In de bovenkooi door J.M.A. Biesheuvel

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
Boekcover In de bovenkooi
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 6e klas vwo | 6221 woorden
  • 12 februari 2011
  • 33 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
33 keer beoordeeld

Boekcover In de bovenkooi
Shadow
In de bovenkooi door J.M.A. Biesheuvel
Shadow
ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Samenvattingen


De heer Mellenberg
Dit verhaal gaat over Biesheuvels tijd in het gekkenhuis. Toen hij daar werd gebracht belandde hij in mannen E, dat later heren E genoemd werd. Al snel hoefde hij niet meer tussen die zwaarste gekken te vertoeven. In het gekkenhuis kon je veel dingen doen, waaronder knutselen, boetseren, lassen, tuinieren, oude rommel verbranden (administratieve papieren en knutsels van vorige bewoners, waarvan Biesheuvel er veel naar huis heeft meegenomen), lijntekenen, touwsplitsen en scheepsmodellen bouwen. Op een dag, toen Biesheuvel onder leiding van Bert Jonk een mannetje moest kleien, barstte hij in huilen uit nadat hij hiertoe niet in staat bleek: “Welk mannetje? Dacht ik steeds maar, een groot of een klein mannetje, een gewoon of een gek mannetje, een promovendus of een loodgieter, een vrolijk of een triest mannetje?” . Huilend raakte hij buiten bewustzijn. Drie weken later werd hij wakker in paviljoen B, de zwaarste afdeling die er was in Endegeest. Hij woog nog maar 48 kilo. Daar kreeg hij allemaal bezoekjes van zijn vrienden en familie. “Ze wisten allemaal dat ik de ‘Nieuwe Verlosser’ was maar ze vermeden het pijnlijke onderwerp, dat vooral ik een beetje beschamend vond, zorgvuldig. En nu moet ik toch over de heer Mellenberg beginnen, want daar gaat het per slot om!” Hij ontmoet drie maanden later de heer Mellenberg. Biesheuvel introduceert zichzelf als God, waarna Mellenberg hem nuchter ervan af praat te denken dat hij God is. Mellenberg heeft nooit meer opleiding dan de lagere school gehad en bevindt zich sinds zijn zesentwintigste (Biesheuvel schat hem op vijftig) in het gekkenhuis. Hij vertelt Biesheuvel over zijn wens ooit nog zijn manuscripten, verschillende studies op natuurwetenschappelijk gebied, uit te typen op zijn oude Remington uit 1908, waarover hij zich zorgelijk afvraagt hoe de directeur er mee omgesprongen is. Mellenberg vertelt ook over hoe hij geholpen wordt door dokter Berenpels, die door hem en Biesheuvel hoog wordt aangeslagen. Na een half uur te hebben gepraat tegen hem, moet Mellenberg verder. Biesheuvel bleef achter en twijfelde aan zijn “Messiasschap”. “Als ík alleen maar lagere school had gehad, aan alle fronten had gevochten en bovendien gruwelijk gefolterd was, zou ik me dan óóit tot het peil van Mellenberg, zoals ik hem nu kende, hebben kunnen opwerken?”. Vanaf dat moment volgde Biesheuvel Mellenberg overal, opdat hij ook zo zou worden. Tijdens een uitje met de bus vertelt Mellenberg aan Biesheuvel dat misschien niet de bus naar het noorden rijdt, maar dat de bus de rest van de wereld naar het zuiden draait. Een andere keer kijkt paviljoen E gezamenlijk naar de lancering van een Russische satelliet. Op een gegeven moment roept de Russische commentator “in een taal die niemand behalve Mellenberg en ik verstond, ‘Vuur over achttien seconden van nu’. Het bleef twaalf seconden stil en toen hoorde ik ineens Mellenberg: ‘Zes, vijf, vier, drie, twee, één… vuur!’ Op hetzelfde moment ging de raket ergens in de buurt van Oeral de lucht in.” De ziekenbroeder was met stomheid geslagen, en vroeg Biesheuvel hoe Mellenberg dit wist, maar Biesheuvel antwoordt ontkennend. Beiden krijgen zij een injectie waarvan ze drie dagen droomloos slapen. Op een dag komt de directeur met enkele psychiaters praten met Mellenberg en Biesheuvel, als grap betoogt Mellenberg dat door wind niet graankorrels in molens tot meel worden, maar dat graankorrels via molens wind maken, waarna de directeur en zijn werknemers kakelend weglopen. Een dag later komt een psychiater Mellenberg razend uitleggen hoe zijn theorie niet klopt. “’Moet jij eens goed luisteren… […] als ik daar zin in heb verschuif ik heel Endegeest met alle grond en alle opstallen die daarop zijn één millimeter.’” zegt Mellenberg. Hij loopt naar de muur en doet alsof hij kracht zet waarna hij zegt: “’Zo, ‘k heb aan het verzoek voldaan, maar ik maak er geen gewoonte van hoor.’” De psychiater verklaart hem gek en Mellenberg vraagt waarom hij het niet gaat nameten. De psychiater antwoordt dat hij van te voren geen metingen gedaan heeft. Mellenberg antwoordt bevestigend en foetert hem nog even uit voor de domme fout die hij daardoor begaan is. In ontzag vertelt Biesheuvel hem dat hij wil worden als hij. De Messias zijn hoeft van hem niet meer. Mellenberg neemt hem op en loop hoofdschuddend weg.



Brommer op zee
Isaäc staat om twee uur ’s nachts op het achterdek van een schip als een brommer ineens aan komt rijden van over het water. “Voor het eerst in zijn leven gebeurde er iets met Isaäc dat ‘met recht merkwaardig’ was.” Hij helpt de man en brommer, die geheel normaal lijkt, aan boord van het schip. De man beveelt hem eten te halen. Isaäc doet dit en vraagt de man waarom hij op water rijdt, waarop hij antwoordt dat hij een record wil vestigen. Isaäc stelt nog enkele vragen en de man legt uit dat het een kwestie van oefenen is: “ik ben begonnen met een speld op het water te leggen. Als je dat heel voorzichtig doet, blijft hij drijven.”. Isaäc vraagt of hij mee mag rijden, maar de man lacht hem uit en vertelt hem dat ze niks met elkaar te maken hebben. Dan vertrekt hij en laat Isaäc bedroefd achter. De volgende ochtend lacht de hele bemanning hem uit omdat hij ’s nachts een man op het water heeft zien rijden. “Hij hoorde niet op de wal, hij hoorde niet bij de bemanning, hij hoorde zelfs niet bij de man van de brommer.” Isaäc ziet hoe vogels het schip achtervolgen en onbewust fladdert hij mee terwijl hij wenst ook vrij te kunnen vliegen.



Slapeloosheid
Als Biesheuvel ’s nachts niet kan slapen, probeert hij via een moeilijke manoeuvre het bed uit te sluipen zonder Eva te wekken. Nog net op het laatste moment wordt Eva wakker en hij vertelt haar dat hij naar de wc moet. Eva zegt dat hij binnen twee minuten moet terug zijn, en dat ze die gekkigheid eigenlijk niet wil. Biesheuvel maakt zich geen zorgen; dan slaapt ze toch allang weer. Hij sluipt naar beneden en gaat daar op de divan zitten terwijl hij overweegt een plaatje van Bach op te zetten en prijst zichzelf gelukkig. Hij gaat bezig een verhaal te schrijven. Af en toe sluipt hij naar het toilet om te doen alsof hij daar bezig is, zodat Eva niet begint te wantrouwen. Maar hij vergeet met papier te ritselen, en even later komt Eva hem zoeken. Ze vindt hem in de woonkamer waar hij schrijft en boos stuurt ze hem naar bed en verscheurd zijn verhalen: “het is alsof de letters, de woorden en de zinnen, het heelal, de sterren en Sirius in het bijzonder fluisterend smeken om nog even te mogen blijven leven, maar er is niemand die het hoort behalve Eva en ik en zij is vastberaden.” En juist daarom zal Biesheuvel proberen het verhaal woordelijk te herinneren, en dat doet hij dan ook. “Zaterdag, 11 april 1970, ’s avonds, twaalf uur” is het verhaal dat hij verteld. Het is een erg onoverzichtelijk verhaal waar allemaal gedachtegangen van Biesheuvel langskomen.


Moeilijkheden
Op een avond komt Peter, een vriend van Biesheuvel en Eva, op bezoek. Biesheuvel en Eva zitten nog te eten. Peter gooit de tweede cellosonate van Brahms uit. Biesheuvel denkt dat hij gefrustreerd is. De week daarvoor waren hij en Peter een film wezen kijken. Ze waren naar ‘De kanonnen van Navarone’ gegaan door “krankzinnige omstandigheden – misverstanden, gebrek aan tijd, ruzie met de eigenaar van een Chinese eetzaak en het geruststellen van een veertienjarig, half debiel meisje van wie de pop door een van die doldrieste Haagse automobilisten was doodgereden en door een andere, volstrekt niet na te vertellen, macabere gebeurtenis”. Aan het eind van de film, onder luid geraas en flitsend licht kreeg Peter een toeval. Al zijn spieren spanden samen, hij brulde en kreunde en hij spartelde wat, en het schuim liep over zijn lippen. Het was de eerste keer dat Biesheuvel dit bij hem zag; hij had het vaker al gezien bij zijn zus Kobi. Aan het eind van de film verzamelden zich zo’n twintig mensen om hen heen om te zien wat er gebeurd was. Biesheuvel stuurde hen weg en even later kwam de theaterdirecteur met de portier hen bezoeken. Hij vertelde hun dat ze niet langer konden wachten, maar Peter zat nog bewusteloos en stijf in zijn stoel. De theaterdirecteur vroeg hem of hij al eerder iets dergelijks had meegemaakt, en Biesheuvel loog van wel, en zei dat hij slechts wat frisse lucht nodig had. De directeur was niet geheel overtuigd en besloot toch maar een ambulance te bellen. Om de onnodig hoge kosten te vermijden ontsnapten Biesheuvel en Peter uit de achterdeur, en namen de trein naar Leiden. In de trein praatten ze alleen maar over koetjes en kalfjes, om het pijnlijke onderwerp te vermijden. Biesheuvel bracht Peter voor de zekerheid in Leiden de laatste driehonderd meter ook maar naar huis. De dag daarop hadden ze het pas over Peters toeval, en hun angst dat het weer zou gebeuren, waarna Karel ter sprake kwam, die door Biesheuvel een tijd als God gezien is, totdat Karel Biesheuvel nagenoeg naakt achterliet nadat Karel de sloot in was gereden en schone kleren nodig had. Biesheuvel vertelde Peter hoeveel psychiaters zich al over zijn gedachtekronkels hadden gebogen, en hoe Vladimir (Biesheuvel dacht dat deze de duivel was) hem eens dwong de tweede partita van Bach te spelen terwijl Vladimir zelf schaakte tegen een Franse kolonel, en dat ondertussen in Amsterdam David (de zoon van Karel) op de dwarsfluit hetzelfde stuk moest spelen, dat helemaal niet voor fluit geschreven was. Middenin het stuk is Biesheuvel op de grond neergevallen en heeft hij geroepen: “Abraham slacht nu twee zonen tegelijk! En straks ben ik ook aan de beurt!” Biesheuvel is blij dat hij Karel als God heeft laten vallen. Peter zegt hem dat je beter alleen ongelukkig kan zijn, dan met zijn tweeën, waardoor Biesheuvel de tranen in de ogen schieten. Peter zegt dat hij nog van geluk mag spreken dat hij Eva heeft, en dat zij zo gelukkig zijn met elkaar. Biesheuvel neemt zich voor “hem, vanaf nu, altijd zoveel mogelijk van dienst te zijn. Hoewel Hans Locher en Karel natuurlijk op de eerste plaats blijven staan…” Dan gaat het verhaal weer verder bij het stuk waar Peter de plaat van Brahms heeft gestopt. Peter gaat achter de typemachine van Biesheuvel zitten en begint een verhaaltje te schrijven, wat hij niet afmaakt. Biesheuvel leest het verhaal, terwijl Peter en Eva piano spelen, en windt zich enorm op over hoe het geschreven is. Hij gaat achter de typemachine zitten en maakt het verhaal af, in de wetenschap dat Peter dat niet welbevallig zal zijn. ”Let nu goed op; wat hier volgt hebben eerste Peter en later ik geschreven. Hij (u weet nu tot waar) voor de grap of om mij te pesten. Ik om hem een loer te draaien en vooral omdat ik niet, toen ik schreef, tot het musicerende tweetal ‘Eva en Peter’ mocht behoren.” Het verhaal gaat over Martien Kornelewietsj en Pjotr Iwanowitsj (Russische versies van Biesheuvel en Peter hun namen). Peter had het verhaal heel onschuldig geschreven, maar Biesheuvel had er een horrorverhaal van gemaakt. Peter ergert zich en verder hebben ze het er nooit meer over. In de laatste alinea (“Nu ik dit opschrijf is er alweer een week voorbij”) zijn Peter en Eva weer bezig met het vertalen van diezelfde schrijver. Biesheuvel kan hen horen vanuit de andere kamer, en zou ze zelfs kunnen zien, ware het niet dat hun deur gesloten was. “Mijn verhaal is af. Het is weer tijd voor het avondeten. Ik wil eens zien of ik Peter ditmaal tot het drinken van een glas wijn kan verleiden.”



Rekenschap
Biesheuvel schrijft dit verhaal wanneer hij bijna tweeëndertig jaar wordt. Daardoor vraagt hij zich af hoe sommige mensen hun sterven hebben ervaren, en hijzelf zou graag het idee willen hebben iets eerlijks gedaan te hebben als hij doodgaat. Diezelfde dag nog was zijn tante, Jacoba M. Vreugdenhil, overleden aan botkanker. Twee weken daarvoor had Biesheuvel samen met Eva haar nog bezocht in het ziekenhuis. Biesheuvel zat de hele tijd stil aan haar bed en speculeerde over wat er omging in het hoofd van zijn tante terwijl ze dood aan het gaan was. Veel gedachten van haar en Biesheuvel zelf komen in het verhaal langs, en uiteindelijk verlaten hij en Eva dan haar ziekenhuiskamer.

Biesheuvel schaamt zich dan omdat hij nooit zeker zal weten of hij gelijk had over zijn tantes gedachtegangen. Hij heeft zojuist haar laatste boek doorgebladerd en verwondert zich erover. Hij hoopt dat hij niet, wanneer hij op zijn sterfbed ligt, loopt te kampen met dezelfde problemen als zijn tante. Hij hoopt dat hij zich goed mag uitdrukken in zijn boeken, zoals, naar hij vermoedt, zijn tante hem wilde duidelijk maken.



In de bovenkooi
Als je als ketelbink door de bootsman of een kabelgast in elkaar bent geslagen moet je een paar dagen in je kooi blijven. Dit is volgens Biesheuvel het mooiste wat je kan overkomen: “Je bent zo gelukkig en geborgen als vóór de droom die psychiaters vele jaren later ‘de objectief geldende werkelijkheid’ en anderen ‘het leven’ zullen noemen.”. Daar liggende denkt de zestienjarige Biesheuvel terug aan zijn schooltijd, aan zijn lessen Latijn. Hij bedenkt hoe de roerganger in zijn stuurhut zit, en hoe de kapitein een dutje ligt te doen. Want in je bovenkooi weet je alles: je hoort de stoom onder je sissen, de ketels dreunen en de schroef slaan. Dan hoort hij de telegraaf in de machinekamer rinkelen, wat aanduidt dat de schotten neergelaten worden zodat het water niet binnenstroomt, en stelt zich voor hoe het moet zijn om gevangen te worden tussen een schot en de vloer, als je als specie tussen de voegen zit. Om twee uur zitten in de kajuit mannen te kaarten, en het wordt nu menens: een kabelgast verkoopt een matroos een optater op z’n neus, en iemand vloekt (“de smerigste kwinkslag die je ooit ter ore is gekomen en twee tranen biggelen over je wangen”). Met de zin “Dit zijn mijn vrienden, hun leed is mijn leed, mij zal niets overkomen.” in zijn hoofd doezelt Biesheuvel in.



Astrid Krikke
De zestienjarige Biesheuvel ging op tweede kerstdag 1956 ’s avonds naar het gereformeerde clubhuis om daar met jongens en meisjes samen het kerstfeest te vieren. Biesheuvel beschrijft hoe de knapenverenging ’s zondags normaal gesproken te werk ging: “Wat wij immers op zondag deden, kwam grotendeels neer op retorica, naakt worstelen, filosofie en een organisatie oprichten tot wering van nieuwe, vreemde invloeden in onze dierbare oude kerk.” Maar op die avond waren de jongens- en meisjesvereniging een keer samen. Op de meisjesvereniging zat een meisje genaamd Astrid Krikke, het mooiste meisje van allemaal. Elke jongen had stiekem een oogje op haar – stiekem, omdat in de kerk jongens en meisjes niet bij elkaar zaten, op straat niet geflirt mocht worden, en ’s zondags meisjes en jongens dus apart vergaderden. Tegen elven ging iedereen zingen; Biesheuvel stond naast Astrid en tegen het einde van het lied waren ze verliefd op elkaar. Na afloop kon Biesheuvel zijn sjaal en handschoenen niet vinden, maar toen hij ze uiteindelijk wel gevonden had snelde hij achter de meisjes aan. Hij zag hoe Astrid lastig gevallen werd door een stel atheïsten en heroïsch stoof hij fietsend op hen af, greep Astrid, zette haar achterop en snelde verder naar het Sterrebos, waar ze tot half drie in de nacht hebben gevreeën. Sindsdien waren zij een stelletje, en waren ze altijd samen te vinden. Slechts één uur per week, als Biesheuvel met de knapenvereniging ging zwemmen, had hij geen tijd voor haar. Een keer verloor Biesheuvel zijn bril bij het zwemmen, waardoor hij nauwelijks kon zien. Toen hij met zes vrienden naar huis fietste met hoge snelheid, passeerden zij het huis van Astrid, en Biesheuvels vrienden zeiden tegen hem dat Astrid daar stond te zwaaien, maar Biesheuvel, die het zelf niet kon zien, liet zich niks wijsmaken en fietste door. De dag daarop zou hij een afspraakje hebben met Astrid. Deze maakte het uit met hem omdat hij niet terug had gezwaaid. Ondanks zijn excuses blijft ze bij wat ze zei.


Gravitatie-proeven
Dit verhaal gaat over Biesheuvels interesse in wetenschap, met name de theorieën van Bohr, Gneist, Lorentz, Landau, Ehrenfest, Koesznjetsov en Albert Einstein. Hij kent hun theorieën uit zijn hoofd. In het werk van Einstein en Lorentz gaat het nogal eens over “‘gravitatie’ (Dat is een zondagswoord voor zwaartekracht) en het ‘herhalen van de gravitatie-proeven in een in eenparige versnelling verkerende stijgende of vallende lift’”. Biesheuvel staat in de lift met zijn fietssleutel als hem dat te binnenschiet. Dus terwijl de lift omhoogschiet laat hij zijn fietssleutel los en deze komt zo hard neer dat die precies weer in zijn jaszak terugkwam. Op de achttiende verdieping aangekomen bezoekt hij een vriend en onder het genot van tabak en jenever praten zij over gravitatie-proeven, totdat Biesheuvel weer moet vertrekken. Weer in de lift, die nu naar beneden schiet, laat hij het sleuteltje vallen, en deze lijkt nu veel langer over de val te doen. Wanneer het de grond raakt stuitert het met een sierlijke boog in de diepte van de schacht. “Dat sleuteltje is weg, daar kun je wel naar fluiten.”



Storm op zee
Dit verhaal begint met een quote van W.S. Heckscher over het begin van een storm op zee. “’Het begin van iedere storm is hetzelfde: je wordt wakker omdat een sinaasappel, die zich heeft weten te bevrijden, van de ene kant van de kajuit naar de andere rolt.’”. Als ketelbink (een woord waardoor Biesheuvel de neiging krijgt luidkeels te gaan zingen, waarover hij dan ook vertelt. Dan schrijft hij: “we mogen niet te ver van de koers afwijken, als ik aan het stuur sta, zwalk ik maar zo’n beetje alsof het om een of andere pleziertocht ging”. Daardoor dwaalt hij nog verder af door te beschrijven hoe hij daadwerkelijk een keer een schip bestuurde zonder veel succes) bevond Biesheuvel zich eens in een storm. Na de schaal van Beaufort te hebben beschreven vertelt hij daarover. Het graan was zich gaan verplaatsen. Dit is een probleem, omdat als het schip in een storm eenmaal helt naar bak- of stuurboord, het graan daar ook heen verplaatst zodat er steeds meer gewicht naar een kant verplaatst. Als er dan ook nog eens water bijkomt en het graan uitzet heb je de poppen helemaal aan het dansen. Wat nu gebeuren moest was ‘sjorren’ (het vastzetten van lading). Biesheuvel werd hiertoe aan een paal gebonden met een touw en moest dan de sjorring vast maken. Dit was echter zwaar werk, en Biesheuvel probeerde als alternatief, nadat hij had geschreeuwd om hulp maar niemand in de storm hem kon horen, met kauwgom kleine gaatjes dicht te plakken. Na een uur zinloos werk kwam eindelijk de bootsman hem losmaken. Die controleerde de sjorring en complimenteerde Biesheuvel. “Ik denk dat het luik dat ik moest sjorren door de een of andere idioot al zo vast was gemaakt dat het niet steviger kon.” De bootsman begeleidde hem naar zijn kooi; Biesheuvel zag helemaal blauw. ’s Ochtends werd hij wakker onder de wastafel. In alle rust ging hij op dek, waar de stuurman hem vertelde dat de wind was afgezakt tot een stijve bries, en nadat hij brood en koffie had gezet en de afwas had gedaan vond hij het mooi even tijd om te rusten. Later pas zou hem verteld worden hoe gevaarlijk de tocht nog was op dat moment vanwege de enorme deining en de gevaarlijke rotsen in de buurt van de Ierse kust. Biesheuvel vond een ton aardappelen van drie bij drie en anderhalve meter diep waar hij heerlijk kon kijken naar het rijzen en dalen van golven. “Zo moet ik me ongeveer, twee weken na bevruchting, ook hebben gevoeld in de buik van mijn moeder, toen mijn vader haar, bij een bezoek aan het luna-pretpark, in de schommel steeds hoger en hoger duwde.”



Tanker cleaning
Om aan geld te komen gaat de zeventienjarige Biesheuvel ‘classificeren’ (het schoonmaken van een tanker met resten olie): “het vieste, het smerigste en het meest onterende werk […] dat door een mens gedaan kan worden.” Hij wordt op een vrijdag aangenomen en gaat de volgende maandag aan het werk. Hij liegt dat hij het werk al eens in Marseille gedaan heeft, om een hoger loon te krijgen. De voorman heeft het al gauw door en laat hem alles zelf maar opknappen, en stuurt hem de richting in waar hij wezen moet. Op weg daar naar toe, een hele toer door het olieresidu, ontmoet Biesheuvel een Jood, een Italiaan en een Griek, voor wie hij de bijbel in het Hebreeuws, Midas respectievelijk de Ilias en anagnorismos citeert. Al gauw verzamelt hij een groep van twaalf man om zich heen en hij gaat helemaal op in zijn rol. “Ik voelde me als Jezus die les geeft in de tempel.” totdat een Rus op hem afkomt en boos wordt omdat de bootsman elk moment weer kan komen. Hij begrijpt de Rus en omhelst hem, en fluistert het begin van Genesis in het Russisch, het enige Russisch dat Biesheuvel kent, in zijn oor. De Rus maakt het verhaal af en nadat hij zeven keer “’I skazal bok’ (‘en God zeide’)” heeft gezegd vraagt Biesheuvel hoe een Rus de bijbel zo goed kent, waarop die verontwaardigt antwoordt dat een jood toch zeker ook het Oude Testament kent. Maar Biesheuvel verwacht van communisten dat ze ‘Ursprung der Familie’ en ‘Des Privateigentums und des Staats’ beter zouden kennen. De mannen echter zeggen keen Duits te kennen: “Duitsers, Faszismus!”. Met een Javaan heeft hij het over Multatuli en de Javaan zegt dat Java niet alleen de bandjir en de tijger kent; “u steekt [een wandelstok] bij ons in de grond en na twee weken begint de stok uit te lopen: er komen twijgjes, bladeren en bloempjes aan.” Pas een jaar geleden ben ik erachter gekomen dat alleen Javaanse communistenleiders zo over Java plegen te praten. Ik heb aan mijn neef Jan van Herwaarden eens gevraagd het te proberen met die wandelstok toen hij op Java was, maar er gebeurde helemaal niets: na twee weken was de stok ook nog gestolen.” Tegen een Arabier zegt hij “’Salum Aleikum’”. Uiteindelijk heeft hij alle mensen daar verenigd. Hij krijgt om de tien minuten een emmertje in zijn handen geduwd (“Veertien kilo troep en één liter zweet!”) die hij een eindje moet wegbrengen en dan anderhalve meter omhoog moet tillen. Dit vindt hij een zware klus, maar hij is zich ervan bewust hoeveel zwaarder de anderen het hebben, en biedt dan ook aan hun werk over te nemen, maar dit slaan ze beleefd af: hij is een tengere jongen; hij zou achter de studieboeken moeten zitten. Tijdens de lunch denkt Biesheuvel na over hoe verschrikkelijk deze mensen het hebben. Na de lunch komt de voorman kijken hoe hij het ervan af heeft gebracht en wordt boos als hij ontdekt dat Biesheuvel niet in zijn aangewezen vak bezig is. Hij sleurt hem erheen en slaat hem in zijn gezicht, waarna de Schiedammers waarmee Biesheuvel nu werkt hem het smerige werk laten doen. Het verhaal eindigt met de spreuk: “’Si monumentum quaeris, circumspice!’”


Van de man die zelf een wolk was
Biesheuvel vertelt over een oude man die wenste een wolk te zijn en het in eens ook daadwerkelijk werd. De man heeft al gauw spijt omdat hij niks meer onder controle heeft (“Je moet voortvliegen, stilstaan, wit zijn of juist pikzwart”). De oude man had zijn grafkist al laten maken toen hij nog een mens was. Als mens krijg je ten minste een begrafenis, maar een wolk is er nooit niet geweest en “Hoe zou een wolk immers ooit volstrekt verdwijnen?”. Aan het einde van het verhaal verheugt de wolk zich er op dat hij vanavond goudomrand zal schijnen in de avondzon, en dat ie over enkele weken waarschijnlijk enkele boeren doet beven.




Analyse


De heer Mellenberg
Biesheuvel is in dit verhaal de hoofdpersoon. Hij is een round character. Mellenberg is een ander belangrijk personage; hij is een flat character.

We volgen het verhaal vanuit Biesheuvels ikperspectief.

Het verhaal wordt chronologisch en ab ovo verteld. Het begint als Biesheuvel arriveert in het gekkenhuis. Het eindigt open, want we weten niet hoe Biesheuvels ‘opleiding’ verder verloopt.

De ruimte is vooral het gekkenhuis; het is niet echt belangrijk in het verhaal.

Er zit niet veel spanning in het verhaal, alhoewel het leuk is te lezen wat voor loeren Mellenberg de psychiaters draait.

Het verhaal is goed te lezen en heeft een overwegend vrolijke toon, tegenover wat gemeen gedrag van Mellenberg. Er treden versnellingen op tussen bijvoorbeeld de stukken waar over Mellenbergs streken wordt verteld.

Het thema is ‘opzien tegen het grotere’. Biesheuvel wil eerst de Messias zijn, maar daarna wil hij zoals Mellenberg zijn. Ook de psychiaters moeten altijd toegeven aan Mellenberg.



Brommer op zee
Isaäc is de hoofdpersoon. Hij is een flat character. De man met de brommer en de bemanning van het schip zijn ook flat characters.

Het verhaal is geschreven vanuit het personaal perspectief.

Het verhaal is chronologisch en ab ovo. Isaäc krijgt ’s nachts bezoek van een man die op water kan rijden en daar blijft het ook bij.

De ruimte is het schip. Het is goed in te beelden. De ruimte draagt niet zo zeer bij aan het verhaal, behalve dan dat er water nodig is om op water te kunnen rijden.

De spanning wordt gevormd door de vraag hoe de man op het water kan rijden. Als lezer wil je graag weten hoe dat kan.

Het verhaal is begrijpelijk geschreven.

Het thema is ‘ontevredenheid’. Isaäc wil altijd wat anders, en hoopt dan daar zijn geluk te vinden. De man met de brommer heeft ook een erg ontevreden toon, zelfs nu hij zo dichtbij een wereldrecord is.



Slapeloosheid
Biesheuvel is het hoofdpersonage. Hij is een flat character; we zien geen ontwikkeling in dit verhaal. Eva is een round character. Eerst is ze vriendelijk, maar als ze Biesheuvel betrapt wordt ze toch boos.

Dit verhaal is geschreven uit het ikperspectief van Biesheuvel.

Het verhaal wordt chronologisch verteld en begint in medias res. Biesheuvel heeft al slaapproblemen en wij belanden dan in een keer in het scenario waar hij uit bed wil stappen.

De ruimte is het huis van Biesheuvel, en dan met name de slaapkamer en de woonkamer bij nacht. In de woonkamer kan Biesheuvel rustig genieten, nadat hij uit de slaapkamer is ontsnapt.

Spanning is er nauwelijks in het verhaal. Ik vond het persoonlijk wel leuk om Biesheuvels gedachtegangen te volgen, maar af en toe is het moeilijk en gaat het snel en menig lezer zal dan afhaken.

Het verhaal is moeilijk te volgen door Biesheuvels constante snelle verandering van onderwerp, maar als je dit door hebt is het verhaal wel leuk te lezen.

Een motief in het verhaal is leugens: Biesheuvel liegt tegen Eva, en de titel van zijn verhaal is een leugen. Ook komt de hele tijd Biesheuvels gestoordheid terug. Een passend thema lijkt me ‘Onbetrouwbaarheid’.



Moeilijkheden
De personages zijn Biesheuvel en Peter. Biesheuvel is de hoofdpersoon, hij is een round character. Peter is ook een round character. Van beide lees je dat ze samen lachen, maar ook hoe gemeen ze kunnen zijn tegen elkaar.

Het verhaal wordt verteld vanuit het ikperspectief van Biesheuvel.

Dit verhaal is post rem. Aan het eind lees je dat Biesheuvel het navertelt; het hele verhaal was dus een flashback, die overigens wel chronologisch verteld wordt.

Het verhaal speelt zich af in het theater, in de trein en bij Biesheuvel thuis. De ruimte voegt weinig toe aan de loop van het verhaal, behalve wanneer Peter een toeval krijgt, aangezien daar schokkende beelden o.i.d. voor nodig is.

Er is best wat spanning in het verhaal, alhoewel het verhaal soms moeilijk te volgen is en het daar zijn spanning verliest.

Het verhaal is in normaal Nederlands geschreven, en best goed te volgen. Soms schrijft Biesheuvel abnormaal lange zinnen die weer wat moeilijker te volgen zijn, maar het is wel te doen.

Het thema is ‘onzekerheid’. Eerst probeert de portier Peter overeind te helpen waarbij hij zijn jasje scheurt, maar hij geeft niet toe dat hij fout zit. Biesheuvel moest ook van Vladimir een stuk spelen op zijn viool, wat hij gehoorzaam deed. Ook blijkt uit de strijd tussen Biesheuvel en Peter dat ze allebei het alfamannetje willen zijn. Biesheuvel wordt daarna erg jaloers als Peter en Eva samen musiceren.



Rekenschap
Biesheuvel is de hoofdpersoon. Hij is een round character: hij laat namelijk spijt zien van dat hij nooit zal weten wat zijn tante wou zeggen.

Het verhaal is verteld vanuit Biesheuvels ikperspectief.

Dit verhaal wordt chronologisch verteld en begint post rem. Biesheuvel vertelt hoe hij zijn tante bezocht, en verder gebeurt er niks.

Biesheuvel vertelt het verhaal vanuit zijn studeerkamer. Het verhaal over zijn tante speelt zich af in de ziekenhuiskamer van zijn tante.

De spanning wordt veroorzaakt door de vraag hoe het bezoek gaat aflopen. Toch is er niet heel veel spanning.

Het verhaal is normaal geschreven.

Het thema is ‘onwetendheid’. Het hele verhaal staat er vol van; Biesheuvel zal namelijk nooit weten wat zijn tante voor haar sterven dacht.



In de bovenkooi
De zestienjarige Biesheuvel is in dit verhaal het hoofdpersonage. Hij is een round character: we zien verschillende emoties en een ontwikkeling; eerst is hij angstig, maar uiteindelijk rust hij vredig.

Het verhaal wordt verteld vanuit het ikperspectief van Biesheuvel.

Het verhaal verloopt chronologisch.

Dit verhaal speelt zich af in de bovenkooi, waar Biesheuvel uitrust na afgeranseld te zijn. De bovenkooi is een heerlijke slaapplek volgens Biesheuvel. Verder speelt het verhaal zich vooral af in Biesheuvels gedachten.

Er is nauwelijks spanning in het verhaal. Het is alleen interessant om Biesheuvels gedachtegang te volgen.

Het verhaal is makkelijk te volgen. Biesheuvel gebruikt af en toe Latijn om zijn intellect te benadrukken, en dat tegenover het vulgaire idee verpulverd te worden door een sluitend schot geeft een interessant contrast.

Het thema is ‘chaos en rust’. Motieven hierbij zijn de rust die Biesheuvel krijgt in de bovenkooi na geslagen te zijn, de matroos die tot stilte gemaand wordt en dan een klap in zijn gezicht krijgt, en de rust waarmee Biesheuvel uiteindelijk met tranen in zijn ogen in slaap valt.




Astrid Krikke
In dit verhaal is Biesheuvel de hoofdpersoon, die een relatie heeft met Astrid Krikke, een meisje bij hem in de kerk. Beide zijn round characters; eerst hebben ze een idyllische relatie, maar die wordt ruw verstoord.

Het verhaal wordt gevolgd vanuit het ikperspectief van Biesheuvel.

Het verhaal wordt chronologisch ab ovo verteld. We maken het begin van Biesheuvels relatie met Astrid mee, en het verhaal eindigt gesloten als Biesheuvel Astrid voor de laatste keer ziet.

Prominente ruimtes in dit verhaal zijn het gereformeerd clubhuis op kerstavond, de weg tussen het clubuis en het Sterrebos, en het Sterrebos zelf bij nacht, en het water waar Biesheuvel met zijn vereniging overdag zwemt. Veel van het verhaal speelt zich af aan het water, wat misschien te maken heeft met constante stroming en verandering.

De spanning in het verhaal wordt grotendeels veroorzaakt door het verloop van de relatie tussen Biesheuvel en Astrid.

Het verhaal is wederom goed te lezen. Wat opvalt, is dat Biesheuvel in het begin van het verhaal enkele keren “God!” uitroept, maar vanaf het moment dat hij vertelt dat hij een relatie met Astrid heeft, roept hij enkele keren “Astrid!”. Aan het eind van het verhaal roept hij weer “God! als Astrid iets zei, dan meende ze het!”.

Het thema is ‘verandering’. Het water dat bijna overal in het verhaal terugkomt is een motief (staat voor verandering/doorstroom), de angst van Biesheuvels vereniging voor nieuwe dingen is ook een motief, en uiteindelijk is het ook opmerkelijk hoe vlug de relatie voorbij lijkt. We lezen alleen over het begin en het einde ervan.



Gravitatie-proeven
Biesheuvel zelf is de hoofdpersoon, en het enige personage van belang. Hij is een flat character. Hij maakt geen ontwikkeling door in dit verhaal.

Het verhaal wordt verteld vanuit Biesheuvels ikperspectief.

Het verhaal is chronologisch.

De ruimte in dit verhaal is vooral de lift. Dit is erg belangrijk omdat de proeven die Biesheuvel doet in een eenparig versnelde lift moeten plaatsvinden. Als Biesheuvel aan het einde zijn sleutel verliest stapt ie de regen in, wat bijdraagt aan zijn verdriet om het verlies.

De spanning wordt veroorzaakt door de versnelling die optreedt als Biesheuvel zijn vriend bezoekt. Van dat bezoek wordt alleen een samenvatting gegeven. Hierdoor kijk je uit naar de volgende proef waarvan je weet dat die gaat komen.

Het taalgebruik is redelijk simpel, en de zinnen zijn leesbaar.

Het thema is ‘overgave aan natuurmachten’. Dit lijkt misschien wat vergezocht, maar toch zie je de machteloosheid terugkeren in het totaal onverwachte terugspringen van de sleutel in Biesheuvels zak, en later het verliezen van de sleutel in de liftschacht. Ook nuttigen Biesheuvel en zijn vriend tabak en alcohol (dit laat wat zien van overgave/onmacht) terwijl ze discussiëren over natuurwetten.



Storm op zee
In Storm op zee zijn de personages Biesheuvel en de stuurman. Biesheuvel is een round character, de stuurman een flat character.

We volgen het verhaal vanuit Biesheuvels ikperspectief.

De structuur is chronologisch en ab ovo; we volgen hoe Biesheuvel een verhaal begint te vertellen. De flashbacks echter beginnen in medias res, als de storm al aangewakkerd is en Biesheuvel al een tijdje op het schip verkeert.

De ruimte is goed beschreven. Het stuk in de storm (“terwijl om de twintig minuten een golf over je heen spoelt, die zo sterk is dat je het idee hebt dat het touw om je buik je in twee moten zal trekken. Ik verzoop haast en riep om hulp, maar niemand hoorde me.”) is heel goed in te beelden.

Er is tamelijk veel spanning in het stuk van de storm. In het stuk met uitleg over de schaal van Beaufort en het stuk waarin hij afdwaalt echter is er een tamelijk grote kans aandacht van de lezer te verliezen (hoewel ik zelf dat wel heel mooi vind om te lezen).

Het verhaal is goed te lezen, er komen wel enkele nautische termen in voor die ik niet kende.

Het thema is ‘onmacht tegenover de natuur’. Dit is te zien in de storm, en de angst van Biesheuvel. Ook in de onwetendheid dat het gevaar nog niet geweken is zie je dat Biesheuvel de natuurkracht niet goed inschat.



Tanker Cleaning
Biesheuvel is de hoofdpersoon in dit verhaal. Hij is een round character. De mannen aan boord van het schip spelen ook een rol, en zijn ook round characters. De voorman is een flat character.

Het verhaal wordt verteld vanuit het ikperspectief van Biesheuvel.

Dit verhaal is chronologisch verteld en begint ab ovo: Biesheuvel wordt van het gymnasium geschopt en we lezen dan hoe het verder gaat. Er zijn geen nevenintriges en het verhaal eindigt open, want hij zit nog steeds in het olieruim.

De ruimte draagt veel bij in het verhaal. Het ruim met olie staat voor de wereld waarin Biesheuvel als de Messias de mensen helpt door ze op te vrolijken en te verbinden.

Omdat je weet dat de voorman terug zal komen is er spanning: je wil weten hoe hij gaat reageren.

Dit verhaal is makkelijk te lezen. Biesheuvel gebruikt wel opvallend veel (min of meer duidelijke) verwijzingen naar de bijbel (“Er stond nu een man of twaalf om me heen.” en “de Babylonische spraakverwarring in het schip”).

Een motief in het verhaal is ‘het christendom’: het verhaal staat bol van verwijzingen naar de bijbel en ook het hele verhaal staat symbool voor Jezus’ tijd op aarde. Biesheuvel (Jezus) belandt in de olietanker (de aarde) waar hij naar vak 5 moet (het kruis). Onderweg ontmoet hij allerlei mensen die hij helpt en die hij verbindt met elkaar, maar uiteindelijk komt de voorman (het lot/God/de duivel (in ieder geval hetgeen dat de macht had hem naar het kruis te brengen)) die hem toch doorstuurt naar vak 5, vanwaar hij door mag gaan met zwaar en smerig werk (de hel). Ook ‘lijden’ komt telkens terug in het verhaal: de Panamees die telkens weer onderuit gaat in de viezigheid, en het totaal van het werk is een en al lijden. Een passend thema lijkt mij dan ook ‘lijden’.



Van de man die zelf een wolk was
Alleen de oude man/wolk speelt een rol in dit verhaal. Dit is een round character; in het begin van het verhaal is hij triest over allerlei dingen, maar uiteindelijk gaat hij met goede moed verder.

Het verhaal is verteld vanuit het ikperspectief van de wolk.

De structuur is chronologisch en ab ovo. Het verhaal begint als de man een wolk wordt en gaat daarna gewoon verder over zijn leven als wolk.

Het verhaal speelt zich niet zozeer in een ruimte af. Af en toe vertelt de wolk wel waar die zich bevindt, maar dit draagt niks bij aan het verhaal. Het verhaal draait namelijk om de gedachten en gevoelens van de wolk.

Er is niet echt spanning in het verhaal. Het is meer een soort documentaire.

Het verhaal is begrijpelijk geschreven.

Een motief is de keuzeloosheid van de wolk. De wolk wordt maar voortgeduwd en er gebeurt van alles met hem zonder dat hij enige invloed of inspraak heeft. ‘Keuzeloosheid’ is ook het thema.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "In de bovenkooi door J.M.A. Biesheuvel"