Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Het psalmenoproer door Maarten 't Hart

Beoordeling 8.1
Foto van Cees
Boekcover Het psalmenoproer
Shadow
  • Boekverslag door Cees
  • Docent | 5400 woorden
  • 4 september 2006
  • 108 keer beoordeeld
Cijfer 8.1
108 keer beoordeeld

Boekcover Het psalmenoproer
Shadow
Het psalmenoproer door Maarten 't Hart
Shadow
Gebruikte editie Eerste druk: 25 augustus 2006
Gebruikte druk: 1e
Aantal bladzijden: 283
Uitgever: Arbeiderspers, Amsterdam Gegevens voorkant Op de omslag staat een afbeelding van de 19e eeuwse schilder Jongkind “Vue de Maassluis” prominent daarop aanwezig zijn drie kerktorens. Het is een toepasselijke omslag voor deze historische roman over Maassluis. Waardering Natuurlijk ben ik bevooroordeeld. Maarten ‘t Hart komt uit dezelfde streek als waar ik zelf ben geboren. (Maassluis –Vlaardingen.) Hij is leerling geweest aan dezelfde school als waaraan ik leerling ben geweest. Hij is docent biologie geweest aan de school waaraan ik als leraar Nederlands verbonden was. Dat schept een band en bovendien zijn veel situaties uit zijn romans en verhalen voor mij heel herkenbaar. Maar ook heeft Maarten ’t Hart een natuurlijk talent om verhalen te vertellen en dan maakt het eigenlijk niet uit of hij een roman over de moeder-zoonrelatie (“Een vlucht regenwulpen”) de vader-zoonrelatie (“De aansprekers”) of een literaire thriller (“De kroongetuige” of “De zonnewijzer”) schrijft. Ook met zijn eerste historische roman schiet hij in de roos, omdat hij in staat is een goed verhaal te vertellen. En als lezer wil ik toch altijd een verhaal lezen. Binnen enkele hoofdstukken heeft ’t Hart je te pakken. Dat lukt hem ook in “Het psalmenoproer”, een thema natuurlijk dat hij als geboren Maassluizer uitstekend weet te verwoorden. De godsdienstperikelen hebben de schrijver van het begin van zijn schrijversschap geboeid, al is niet iedereen in zijn geboortestad daarvan gediend geweest. ’t Hart is dus een rasverteller, die je tot aan de laatste bladzijde in spanning houdt. Jammer is dat in deze historische roman het einde niet zo heel sterk is. Maar de fraaie gebonden uitgave is alleszins de moeite waard. Genre “Het psalmenoproer” is een historische roman: zij verhaalt de opstand van het kerkvolk in Vlaardingen en Maassluis in de 18e eeuw. Dat volk kwam in opstand tegen de nieuwe berijming van de psalmen en de snellere manier om psalmen te zingen..
De flaptekst Maarten 't Hart brengt in Het psalmenoproer, zijn eerste historische roman, een fascinerende en grotendeels vergeten periode uit de vaderlandse geschiedenis tot leven. In de roman wordt het levensverhaal verteld van een kleine reder die in zijn leven één faux pas begaat, waardoor hij betrokken raakt bij het psalmenoproer, een opstand van `verpauperde luyden' tegen `voorname meesters'. En passant wordt ook een scherp beeld geschetst van de neergang der beug- en haringvisserij, uitmondend in de historische audiëntie van Maassluise vissers bij Napoleon in oktober 1811. In 1773 werd er in de gereformeerde kerken in Nederland ter vervanging van de eeuwenlang gezongen psalmberijming van Petrus Datheen een nieuwe berijming ingevoerd. Er was verzet, maar niet grootschalig. Anders werd dat toen men ook de wijze waarop de psalmen gezongen werden, wilde reformeren. Het was gebruikelijk de psalmen uiterst langzaam te vertolken; kerkgangers mochten zelf versieringen aanbrengen en vrijelijk uithalen toevoegen of eindnoten lang aanhouden. Deze zogenaamde lange zingtrant wilde men vervangen door een korte. Overal in Nederland sloeg de vlam in de pan. Dominees werden met stoven bekogeld, kerkvoogden bedreigd. In Zeeland kwam het tot ernstige ongeregeldheden, maar de grootste psalmenoproeren deden zich voor in Vlaardingen en vooral in Maassluis. Uiteindelijk moest de baljuw van Delft er met een troepenmacht aan te pas komen om daar de orde te herstellen. Motto en opdracht Geen motto en geen opdracht. Structuur en verhaalopbouw De roman wordt opgebouwd in 37 getitelde hoofdstukken die een groot deel uit het leven van de reder Roemer Stroombreker vertellen. Het begint bij zijn avontuur als kleine jongen en het eindigt met de loopbaan van burgemeester Stroombeker die in Den Haag probeert subsidie rond te krijgen voor de zieltogende visserij. Oftewel, de roman wordt beschreven van 9 oktober 1739 tot het najaar van 1811. De vertelde tijd die steeds met grote onderbrekingen wordt beschreven, omvat dus een periode van 72 jaar. Aan het einde is Roemer dan ook ruim tachtig jaar. Er zijn geen flashbacks. De roman wordt dus chronologisch beschreven. Aan het einde van de roman geeft ’t Hart nog een verantwoording van het gebruik van zijn historische bronnen en de relatie die hij daarvan afleidde voor zijn personages. Perspectief Er is sprake van een personale verteller. Het is de latere reder Roemer Stroombeker, die in het eerste hoofdstuk nog een schooljongen is. Aan het eind van een bewogen leven is hij burgemeester van het dorp Maassluis. We zien als lezer alles door zijn ogen. Roemer vertelt in de o.v.t. Het is heel goed mogelijk dat hij in de allerlaatste regel overlijdt, maar gezien het perspectief kan dit niet beschreven worden. Titelverklaring In Maassluis (en Vlaardingen) breekt in de 18e eeuw een oproer onder vissers, nettenboetsters en kuipers uit, wanneer de Gereformeerde kerk een nieuwe berijming van de psalmen heeft uitgevaardigd en het tempo van de toon omhoog moet. Het gewone volk pikt dit niet en komt in opstand tegen de gevestigde orde van reders, schout en schepenen. De opstand heeft de naam “Het psalmenoproer” gekregen.
Tijd en decor De tijd is hierboven reed beschreven. De vertelde tijd omvat een groot deel van de 18e eeuw, nl. van 9 oktober 1739 tot aan het najaar van 1811. Deze data worden duidelijk in de tekst genoemd. Ook het decor staat vast: het is de binnenstad van het vissersdorpje Maassluis aan de Nieuwe Waterweg. De plaats heeft een buurgemeente Vlaardingen, ook al een oude vissersplaats. In beide plaatsen voltrok zich in de 18e eeuw het psalmenoproer. Maarten ’t Hart is zelf in Maassluis geboren en kent de geschiedenis van zijn stadje natuurlijk ook na het bestuderen van diverse bronnen op zijn duimpje. In het begin van het boek staat ook een historische kaart van Maassluis afgebeeld. Thematiek en symboliek Het belangrijkste thema van de historische roman zijn de godsdienstperikelen die in de 8e eeuw in Maassluis en Vlaardingen speelden. De Gereformeerde Kerk in Nederland besloot de berijming van de psalmen van Petrus Dathenus te vervangen door een nieuwere berijming. Dat pikte de overwegend traditionele bevolking van Maassluis en Vlaardingen (beide godsvruchtige vissersdorpen) niet. Toen daarna ook werd besloten om het tempo van het gezang te verhogen was Leiden in last en kwam vooral het visserijdeel van de bevolking (kuipers, nettenboetsters en vissers) in opstand tegen het bevoegd gezag de kerkenraad, de reders en de schout en de schepenen. Toch wel min of meer een vorm van godsdienstwaanzin. Steeds meer dreiging ging uit van het “gemene volk” en met eenvoudige middelen werden de huizen van de notabelen bedreigd. Deze riepen ten einde raad de bescherming van de baljuw van Delft in en deze kwam met ondersteuning van Willem de Vijfde de orde herstellen. De ergste raddraaiers werden voor een bepaalde tijd verbannen. Omdat later ook de strijd tussen patriotten en Prinsgezinden opnieuw in Maasluis werd uitgevochten en de vissers de kant van de oranjes kozen en de bestuurders de kant van de patriotten, werd duidelijk dat er eigenlijk sprake was van een oproer tussen de verschillende standen. ’t Hart beschrijft die sociale oproer heel gedocumenteerd. Om de roman een persoonlijke kant mee te geven vertelt de schrijver ook over de liefdesgeschiedenis tussen de rijkere reder Roemer Stroombreker en het arme nettenboetstertje Anna. Roemer die seksueel bij zijn stinkende vrouw Diderica geen seksuele potten kan breken, krijgt wel een erectie bij het zien van de mooie en lekker geurende Anna. Zijn eerste vrijpartij levert ook een onwettig kind op en dat wordt meteen een spannend verhaalelement, omdat Roemer zijn zoon nauwelijks kan zien. Bovendien lijkt de jongen hem te haten vanwege de sociale ongelijkheid tussen de milieus. Hij is daarnaast aanvoerder van de opstandige troepen en wordt dan ook voor een periode van twaalf jaar verbannen uit zijn geboortedorp. Maar er blijft natuurlijk een band van loyaliteit tussen vader en zoon bestaan en Roemer bevrijdt zijn zoon wanneer die in het laatste jaar van zijn ballingschap gevangen wordt gezet omdat hij was teruggekeerd naar Maassluis. Maar zijn zoon Gilles slaat hem op dat moment neer. Aan het einde van zijn leven ontmoet Roemer (meer dan tachtig jaar oud en op weg naar een audiëntie bij Napoleon) zijn zoon als koetsier. Beiden lijken elkaar te herkennen, maar komen niet nader tot elkaar. Daarmee creëert ’t Hart na “De aansprekers” een nieuwe vader-zoonroman in zijn toch al zo omvangrijke oeuvre. Een overzicht van de belangrijkste literaire motieven: - godsdienst en godsdienstwaanzin - sociale verschillen tussen de verschillende standen - de opstand der horden - de teloorgang van de visserij - de strijd tussen patriotten en prinsgezinden - een gedwongen liefde versus een ware liefde - de vader-zoonrelatie - seksualiteit De stijl van de roman Het zal menige scholier niet meevallen om de historische roman van ’t Hart zonder het gebruik van een woordenboek uit te lezen. Het valt bovendien te bezien of een modern woordenboek de betekenis geeft van de door Maarten ’t Hart gebezigde terminologie. De schrijver bedient zich van een relatief ouderwets taalgebruik, omdat hij in deze historische roman de taal van zijn bronnen herkenbaar wil laten zijn. Diverse bronnen worden direct in het 18e-eeuwse Hollands weergegeven, maar ook de talrijke verouderde termen uit de scheepvaart en de visserij kunnen een belemmering zijn voor de hedendaagse lezer. Een voorbeeld van deze stijl is reeds te vinden op blz. 9/10: “ Eerder die week had meester Spanjaard op school uit de krant voorgelezen: “Vermits het toekomende vrijdag een eeuw geleden zal zijn, dat de Groote Kerk alhier volbouwd en de eerste predikatie in denzelve gedaan, zo zal ter gedachtenisse van dien morgens door den predikant Hoffman gepredikt , en vervolgens het jubelfeest met allerhande muzikale instrumenten door voorname meesters gevierd worden. Gedurende de kerkdienst zijn striktelijk verboden allerlei handwerk en nering, mitsgaders het tappen, kaatsen , balslaan en dergelijke exercitiën, opdat de dankdag door geen onbehoorlijkheid geturbeerd moge worden.” Dergelijke formuleringen kunnen voor een jonge, moderne lezer een handicap zijn. In haar recensie in De Volkskrant van 25 augustus 2006 schrijft Wineke de Boer over het ouderwetse taalgebruik:” Uit de verantwoording achterin blijkt dat hij uitvoerig onderzoek heeft gedaan om zijn ‘documentaire roman’ te schrijven. Hij citeert bijvoorbeeld letterlijk uit bewaard gebleven notulen van vergaderingen van visserijcolleges en schout en schepenen. In zijn verantwoording geeft de schrijver toe dat het plechtstatige taalgebruik van toen de leesbaarheid niet bevordert, maar omwille van de sfeer heeft hij ervoor gekozen om er geen hedendaags Nederlands van te maken. ‘Bovendien’, bekent hij, ‘heb ik een groot zwak voor dat ouderwetse taalgebruik.’ Dat laatste wisten we al uit, bijvoorbeeld, Lotte Weeda, zijn vorige, eigentijdse roman waarin de geitjes ‘smartelijk’ jammeren, het plaatsje ‘luisterrijk’ is, de hoofdpersoon ‘pardoes’ op zijn mond wordt gekust en een vrouw een ‘rood jakje’ draagt. In Het psalmenoproer kan ’t Hart zich wat ouderwets taalgebruik betreft helemaal uitleven. Dus wemelt het van de stinkende smuigerdjes, prikkenbijters, lichtgeraakte loenen , heetgebakerde pluggen, gramstorig grauw, lichtmissen en sedentieuze deuntjes, wordt er gediverteerd, opgebracht en gesoulageerd, en is er nauwelijks vleselijke conversatie. De eerste vijftig bladzijden is het bijna alsof je een andere taal leest, maar daarna ben je gewend aan die vreemde maar prachtige woorden en de trage cadans van dat ouderwetse Nederlands. En kun je je voorstellen hoe ’t Hart zich bij het schrijven heeft zitten verkneukelen. Samenvatting van de inhoud De kleine jongen Roemer Stroombreker ligt in 1739 in bed wanneer er een grote vis, een eeltbut, door de schipper van een vissersboot van zijn overleden vader wordt binnengebracht. Hij komt stiekem zijn bed uit. Zijn moeder vindt de volgende morgen dat het maar een groot stinkend dier is en ze wil graag wat vis weggeven. Zo mag Roemer een stuk vis gaan brengen naar de weduwe Kortsweyl. Wanneer hij daar komt, is de vrouw niet thuis, wel haar dochtertje met prachtige rode krullen. Bij het weer weggaan, ruikt hij haar geur, zo’n heerlijke geur heeft hij nog niet eerder geroken. Hij blijft er lange tijd aan denken. Roemer heeft op dat moment de leeftijd van een schooljongen. Hij zit bij meester Spanjaard en is bevriend met diens zoon Thade. Het meisje Anna ziet hij later nog vaker, wanneer ze de netten gaat boeten op de taanderij. Met Thade discussieert hij over de onmogelijkheid van allerlei letterlijke feiten uit de Bijbel: zoals de dieren die in de ark van Noach gegaan zijn. Er gaan daarna jaren voorbij

Wanneer hij een huwbare leeftijd heeft, verbindt zijn moeder hem met de dikke Diderica Croockewerff. Dat had ze Roemers vader op diens sterfbed beloofd. Wanneer ze trouwen bezitten ze vier schepen: twee buizen en twee hoekers en zal Roemer een van de aanzienlijkste reders in Maasluis worden. Diderica is echter zeer onaantrekkelijk en vrij gezet en Roemer heeft weinig trek in haar. In 1749 treedt hij in het huwelijk en hij luistert met afgrijnzen naar de preek van de zwaar op de hand zijnde dominee Hofman, die het huwelijk vergelijkt met het verbond dat God heeft gesloten met Adam. Op zijn trouwdag ziet hij bovendien nog Anna Kortweyl, die in tegenstelling tot zijn vrouw Diderica wel lustgevoelens oproept. Humoristisch beschrijft Roemer de eerste avond wanneer de eerste bedscène eraan komt. Een vreselijke lucht die doet denken aan de stank van de heilbot uit hoofdstuk 1 komt uit de schaamstreek van Diderica en dat doet zijn lid tot de allerkleinste proporties inkrimpen. Hij besluit dan ook boven op zolder te gaan slapen. Ook de andere nachten doet hij dat voorlopig, maar ja de vleselijke gemeenschap moet er toch een keer van komen. Maar door de afschuwelijk geur die Diderica uit haar onderstel verspreidt, wordt het helemaal niets met de erectie van Roemer. Het lijkt alsof hij “onbekwaam” is. In onze tijd zou men impotent zeggen. De vissers in Maassluis verdienen er met de smokkel op IJsland lekker bij. Ook de man van Anna Kortweyl die schipper is op de logger van Roemer, handelt in smokkelwaar. Roemer komt de arme Anna vaak tegen, ook wanneer haar man op zijn boot naar IJsland vaart. Ze klaagt erover dat ze moeilijk alleen kan zijn en ze heeft geen kind, omdat ze onvruchtbaar lijkt. Op een zondagmiddag gaan ze wandelen en ze komen in het gras terecht, waarna Anna zich niet kan beheersen en Roemers lid bij haar naar binnenbrengt. Roemer merkt dat zijn lid nu wel stijf wordt: hij is gelukkig dus niet impotent. Maar het aardige van de kwestie is ook dat van de ene vrijpartij Anna enkele weken later zwanger blijkt te zijn geworden en dat zal nog een probleem worden om te bewijzen want haar man is al een tijdje op zee. Gelukkig is de geboorte van de kleine jongen aan de vroege kant en blijkt het een mager scharminkeltje te zijn, waardoor het wel een zevenmaands kindje lijkt en niemand in het dorp enige argwaan koestert maar Roemer heeft nu wel een buitenechtelijke zoon. Hij zou ook graag met Anna trouwen, maar ze zijn beiden natuurlijk al getrouwd. Met de haringvisserij gaat het steeds slechter: in feite verliest Roemer op elke keer dat hij zijn vloot uitstuurt, maar de bemanning moet natuurlijk wel blijven werken. Hij probeert zijn invloed als reder aan te wenden in Den Haag bij de Staten. Wanneer die de visserij zouden subsidiëren, zullen de boten nog een tijdje kunnen varen. Hij wordt streng ondervraagd door de Statenleden die steeds mogelijkheden aandragen om goedkoper te kunnen varen, maar niet alle middelen zijn effectief. Hij ziet ook dat het zoontje van Anna en hem zal opgroeien tot prikkenbijter (de laagste rang aan bord van een schip: een jongetje moest de kop van de prik afbijten) Hij ziet Grubbelt (de schipper) en zijn zoon Gilles wanneer er ijs ligt als baanveger werken om wat bij te verdienen. Hij praat er met Anna op een avond over. Die vindt dat Gilles best naar zee kan gaan, maar Roemer wil dat liever niet: hij ziet hem liever als timmerman leren. In 1768 (Roemer is dan ongeveer 37 jaar) sterft zijn moeder. Intussen heeft Roemer ook kennis gemaakt met de muziek van Mozart en door een jonge pianist is hij als het ware warm gemaakt voor die muziek. Wat de muziek in de kerk betreft, komt er een missive waarin de gereformeerde Kerk bekend maakt dat er voortaan een andere berijming van de psalmen zal moeten worden gebruikt dan die van Petrus Datheen. Ook zal er een snellere toon moeten worden gehanteerd dan daarvoor. Dat is echter helemaal niet naar de zin van het gewone volk. Dat wil veel liever de berijming van Datheen en de langzame zangtrant houden. De organist die sneller gaat spelen, wordt spoedig bedreigd en er komt een soort oproer onder het volk. Meester Spanjaard spreekt erover met Roemer. De laatste vraagt of hij nog wel eens iets hoort van Thade die immers naar het buitenland vertrokken is. Af en toe ontvangt meester Spanjaard een bericht. Gilles, zijn eigen zoon, laat zich steeds meer van een slechte kant zien: in de 21e eeuw zouden we spreken van een hangjongere. Intussen is Roemer schepen van de stad geworden en schout en schepenen beraden zich wekelijks over de ontstane situatie: tijdens de kerkdiensten begint het volk openlijk te morren over de nieuwe zingtrant. Zijn vrouw Diderica met wie hij ook jaren later nog nooit enige vleselijke gemeenschap heeft gehad, gaat zelfs op zangles om de nieuwe zingtrant onder de knie te krijgen. Het lijkt erop alsof er toch meer achter de psalmenoproer steekt: de rijkere, en voornamere mensen hangen de nieuwe zingtrant aan en het gewone volk (voornamelijk de mensen die met de visserij te maken hebben) zijn voorstanders van de langzame zingtrant. Zijn zoon Gilles Heldenwier is steeds prominent aanwezig bij de eerste relletjes. Hij probeert zijn zoon steeds te verschonen in de gesprekken met de schout en de andere schepenen door hem slechts als een meeloper te bestempelen. Diderica wordt ook lastig gevallen wanneer ze terugkeert van de zangles. De gematigde Roemer stelt voor om twee soorten kerkdiensten te houden : een met de oude zingtrant en een met de nieuwe. Maar dat voorstel haalt het niet. Enige tijd later komt er een vreemde springvloed in Maassluis. Het wordt heel hoog water en twee schepen van Roemer slaan los en komen in het dorp op de kade terecht. Ze dreigen met hun masten huizen te vernietigen, maar Gilles Heldenwier slaapt met zijn bijl de masten stuk. De gewone mensen zien de vloed als een teken van God, want de reders die vrijwel allemaal voor den nieuwe berijming zijn, worden getroffen en Roemer moet twee schepen voortaan thuislaten, want hem niet zo slecht uitkomt, want op elke reis van zijn vissers moet er geld bij. We schrijven inmiddels 1776. Het gepeupel komt steeds meer in opstand: er gaat een groep vissers, kuipers, boetsters op weg langs elke persoon die de nieuwe zingtrant aanhoudt en ze beschadigen bij iedereen de boel. Ook in de kerkdiensten gaan de oproerkraaiers de dienst uitmaken: ze nemen plaats naast mensen die sneller willen zingen om dat te beletten. Zo laat Roemer zijn zoon Gilles naast hem in de redersbank plaatsnemen als die het op hem gemunt heeft. Er worden ’s avonds ook aanhangers van de nieuwe zingtrant gemolesteerd en de schout Schim wil de baljuw van Delft inschakelen, omdat hij vreest dat de situatie uit de hand loopt. Dan moet er een delegatie naar de baljuw toe en Roemer biedt zich aan om te gaan. Ze gaan met de trekschuit naar Delft, maar als ze daar aankomen, zijn er al andere Maassluizers bij de baljuw geweest (o.a. enkele slachtoffers) en die is naar Den Haag afgereisd waar Willem de Vijfde resideert. Die bemoeit zich ook met de zaak en is van mening dat de overtreders streng moeten worden aangepakt. Terug in Maassluis openbaart meester Spanjaar dat hij een onwettige nazaat van d e Oranjes is, want die hadden nogal eens de neiging om buiten het huwelijk om kinderen te verwekken. Ook weet Spanjaard intussen van het onwettige kind van Roemer. De baljuw komt er aan met zijn troepen en Anna komt een goed woordje doen bij Roemer voor het geval Gilles gearresteerd wordt. De straf zal niet mals zijn weet Roemer haar te vertellen. Waarschijnlijk geseling of mogelijk zelfs verbanning, maar ook behoort de doodstraf tot de mogelijkheden. Dan vertelt Anna hem dat Gilles de zaak niet heeft afgewacht en inmiddels gevlucht is. Ze wil de verblijfplaats vertellen, maar Roemer wil die niet weten. Bij verstek wordt Gilles later tot twaalf jaar verbanning veroordeeld: een heel zware straf. In 1788 zal Gilles dan weer vrij man zijn en kan hij zich weer vertonen in zijn dorp. Dan wordt Roemer in zijn bestaan getroffen door de toch plotselinge dood van Diderica. Hij is nu wel van haar verlost. Hij zou kunnen hertrouwen met Anna, maar die is nog met de schipper getrouwd. Als hij die man nu een sop zijn verrotte schip zou laten uitvaren, bestond er de mogelijkheid dat hij zou komen te overlijden. Maar Roemer wil zich niet vergelijken met koning David uit de Bijbel die de knappe vrouw Bathseba wil hebben en daarom diens man Uria naar de frontlinie stuurt. Intussen vraagt Anna een scheiding van tafel en bed aan. Schepen Stroombreker moet de plaats van een ander innemen en hoort waarom de scheiding wordt aangevraagd. Stroombreker en Anna hebben allang geen seks meer en hij wil dat wel, maar Anna zegt in de rechtszaak dat hij over zijn hele lichaam kruipend ongedierte heeft: in al zijn haarstreken zijn luizen en ander ongedierte aanwezig. Het is een wat onsmakelijk verhaal en de scheiding wordt uitgesproken. Zoon Gilles is nog steeds niet in Maassluis vanwege de verbanning en Anna komt als dienstmeid bij Roemer Stroombreker dienen. Het dorp zoekt er niets achter, want het gerucht ging al jaren dat hij toch impotent was. Maar die impotentie valt wel mee in de nabijheid van Anna. Die weet zijn seksuele energie wel los te peuteren. Intussen is in het dorp een nieuwe strijd losgebroken: die tussen de patriotten en de prinsgezinden. De vissers horen traditiegetrouw bij de prinsgezinden en de reders en de notabelen zijn meer de kant van de patriotten toegenegen. Dan komt na een aantal jaren (in 1787, een jaar voor het aflopen van zijn straf) zoon Gilles toch weer in Maassluis en hij wordt opgepakt en in het Raadhuis gevangen gezet. Anna doet natuurlijk een beroep op hem om Gilles vrij te krijgen. Roemer gaat ’s nachts naar het Raadhuis om Gilles te bevrijden, maar zijn zoon geeft een enorme knal voor zijn kop en weet zo te ontvluchten. Op die manier weet Roemer die inmiddels burgemeester is geworden op een eervolle manier zijn zoon uit het kot weg te krijgen. In 1811 moet Romer als lid van het College van Visserij opnieuw de positie van de visserij gaan bepleiten in Den Haag. Maar politiek is er veel gebeurd: de oorlog met de Engelsen, d e overheersing door Frankrijk en het vertrek van de Oranjes. Anna’s man was op zee overleden en over boord gezet. Daarna was Roemer met haar getrouwd en het hele dorp had er natuurlijk schande van gesproken. Intussen is Roemer al tachtig jaar. Hij gaat de zaak van de visserij bepleiten met Napoleon. Onderweg naar de audiëntie neemt hij plaats in een koets en hij meent de koetsier te herkennen in zijn ogen. Ook de koetsier lijkt tekenen van herkenning te hebben. Dan krijgen ze alsnog toegang tot de audiëntie van Napoleon. Roemer doet een goed woordje voor de positie van de visserij. Hij ziet meer waardering in de ogen van Napoleon dan vroeger in die van Willem de Vijfde. De keizer antwoordt op zijn vraag voor ondersteuning : “C’est bon.” Op de terugweg heeft hij een andere koetsier. Hij beseft dan dat hij op de heenreis in de ogen van zijn zoon Gilles heeft gekeken. Hij valt neer in de koets. Daarmee is de roman afgelopen. Het is heel goed mogelijk dat Roemer op die manier sterft. Recensies Een roman van Maarten ’t Hart wordt vrijwel direct in de grote landelijke dagbladen gerecenseerd. In Het Parool van 24 augustus 2006 is Arie Storm erg positief over de historische roman. Na een beschrijving van de inhoud besluit hij zijn recensie: “Maar al die verwikkelingen - hoe onderhoudend of emotionerend ook - vallen in het niet bij wat de grote kracht blijkt te zijn van Maarten 't Hart als schrijver van een historische roman: hij weet voortreffelijk gebruik te maken van het decor van het verleden. Het psalmenoproer zit vol geweldige details over het leven in dat achttiende-eeuwse vissersdorpje. Sfeervol, intiem, vaak erg geestig, maar ook dreigend - dat is de wereld die 't Hart weet te creëren door effectief gebruik te maken van geuren, visuele gewaarwordingen, een spel met licht en donker, en sterke dorps- en natuurobservaties. IJzersterk is bijvoorbeeld het hoofdstuk waarin een (bijna) watersnoodramp wordt beschreven. Kortom, als lezer vertoef je gedurende de ongeveer 280 bladzijden als het ware werkelijk in dat dankzij de schrijver tastbare, benauwde Maassluis. De zeldzame uitstapjes (naar Den Haag, naar Amsterdam) en de historisch verantwoorde grapjes in het boek (gastrolletje van een kleine Mozart, idem dito van een iets grotere Napoleon) geven je de broodnodige lucht. Als lezer weet je dat de hier opgeroepen wereld, als die al zo precies bestaan heeft, voorgoed voorbij is. Wat dit boek ongelooflijk ontroerend maakt is dat de personages die worden opgevoerd, in elk geval de voornaamste ervan, zich van die tijdelijkheid bewust lijken te zijn. Maarten 't Hart is een geweldige vakman, maar hij is meer dan dat. Hij is ook een groot kunstenaar. Wineke de Boer besluit in "De Volkskrant" van 25 augustus 2006 na een aantal positieve opmerkingen over enkele levendige passages toch wat minder positief: Tegen de achtergrond van dit soort levendig beschreven gebeurtenissen blijft de rechtschapen Roemer een wat bleke figuur. Je snapt zijn zorgen om zijn buitenechtelijke zoon – resultaat van een vrijpartij met Anna, die heel wat daadkrachtiger is dan hij –, je snapt dat hij liever onbezonnen was en spijt heeft van alles wat hij nooit deed. Dat is Roemers tragiek. Maar hij blijft zo’n brave, sympathieke burgerman dat dit je na een tijdje begint te ergeren. Op vrijdag 1 september 2006 heeft Jaap Goedegebuure het in zijn bespreking in
BN/De Stem ook al over het taalgebruik van ’t Hart: De woordenschat waarvan onze Warmonder zich bedient, is ouderwets. Want wie weet nog wat ulken en labberdanen zijn, waar een beug toe dient en wat de taken zijn van een prikkebijter? Vanwaar die hang naar archaïsch taalgebruik? Het antwoord is simpel. Maarten ’t Hart, al meer dan dertig jaar actief als creatief auteur, heeft zich voor de eerste maal gewaagd aan een historische roman. Weliswaar gebruikt hij de omweg van een verhaal uit de oude doos voor een zoveelste confrontatie met zijn geboorteplaats Maassluis, en spiegelt hij zich in een hoofdpersoon, maar tegelijk heeft hij verschrikkelijk zijn best gedaan om een zo betrouwbaar mogelijk beeld van een lang vervlogen werkelijkheid op te roepen. Het moest allemaal net echt lijken, anders deugde het niet. De obsessieve drang om de fictieve romanwereld zoveel mogelijk te laten samenvallen met situaties uit het verleden, heeft iets puriteins. Het laat zien dat ’t Hart zijn calvinistische aard nog altijd niet kan verloochenen. Leugens komen niet te pas, ook niet in de verhalende kunst die staat of valt met verzinsels.” Hij besluit met een negatief eindoordeel: Zijn ambities ten spijt is ’t Hart er niet in geslaagd de door hem vergaarde stof te bezielen. Terwille van de authenticiteit wordt de personages de ambtelijke taal van de archiefstukken in de mond gelegd. Het is die geforceerde letterlijkheid waarin ‘Het psalmenoproer’ wordt gesmoord. Op 26 augustus 2006 oordeelt Janet Luis in het NRC: Voor zijn 18de-eeuwse stadsroman Het psalmenroer heeft Maarten 't Hart zijn toevlucht gezocht tot pompeuze, Frans georiënteerde schrijftaal. In een verrassende mengeling van gewone en hoogdravende taal spelen zich in Maassluis drama's af, in de liefde, en in de kerk. Ik heb de indruk dat t Hart zich in dit boek meer dan anders heeft uitgeleefd, met kennelijk plezier. (...) Wat mij het meest zal bijblijven van deze roman, meer nog dan alle combustiën, hoe stemmig en amusant ook beschreven, is de gevoelsverwarring waaraan de held van t Hart ten prooi is. Op 9 september 2006 behandelt Rob Schouten in Trouw de roman minder positief. Als historische roman vindt hij het boek minder geslaagd.: “Het is helemaal een boek geworden waar de opzet nogal doorheen steekt. Omdat de onrust rond de nieuwe wijze van psalmzingen in feite nogal saai en voorspelbaar is - veel geschreeuw, wat magistraten mishandelen, ruiten ingooien en kerkdiensten verstoren - moet de schrijver er wel wat omheen verzinnen. Roemers onwettige vaderschap is zo'n romantische noodgreep maar ook het onwaarschijnlijke toeval dat Roemer niet alleen voor Napoleon brengt maar hem ook nog laat kennismaken met zowel Mozart (Moot Sart) als Beethoven. Zoveel passerende grootheid is echt te veel van het goede voor een gewoon redertje uit Maassluis. Maar Maarten 't Hart heeft de verleiding niet kunnen weerstaan om wat grote en herkenbare cultuurgeschiedenis in deze kleine geschiedenis te proppen. Helaas, het maakt zijn relaas er niet waarschijnlijker op. Dit is dan ook minder een echt historische roman dan een verklede en bepruikte hedendaagse roman, waarin Maarten 't Hart als vanouds zijn stokpaardjes berijdt: klassieke muziek, biologie en bijbelkritiek. Maar een echt, borend inzicht in de 18de eeuw der kleine luiden, nee, dat komt er niet van. Over de schrijver Bron: Wikipedia

Maarten 't Hart (Maassluis, 25 november 1944) is een Nederlandse bioloog en schrijver, met pseudoniemen Martin Hart en Maartje. 't Hart werd geboren als oudste zoon van een gereformeerde tuinder. Hij bezocht het Groen van Prinstererlyceum in Vlaardingen, en studeerde biologie aan de Rijksuniversiteit Leiden, waar hij in 1978 promoveerde op het proefschrift A study of a short term behaviour cycle. Hij werkte daarna als etholoog. Overige wetenschappelijke publicaties: Ratten (1973), De stekelbaars (studie, 1978). Als schrijver debuteert hij in 1971 onder het doorzichtige pseudoniem Martin Hart met Stenen voor een ransuil. Zijn doorbraak komt in 1978 met de roman Een vlucht regenwulpen. Veel werken verhalen over zijn jeugd in christelijk Maassluis - in het bijzonder de gereformeerde zuil -, zijn ervaringen als bioloog en zijn voorliefde voor klassieke muziek, literatuur en zijn onafhankelijk geest. Een vlucht regenwulpen is in 1981 verfilmd, met in de hoofdrol Jeroen Krabbé. Boeken van 't Hart zijn in diverse talen vertaald, onder meer in het Duits, het Engels, en het Zweeds. Voor Het vrome volk kreeg hij in 1975 de Multatuliprijs. In zijn studententijd heeft 't Hart gebroken met het christelijke geloof, en is in latere boeken soms sterk polemisch tegen het (in bijzonder gereformeerde) geloof uitgevallen. Vooral zijn twee bundelingen 'alternatieve bijbelstudies' Wie God verlaat heeft niets te vrezen en De bril van God zijn hier een scherp voorbeeld van. Ook in zijn romans en boeken is vaak een tegelijk nostalgische en afwijzende houding te bemerken jegens zijn jeugd in de gereformeerde wereld. 't Hart bedient zich vaker van polemiek, onder meer tegen de feministische beweging (bijvoorbeeld in De vrouw bestaat niet) en literatuurrecensenten (zoals in De som van misverstanden). Hij kan hierin buitengewoon fel betogen. In 1991 baarde 't Hart veel opzien door op het Boekenbal uit de kast te komen als travestiet. Over zijn voorkeur voor vrouwenkleding schreef Mensje van Keulen het boek Geheime dame (1992). In 2004 stelde hij zich beschikbaar als lijstduwer van de Partij voor de Dieren voor de Europese verkiezingen. Begin mei bleek dat dit niet door kon gaan: de Kiesraad eist dat personen op de kieslijst over een geldig paspoort beschikken. 't Hart was al jaren niet meer in het bezit van een geldig paspoort en weigerde om principiële redenen zo'n document aan te vragen. 't Hart is gehuwd met Hanneke van den Muyzenberg en woont in Warmond Bibliografie Maarten ’t Hart heeft reeds veel geschreven in zijn leven: hieronder een keuze: nl. zijn romans en zijn verhalenbundels. ’t Hart schreef ook veel essays. • 1971 - Stenen voor een ransuil roman, pseudoniem Martin Hart • 1973 - Ik had een wapenbroeder roman • 1975 - Het vrome volk verhalen • 1977 - Mammoet op zondag verhalen • 1977 - Laatste zomernacht novelle • 1978 - Een vlucht regenwulpen roman • 1978 - De dorstige minnaar verhalen • 1979 - De aansprekers roman • 1980 - De droomkoningin roman • 1981 - De zaterdagvliegers verhalen • 1983 - De kroongetuige roman • 1984 - De ortolaan Boekenweekgeschenk • 1985 - De huismeester verhalen • 1986 - De jacobsladder roman • 1987 - Het uur tussen hond en wolf roman • 1988 - De steile helling roman • 1989 - De unster verhalen • 1991 - Onder de korenmaat roman • 1993 - Het woeden der gehele wereld roman - verfilmd (en) ) • 1996 - De nakomer roman • 1998 - De vlieger roman • 2002 - De zonnewijzer roman • 2003 - De scheltopusik novelle, verschenen voor warenhuis de Bijenkorf • 2004 - Lotte Weeda roman • 2006 - Het Psalmenoproer historische roman

REACTIES

S.

S.

bij vluchtig lezen kom ik tegen dat het verhaal eindigt in Den Haag. Dat is niet correct. het is in Amsterdam waar Roemer net op audientie is geweest bij Napoleon. En ihet speelt zich af in de 18de eeuw i.p.v. de 8ste eeuw.

16 jaar geleden

M.

M.

Nog een foutje: Willem de Vijfde zetelde ook niet in den Haag maar in de Prinsenhof in Delft.

10 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "Het psalmenoproer door Maarten 't Hart"

Ook geschreven door Cees