Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Kees de jongen (beeldroman) door Theo Thijssen

Beoordeling 7.3
Foto van een scholier
Boekcover Kees de jongen (beeldroman)
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 2e klas wo | 7082 woorden
  • 9 april 2004
  • 184 keer beoordeeld
Cijfer 7.3
184 keer beoordeeld

Boekcover Kees de jongen (beeldroman)
Shadow

'Dit is het beste wat ik ooit gemaakt heb.' - Dick Matena

Kees de Jongen behoort tot de weinige eversellers van de Nederlandse literatuur. Na de honderdduizenden verkochte exemplaren en de verfilming enkele jaren geleden is er eigenlijk niemand meer die Kees niet in zijn hart heeft geloten.

Voor Dick Matena was het een lang gekoesterde wens om het boek o…

'Dit is het beste wat ik ooit gemaakt heb.' - Dick Matena

Kees de Jongen behoort tot de weinige eversellers van de Nederlandse literatuur. Na de honderdduizenden verkoch…

'Dit is het beste wat ik ooit gemaakt heb.' - Dick Matena

Kees de Jongen behoort tot de weinige eversellers van de Nederlandse literatuur. Na de honderdduizenden verkochte exemplaren en de verfilming enkele jaren geleden is er eigenlijk niemand meer die Kees niet in zijn hart heeft geloten.

Voor Dick Matena was het een lang gekoesterde wens om het boek om te werken tot een beeldroman. Het resultaat is zonder twijfel ook in zijn omvangrijke oeuvre een hoogtepunt. Zeldzaam mooi heeft Matena zowel Kees als Amsterdam tot leven gewekt in heldere sfeerbeelden en aangrijpende ensceneringen.

Net als bijvoorbeeld Reves De Avonden en Kaas en Dwaallicht van Elsschot bevat ook Kees de Jongen de integrale tekst van de roman.

Dick Matena ontving in 1986 de Nederlandse Stripschapsprijs en in 2003 de Vlaamse Staatsprijs voor het beeldverhaal, de hoogste onderscheidingen die er op zijn vakgebied te verdienen zijn.

Kees de jongen (beeldroman) door Theo Thijssen
Shadow

Oefenen voor je mondelingen?

Komen je mondelingen er aan en wil je oefenen? Probeer onze Boekenquiz. We stellen je open vragen over de gelezen boeken.

1. Titelpagina
Kees de jongen
Theo Thijssen
2. Inhoudsopgave
1. Titelpagina 1-1
2. Inhoudsopgave 2
3. Bibliografische gegevens 4
4. Vertelsituatie 11
5. Personages 12
5.1 5.1 Hoofdpersoon 12
5.2 Bijpersonen 12
5.3 Samenhang personages 13
6. Ruimte 14
6.1 Fysische ruimte 14
6.2 Psychische ruimte 14
6.3 Zintuiglijke waarnemingen 14
7. Tijd 15
7.1 Historische tijd 15
7.2 Verteltijd 15
7.3 Vertelde tijd 15
7.4 Vertraging/versnelling 15
8. Motieven 16

8.1 Fantasie 16
8.2 Het schaakbord 16
8.3 Postzegels 17
9. Thematiek 20
10. Samenvatting 24
11. Opmerkingen docent 26
12. Mening 27
12.1 Citaat 1: 27
13. Recensie 29
3. Bibliografische gegevens

Auteur: Thijssen, Theo
BIOGRAFISCHE GEGEVENS

Theo (Theodorus Johannes, kortweg 'Do') Thijssen werd op 16 juni 1879
geboren in Amsterdam. Hij was de oudste van zes kinderen van Samuel Jan Thijssen en Alida Fieggen. Het gezin woonde in de Jordaan (in de Eerste Leliedwarsstraat) waar Thijssen senior, die schoenmaker was, een winkel en werkplaats had. In 1888 verhuisde het gezin naar de Runstraat, maar toen Samuel Thijssen, geveld door tuberculose, gedwongen was zijn werk te staken, vestigde men zich in de Frans Halsstraat. Daar begon Thijssens moeder een 'koude koekenbakkerij' annex brooddepot. Toen Theo Thijssen elf jaar was, overleed zijn vader en verhuisde zijn moeder met de kinderen naar de Brouwersgracht waar zij een kruidenierswinkel overnam. De jonge Theo Thijssen was op de lagere school Letter G (de scholen in Amsterdam werden destijds op basis van standing en de hoogte van het schoolgeld aangeduid met cijfers, letters of namen) een uitstekende leerling. Op advies van zijn onderwijzer stemde zijn moeder erin toe dat hij verder studeerde aan de Leerschool, een twee jaar durende voorbereiding op de kweekschool. In 1894 ging Thijssen, met een bescheiden studiebeurs, op kamer wonen in Haarlem waar hij de Rijkskweekschool voor Onderwijzers bezocht.
Als student was hij op veel gebieden actief. Zo was hij onder meer initiatiefnemer en hoofdredacteur van het blad 'Baknieuws' (de kweekschool was gevestigd in een herenhuis dat 'De bak' werd genoemd). Samen met zijn vriend Piet Bol maakte hij van dit schoolblad een periodiek dat in kweekscholen op het hele land gelezen werd.

Na in 1898 zijn onderwijzersdiploma te hebben gehaald, keerde Thijssen terug naar Amsterdam. Hij kreeg een tijdelijke baan op een school aan de Plantage Muidergracht. Na zijn militaire dienst (maart tot november 1899) kreeg hij een vaste aanstelling aan de school Letter W, waarna hij in 1905 benoemd werd aan een volksschool in de Tweede Boerhaavestraat (school 104).
Een jaar later trouwde hij met Maria Zeegerman. Zij overleed in oktober 1908, enkele maanden na de geboorte van hun zoon Theo. Thijssen hertrouwde in 1909 met Geertje Dade met wie hij nog drie kinderen kreeg: Joop (1910), Henk (1912) en Geertje (1914).
Vanwege de dreigende oorlog werd Thijssen in 1914 gemobiliseerd en verbleef hij bijna een jaar op het fort aan de Drechtdijk in Uithoorn. Na zijn terugkeer werd hij redacteur van 'De Bode', het blad van de Bond van Nederlandse Onderwijzers. In 1921 werd hij tevens redacteur van het ouderblad van de bond, 'School en Huis'. Het werk als onderwijzer gaf hij toen op, waardoor hij ook meer tijd kreeg voor het schrijven. In 1933 nam Thijssen als onderwijsspecialist van de S.D.A.P. zitting in de Tweede Kamer. Daarnaast werd hij in 1935, met voorkeurstemmen, gekozen in de gemeenteraad van Amsterdam. Onverminderd bleef hij tot 1939 actief voor de Bond van Nederlandse Onderwijzers. Na de Duitse inval van mei 1940 kwam een eind aan zijn politieke werk en kreeg het schrijven weer voorrang. In februari 1941, na de Februaristaking, werd hij, samen met zijn zoons Theo en Henk, gearresteerd door de Duitsers. Thijssen werd vastgehouden tot 9 april en was sterk vermagerd toen hij werd vrijgelaten. In de jaren die volgden kreeg hij te maken met geldgebrek, omdat er vanaf september 1941 geen schadeloosstelling meer werd uitgekeerd aan kamerleden die ten gevolge van de bezetting hun parlementaire werk niet meer konden doen.
Toen hij op 19 december 1943 terugkeerde van een bezoek aan het ziekenhuis waar zijn dochter lag, liep hij een acute longontsteking op. Een dag later kreeg hij een hersenbloeding en verloor hij het bewustzijn. Theo Thijssen overleed op 23 december 1943 en werd begraven op de nieuwe Oosterbegraafplaats.
HOOFDLIJNEN VAN HET WERK
'Niet de letters van den man aan de schrijftafel, de daden van den man voor de klasse zijn paedagogiek.' Dat was het motto van het tijdschrift voor praktische pedagogiek dat Theo Thijssen in 1905, samen met Piet Bol, begon en dat hij in navolging van 'De Nieuwe Gids' 'De Nieuwe School' noemde. Het motto is een goede weergave van de opvattingen over onderwijs die uit zijn hele werk spreken. Hij had een afkeer van onderwijzers die alleen volgens het boekje werkten en zich geheel lieten leiden door de theorie in pedagogische vakliteratuur. Voor Thijssen stond de omgang met het kind centraal en waren inlevingsvermogen en begrip eigenschappen die voor een onderwijzer waardevoller waren dan theoretische vakkennis. In 'De Nieuwe School' gingen Thijssen en Bol gevestigde waarden en namen in de onderwijswereid te lijf. Hun voortdurende inzet voor de emancipatie en zelfwaardering van de onderwijzer, de man in de klas, wekte de geestdrift op van de jonge generatie leerkrachten en de wrevel van de gevestigde orde. In het blad besprak Thijssen onderwijsmethoden voor de lagere school en boeken voor de onderwijzersopleiding, recenseerde hij kinderboeken en schreef hij (onder verschillende pseudoniemen) losse schetsen en een feuilleton. Dat feuilleton, getiteld 'Barend Weis' verscheen in 1908 in boekvorm. Het is het verhaal van een pedante beginnende onderwijzer die zich geleidelijk aan ontwikkelt tot een leraar zoals Thijssen vond dat een leraar moest zijn. Een jaar later publiceerde Thijssen zijn enige kinderboek, 'Jongensjaren', waarin hij de alledaagse belevenissen van Ko en Henk, twee Amsterdamse jongens, beschrijft. Het boek kreeg een gunstige ontvangst in de kritiek. Men prees vooral zijn kennis van en inzicht in het dagelijkse doen en denken van zijn jonge hoofdfiguren en zijn weergave ervan 'zonder overdrijving als een kunstenaar'. In deze periode publiceerde hij ook enkele rekenboekjes voor de lagere school.
Thijssens bekendste en meest succesrijke roman, 'Kees de jongen' verscheen in 1923 in boekvorm. In de twee voorafgaande jaren was het als feuilleton gepubliceerd in 'School en Huis'. De figuur van Kees en ook die van Rosa Overbeek, zijn droommeisje, hadden ook al hun opwachting gemaakt in elf fragmenten die Thijssen al in 1908 in 'De Nieuwe School' had gepubliceerd. In 1914 en 1915 waren nog twee fragmenten gevolgd. 'Kees de jongen' is het verhaal van Kees Bakels, het prototype van de echte Hollandse jongen die zich door geen tegenslag uit het veld laat slaan en zijn dromen koestert. Die dromen maken van deze gewone jongen een held: in zijn fantasie is hij een bekend schaker en musicus, redt hij kinderen van de dood en weet hij zijn vader voor een faillissement te behoeden. In werkelijkheid verloopt het leven minder voorspoedig: zijn vader sterft en het gezin blijft in grote armoede achter zodat Kees ten slotte de school verlaat en moet gaan werken. Maar Kees slaat zich overal dapper doorheen en er zijn momenten van groot geluk die inmiddels klassiek zijn in de Nederlandse literatuur. Zo is daar bijvoorbeeld het genot van de 1 zwembadpas', Kees' methode om heel snel van school naar het zwembad te lopen: 'Als je 's goed opschieten wou, moest je voorover gaan lopen, net of je telkens viel, en dan maar met je armen zwaaien, heen en weer.' En uiteraard is daar Rosa, het nieuwe meisje op school op wie Kees verliefd wordt. Op de hoek van de Reestraat en de Prinsengracht vindt die liefde uiteindelijk haar bekroning: 'Fijnerd, lieverd!, hoorde hij haar zeggen, en hij voelde haar ene arm om zijn hals, en haar lippen op zijn wang', vlak naast zijn mond hem kussend, twee, drie keer.' Klassiek zijn ook de beginregels van het boek: 'Vele mensen schijnen Kees Bakels niet eens gekend te hebben en dat is eigenlijk niet goed te begrijpen. Is hij niet zowat de belangrijkste jongen geweest die er ooit bestaan heeft?' Ze zijn kenmerkend voor Thijssens vaste overtuiging dat ieder kind een individu is en ieder individu in principe een held. Na 'Kees de jongen' verschenen nog drie romans die alle ook eerst als feuilleton in 'School en Huis' waren gepubliceerd. 'School land' (1925) en 'De gelukkige klas' (1926) vormen samen het fictieve dagboek van meester Staal, onderwijzer aan een Amsterdamse volksschooi in het begin van deze eeuw. Conform Thijssens eigen overtuiging staat ook voor meester Staal het idee voorop van de schoolklas als gemeenschap, waarin leraar en leerlingen samen aan het werk zijn en waarmee buitenstaanders (inclusief onderwijsinspecteurs en andere autoriteiten) zich niet moeten bemoeien. Een geheel ander geluid klinkt op uit 'Het grijze kind' (1927), een omvangrijke roman die Thijssen zelf beschouwde als zijn lievelingsboek. Waar in het andere werk van Thijssen de warmte en het positieve denken overheersten, is 'Het grijze kind' vooral een ironische beschrijving van een burgerlijk milieu waarin bovendien een behoorlijk pessimistisch mensbeeld wordt geschetst. In deze karikaturale zedenschets is de hoofdpersoon een kind. Geen onervaren en onschuldig kind echter, maar een kind met de ervaring van vele voorafgaande levens, een gereïncarneerd kind, 'met de blik van de grijsaard'. Door de ogen van dit kind ziet de lezer een milieu waarin status het meest belangrijk is, waarin ouders alleen om er mee te kunnen
pronken hun kind tot goede schoolprestaties trachten te brengen. Na 'Het grijze kind' volgden nog de bundel 'Egeltje' (1929) en de roman 'Het taaie ongerief' (1932) die als feuilleton in 'Het Volk' was verschenen en het best gekarakteriseerd kan worden als een opsomming in verhaalvorm van alle mogelijke ellende met kleding. Vervolgens werd Thijssen voornamelijk in beslag genomen door zijn politieke activiteiten. Toen als gevolg van de oorlog hier een eind aan kwam, zette hij zich aan het schrijven van zijn jeugdherinneringen (over de periode 1883 tot en met 1892 toen hij de lagere school verliet) die in 1941 werden gepubliceerd onder de titel 'in de ochtend van het leven'. Hoewel vooral 'Kees de jongen' de harten van vele lezers heeft gestolen, met name door de milde humor en menselijke warmte die uit het boek spreken, en door de eenvoudige stijl, is het werk van Thijssen in de literatuurgeschiedenis altijd wat onderbelicht geweest. In veel naslagwerken kwam zijn naam niet voor en waar er wel over Thijssen geschreven werd, klonken vaak kritische noten door ten aanzien van zijn moralisme en de slordige structuur van zijn romans. Door de jaren heen hebben echter altijd trouwe aanhangers (en niet de minsten: Simon Carmiggelt, Remco Campert en Kees Fens hoorden daarbij) geijverd voor erkenning van Thijssen als literator. De laatste jaren lijken deze Thijssen liefhebbers het tij gekeerd te hebben: er is een Stichting Theo Thijssen opgericht die zich beijverd heeft voor de restauratie van Thijssens geboortehuis waarin sinds 1995 het Theo Thijssen Museum is ondergebracht en in 1993 is een begin gemaakt met de publicatie van het 'Verzameld werk' in vier delen. Een van de initiatiefnemers van het museum, Peter Paul de Baar, werkt bovendien aan een biografie van de schoolmeester schrijver.

PRIMAIRE BIBLIOGRAFIE
1908 'Barend Weis' (roman). Van Dishoeck. In 1941 in één band verschenen met


'School land' en 'De gelukkige klas'.
1909 'Jongensdagen' (kinderboek). Van Dishoeck.
1911 'Taal en schoolmeester' (essays). Van Dishoeck. Oorspronkelijk
verschenen in 'De Nieuwe School' in de periode 1905 1910.
1912 1913 'Sommenboek voor de volksschool' (schoolboek). Van Dishoeck. Vier delen.
1913 'Cijfers' (schoolboek). Van Dishoeck.
1913 1915 'Cijferboek voor de volksschool' (schoolboek geschreven samen met J. Soederhuyzen). Van Dishoeck. Drie delen.
1918 1919 'Taallessen voor de volksschool' (schoolboek). Van Dishoeck. Vier delen.
1919 'Nieuwe blinde kaart van Nederland'. Van Dishoeck.
1923 'Kees de jongen' (roman). Van Dishoeck. In 1939 in één band verschenen met 'Het grijze kind'.
1925 'School land : de roman van een klas'. Van Dishoeck. In 1941 in één
band verschenen met 'Barend Weis' en 'De gelukkige klas'.
1926 'De gelukkige klas' (roman). Van Dishoeck. in 1941 in één band
verschenen met 'Barend Weis' en 'School land'.

1927 'Het grijze kind' (roman). In 1939 in één band verschenen met 'Kees de jongen'.
1929 'Egeltje : een bundel vrolik proza' (verhalen). Van Dishoeck. In 1946
verschenen twee verhalen in een afzonderlijke uitgave onder de titel
'Egeltje'. In 1983 verscheen een facsimile herdruk van de uitgave van 1929 waarin de twee in 1946 verschenen verhalen zijn weggelaten.
1929 'De examen idioot of de kinderexamens van 1928' (pamflet). De
Volharding.
1930 'De fatale gaping' (pamflet). Sociaal Democratische Arbeiderspartij.
1932 'Het taaie ongerief' (roman). Van Dishoeck.
1935 'Een bonte bundel' (schetsen en verslagen). De Arbeiderspers.
1939 'Kees de jongen. Het grijze kind' (romans). De Arbeiderspers.
1941 'Barend Weis. School land. De gelukkige klas' (romans). Van Dishoeck.
1941 'in de ochtend van het leven : jeugdherinneringen'. Van Dishoeck.
1970 'Meneer zèlf komt een uurtje en andere verhalen'. Meulenhoff.
1979 'De liefde van Kees de jongen : fragmenten uit de roman Kees de
jongen'. De Engelbewaarder.

1983 'Egeltje : een bundel vrolik proza' (verhalen). dRoodkoopren knoop.
Facsimile herdruk van de uitgave van 1929 waarin de twee in 1946
afzonderlijk verschenen verhalen zijn weggelaten.
1995 'De Oer Kees : de eerste fragmenten van Theo Thijssens Kees de jongen uit De Nieuwe School 1908 1915'. Stichting Theo Thijssen. Uitgave ter gelegenheid van de opening van het Theo Thijssen Museum.
1993 'Verzameld werk'. Deel 1: 'Barend Weis. Jongensdagen. Kees de jongen'. Athenaeum Polak & Van Gennep.
1995 'Verzameld werk'. Deel 2: 'School land. De gelukkige klas. Het grijze
kind'. Athenaeum Polak & Van Gennep.

4. Vertelsituatie
De proloog is in de auctoriale ik-verteller geschreven. Hier neemt de verteller het woord over het verhaal.
Daarom: niemand schijnt over Kees te willen schrijven, dan zal ik het doen. Ik ben wel blij, dat ik hem gekend heb: want ik weet het maar al te goed: als alles een beetje anders gelopen was, dan zou iederéén trots zijn op z’n bekendheid met Kees, de belangrijke jongen. Laat ik dan maar de enige zijn, die er nu al trots op is, hem goed gekend te hebben. (Blz. 5 r. 17-21)
Het is aan de lezers, dat ik met een knipoogje dit rare boek opdraag. (Blz. 5 r. laatst)

De rest van het verhaal wordt verteld vanuit de ogen van Kees.
Wanneer was Kees eigenlijk begonnen met postzegels? ‘t Scheen hem toe, als hij zo z’n herinnering naging, dat-ie altijd postzegels had gehad. Nederlandse, en buitenlandse die toch niets waard waren, die de jongens toch weggooiden, die had hij in een blikken doosje bewaard. En later had-ie ze in een oud notitieboekje geplakt, elk land apart. Dat wist’ie nog best: Spanje en Portugal had-ie op één blaadje, en op dat blaadje had een hele tijd één spaanse gestaan, die eigenlijk nog beschadigd was. In het blikken doosje had-ie toen z’n ‘dubbelen’ - helemaal zowat niks natuurlijk. Als ze hem op school vroegen: ‘Spaar je óók postzegels op,’ dan zei hij altijd maar ‘Nee hoor,’ maar ondertussen, hij deed het wél, en op een dag had-ie d’r toch al honderd, allemaal verschillend en onbeschadigd. (Blz. 102 r. 1-13)
Uit het gedeelte Dat wist’ie nog best blijkt dat Kees het op latere leeftijd vertelt.
In dit citaat krijgt men de gedachten van Kees te zien. Hij is een soort kijker voor de lezer.
Hij spreekt ook tegen de lezer.
En dan had je de valse postzegels. Daar moest je altijd voor oppassen. (Blz. 103 r. 16-17)
Dus is er sprake van een achteraf vertellende ik-verteller.
5. Personages
5.1 5.1 Hoofdpersoon

De hoofdpersoon is Kees Bakels. Hij is twaalf jaar oud. Zijn vader is schoonmaker. Verder heeft hij een zusje, Truus, van elf en een klein broertje, Tom. Kees fantaseert over vele dingen. Hij fantaseert dan dat hij een held zou zijn. Maar meestal lopen de gebeurtenissen die volgen op een desillusie af.
Kees wil altijd goed voor de dag komen. Daarom hecht hij ook veel waarde aan zijn kleding. Maar omdat zijn ouders niet erg rijk zijn, krijgt hij altijd oudere kleding te dragen. Hij draagt altijd een pet, zoals vele andere in zijn tijd.
Verder wil Kees mensen helpen. Hij doet vaak boodschappen voor zijn ouders. Ook wil hij buitenlanders in Amsterdam helpen. Tevens heeft hij de ‘bel’ op school. Hij moet dan als de bel van de school gaat, de deur openmaken.

Hij wordt op school altijd met Bakels aangesproken. Kees voelt zich meer dan de andere in de klas. Maar hij is ook wel een van de betere van de klas. Hij vindt de andere mensen, maar stommelingen.
Hij spaart postzegels. Verder heeft hij de zwembadpas ingevoerd. Dit is een manier van lopen, die vele malen sneller gaat.
5.2 Bijpersonen
Verder spelen er nog een klein aantal personen een bijrol.
Rosa Overbeek is een meisje dat bij Kees in de klas zit. Ze is anders dan de andere kinderen, omdat ze zich verheven boven de rest gedraagt, net als Kees. Ze heeft als enige van de klas een schooltas. Ze heeft mooi krullend haar. Haar vader is stuurman.
Vader Bakels is de vader van Kees. Hij is schoenmaker. De winkel loopt niet erg goed. Ook is hij vaak ziek. Steeds is het erger, totdat hij overlijdt. Hij is erg zuinig, maar als Kees iets heel erg graag wil, krijgt hij dat ook.
De moeder van Kees is een vrouw die voor het huishouden zorgt. Tevens let ze op de winkel als haar man ziek is. Als haar man overleden is, verhuist ze met de familie, naar een kleiner huis. Daar wordt ze vertegenwoordiger in thee en koffie. Verder naait ze erbij.
5.3 Samenhang personages
Kees kijkt op tegen Rosa. Dit wordt gesymboliseerd door het verschil in beroepen van de vaders. De vader van Rosa is stuurman. Iets wat bij Kees en zijn vrienden hoog in het vaandel staan. De vader van Kees is schoenmaker. Hij doet dus werk ‘laag’ bij de grond. Dus dit is minder belangrijk.
6. Ruimte
6.1 Fysische ruimte

Kees woont in Amsterdam. Eerst in een vrij groot huis Met een tuin. Voor in het huis is de schoenenwinkel. Hij heeft er een kamer met de kinderen. Op een gegeven moment komt ene mevrouw Dubois bij hen inwonen. Dit geeft dus aan dat het een relatief groot huis was. De kinderen spelen vaak op straat.
Als vader overleden is, verhuizen ze naar een klein huisje op de eerste verdieping in een mindere buurt. Daar hebben ze maar drie kamers.

6.2 Psychische ruimte
Het verhuizen van het grote naar het kleine huis, geeft aan dat het financieel minder gaat. Ze kunnen het grote huis niet meer betalen. Het is eigenlijk verdeeld in twee stappen.
Eerst komt mevrouw Dubois inwonen. Hier ontvingen zij geld.
Ten tweede verhuizen ze naar een kleiner huis, zodat ze minder huur hoeven te maken.
6.3 Zintuiglijke waarnemingen
Kees fantaseert zeer veel. Hij fantaseert dan dat dingen die hij doet, heel goed gaan. Verder hoort hij muziek, die er niet is. Deze geven zijn stemming aan. Bijv.
Maar weldra was het hem, alsof hij muziek hoofde. Blijde, schallende muziek, een juichende mars was het, die in hem klonk; en hij kwam stevig in de maat te lopen. En op de stille, donkere gracht liep hij als een aanvoerder aan het hoofd van een overwinnend leger, trots en zeker en gelukkig, de daverende muziek in zijn hoofd. (Blz. 356 r. 7-12)
7. Tijd
7.1 Historische tijd

Het verhaal speelt zich af rond het einde van de vorige eeuw.
7.2 Verteltijd
De verteltijd is 356 bladzijden.
7.3 Vertelde tijd
Het verhaal wordt chronologisch verteld, omdat Kees steeds ouder wordt. De lezer volgt het leven van Kees.
7.4 Vertraging/versnelling
Het verhaal bestaat uit een aantal beschrijvingen. Bijvoorbeeld over de hobby’s van Kees. Hier staat de tijd eigenlijk stil. Verder worden er een aantal momenten uit de jeugd van Kees genomen. Deze worden redelijk vertraagd verteld, omdat ‘een verre boodschap’ meestal in ongeveer 10 bladzijden verteld wordt. Tussen deze momenten zit meestal een lange tijd, van ongeveer enkele weken tot een paar maanden.
8. Motieven
8.1 Fantasie

Kees fantaseert een hele boel. Elke keer als hij een boodschap moet doen fantaseert hij hoe het zal aflopen. Hij fantaseert dan meestal dat hij als een held, of een hele slimme jongen wordt voorgesteld. Maar meestal loopt het allemaal op een desillusie af.

Kees stelt zich voor dat hij Rosa naar pianoles brengt en ze ondertussen gezellig kletsen. En dat terwijl Rosa al een hele tijd niet op school geweest is. (Parafrase blz. 70-71)
Kees stelt zich voor dat hij er als een edelman uitziet en de klasgenoten als boeren. Verder dat hij kalm en rustig antwoord geeft op alle vragen. (Parafrase blz. 90)
Als ze hem op school vroegen:’Spaar je ook postzegels op,’ dan zie hij altijd maar ‘Nee hoor,’ maar ondertussen, hij deed het wél, en op een dag had-ie d’r toch al honderd, allemaal verschillend en onbeschadigd. (Blz. 102 r. 8-13)
En langzamerhand kreeg Kees schik in de nooit geziene Kaapse postzegels; hij bedacht allerhande manieren, om er aan te komen. Bij voorbeeld. Met oue jaar moest-ie misschien een fles wijn halen. Kon-ie best wat harder lopen, en helemaal naar de winkel van De Veer gaan. Was-ie feitelijke klant. Wou de juffrouw wat toegeven. Een kalender of zo. Hebt u misschien geen schuine Kaapse postzegel voor me. Ging ze ‘es vragen. Kwam De Veer z’n vader lachend naar voren en zei: ‘Nou, jij weet ook wel wat je vraagt. Maar enfin, hier!’
En dan had-ie d’r een.
Of, hij kwam net de Voorburgwal langs, etc. (Blz. 107 r. 11-21)
Dit is een leidmotief, omdat het buiten het verhaal geen betekenis heeft.
8.2 Het schaakbord
Als Kees op school een prijs mag kiezen, denkt hij lang na over wat hij vragen zal. Uiteindelijk kiest hij voor een schaakbord.
‘Ik denk, dat ‘k een schaakspel kies,’ zei Kees de volgende dag in vertrouwen tegen de jongen naast ‘em. (Blz. 127 r. 23-24)
Maar nu kwam hij gauw.
‘Bakels, wat jij.’
Kees ging rechtop zitten. Hij slikte even. Toen liet-ie z’n stem los: ‘Scháákspel!’
Hij voelde de ontroering om zich heen. Wat had-ie gevraagd, wat?

De meester keek op; bekeek z’n pen eens.
‘Een schaakspel?’ vroeg-ie toen, Kees half-lachend aankijkend.
Kees, ineens sprakeloos, knikte. (Blz. 130 r. 3-13)
Weer fantaseert Kees. Hij fantaseert op bladzijde 141 dat hij bij de prijsuitreiking alleen de schaakstukken krijgt. De heren die het uitdelen vinden dat zonde. Daarom mag Kees met een van de heren mee naar huis. Als hij daar komt krijgt hij een schaakbord. Meteen wordt de heer met zijn familie klant van de winkel van de vader van Kees.
Het schaken was eigenlijk ’n beetje mislukt. Pa wist er wel nog ‘n hoop van, maar één ding was-ie vergeten: hoe die paarden precies sprongen. En toen oom Dirk ‘es een keer helpen zou, was die ook niet zeker van zijn zaak. Hij zette zelfse de raadsheren op de plaats waar volgens pa de paarden moesten staan. (Blz. 170 r. 5-9)
Het schaken staat volgens Kees gelijk aan wijsheid. Het is een teken van beter zijn dan de rest. Dit is iets wat Kees altijd al wilde zijn.
Het schaakspel is een leidmotief, omdat het buiten het verhaal geen betekenis heeft. Misschien ligt er in dit motief een link met de Athur-romans.
8.3 Postzegels
Kees spaart postzegels.
Wanneer was Kees eigenlijk begonnen met postzegels? ‘t Scheen hem toe, als hij zo z’n herinnering naging, dat-ie altijd postzegels had gehad. Nederlandse, en buitenlandse die toch niets waard waren, die de jongens toch weggooiden, die had hij in een blikken doosje bewaard. En later had-ie ze in een oud notitieboekje geplakt, elk land apart. Dat wist’ie nog best: Spanje en Portugal had-ie op één blaadje, en op dat blaadje had een hele tijd één Spaanse gestaan, die eigenlijk nog beschadigd was. In het blikken doosje had-ie toen z’n ‘dubbelen’ - helemaal zowat niks natuurlijk. Als ze hem op school vroegen: ‘Spaar je óók postzegels op,’ dan zei hij altijd maar ‘Nee hoor,’ maar ondertussen, hij deed het wél, en op een dag had-ie d’r toch al honderd, allemaal verschillend en onbeschadigd. (Blz. 102 r. 1-13)

Er hingen in de winkels ook vellen papier met postzegels, de prijs er onder. Was altijd om je dood te lachten: de gewoonste postzegels voor twee of drie cent. Hij had wel ‘es zin gehad, om zo’n winkel in te gaan, en te zeggen: die franse van tien, die daar hangt, voor twee cent, daar wil ik er u vijf-en-twintig van bezorgen voor één cent, graag hoor! (Blz. 103 r. 6-11)

En langzamerhand kreeg Kees schik in de nooit geziene Kaapse postzegels; hij bedacht allerhande manieren, om er aan te komen. Bij voorbeeld. Met oue jaar moest-ie misschien een fles wijn halen. Kon-ie best wat harder lopen, en helemaal naar de winkel van De Veer gaan. Was-ie feitelijke klant. Wou de juffrouw wat toegeven. Een kalender of zo. Hebt u misschien geen schuine Kaapse postzegel voor me. Ging ze ‘es vragen. Kwam De Veer z’n vader lachend naar voren en zei: ‘Nou, jij weet ook wel wat je vraagt. Maar enfin, hier!’
En dan had-ie d’r een.
Of, hij kwam net de Voorburgwal langs, etc. (Blz. 107 r. 11-21)
Postzegels zijn heel belangrijk voor Kees. Ze zijn een soort identiteit voor hem. Hoe meer, en hoe duurdere hij heeft, hoe hoger zijn status.
Postzegels is een leidmotief, omdat het buiten het verhaal geen betekenis heeft.

9. Thematiek
(afkomstig uit: Memoreeks analyse en samenvatting van literaire werken; Theo Thijssen Kees de Jongen)
De fantasie als rode draad
Kees is, volgens de proloog, zowat de belangrijkste jongen geweest die re ooit bestaan heeft. Maar tegelijkertijd suggereert de schrijver dat iedere lezer zich op den duur wel in hem zal herkennen. Dat is niet zo gek, want uiteindelijk isb ieder mens voor zichzelf het belangrijklste wezen op de wereld.
Maar aan die proloog gaat nog een motto vooraf. Het is een citaat van de franse schrijver Léon Frapié, tijdgenoot van Thijssen, en min of meer zijn franse tegenhanger. Deze Frapié schreef vele boeken over het ellendige bestaan van kinderen in de Parijse volksbuurten; zijn beroemste boek, La maternelle(De kleuterschool), was al in 1904 verfilmd en het is bijna ondenkbaar dat Thijssen dat boek of die film níet gekend heeft. ‘Alle kinderen hebben heldenfanatsiën’, luidt dat citaat in vertaling; ‘ze zien zichzelf opzienbarende daden verrichten, die hun algemen erkenning en bewondering bezorgen.’
Kortom: alle kinderen zijn Kees, en ieder mens is ooit kind geweest. Geen wonder dat iedereen zich in Kees herkent.

Met dit motto is de rode draad voor de roman aangegeven. Want het is dankzij zijn fantasie – door volwassenen vaak als’kinderlijk’ bestempeld – dat Kees zich staande weet te houden in de raliteit. Zolang hij zijn fanatsiën voor zichzelf houdt, of in de rking van vriendjes en klasgenoten, is er niets aan de hand. Per slot van rekening leven die in dezelfde wereld, waarin het niet gek is te geloven in het nuttige effect van de zwembadpas. Alleen als Kees zijn eigen wereld met de grote-mensen-wereld verwart, krijgt hij prompt de kous op de kop; dan wordt hij (p. 15) door zijn moeder afgesnauwd met een wreed: ‘Wat mankeert je nou?’ Op dezelfde manier lopen zijn fantasiën over het gidsen van buitenlandse toeristen door Amsterdam meteen spaak zo gauw hij het een keer in de praktijk brengt: in zijn zenuwen spreekt hij in een soort schoolboekenfrans gewone Nederlanders aan, die hém de weg gaan wijzen (p. 63/64).
Even lijkt het erop dat hij door de realiteit wordt ingehaald. Het gaat ook allemaal zo snel: in een jaar tijd maakt hij zijn eerste verliefdheid mee, overlidt zijn vader, vervakt het gezin tot grote armoede, en voelt hij zich gedwongen voortijdig van school te gaan en een betrekking te nemen. In dat jaar is de jongen Kees eigenlijk volwassen geworden. Als op p. 345 gezegd wordt dat zijn jas van vorig jaar hem ineesn niet meer past, dan kan de lezer dat zowel letterlijk als figuurlijk opvatten, zoals het woord ‘volwassen’ ook letterlijk ‘volgroeid’ betekent.
‘Als kleine jongen haalde Kees verscheidene domme streken uit.’ Dat vond de grote jonge Kees, aan het begin van hjet verhaal, van zichzelf. Zo vindt hij aan het eind weer een domme streek om van school te gaan, in het zicht van de haven. De cirkel heeft zich dan gesloten. Het eind van het boek wijst terug naar het begin, en Kees bevindt zich weer in stadium – maar nu een trede hoger – waarin hij zichzelf bij terugblik stom vindt. Maar tegelijker is de cirkel doorbroken. Met het verlaten van de school heeft Kees afscheid genomen van zijn jeugd, en is hij definitief toegetreden tot de wereld van de volwassenen.
Een optimistisch slot
Niettemin straalt het slot van de roman een groot optimisme uit. Daar gaat een jongen, die álles zou kunnen, ook al lijkt het maar een gewone jongen. Kees is, al is het maar voor zichzelf, de allerbelangrijkste jomgen gebleven die er ooit bestaan heeft, endaar heeft de ontnuchternede werking van de gebeurtenissen van het beschreven jaar vooralsnog geen vat op kunnen krijgen. Of misschien mogen we concluderen dat het de liefde is, Kees’ liefde voor Rosa, die alle grote-mensenzorgen ovberwint. En als het waar is dat liefde blind maakt, en dat verliefden met hun hoofd in de wolken lopen, dan is ‘liefde’ misschien wel het grote-mensen-woord voor fantasie.
De veilige wereld van school en gezin
Behalve de school laat Kees op het eind van het verhaal nog een andere omgeving, waarin hij zich al die jaren veilig en geborgen had gevoeld, achter zich: het huisgezin. Verschillende critici hebben erop gewezen dat er een opvallende relatie bestaat tussen Kees de jongen en het verhaal van Frits van Egters, de hoofdpersoon in De avonden van Gerard Reve. Enerzijds is er een sterke overeenkomst in het vertrouwen dat beide ‘helden’ in de resperctievelijke romans aan het eind stellen in de toekomst, al wordt dat vertrouwen in De avonden meer gevoed door gevoelens van geloof, waar het in Kees de jongen kennelijk meer uit hoop en liefde is ontstaan.
Anderzijds is er nauwelijks een grotere tegenstelling denkbaar dan tussen de wereld van Kees Bakels en die van Frits van Egters. Hun houdingten opzichte van de twee omgevingen waarin het leven van de meeste mensen tot hun twintigste jaar zich grotendeels afspeelt: de school en het huisgezin, is wel heel verschillend. Voor Frits van Egters zijn het beide verstikkende, vijandige omgevingen, die hij met alle mogelijke middelen probeert te ontvluchten of te verdringen. Voor Kees zij het juist veilige toevluchtsoorden.
Humor

Kees vat alles wat hij doet, uiterst serieus op. Dat het toch geen loodzwaar boek is, is te danken aan Thijssens grote gevoel voor humor dat alle ernst op gezette tijden relativeert.
Een paar kleine voorbeelden moeten volstaan. Als Rosa in het boek geïntroduceerd wordt (p. 21), wordt haar bijzondere milieu meteen vermeld. Ze is op een rijk instituut geweest, ‘en had er geleerd van voornaamwoorden en nog ergere dingen’. Dat het nou juist de voornaamwoorden zijn, die een voornaam meisje heeft geleerd, kan toeval zijn, maar vooral die toevoeging ‘en nog ergere dingen’ is heel raak. Je hóórt het Kees denken: heel veel ergers dan ontleden bestaat er niet.
Deze ‘truc’, de truv van Kees’ mening die als het ware door de tekst van de verteller heen schemert, geeft steevast een komisch effect. Zoals op p. 8, wanneer Kees met Kerstmis op een partijtje bij neef Breman is gevraagd: ‘Ze speelden eerst spelletjes, zoals pandverbeuren, met al die beroerde zoenen.
Melancholie
Maar meer nog humoristisch is Kees de jongen een echt melancholisch boek. Het kent tal van passages die de lezer doen glimlahen en zachtjes huilen tegelijk, en waarvoor woorden als humor eigenlijk ontoereikend zijn. De ontroerende omstandigheid van Kees, die zijn kleine zusje ‘g’nacht’ moet zeggen van zijn tante (p. 248/249). Maar hoe zeg je als grote jongen van twaalf een klein meisje goedenacht? De scènes waarin Kees zijn almaar ziekere vader blijft zien als iemand die wel weer beter wordt. De jongen die zich groot wil houden tegenover zijn moeder als vader is overleden, en later, als de armoede steeds harder voelbaar wordt in huize Bakels. En, bij wijze van climax, natuurlijk het vertederend onhandige gestuntel wanneer Rosa hem dan eindelijk gekust heeft.
Heel opvallend is het vóórkomen van muziek in juist deze passages. In hoofdstuk 7 brengt het horen van muziek uit een huis aan de vondelstraat de gedachte bij hem teweeeg dat Rosa misschien wel dood is. Kees hoort muziek als hij in de rouwkoets zit na de begrafenis van vader. Maar het is ook muziek, ‘blijde schallende muziek, een juichende mars’, die hem na de beroemde kus van Rosa het gevoel heeft dat hij àlles aankan.
Het uiteindelijke thema van het boek Kees de jongen is:
Het willen hebben status in de maatschappij door Kees. Hij doet er alles aan om goed voor de dag te komen en goede indruk te maken. Als er een ‘voornaam’ meisje bij hem de klas komt, Rosa Overbeek, ziet hij ook meteen dat zij anders is als de rest van de klas en dat zij ongeveer hetzelfde is hem.
Hij fantaseert ook altijd over het make van een goede indruk, hetgeen meestal nooit gebeurt. Zoals het moment waarop hij door een franse meneer wordt aangesproken en hij alleen ‘ja. Oewie’ kan uitbrengen i.p.v. de volledige franse volzinnen die hij zich voorgenomen had.
10. Samenvatting
Samenvatting overgenomen uit

Jos Paardekooper,
Analyse en samenvatting van literaire werken, Theo Thijssen, Kees de Jongen, (1993)
Laren, Walva-Boek
(Proloog) In de Proloog stelt de schrijver aan de lezer Kees Bakels: ‘zowat de belangrijkste jongen (..) die er ooit heeft bestaan’. En het kan zijn, dat sommige lezers zich op den duur zullen herinneren dat ze Kees ook gekend hebben.
(1) Toen Kees nog een kleine jongen was, heeft hij, zoals hij zelf zegt, verscheidene ‘stomme streken’ uitgehaald. Maar dat is nu verleden tijd. Overdag en ‘s avonds zit hij op school, en als hij wel eens een boodschap moet doen voor de meester, verbeeldt hij zich dat alle mensen naar hem opkijken. Van een vriendje dat op gymnastiek zit, heeft hij een speciale manier van lopen geleerd, waarmee je veel sneller vooruit kunt komen, bijvoorbeeld naar het zwembad. Daarom heet die looppas de zwembadpas.
(2) Er is een nieuw kind in de klas gekomen: Rosa Overbeek. Ze is duidelijk anders dan de andere meisjes, dat heeft Kees gauw gezien. Ook heeft hij gemerkt dat Rosa speciaal op hem let. Tijdens een gymles wordt hij door een buurvrouw van school gehaald. Zijn vader is plotseling ziek geworden, en Kees wordt erop uit gestuurd om medicijnen te halen. Op den duur mag hij ook allerhande belangrijke opdrachten voor vader doen.
(3) Ook moet Kees zijn tijd regelmatig verdelen tussen allerlei karweitjes, zoals het oppassen op zijn jongere zusje Truus en zijn broertje Tom, en het spelen met zijn eigen vrienden.
(4) Als hij op de Dam het standbeeld van de Hollandse Maagd ziet, en daarbij al die nietsnutten die hun tijd zitten te verdoen met ‘straatslijperij’, wordt hij aangesproken door een heer die hem in het Frans de weg vraagt. Kees komt helaas niet verder dan ‘Ja oewie’, en de heer wordt door een van de straatslijpers de weg gewezen. Dan stelt hij zich voor dat hij een vereniging zou oprichten van flinke jongens die Frans geleerd hebben, zodat ze vreemdelingen in hun eigen taal de weg kunnen wijzen.
(5) Wanneer het op een mooie zomeravond doodstil is in huis, wordt Kees bang dat zijn ouders dood zijn. Het ergste is nog dat de kinderen ondertussen in bed lol hebben gemaakt. Als hij gaat kijken, blijken zijn ouders gewoon aan de deur te staan praten met de buren.

(7) Rosa Overbeek is al een hele tijd niet meer op school geweest. Misschien is ze wel ziek. Kees fantaseert dat hij erop uit gestuurd zal worden met een briefje namens de hele klas.
Als hij weer ‘een verre boodschap’ heeft moeten doen, hoort hij uit een deftig huis aan de Vondelstraat muziek klinken. Als hij merkt dat de musicerende dames hem hebben gezien, blijft hij extra lang naar de muziek luisteren; misschien wordt hij wel binnen genodigd, en zo ontdekt als viool-talent.
Ondertussen kan hij zijn gedachten over Rosa’s mogelijke ziekte niet van zich af zetten. Misschien gaat ze wel dood. Namens de klas mag Kees dan de krans leggen op het kerkhof.
(18) Met de winkel gaat het steeds slechter: er is te weinig klandizie. Er wordt, om aan wat extra inkomsten te komen, een juffrouw op kamers genomen.
(20) Tot overmaat van ramp gaat het met vader ook steeds verder achteruit, totdat hij uiteindelijk aan tuberculose overlijdt.
(25) De winkel wordt van de hand gedaan, het gezin verhuist naar een nog kleinere woning, moeder moet er een agentschap in thee bijnemen, terwijl ze ‘s avonds naaiwerk verricht, wat op den duur haar humeur ook niet ten goede komt.
(27) Met Sinterklaas kunnen er geen andere cadeautjes af dan wat tweedehands spullen die toch al gekocht waren. Langzaamaan doet de armoede zich overal voelen.
(29) Kees merkt dat hij zijn moeder moet bijstaan, en besluit, een paar maanden voordat hij de school zou afmaken, een baantje te nemen als jongste bediende bij de firma waar moeder voor werkt. Moeder gelooft hem eerst niet, is er dan op tegen, maar legt er zich tenslotte bij neer.
(30) Wanneer Kees beseft dat hij nu echt van school af gaat, overvalt hem toch een gevoel van weemoed en eenzaamheid. Hij stort zijn hart uit bij Rosa, die hem zoent en haar arm om hem heen slaat. Als ze uit het zicht is verdwenen, loopt hij versuft naar huis. Maar onder het lopen hoort hij blijde, schallende muziek klinken, en voelt hij zich een overwinnaar, een jongen, ‘die alles zou kunnen, nu hij eenmaal begonnen was’.
11. Opmerkingen docent
12. Mening

Kees de jongen is een boek dat ik met veel plezier heb gelezen. Het boek is duidelijk en spreekt eigenlijk voor zichzelf. In de persoon Kees kun je je zelf gedeeltelijk herkennen door de gebeutenissen en door de manier waarop hij reageert op zijn eigen verliefdheid. Hierdoor ga je bij jezelf te rade en kom je er achter dat je zelf ook zo hebt gereageert bij de eerste kus die je ontvangen of gegeven hebt. En eigenlijk nog steeds zo reageert. Kees probeert ook altijd heel professioneel over te komen bij andere mensen. Zoals met zijn frans en met zijn zwembadpas die alle jongens bij hem de klas hebben overgenomen en zelfs geavanceerd hebben.

De stijl van Theo Thijssen is in dit boek heel duidelijk en beschrijft de omstandigheden heel goed. Doordat ik nog geen andere boeken van Theo Thijssen heb gelezen kan ik niet echt oordelen of de stijl overeenkomstig met andere boeken is.
12.1 Citaat 1:
Er hingen in de winkels ook vellen papier met postzegels, de prijs er onder. Was altijd om je dood te lachten: de gewoonste postzegels voor twee of drie cent. Hij had wel ‘es zin gehad, om zo’n winkel in te gaan, en te zeggen: die franse van tien, die daar hangt, voor twee cent, daar wil ik er u vijf-en-twintig van bezorgen voor één cent, graag hoor! (Blz. 103 r. 6-11)
En langzamerhand kreeg Kees schik in de nooit geziene Kaapse postzegels; hij bedacht allerhande manieren, om er aan te komen. Bij voorbeeld. Met oue jaar moest-ie misschien een fles wijn halen. Kon-ie best wat harder lopen, en helemaal naar de winkel van De Veer gaan. Was-ie feitelijke klant. Wou de juffrouw wat toegeven. Een kalender of zo. Hebt u misschien geen schuine Kaapse postzegel voor me. Ging ze ‘es vragen. Kwam De Veer z’n vader lachend naar voren en zei: ‘Nou, jij weet ook wel wat je vraagt. Maar enfin, hier!’
En dan had-ie d’r een.
Of, hij kwam net de Voorburgwal langs, etc. (Blz. 107 r. 11-21)
In dit citaat komt ook de factor humor heel goed naar voren die in het hele boek een heel grote rol speelt en de factor fantasie ook.
Het aspect spanning is in sommige gedeeltes van het boek zeker aanwezig, bijvoorbeeld op het moment dat Kees aan zijn moeder verteld dat hij naar een baantje gesolliciteerd heeft bij de groothandel vanwaar zij haar thee en koffie betrekt.Je weet namelijk niet hoe de moeder zal reageren en of ze het wel zo’n goed idee vind van Kees om met school te stoppen.
Het boek wordt geloofwaardig doordat Kees door iedereen herkend en erkend wordt. Je kunt je identificeren met Kees en je helemaal inleven in zijn persoon.
Het boek zelf is realistisch maar Kees is in zijn fantasiën juist helemaal niet realistisch en dit breekt hem ook meestal op, zoals het moment waarop hij muziek meent te horen als hij in de koets zit die de lijkenkoets naar dhet kerkhof vergezelt. Hij schaamt zich hiervoor.

Het thema van het boek is actueel, maar doordat het boek zich in het begin van de eeuw afspeelt is het gebeuren rondom het persoontje Kees niet echt actueel.
Met het thema ben ik het volledig eens en dit zal ook altijd zo blijven, omdat het verlangen bijna nooit realistisch zal worden behalve als je er in blijft geloven en doorzet om je doel te bereiken.
Gevoelens zijn zeer herkenbaar in het verhaal. Zoals bijvoorbeeld het gevoel van Kees als zijn vader is overleden, als hij verliefd is geworden op Rosa Overbeek en als hij van haar zijn eerste kus krijgt. Dit is allemaal heel realistisch en dit zal voor de meesten onder ons precies het zelfde gespeeld en aangevoeld hebben.
Doordat de hoofdpersoon Kees het meeste gevolgd wordt en zijn gevoelens duidelijk omschreven worden en het meest herkenbaar kun je je in deze persoon het beste inleven. Maar Kees is zeker niet de enige persoon waar je jezelf kunt in leven. Zijn moeder is ook hel herkenbaar en haar gevoelens komen voornamelijk tot uitdrukking in gesprekken met haar man, vader en schoonbroer, hierdoor is zij een goed inleefbare bijpersoon.
In het boek zijn eigenlijk meerdere onderwerpen aan te wijzen, maar waar het uiteindelijk allemaal omdraait is dat een jongen opgroeit tot man en zijn eigen beslissingen begint te maken zonder daarbij de hulp van zijn vader te hebben, maar wel de volwaardige steun van vriendin en moeder te hebben.
Voor mij persoonlijk is het boek qua gevoelens voornamelijk een spiegel. Je hebt als persoon dezelfde gevoels al eens meegemaakt en herkent deze dus en kunt ze ook plaatsen.

13. Recensie
Bron: Algemeen Handelsblad; 1927.
Recensent: onbekend.

De recensent zegt in regel 26 dat het boek Kees de jongen geen “groot” werk is, daar ben ik het gedeeltelijk mee eens, het zal natuurlijk niet zo zwaar wegen qua taal als bij Multatuli, maar juist door de eenvoudige taal is het boek een plezier om te lezen, het blijft je boeien en je wacht met smart op de volgende bladzijde. Want je weet niet van tevoren wat Kees daar weer allemaal zal gaan doen. En juist door deze eenvoud en aantrekkingskracht is het boek “groot” in zijn eigen genre en soort.
In regel 70 schrijft de recensent dat Kees aanspraak op een plaats als prototype mag maken. Daar kan ik mij helemaal in vinden, tenslotte iedereen heeft als kleine jongen van 12 jaar, wel een sterfgeval meegemaakt en is al wel eens verliefd geweest en zijn eerste kus gekregen of uitgedeeld rond die leeftijd. Daardoor kan iedereen zich vinden in de figuur Kees de jongen. Het toevoegsel de jongen zegt eigenlijk dat Kees heel eenvoudig is en karakteristiek is vor de rest van de jeugd van die leeftijd. Hij wordt niet als een persoon met een eigen naam voorgesteld aan de lezer maar meer als een persoon die voor iedereen bekend staat.

REACTIES

J.

J.

slechte samenvatting, te weinig info

19 jaar geleden

B.

B.

wat een superlang verslag

19 jaar geleden

M.

M.

dit is echt een kei goed verslag ik heb het ff uitgeprint en had gewoon een 8.5 beter he allemaal doen jo lekker makelijk

19 jaar geleden

M.

M.

eey je boekverslag is zeer zeker wel perfect

18 jaar geleden

K.

K.

Veel te lang...

8 jaar geleden

K.

K.

Helaas te lang, maar wel goede info.

8 jaar geleden

P.

P.

Zijn vader is geen schoonmaker, maar een schoenmaker met een eigen schoenenwinkel!

8 jaar geleden

P.

P.

Zijn zusje is 6 jaar oud, geen elf

8 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "Kees de jongen (beeldroman) door Theo Thijssen"