Jan: een verlopen soldaat, vriend van Lodewijk
Een waard
Charlotte: een adellijke juffer
Konstance: de moeder van Charlotte
Klaar: de meid van Konstance en Charlotte
Een bode
Hans: de vrijer van Klaar
Fop: de broer van Klaar
Karel: een legerkapitein, zoon van Konstance
Hendrik: een winkelier
Joris: een kleermaker
Sofie: de vrouw van Karel
Lodewijk, een arme edelman, keert samen met Jan, een verlopen soldaat, terug naar zijn geboortestad Utrecht om zijn familie te zoeken. Lodewijk heeft op de Maliebaan een meisje gezien, waar hij verliefd op is geworden. Hij wil zich voordoen als een rijke graaf en zijn vriend wordt baron. Ze logeren in een herberg die tegenover het huis van Charlotte, het meisje, staat. Zij heeft ook stiekem een oogje op Lodewijk. Ondertussen krijgt de familie van Charlotte een brief, dat Charlotte’s broer Karel naar huis zal terugkeren om zijn vrouw voor te stellen. Lodewijk en Charlotte zijn van plan te trouwen, maar Charlotte is eigenlijk ook maar arm en Lodewijk en Charlotte weten dus niet van elkaar dat ze arm zijn. Zo worden hele scènes opgevoerd om maar te laten zien hoe rijk ze zijn en Klaar, de dienstmeid, verleidt de ‘baron’. Dan komt Karel thuis. Hij is zijn vrouw vooruit gereisd om te zien hoe de situatie thuis is. Konstance, de moeder van Charlotte, en Karel gaan dan Sofie, de vrouw van Karel, ophalen. Klaar en Charlotte blijven thuis. Ondertussen komt Jan ook nog. Als Karel en Konstance dan terugkomen, ziet Karel Jan en hij herkent hem als een van zijn gedeserteerde soldaten, die er zes maanden geleden met zijn beste paard vandoor ging. Jan wordt dan opgesloten en als Lodewijk langskomt moet ook hij alles bekennen. Hij vertelt zijn echte naam, Lodewijk van Kaalenhuizen, en hij blijkt een broer van Sofie te zijn. Dan komt ook uit dat Charlotte en Konstance ook arm zijn. Dat had Karel niet aan zijn vrouw verteld en het blijkt dus dat iedereen elkaar voorgelogen had. Jan wordt vrijgelaten en Karel is kapitein, dus die kan Lodewijk wel aan een officiersplaats helpen zodat hij later met Charlotte kan trouwen. Jan gaat dat met het geld van Karel naar de herberg om te betalen, maar hij gaat er met het geld vandoor….. Ik ontferm me wel over mijn geld en dat van jou, Voor zover er iets van over is. Ik blijf net zo lang lopen
Bij wie we logeren, vertrekken naar een ander. Jan: Dan is het nodig dat ik ook mijn kleding verander. Lodewijk: Je kunt zo meteen naar een kledingverkoper gaan, En loop dan meteen even bij onze waard aan
Voor de bagage. Ik zal intussen op je wachten
In deze herberg; want die is beter, in mijn gedachten. Jan: Ik denk ook dat deze ons beter bevallen zal. Wat staat er op het uithangbord? De Gouden Muizenval? Maar à propos, wij moeten ook lakeien hebben, mijnheer, Vindt u het goed als ik die kerels contracteer, Met wie ik vanmorgen in onze herberg sprak? Uit dit stukje blijkt dus dat Lodewijk en Jan zich willen voordoen als graaf en baron, en ze willen wat kerels uit de herberg contracteren om lakei te spelen. - Ook Klaar en Charlotte doen net of ze rijk zijn: Lodewijk: Vertel me nu eens hoe die juffrouw heet, m’n lieve meid. De dame die hier net was; ik heb nooit van mijn levensdagen
Een mooier plaatje gezien. Klaar: Zij schijn u te behagen? Het is geen wonder: ze is het puikje van de stad, En haar moeder bezit een hele grote schat. Aan elke vinger kan ze wel een vrijer krijgen. Ze is van hoge adel. Maar, mijnheer, laat ik maar zwijgen: Ze is hier overal bekend. Vraag maar aan iedereen. Lodwijk: Bezit zij zo’n grote schat? Klaar: Ja buitengemeen. Haar kapitaal is groot.<< Maar flink belast met schulden>> Ze maakt zich niet druk om honderdduizend gulden: Men zegt dat er haast geen eind komt aan haar geld en goed, En ze is, zoals ik zei, van heel oud adellijk bloed. En tegen u gezegd, ze zou heel graag willen trouwen, Daar ben ik zeker van. Maar nu zwijg ‘k voor het me gaat berouwen.
Verder is er weinig te merken aan de taal. Af en toe staat er nog een oud-Nederlands woordje tussen, maar de betekenis staat er dan altijd bij. Toch kun je wel merken dat het verhaal zich vroeger afspeelde. Dat merk je aan dingen zoals: ze betaalden met muntstukken, hadden geen auto’s, geen elektrisch apparatuur enz. 5. Verhaaltechnische aspecten Plaats: Het verhaal speelt zich af zoals het in het boek staat: De eerste en derde Toneelen (eerste en derde bedrijf) vertoonen een ‘ Straat voor de huizen van Konstance en den Waard, die tegens malkander overstaan; de tweede, vierde en vijfde Toneelen eene Kamer in het huis van Konstance te Utrecht. Tijd: De tijd waarin het verhaal zich afspeelt is ongeveer één dag, ook dit staat vooraf in het boek vermeld: De geschiedenis begint voor de middag en eindigt des Avonts ten negen uuren. Schrijfstijl: Het verhaal is chronologisch geschreven. Wel is er één flash-forward. Als Jan en Klaar samen zijn, houdt Jan allemaal verhalen op over hoe het zal zijn als zij getrouwd zijn en ze barones wordt. Er is geen sprake van versnelling of vertraging. De verhaalfiguren: Lodewijk en Charlotte: Lodewijk van Kaalenhuizen is een arme Utrechtse edelman, die zich voordoet als de rijke graaf van Habislouw. Alleen een rijk huwelijk kan hem er bovenop helpen. Hij wordt verliefd op Charlotte en hij denkt dat zij heel rijk is. Zij blijkt echter ook heel arm te zijn. Jan en Klaar: Jan is een verlopen soldaat, die ooit is gedeserteerd en een vriend van Lodewijk is. Hij doet of hij baron van Schraalenstein is. Hij is nieuwsgierig, avontuurlijk en kritisch. Klaar, de brutale meid van Konstance en Charlotte, drijft de spot met onder andere Charlotte en doet haar vaak na. Eigenlijk zou ze met Hans trouwen, maar haar liefde voor hem is niet zo sterk, anders zou ze geen affaire met Jan hebben. Karel en Sofy: Karel is kapitein in het leger ze zlen treedt vaak op als reddende engel van de familie door geld te sturen. Zijn vrouw Sofy speelt nauwelijks een actieve rol. Konstance: Konstance is de moeder van Charlotte. Ze wil graag haar dochter laten trouwen met een rijke man, omdat ze zelf zo arm zijn geworden.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden