich - zijn spullen liggen namelijk allemaal in de trein - en hij besluit dan maar naar zijn ouders te gaan die in Den Haag wonen. Hij leent van hen wat geld om weer terug naar Hilversum te kunnen gaan. Hij besluit om maar een vrije dag te nemen. Hij gaat naar het bos om eetbare paddenstoelen te zoeken, maar dat valt tegen. Het onderscheid tussen eetbare en niet eetbare paddenstoelen is lastig te maken. De volgende dag hoort Van Kooten van De Bie hoe het in Antwerpen gegaan is. Het Belgische publiek dacht, dat Van Kooten en De Bie een optreden van het Simplisties Verbond zouden verzorgen. Dat was dus niet zo. De Bie toonde het publiek vervolgens de spullen van Van Kooten en legde de aanwezigen uit, dat Van Kooten de trein gemist had. Dat verhaal werd helaas niet geloofd.

In het negende verhaal (“Het haar van mijn vader”) is Van Kooten met wintersportvakantie. Als er in zijn chalet een paar gloeilampen kapot zijn, herinnert hij zich hoe hij vroeger thuis kapotte gloeilampen met zijn vader van het balkon wierp. Als het goed ging, knalden deze dan met een harde plof uit elkaar. Van Kooten ziet op de skipiste ook een oudere man met exact hetzelfde haar als zijn vader: egaalgrijs en zonder scheiding achterover gekamd. De man blijkt uitstekend te kunnen skiën. Als Van Kooten in het hotel terugkomt, waar ook zijn zuster Anke en vrouw Barbara zijn, meldt Barbara hem, dat ze net via de telefoon gehoord heeft, dat Van Kootens vader overleden is. Het gezelschap keert uiteraard terug naar Nederland. In het rouwcentrum blijkt, dat men het haar van de vader van Van Kooten geföhnd en van een scheiding voorzien heeft. Van Kooten besluit daarop het deksel van de kist te halen en met een zakkammetje het haar van zijn overleden vader zo te kammen, dat het weer zit zoals vroeger. Zijn moeder is er blij mee, want zo herkent ze haar man weer: “Ja, dat was hem”.

In het tiende verhaal (“Zijn zakagenda”) bezoekt Van Kooten na het overlijden van zijn vader zijn moeder. Zij wil de spullen van haar man opruimen. Ze heeft al wat aan deze en gene weggegeven. Als zijn moeder koffie gaat zetten, kijkt Van Kooten de kamer rond naar alle snuisterijen die zijn ouders in de loop der jaren verzameld hebben. Hij vindt de meeste daarvan mooi en wil ze eigenlijk wel hebben. De moeder van Van Kooten vraagt of hij ook wat mee wil nemen, zoals het gereedschap. Van Kooten wil graag het horloge van zijn vader hebben. Het blijkt hem perfect te passen. De moeder van Van Kooten wil ook de stapels kranten en tijdschriften van haar man opruimen. Deze bewaarde ze altijd en zo liggen er dus stapels van in huis. Van Kooten mag ook de agenda’s van zijn vader meenemen. Het zijn zakagenda’s van de jaren 1929 t/m 1979. Zijn vader schreef daar dagelijks de belangrijkste dingen van die dag in. Het zijn dus eigenlijk ook een soort dagboeken. Als Van Kooten terug naar huis rijdt en in de file komt te staan, begint hij in de agenda’s te lezen. Zo blijkt, dat Van Kootens vader voor zijn overlijden eigenlijk al een tijd niet lekker was. In Hilversum koopt Van Kooten als reactie in de eerste de beste tijdschriftenwinkel de nieuwe weekbladen en alle avondkranten.

In het elfde verhaal (“Zijn koffer”) gaat Van Kooten op tournee naar Amerika en Canada met het Nederlands Blazers Ensemble. Hij moet op de reis veel aan zijn net overleden vader denken. Zijn vader was vertegenwoordiger in lederwaren en agenda’s. Hij reisde veel en verbleef dus ook vaak in hotels. Hij gebruikte daarbij een oude imitatieleren koffer. Van Kooten gebruikt die nu. Van Kooten reist in Amerika ook van hotel naar hotel. Ze zijn niet allemaal even mooi, hoewel hij doorgaans in goede hotels verblijft. Zijn koffer wordt echter al gauw te klein en dat komt, omdat Van Kooten in Toronto veel boeken koopt. Er zijn daar namelijk heel veel tweedehands boekwinkels. Zodoende. Als Van Kooten naar het hotel terugwandelt, loopt hij langs een zaak in lederwaren. Hij ziet daar een prachtige nieuwe koffer staan. Hij koopt deze en wil zijn oude koffer nu ergens in een hotel achterlaten. Zijn vader zou dat wel goedgevonden hebben, denkt Van Kooten. Daarom staat de oude koffer nu in een afgesloten kast in kamer 712 van het Capital Hilton Hotel in Washington DC.

In het twaalfde verhaal (“Zijn schoenen”) krijgt Van Kooten de opruimwoede. Alle overtollige dingen moeten het huis uit. Zo ruimt hij ook zijn oude voetbalspullen op. Dat brengt allerlei jeugdherinneringen bij hem terug. Zijn vader ging vroeger bijvoorbeeld altijd mee als Van Kooten ging voetballen. Van Kooten vindt niet, dat hij vroeger erg goed voetbalde. Hij deed wel zijn best, maar scoorde niet heel erg goed. De vader van Van Kooten had slechte voeten en Van Kooten besloot daarom een paar maanden voor zijn dood om hem orthopedische schoenen te geven. Daar was zijn vader erg blij mee. Helaas heeft hij er maar een paar maanden van kunnen genieten. Kort voor zijn vaders dood voetbalden Van Kooten, zijn zoon Kasper en zijn vader nog in de tuin. Kasper wil ook graag een goede voetballer worden, maar heeft er ook moeite mee. Van Kooten koopt voor hem daarom een paar voetbalschoenen.

In het dertiende verhaal (“Mijn fietsen”) vertelt Van Kooten over de fietsen die hij vroeger als kind en jongen heeft gehad. Zijn eerste fiets kreeg hij in 1952. Zijn vader kon hem met pijn en moeite kopen van de fietsenhandelaar Krens. Het probleem was alleen, dat Van Kooten de fiets niet mooi vond. Hij verteld dat echter pas toen zijn vader de fiets al gekocht had. Van Kooten had liever een racefiets. Later kocht Van Kooten - van de opbrengst van zijn krantenwijk - een bromfiets. Voor zijn zoontje koopt Van Kooten ook een fiets. Hij zet er zelf een racestuurtje op. Van Kooten zou zelf ook nog wel een racefiets willen hebben, maar hij vindt zichzelf daarvoor inmiddels te oud.

In het veertiende verhaal (“In de tent”) herinnert Van Kooten zich hoe zijn vader een aantal keren per jaar per auto naar Milaan vertrok om daar zijn dochter Anke op te zoeken die daar met haar man en twee kinderen woont. Van Kooten besluit om samen met zijn moeder Anke nu op te gaan zoeken. Ze rijden via Duitsland naar Italië. Ze overnachten onderweg in de buurt van Karlsruhe in een hotel, dat door Turken gerund wordt. In het hotel loopt niet alles zoals ze zich dat hadden voorgesteld, maar de bedden zijn in ieder geval schoon. De reis verloopt voorspoedig en ze arriveren tijdig in Milaan. Van Kooten heeft ook de tent van zijn vader bij zich. Daarin kampeerde de familie vroeger altijd als ze met vakantie naar Zuid-Frankrijk gingen. De tent is door zijn vader goed onderhouden en daarom nog goed bruikbaar. Anke gaat de tent gebruiken voor haar vakantie in Zuid-Italië. Van Kooten laat zijn moeder achter in Milaan - zij gaat namelijk op het huis van Anke passen - en reist vervolgens weer terug naar Nederland. In Zürich ziet Van Kooten een zeer mooie jonge vrouw bij een stoplicht staan. Hij kijkt naar haar en zij vat dit op als een uitnodiging. Ze stapt bij Van Kooten in de auto. Van Kooten krijgt dan door, dat ze een prostituee is. Hij werkt haar vervolgens weer de auto uit en maakt, dat hij wegkomt.


Beoordeling van het boek
In deze bundel - die is opgedragen aan de ouders van Van Kooten - zijn veertien korte verhalen opgenomen die eerder verschenen zijn in het blad Haagse Post. Dit blad was een algemeen opinieweekblad en bestond sinds 1914. In 1990 fuseerde het tijdschrift met het opinieweekblad De Tijd. Sindsdien heet het HP/De Tijd.

Wat mij het meest opviel in deze bundel was de aparte schrijfwijze van sommige woorden. Zo las ik onder andere de volgende woorden: “chemies”, “kwa”, “konstant”, “praktiese”, “rielekst”, “belgies”, “fantasties” en “eksemplaren”. Tegenwoordig schrijven we dat (weer) als volgt: chemisch, qua, constant, praktische, relaxt, Belgisch, fantastisch en exemplaren. Ik weet nog wel, dat rond 1980 deze schrijfwijze populair was. Ik vond het er toen echter al niet uitzien en nu nog steeds niet. In zoverre kreeg ik wel een beetje een retrogevoel bij dit boek.

Gelukkig maken de verhalen veel goed. Het zijn goed geschreven en - meestal - geestige verhalen. Het mooiste verhaal vond ik “de dood van mijn poes”. Zoiets is natuurlijk heel persoonlijk, maar het ontroerde me. Dat zal wel te maken hebben met het feit, dat ik vroeger thuis ook zoiets meegemaakt heb. Ik zie het verhaal dan ook helemaal voor me. De twee leukste verhalen vond ik “Een koffer met poep” en “De gestranden”. Ook deze verhalen zie ik zo voor me gebeuren. Het is me gelukkig nooit overkomen, maar het wordt allemaal zo levensecht beschreven, dat het me zou hebben kunnen gebeuren. Het zijn allemaal herkenbare emoties en daarom spreken de verhalen, denk ik, ook zo aan. Ze zijn letterlijk “uit het leven gegrepen”.

Ontroerend zijn de verhalen, waarin de overleden vader van Van Kooten centraal staat. Ze zijn heel direct geschreven, zonder tierelantijntjes of zoiets. Ze dringen dan ook direct door tot het hart van de lezer. Dat komt natuurlijk door de grote herkenbaarheid van het thema. We maken zoiets vroeg of laat allemaal een keer mee en dan ervaren we, denk ik, dezelfde gevoelens als Van Kooten hier heel mooi beschrijft. Het deed mij in ieder geval erg aan de dood van mijn eigen vader denken en raakte zodoende bij mij een gevoelige snaar.

De titel van het boek is aardig gevonden. Het gaat om autobiografische verhalen van Van Kooten zelf. Het uiteen trekken van het woord “autobiografie” in de zin van “graven in het eigen verleden” is dan niet onlogisch en past ook in de stijl die Van Kooten hanteert. Deze stijl is gericht op vernieuwing en “niet te moeilijk doen”. Daarom gebruikt Van Kooten ook veel nieuwe en moderne woorden (soms verzint hij ze zelf). Ik kan me goed voorstellen, dat dit boek van Van Kooten populair is bij scholieren. Het leest namelijk snel en gemakkelijk weg. Dat komt mede ook door de geringe dikte van het boek en het gebruikte grote lettertype. Ik las dit boek dan ook in een paar uur uit.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "Koot graaft zich autobio door Kees van Kooten"