Auteur: Andreas Burnier
Uitgeverij, druk en jaar van uitgave: Uitgeverij Meulenhoff Amsterdam, 10de druk, 1995 I. Externe gegevens a. Biografische gegevens Andreas Burnier, pseudoniem van Catherina Irma Dessaur, werd op 3 juli 1931 geboren in Den Haag. Ze was van liberaal-Joodse afkomst. Tijdens de Tweede Wereldoorlog moest ze lange tijd onderduiken, gescheiden van haar ouders. Die periode drukte een belangrijk stempel op haar leven. Burnier studeerde geneeskunde en filosofie in Amsterdam, maar maakte haar studie niet af. In de jaren vijftig trouwde ze met de uitgever J.H. Zeylmans van Emmichoven. Het huwelijk duurde tien jaar. Na haar scheiding ging ze weer studeren in Leiden. Ze promoveerde op de grondslagen van de criminologie bij de Leidse professor Nagel. Van 1971 tot en met 1989 was ze hoogleraar criminologie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. In 1965 debuteerde Burnier met Een tevreden lach, een roman over een openlijk lesbische vrouw. Homoseksualiteit bleef ook later een belangrijke rol spelen in haar werk. Naast romans schreef ze gedichten, verhalen en essays. Burnier ontving tal van literaire prijzen. Ook in Duitsland was zij succesvol; een deel van haar werk is in het Duits vertaald. Met haar strijdbare stellingname in maatschappelijke debatten over euthanasie, feminisme en homoseksualiteit oogstte ze zowel bewondering als kritiek. Andreas Burnier stierf op 71-jarige leeftijd in september 2002. b. Andere belangrijke werken Bekende werken van Burnier zijn, naast Het jongensuur (1969): Een tevreden lach (roman, 1965) gaat over het moeizame individualiseringsproces van een adolescent. Verder heeft ze geschreven: De verschrikkingen van het noorden (verhalen, 1967), De huilende libertijn (roman, 1971), Poëzie, jongens en het gezelschap van geleerde vrouwen (essays, verhalen en gedichten, 1974), De reis naar Kithira (roman, 1976), De zwembadmentaliteit (1979), Na de laatste keer (1981), Het litteraire salon (1984), Belletrie 1965-1981 (1985), De trein naar Tarascon (1986), De achtste scheppingsdag (1990)
De oorlog is voorbij en Simone wordt met haar ouders herenigd, na vijf jaar gescheiden te zijn. Simone is veertien en zit midden in de puberteit. Ze voelt dat ze vrouw wordt, maar krijgt liever een mannenlichaam en probeert dit te beïnvloeden door allerlei magische formules. Door een trucje komt ze op het jongensuur in het zwembad maar ze wordt betrapt en moet het bad verlaten. Ze voelt zich buitengesloten en is afgunstig op de vanzelfsprekende broederschap die er tussen mannen bestaat. Een paar Canadezen willen haar in hun auto kussen, maar dat wil ze niet, hoewel ze het wel prettig vindt. Werner, een goede vriend die net als Simone joods is, was met zijn moeder op transport gezet naar een kamp in Polen. Simone vertelt aan de joodse Tessa, die wees is geworden en bij Simone en haar ouders woont, over de theorie van Einstein, dat als je sneller dan het licht zou kunnen reizen, je in het verleden terechtkomt. Zanddorp 1944
Simone is dertien jaar en zit ondergedoken bij boer Victor in het oosten van het land. Ze komt een man tegen in het bos, deze vraagt haar naam en dingen over de omgeving. Wanneer de man, Mick genaamd, wil dat ze blijft slapen, wordt er geschoten en Simone vlucht en Mick blijft achter. De dag erna gaat ze hem zoeken en vindt z'n parachute met bloed erop. Ze vertelt het aan boer Victor. Met de drie zoons van Victor gaat ze Mick zoeken. Simone wordt voor het eerst ongesteld; ze laat zich bijna kaal knippen, maar beseft dat ze bijna onmogelijk nog kan veranderen in een jongen. Een paar dagen later worden ze bevrijd, Simones vader komt haar meteen halen. Allerlei meisjes werpen zich als een voorwerp in de armen van de bevrijders en de moffenhoeren worden kaalgeknipt. Simone voelt zich als jodin en meisje dubbel bedreigd en buitengesloten: ‘Vrouwen en joden, dat is bijna hetzelfde dacht ik. Ze kunnen niets terug doen, ze zijn altijd schuldig.’ Veendorp 1943
Simone is elf jaar en woont bij een socialistische familie. Ze wordt vrij gelaten in de dingen die ze wil doen, zozeer zelfs dat ze zich eenzaam voelt. Behalve haar vrijheid heeft ze niets: geen school, speelgoed of vriendjes, alleen de denkbeeldige koningszoon Sancho. Op een avond komt de buurman, een NSB-er, de familie waarschuwen dat hij de volgende dag zal aangeven dat ze joden verbergen. Diezelfde avond nog wordt ze meegenomen naar een ander echtpaar. Daar krijgt ze een epileptische aanval en moet enige weken op bed blijven. Voor haar ouders maakt ze een kartonnen stad met aan de buitenkant van de muur een jongen die naar binnen wil. Aan de achterkant van de muur zit een klein poortje, dat hij echter niet kan zien. Als ze beter is, mag Simone met Gerrie spelen, met wie ze op de vuilnisbelt handtastelijke spelletjes doet. Gerrie ruilt Simone in voor een vriendje en komt niet meer bij haar. Lichtstad 1941
De elfjarige Simone is ondergedoken bij de intellectuele familie Grünberg, die veel Duitse boeken hebben. Ze leest veel en is kritisch, waardoor ze vaak berispt wordt. Ze bezoekt haar ouders die in de buurt ondergedoken zitten, mag rondlopen in oude kleren van meneer Grünberg en krijgt wiskundeles van de broer van mevrouw Grünberg, Christfried. Ze ziet in hem een tweelingziel omdat hij het niet raar vindt dat ze later natuurkunde of ‘electriciteitstechniek’ wil gaan studeren. In de vijf maanden dat ze bij deze familie woont, is ze zeer gelukkig. Waterstad 1940
Simone en haar ouders wonen in Waterstad als de oorlog uitbreekt. Alles is nog redelijk veilig en ze luistert aan de verwarmingsbuizen naar vreemde stemmen. Met een vriend, Jurgen, fantaseert ze over Griekenland. Wanneer ze naar een joods schooltje moet, ontmoet ze de intelligente Werner, die haar als gelijke beschouwt. Steeds meer joodse mensen worden opgepakt en om het risico te spreiden, duiken Simone en haar ouders van elkaar gescheiden onder. Voorbericht
Een verlaten slagveld, waarop de slachtoffers liggen. ’s Nachts staat aan de hemel het rossige getwinkel van Mars en is het donker en koud. Overdag brandt de zon. Pas de derde dag beginnen de lichamen te ontbinden. Die nacht is het voor het eerst helder en fonkelen de sterren. Alles is stil onder de koepel van licht. b. Thematiek Oorlog en de wens om jongen te zijn, zijn de twee thema’s van dit boek. Burnier zelf vindt oorlog de belangrijkste, zoals blijkt uit een interview: ‘Ik vind zelf dat ik iets illustreer via die tweepoligheid mannelijk-vrouwelijk. Maar mijn boeken gaan er niet over. […] ‘Het Jongensuur’ gaat over de oorlog, althans over mijn ervaringen als ondergedoken joods kind, op een reeks van ‘adressen’.’ Het is dus grotendeels gebaseerd op ervaringen van de schrijfster zelf. Net als de schrijfster voelt de hoofdpersoon Simone dat ze in het verkeerde lichaam geboren is: ze zou graag een jongen willen zijn. Ze hoopt dat er ooit nog eens een metamorfose komt en probeert dit te bewerkstellingen door ‘een reeks magische formules en voorstellingen, die mij binnen afzienbare tijd aan de ontbrekende geslachtsorganen moesten helpen, en mijn borsten zouden doen terugslinken naar hun natuurlijke vlakke staat.’ Als ze ongesteld wordt, laat ze in een opwelling haar haar afknippen, maar begrijpt dat het bijna onmogelijk is om nog spontaan een jongen te worden. Simone mag niet meedoen met de jongens, met voetballen niet en ze mag ook niet zwemmen in het zwembad als het jongensuur is en voelt zich daarom buitengesloten en snapt de wereld niet. Toch krijgt ze op het joodse schooltje voor elkaar een beetje bij de jongens te horen: ‘Bij de oefeningen ga ik ook zo staan, dat ik mij kan voorstellen dat ik bij de jongens hoor. Zo is het het minst vernederend. […] Wat in de gymnastiekles niet lukt, lukt mij hier: ik krijg de handwerkjuffrouw klein en mag gewoon werken, net als de jongens, terwijl de meisjes met hun lapjes en naaldjes en spelden en draadjes aan het prutsen zijn.’ Ze voelt zich niet zo prettig als zichzelf: ‘Plotseling zag ik mijzelf: een groot kind van twaalf, met blote voeten, de benen wijd, de rok een beetje opgeschort door het rollen. Ik was geen negen meer, zoals de tweeling, en ik was geen jongen. Ik was een groot meisje, en ik voelde mij belachelijk.’ c. Titelverklaring ‘Het jongensuur’ De titel verwijst naar een van de vele pogingen van Simone om bij de jongens te horen. Door haar kaalgeknipte hoofd en haar allesverhullende jas wordt ze toegelaten tot het zwembad als het het uur voor jongens is. Met haar zwempak aan gaat ze zwemmen en wordt verraden door een jongen: ze moet het zwembad uit. Ze voelt zich buitengesloten en wil liever een jongen dan een meisje zijn: ‘Dat je geen truttige dingen hoefde te doen als handwerken of tafeldekken. Dat je hoorde bij de mensen die wat presteerden in de wereld: soldaten, geleerden, ministers, ontdekkingsreizigers, ingenieurs, directeuren, en niet bij de onnozele helft die van hoog tot laag allemaal hetzelfde huishoudelijke werk moesten doen. Die zelf geen geld verdienden, die zich als pauwen moesten opdirken om de andere helft te behagen.’ d. Betekenis motto Es ist ein weisses Pergament - Het is een wit perkament
Mit seinem roten Blut darauf, - Er met zijn rode bloed op
Bis ihn der Strom vertreibt. - Totdat de stroom hen verdrijft. Gottfried Keller
Dit is een fragment uit het gedicht ‘Die Zeit geht nicht’. In dit fragment wordt de tijd gezien als een wit perkament, waar iedereen zijn rode bloed op achterlaat (zijn stempel, levensverhaal), totdat de stroom hen verdrijft: totdat het leven verdergaat en de dood komt. Dit fragment gaat over de oorlog, de joden en de herinnering aan hen. Het oorspronkelijke gedicht vindt de wereld mooi, zonder einde (An dich, du wunderbare Welt, du Schönheit ohne End', auch ich schreib' meinen Liebesbrief auf dieses Pergament), maar zo uit de context gelicht draait bovenstaand fragment daar niet om. e. Belangrijkste motieven Aanpassing aan gemeenschap: Om te overleven moet Simone zich aan elke nieuwe omgeving aanpassen. Ze leert dialecten te spreken, heeft overal wel (fantasie)vriendjes, doet wat de mensen haar opdragen, maar blijft zich wel afvragen waarom, bijvoorbeeld op gebied van geloof of het maatschappelijke verschil tussen mannen en vrouwen. In het streng gereformeerde Veendorp geloven de mensen dat de Heer alleen hen genadig was. Ze voelden ‘verachting en haat voor alles wat vitaal of zelfs maar warm was’. ‘Ik mocht thuis alleen op zondag lezen en dan uitsluitend in de bijbel, de kinderbijbel, of de Statenbijbel-met-commentaar. Al het andere zou mijn aandacht van de Here Here afleiden.’ Aan de predestinatie was volgens hen niets te doen, slechts enkelen waren uitverkoren. Simone moet zich schikken naar hun gewoontes. Oorlog: dit motief speelt een belangrijke rol in het boek, soms op de achtergrond, soms op de voorgrond. Er komen soldaten in het boek voor, moffen, angst voor NSB-ers, SD-ers en Mussert. Simone mag in veel gezinnen niet naar school omdat ze joods is. Vriendjes die worden opgepakt en afgevoerd, zoals Werner en Tom met z’n ouders. De oorlog heeft een grote invloed op Simone, ze haat Duitsers. ‘In machteloze angst en haat bedacht ik de ergste woorden die ik kende: ‘Klotenploerten. Moordenaars. SS-ers.’ Onwerkelijkheid: Simone fantaseert en dagdroomt veel. Meestal kan ze het verschil tussen waarheid en fantasie onderscheiden, maar niet iedereen kan dat, zoals Riek: ‘Dat deftige stedelingen in lange fluwelen gewaden over onderaardse, rollende trottoirs zich ’s avonds naar de komedie begaven, kon Riek begrijpen. Maar in de speelgoedafdelingen van warenhuizen geloofde zij niet, en huizen van meer dan twee verdiepingen kon zij zich moeilijk voorstellen.’ Wanneer Simone de parachute van Mick naar huis draagt: ‘Het pak in mijn arm gaf mij zekerheid. Het was echt.’ Toch bedenkt ze niet alleen maar verhalen: ‘Nu kan ik weer verhalen maken over jongens die naar zee moeten, denk ik. Maar de verhalen worden verdrongen door meer en meer realiteit.’ Tegenstrijdigheid: Veel mensen in het boek doen tegenstrijdige dingen. Bijvoorbeeld de Grünbergs: ‘Ze hadden al die boeken, maar als je er in las, vonden zij dat maar zo zo. En als je het soort dingen zei dat hun bewonderde Nietsche ook had kunnen zeggen, dan was je ‘erg kritisch’ (met een kritische intonatie gezegd).’ En als blijkt dat ze algebra en financiële rekenkunde leuk vindt, krijgt ze te horen: ‘Men moet zich als meisje liever met kunst bezighouden dan met wiskunde en techniek.’, terwijl ze wel trots waren op meneer Grünberg de accountant. Simone mocht soms meevoetballen met de jongetjes op de Graslaan. Af en toe mocht ze van één niet meedoen omdat ze een ‘griet’ was: ‘De volgende dag kon ik weer meedoen, als midvoor of rechtsbuiten of vliegende kiep, maar waarom?’ f. Karakterbeschrijvingen De ikpersoon, Simone, is in het begin van het boek veertien en aan het eind een jaar of tien. Ze voelt zich jongen in een meisjeslichaam: ‘Wat had God tegen mij dat hij mij niet ‘toevallig’ aan de goede kant had laten terechtkomen, zoals de veertig moffenjongens in de garage, zoals Koos, Hein, mijn neef Jacob, tienduizenden soldaten van de bevrijdingstroepen, zoals de helft van alle mensen?’ Ze hoopt op een stop van de stille transformatie van meisje naar vrouw en probeert deze te bewerkstelligen door middel van allerlei magische formules en oefeningen. Helaas hebben deze niet het gewenste effect en hoe ouder ze wordt, hoe zwaarder de vrouwelijke rol op haar drukt. Als ze ongesteld wordt, begrijpt ze hoe onmogelijk haar wens is en laat haar haar in een opwelling bijna kaal knippen. Toch realiseert ze zich wel dat ze echt een meisje is: ‘Ik was elf, en ik kon mij nu wel verbeelden ook een jongen te zijn, maar ik had iets wat Oom Christfried niet had en nooit zou krijgen: een moederlijk vermogen om te kalmeren, gerust te stellen, een warm gevoel van veiligheid te geven.’ Ze ziet vrouwen als minderwaardig, ze moeten truttige dingen doen als handwerken en tafel dekken, ze kunnen niets terugdoen, presteren niets in de wereld. Simone laat niet met zich sollen en is principieel. Ze is leergierig, intelligent; ze gaat graag naar school en leest veel (wanneer dat mogelijk is, in Veendorp was er weinig anders dan de Bijbel en de wonderen van Maria te Lourdes). Ze wil zich graag aanpassen aan haar omgeving, maar snapt deze vaak niet (zie motto tegenstrijdigheid). Christfried is de jongere broer van mevrouw Grünberg, Lichtstad. Hij had wiskunde gestudeerd en geeft Simone les in de tijd dat hij bij zijn zus logeert. Hij vindt het heel gewoon als Simone zegt dat ze natuurkunde of elektriciteitstechniek wil studeren, daarom ziet ze hem als een soort tweelingziel. Werner is een hele intelligente joodse jongen en de beste vriend van Simone op het joodse schooltje. Hij leert haar elektrische schakelingen maken. Aan het eind van de oorlog blijkt dat hij getransporteerd is naar een kamp in Polen en daar is vergast. Riek is een rooms meisje dat ook in Veendorp woont. Ze moet heel hard werken van haar ouders en is bevriend met Simone. De lezer komt alleen over Simone veel te weten. Ze beschrijft veel van haar gedachten. Geen van de andere personen die in het boek voorkomen, komen uitgebreid aan bod. Daarom is over hun weinig meer te vertellen dan de naam, woonplaats en leeftijd/beroep, wat ik hier niet vermeldenswaardig vind. g. Opbouw 1. Vertelvorm: Het boek staat geheel in het ikvertelperspectief, gezien vanuit Simone. Het is geheel in de verleden tijd geschreven, het zou een soort dagboek kunnen zijn. 2. Tijdsverloop: Het verhaal speelt in de Tweede Wereldoorlog af. Het hele verhaal is geschreven als flashback. Er zijn geen flashbacks naar de tijd voor de oorlog of erna. Het verhaal is niet chronologisch, omdat het verhaal als het ware achteruit gaat. Het begint aan het eind van de oorlog en gaat per hoofdstuk ongeveer een jaar terug in de tijd. Binnen die flashbacks zijn ook weer flashbacks. Er zijn geen vooruitwijzingen. Er komen zowel vertragingen als versnellingen in het boek voor. Een versnelling is bijvoorbeeld: ‘Ik had ongeveer een week les gehad, toen wij op een middag aan de lineaire vergelijkingen met één onbekende begonnen.’ 3. Open plekken/spanning: Er komen veel open plekken voor in de roman. Naarmate de lezer vordert in het boek, wordt er steeds meer duidelijk: bijvoorbeeld hoe Simone Werner heeft leren kennen, of waar ze als die jaren is geweest dat ze haar ouders niet had gezien. Bijna nergens wordt beschreven hoe Simone van het ene naar het andere gezin, of van de ene naar de andere stad komt. Daardoor ontstaan veel open plekken: hoe kent Simone die mensen? Waarom moest ze weg uit het vorige gezin? Aan het einde blijven die vragen hangen, alsmede de vraag wat er precies in het Voorbericht gebeurt en waarom de tijd achterstevoren wordt beschreven. Er is geen duidelijke spanningsopbouw.
Bij een roman met een dergelijke ongewone opzet zullen begin- en eindzin een speciale betekenis hebben. Bij de eerste zin klopt dit: de opsluiting van de Duitsers heeft voor Simone pas echt een gevoel van vrijheid. De laatste zin lijkt willekeuriger. De hoofdstukken zijn geschreven met de kennis die de ikpersoon op dat moment zou hebben: vanuit het toenmalig perspectief. Zelfs herinneringen komen niet of nauwelijks voor. De zes hoofdstukken zijn geheel zelfstandig. Toch speelt de jongen Werner zowel in het eerste als in het laatste hoofdstuk een rol, dit is verder alleen voor naaste familie weggelegd. Uit dit feit is te concluderen dat Werner de tweede hoofdpersoon is. De hoofdproblematiek is het niet genoegen kunnen en willen nemen met het vrouw-zijn en de opstandigheid door het feit juist tot de overige vijftig procent van de mensheid te behoren. Omdat deze problematiek ook al in het debuut van Burnier, Een tevreden lach, uitgebreid is behandeld, biedt het verhaal weinig verrassingen. De speciale problematiek krijgt bijzondere nuanceringen vanuit het oorlogsgebeuren zelf, wat de omkering van de chronologie verklaart. De situatie van het opgejaagd worden is beklemmender geschreven in Het bittere kruid van Marga Minco. In de oorlog zijn duidelijke scheidingen tussen joden en anderen, en tussen mannen en vrouwen. In het begin blijkt dat de joodse niet langer een afgeslotene is, maar er blijft een scheiding tussen mannen en vrouwen bestaan. Simone heeft zich geïdentificeerd met Werner, zijn persoon is beslissend geweest in haar leven. Met het bericht van de dood van Werner eindigt het jongensuur: de scheiding tussen vrouw en man, begint in het leven van Simone. Een bezwaar zijn de weinig uiteenlopende episoden. Dat wordt verklaard doordat de roman de intensiteit mist die het meer maakt dan een beschrijving van gebeurtenissen, waarin de roman nu is blijven steken. Een ander bezwaar is de sobere wijze van schrijven. Door die soberheid komt het lyrische karakter van het Voorbericht des te harder aan. Dit kan niet worden voorkomen door het bijvoorbeeld voor het laatste hoofdstuk te plaatsen: het is gewoon een mislukking. Jos Panhuijsen, ‘Het jongensuur’, Het Binnenhof, 24 mei 1969
Simone is woedend omdat de Duitse krijgsgevangenen zo brutaal zijn en haar als vrouw behandelen, die ze als niet begerenswaardig ziet. Het verlangen anders te zijn dan ze is of volgens haar schijnt, komt herhaaldelijk bij haar op, ondanks dat ze het soms kan vergeten. Simone voelt zich ook door haar joods zijn buitengesloten, een eenling en ze kan dat soms nauwelijks verdragen, ze wenst dan tussen de protestantse kinderen maar protestant te zijn en tussen de roomsen rooms. Door de bepaalde compositie van het boek is het wonderlijkste het zoeken naar de wijze waarop Simone geworden is wat ze op het begin-einde is. Als Simone zich realiseert dat ze moedergevoelens heeft (in het bos met Christfried), verzoent ze zich even met zichzelf. Het voorbericht laat de verhoudingen zien van het lot der mensen op aarde. Het boek is bijzonder sober, maar niet zonder humor en heeft het talent van Andreas Burnier gevestigd. Ik vond het interessant de recensies te lezen. Ze geven een idee van iemand anders over het boek weer, hoewel er weinig in staat wat ik niet in mijn boekverslag heb verwerkt. De eerste recensie gaat wat dieper in op het boek, de tweede blijft meer aan de oppervlakte. Beide zien het boek als een zoektocht van Simone naar wie ze vroeger was, hier ben ik zelf niet opgekomen maar het lijkt mij juist: de omgekeerde chronologie typeert de zoektocht. De rol die de eerste recensent aan Werner toekent, vind ik origineel: het was niet in mij opgekomen. Het zou goed kunnen dat het zo is dat hij eigenlijk de hele handelswijze van Simone in de oorlog heeft bepaald, maar het lijkt mij eerlijk gezegd enigszins ver gezocht: ik vraag met af of Burnier zelf dit zo expliciet bedoeld heeft. Helaas kan ik Het jongensuur niet vergelijken met Een tevreden lach, omdat ik dit laatste boek niet heb gelezen. Het lijkt mij waar dat de episoden weinig uiteenlopen en vooral een beschrijving van gebeurtenissen blijven. Me dunkt dat een relatief ‘objectief’ perspectief, als die van een jong meisje, dat ook min of meer tot gevolg heeft, net als dat in Het bittere kruid gebeurt. Misschien bedoelt de recensent dat er weinig opzienbarends gebeurt? Ik ben het er dan niet mee eens dat dit dan dus geen goed boek zou zijn: voor spanning en sensatie zijn andere boeken bedoeld. Wel ben ik het er mee eens dat de schrijfstijl van Voorbericht niet overeen komt met die van de rest van het boek en daarom lichtelijk uit de toon valt, maar om dan te stellen dat het een mislukking is, vind ik wel erg voorbarig.
http://www.dbnl.org/tekst/rogg003bero02/rogg003bero02_004.htm
http://www.recmusic.org/lieder/k/keller/schoeck55.15.html
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden