Samenvatting
Het speelt zich af ten tijde van het begin van de tweede wereldoorlog.
Bert Alberegt is officier van justitie.
Zijn leven word verteld uit het oogpunt van zijn engelbewaarder. Deze is constant bezig Bert op het goede pad te houden en hem niet te laten luisteren naar de woorden van de duivel. Ook red de engel hem uit gevaarlijke situaties.
Bert heeft een relatie met een Duitse vrouw die op de vlucht is voor de naties. Haar naam is Sisy. Bert heeft er door zijn positie als officier van justitie voor gezorgd dat ze in Nederland kon blijven.
Maar ze vindt dat ze van Nederland uit, haar familie en partijgenoten, niet goed kan helpen. Daarom vertrekt ze per boot naar Engeland
Bert heeft het erg zwaar met dit afscheid. En zou haar het liefst achternagaan. Maar hij kan niet lang blijven om van haar afscheid te nemen, want hij moet naar de rechtbank.. Onderweg lijkt alles hem tegen te werken en hij is bang dat hij veel te laat zal komen. Hij slaat een afslag in die vijf minuten korter is. Het is een eenrichtingsweg. En Bert rijd er dwars tegen in. Hierdoor rijd hij een meisje aan wat van de andere kant kwam aanlopen. Ze was op weg een brief te posten. Bert weet zich geen raad en gooit het overleden meisje in de bosjes. Hij vervolgt zijn weg naar de rechtbank. Daar moet hij de eis bepalen tegen een journalist. Deze had zich negatief uitgelaten over Hitler. Dan mocht officieel niet volgens de wet. Maar men had ook het idee dat Hitler Nederland niet zou aanvallen wanneer ze maar gewoon vriendelijk bleven tegen hem en zijn natie. Bert eist dat hij vrijgesproken wordt. Dit terwijl hij dat in eerste instantie niet van plan was. S’Avonds gaat hij naar zijn moeder die zojuist heeft opgetreden. Heel haar vriendenkring en familie zijn bij haar thuis om het grote succes van de voorstelling te vieren. Bert probeert geld van zijn moeder en van Erik te lenen zodat hij ook naar Engeland kan gaan. Zijn grote liefde achterna, maar ook om te ontsnappen aan het gevaar, dat iemand hem en het meisje heeft gezien. In zijn hoofd speelt zich een constante tweestrijd plaats tussen de duivel en de engel, over het ongeluk. Bert zijn moeder heeft niet genoeg geld, maar Erik belooft het aan het eind van de avond te zullen halen. Dan verteld Erik hem een verhaal over een vermist meisje. En al snel krijgt Bert het gevoel dat het hetzelfde meisje is dat hij heeft doodgereden. Het was een Duits meisje, gevlucht naar Nederland omdat haar ouders in een concentratie kamp zitten. Ze woonde bij een uit Duitsland gevlucht echtpaar. Om die reden kan het echtpaar ook niet naar de politie gaan. Dat zou hen zelf in gevaar brengen. Erik vraagt aan Bert of hij hun wil helpen zoeken. Vervolgens geeft Erik Bert een omschrijving van het meisje mee. Bert probeert voor zichzelf te ontkennen dat het, hetzelfde meisje is. Maar eigenlijk weet hij het al zeker. Met de smoes dat hij een krant gaat halen vertrekt Erik om geld te halen. Als het te lang duurt voordat hij terug is, gaat iemand anders er een halen. Deze komt rennend terug. De oorlog is uitgebroken. Het wordt Bert steeds heter onder de voeten en hij gaat op zoek naar Erik om zijn geld te krijgen. Deze vind hij, bij zijn werk. Hij heeft een uitgeverij en uit angst dat zijn werk in handen komt van de Duitsers, neemt hij deze nu mee. Bert probeert bij de bank ponden te krijgen. Door zijn functie als officier van justitie lukt het hem wel voorrang te krijgen, maar veel heeft hij e niet aan. Hij krijgt zijn geld uiteindelijk niet. Hij gaat terug naar zijn werk. Daar komt hij een collega deze stelt voor alle documenten te vernietigen die niet in handen van de Duitsers mogen komen. Hij vertelt ook dat iemand aan hem heeft verteld dat Bert zijn broer op een lijst van de Gestapo staat. Onmiddellijk gaat Bert naar zijn broer, maar deze weigert te vertrekken.Hij vermoedt dat hij op de lijst staat omdat hij ontaarde kunst maakt. Als Bert weer terug bij zijn werk is, begint het luchtalarm te loeien. Bert schuilt in een soort schuilbunker. Het gerechtgebouw word vernielt en er blijft weinig van over. Weet twijfelt Bert, naar het buitenland te vluchten, want niemand zou hem missen. De gehele regering is al gevlucht en Bert probeert het door mensen van het gerecht wijs te maken dat hij op de Gestapo lijst staat. Maar niets lukt. Bert gaat naar het huis van Erik. Ze zien vanaf zijn huis hoe Rotterdam gebombardeerd wordt. Later horen ze dat de Duitsers hebben gewonnen. Een vriendin van Erik kent iemand met een boot. Ze besluiten te vluchten met Erik, zijn vrouw, Rense, zijn vrouw en Bert. Rense is de broer van Bert, maar deze wil nog steeds niet mee. Ze gaan ook nog langs het huis van het Duitse echtpaar, maar deze zijn niet te vinden. Als e bij de haven aankomen, blijkt er geen boot meer te zijn. Ze kunnen ook niemand meer omkopen, dus gaan ze terug naar huis. Onderweg komen ze langs het huis van het Duitse echtpaar. Deze hebben geprobeerd zelfmoord te plegen. Erik verbrand al zijn boeken die door Hitler zijn verboden, zodat hij geen gevaar loopt. Dan komt Bert zijn collega langs. Hij heeft Bert overal gezocht. Het blijkt dat Bert zijn broer helemaal niet op de lijst van de Gestapo staat. Zo snel als hij kan gaat Bert naar zijn broer, deze heeft zichzelf opgehangen. Dan gaat Bert naar zijn moeder om het slechte nieuws te vertellen.
Thematiek:
De oorlog, de liefde, de dood en het menselijk geweten.
Motieven:
Het verschil tussen goed en fout. De keuze van de waarheid en het vluchten ervoor.
Personages:
Bert Alberegt: Hoofdpersoon in dit boek. Hij is officier van justitie en maakt vele gebruik van deze positie. Hij heeft een relatie(gehad) met Sisy. Omdat hij naar haar toe wil en omdat hij een meisje heeft doodgereden wil hij vluchten naar Engeland. Zijn geweten is met allerlei keuzes die hij maakt vaak erg in strijd.
Sisy: Gevlucht uit Duitsland en heeft een korte relatie met Bert gehad.
Erik: Is een vriend van Bert,met een eigen uitgeverij. Hij is getrouwd met Laura, maar houd er heel wat andere vriendinnetjes op na. Hij is een groot liefhebber van kunst. Hij is erg actief bij het helpen van gevluchte Duitsers.
Mimy: Is getrouwd met Erik. In het verleden is zij verloofd geweest met Bert. Zij is erg zorgzaam voor Bert en trekt erg naar hem toe.
Rense: Is de broer van Bert en is kunstenaar en leraar. Met zij kunstwerken verdient hij niets. Hij is getrouwd met Laura die etsen maakt.
Overige personages:
Moeder van Bert - zangeres
Laura - vrouw van Rense
Overreden meisje -Uit Duitsland gevlucht. Duitse echtpaar - Ook uit Duitsland gevlucht. Beumer - Collega Bert. Biografie 1921-1933: Jeugd Willem Frederik Hermans wordt op 1 september 1921 geboren in Amsterdam. Hij is de zoon van Johannes Hermans [19, 35, 36] en Rika Eggelte [33]. Er is ook een ouder zusje, Corry [29]. Van vaderskant stamt de familie Hermans uit Brielle [19, 20]. Regelmatig logeert het gezin ook bij een oom en tante in Almelo[19, 20]. Hermans' moeder komt uit Amsterdam. Háár familie had haar wortels in en om de Jordaan [33]. Het onderwijzersgezin Hermans woont eerst in de Brederodestraat en vanaf 1929 in de Eerste Helmersstraat in Amsterdam Oud-West [7, 8, 12, 31, 37]. Voor het basisonderwijs gaat Wim Hermans naar de Pieter Langendijkschool. 1933-1940: Puberteit In 1933 gaat Hermans naar het Barlæus Gymnasium. Anders dan op de lagere school verkeert hij nu tussen kinderen uit de hogere standen. Hij wordt redacteur van het schoolblad Suum Cuique. Kort voor het afstuderen moet hij maanden het bed houden wegens pleuritis. Zijn levenlang blijft hij last houden van zwakke longen en luchtwegen. Niettemin wordt hij een verstokte roker. Hermans heeft al vroeg belangstelling voor de natuur. Hij wordt lid van de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie (NJN) [34]. 1940-1945: Oorlogsjaren In 1940 gaat Hermans sociale geografie studeren, in 1941 schakelt hij over naar fysische geografie [17, 21, 23]. In 1943 staakt Hermans zijn studie, hij tekent de loyaliteitsverklaring aan de Duitsers niet, maar als wetenschappelijk assistent van dr. J.P. Bakker [22] blijft hij nog geruime tijd doorwerken. Hoe passief Hermans ook is in de oorlogsjaren, hij let goed op, wat zijn weerslag vindt in romans als De tranen der acacia's [4, 9, 11, 22, 23, 25, 35] (1949), De donkere kamer van Damokles [3, 4, 16, 30, 31, 32] (1958) en Herinneringen van een engelbewaarder (1971) en in het Boekenweekgeschenk [Madelon i]n de mist van het schimmenrijk [6, 7, 8, 9, 12] (1993). In de loop van de oorlog legt hij, o.a. op enkele clandestiene salons, zijn eerste literaire contacten. Hij leert Charles B. Timmer [15], Adriaan Morriën [2, 3, 4, 5] en Oey Tjeng Sit [34] kennen. In het clandestiene Parade der profeten [4, 22] publiceert Hermans gedichten. Zijn eerste verhalen, waaronder 'Loo-Lee' [19, 20] en 'Elektrotherapie' [19] worden na de oorlog gebundeld in Moedwil en misverstand. 1945-1950: Overgangsjaren Hermans is in de oorlogsjaren en kort daarna aanvankelijk vooral bekend als dichter [26]. In 1946 wordt Hermans redacteur van het gerenommeerde literaire tijdschrift Criterium. Hij legt contact met gevestigde schrijvers zoals F. Bordewijk [6] en S. Vestdijk [12, 17]. Niettemin heeft Hermans een moeizame start in de literatuur. Na afwijzingen van andere uitgevers verschijnt zijn debuutroman Conserve (1947) bij W.L. Salm [3]. Op verzoek van uitgever John Meulenhoff schrapt hij enkele erotisch getinte passages in een voorpublicatie van De tranen der acacia's [4, 9, 11, 22, 23, 25, 35] in Criterium. Het samengaan in 1949 van Criterium met Libertinage [18] leidt tot een levenslange vete met mederedacteur Adriaan Morriën [2, 3, 4, 5]. Ook H.A. Gomperts [18] van Libertinage rekent Hermans tot zijn literaire vijanden. Hermans staakt zijn studie en probeert van de pen te leven. Noch zijn literaire activiteiten noch zijn wetenschappelijke carrière komen in deze overgangsjaren echt van de grond. De liefde voor Juus Hartman brengt hem evenmin geluk. In 1948 gaat Hermans op verzoek van Charles B. Timmer [15] als houtcontroleur werken in Canada [15, 26]. In New York [5] bezoekt hij o.a. Leo Vroman [16]. In deze jaren manifesteren Hermans en G.K. van het Reve [14, 20] zich naast de Vijftigers al snel als de grootste jonge literaire talenten van Nederland. 1950-1958: Opgang Op 4 juli 1950 trouwt Hermans met Emmy Meurs [24] (1923). Het zijn jaren van woningnood. Hij verhuist uit Amsterdam en trekt in bij zijn vrouw en schoonmoeder in Voorburg [16]. Het jonge paar blijft er tot eind 1952 wonen. In 1951 wordt Hermans justitieel vervolgd wegens een antipapistische passage in zijn roman Ik heb altijd gelijk. Tot zijn tegenstanders horen Anton van Duinkerken [16, 18] en de r.k. Informatie-Dienst Inzake Literatuur (Idil) [16]. Zijn inzending voor de (toen nog bestaande) prijsvraag van de Boekenweek [2, 6] wordt afgewezen. Naam maakt hij wél met Het behouden huis [3, 9] (1952). Eind 1952 vestigt Hermans zich met zijn vrouw in Groningen [13, 27] waar hij aan de Rijksuniversiteit [1, 22, 37] (aanvankelijk nog op contract) een betrekking krijgt als docent. Hij gaat wonen aan de Spilsluizen 17a [13, 27]. Op 6 februari 1955 wordt zijn eerste en enige zoon geboren, Ruprecht. In deze jaren doet Hermans veldonderzoek in Luxemburg [5] voor zijn proefschrift [5, 31, 32, 33] waarop hij in 1955 cum laude promoveert bij prof. dr. J.P. Bakker [22, 37]. Naast zijn wetenschappelijke bezigheden blijft Hermans in andere opzichten actief. In 1953 houdt hij een radiopraatje over experimentele poëzie voor de Regionale Omroep Noord [32]. Hij houdt lezingen voor Groninger studenten [25] en is verder o.a. betrokken bij de literaire activiteiten van De Bijenkorf [30]. In 1951 neemt hij met de novelle 'De schoorsteenveger' [29]deel aan de Prozaprijs van de gemeente Amsterdam. Zijn veelzijdigheid blijkt ook uit zijn filmscenario's [18, 19, 20, 21] en uit zijn eigen uitgeverij De Mandarijnenpers [10, 11, 12, 13]. Zijn Mandarijnen op zwavelzuur worden berucht. Verder manifesteert Hermans zich af en toe als beeldend kunstenaar [21]. Hij exposeert foto's [11], fotomontages en pentekeningen. Met E. van Moerkerken [10] ontstaat een jarenlange vriendschap. 1958-1973: Doorbraak De publicatie van De donkere kamer van Damokles [3, 4, 16, 30, 31, 32] (1958) betekent de literaire doorbraak van Hermans. In 1962 wordt de roman verfilmd. Opschudding veroorzaakt hij met de novelle 'Het grote medelijden' [24] (1962), waarin hij zich behalve tegen de familie van zijn vrouw afzet tegen Menno ter Braak. So wie so is hij omstreeks 1960 buitengewoon actief. Hij schrijft o.a. toneelstukken, polemieken, romans en verhalen. In 1962 verruilt hij na een meningsverschil uitgever G.A. van Oorschot voor De Bezige Bij die hij tot aan zijn dood trouw blijft. Een aantal wetenschappelijke ervaringen en enkele reizen in 1960 en 1961 naar Zweden en Noors Lapland verwerkt hij in de roman Nooit meer slapen [13, 14, 20] (1966). Zijn werk verschijnt in steeds meer talen [10]. In 1971 wordt hem de P.C. Hooftprijs toegekend die hij weigert. Vanaf het eind van de jaren vijftig brengt Hermans jarenlang met zijn gezin de vakantie door op Terschelling [34]. Pas later gaat hij met de auto op vakantie [25]. In 1967 verblijft hij o.a. in Hollywood [10] (1970). 1973-1991: Consolidatie Na een conflict neemt Hermans in 1973 ontslag aan de Rijksuniversiteit van Groningen. Eind 1973 vestigt hij zich met zijn vrouw in Parijs [34, 35, 36, 37]. In Onder professoren [16, 20] (1975) en Uit talloos veel miljoenen (1981) legt Hermans veel van zijn ervaringen in Groningen en met de RuG vast. In felle polemieken trekt Hermans jarenlang van leer tegen de vermeende verzetsstrijder Friedrich Weinreb en diens volgelingen [4]. Zijn buitenlandse reizen reiken steeds verder. Hij bezoekt o.a. Kenya, Tanzania, Sri Lanka en Argentinië. Op diverse plekken in zijn werk verwerkt hij zijn reiservaringen. Met zijn sportauto [25] bezoekt Hermans Turkije, wat zijn weerslag vindt in de novelle Homme's hoest [25] (1981). Veel opschudding veroorzaakt zijn bezoek aan Zuid-Afrika in 1983 waar dan nog het blanke apartheidsregiem aan de macht is [28, 30]. In Parijs schrijft hij romans als Au pair [21] (1989). Hermans is inmiddels een gevestigde schrijver. Sylvia Willink-Quiël [12] maakt zijn kop in brons, Erik van Straten [8, 9] maakt een portretschilderij van hem. In 1977 neemt hij de Prijs der Nederlandse Letteren in ontvangst uit handen van Koning Boudewijn. 1991-1995: Laatste jaren In 1991 verhuist Hermans met zijn vrouw naar Brussel. In 1993 schrijft hij het Boekenweekgeschenk [6, 7, 8, 9, 12]. Hij heeft bepaald niet altijd gelijk. In 1994 beschuldigt hij ontwerper Helmut Salden [18] er ten onrechte van in de Tweede Wereldoorlog te hebben gediend bij de Wehrmacht. Tegen het eind van zijn leven verschijnen steeds vaker roofdrukken van Hermans' werk. In 1993 wint hij een civiele procedure tegen mystificator Bob Polak [9]. Hermans treedt steeds vaker op voor publiek. Door het vele roken zijn zijn longen onherstelbaar aangetast. Niettemin moet het publiek vaak lachen om zijn enorme hoestbuien. Op 27 april 1995 overlijdt hij. Hermans' verzameld werk [36] verschijnt tussen 2003 en 2013 in circa 20 delen.
Bert heeft het erg zwaar met dit afscheid. En zou haar het liefst achternagaan. Maar hij kan niet lang blijven om van haar afscheid te nemen, want hij moet naar de rechtbank.. Onderweg lijkt alles hem tegen te werken en hij is bang dat hij veel te laat zal komen. Hij slaat een afslag in die vijf minuten korter is. Het is een eenrichtingsweg. En Bert rijd er dwars tegen in. Hierdoor rijd hij een meisje aan wat van de andere kant kwam aanlopen. Ze was op weg een brief te posten. Bert weet zich geen raad en gooit het overleden meisje in de bosjes. Hij vervolgt zijn weg naar de rechtbank. Daar moet hij de eis bepalen tegen een journalist. Deze had zich negatief uitgelaten over Hitler. Dan mocht officieel niet volgens de wet. Maar men had ook het idee dat Hitler Nederland niet zou aanvallen wanneer ze maar gewoon vriendelijk bleven tegen hem en zijn natie. Bert eist dat hij vrijgesproken wordt. Dit terwijl hij dat in eerste instantie niet van plan was. S’Avonds gaat hij naar zijn moeder die zojuist heeft opgetreden. Heel haar vriendenkring en familie zijn bij haar thuis om het grote succes van de voorstelling te vieren. Bert probeert geld van zijn moeder en van Erik te lenen zodat hij ook naar Engeland kan gaan. Zijn grote liefde achterna, maar ook om te ontsnappen aan het gevaar, dat iemand hem en het meisje heeft gezien. In zijn hoofd speelt zich een constante tweestrijd plaats tussen de duivel en de engel, over het ongeluk. Bert zijn moeder heeft niet genoeg geld, maar Erik belooft het aan het eind van de avond te zullen halen. Dan verteld Erik hem een verhaal over een vermist meisje. En al snel krijgt Bert het gevoel dat het hetzelfde meisje is dat hij heeft doodgereden. Het was een Duits meisje, gevlucht naar Nederland omdat haar ouders in een concentratie kamp zitten. Ze woonde bij een uit Duitsland gevlucht echtpaar. Om die reden kan het echtpaar ook niet naar de politie gaan. Dat zou hen zelf in gevaar brengen. Erik vraagt aan Bert of hij hun wil helpen zoeken. Vervolgens geeft Erik Bert een omschrijving van het meisje mee. Bert probeert voor zichzelf te ontkennen dat het, hetzelfde meisje is. Maar eigenlijk weet hij het al zeker. Met de smoes dat hij een krant gaat halen vertrekt Erik om geld te halen. Als het te lang duurt voordat hij terug is, gaat iemand anders er een halen. Deze komt rennend terug. De oorlog is uitgebroken. Het wordt Bert steeds heter onder de voeten en hij gaat op zoek naar Erik om zijn geld te krijgen. Deze vind hij, bij zijn werk. Hij heeft een uitgeverij en uit angst dat zijn werk in handen komt van de Duitsers, neemt hij deze nu mee. Bert probeert bij de bank ponden te krijgen. Door zijn functie als officier van justitie lukt het hem wel voorrang te krijgen, maar veel heeft hij e niet aan. Hij krijgt zijn geld uiteindelijk niet. Hij gaat terug naar zijn werk. Daar komt hij een collega deze stelt voor alle documenten te vernietigen die niet in handen van de Duitsers mogen komen. Hij vertelt ook dat iemand aan hem heeft verteld dat Bert zijn broer op een lijst van de Gestapo staat. Onmiddellijk gaat Bert naar zijn broer, maar deze weigert te vertrekken.Hij vermoedt dat hij op de lijst staat omdat hij ontaarde kunst maakt. Als Bert weer terug bij zijn werk is, begint het luchtalarm te loeien. Bert schuilt in een soort schuilbunker. Het gerechtgebouw word vernielt en er blijft weinig van over. Weet twijfelt Bert, naar het buitenland te vluchten, want niemand zou hem missen. De gehele regering is al gevlucht en Bert probeert het door mensen van het gerecht wijs te maken dat hij op de Gestapo lijst staat. Maar niets lukt. Bert gaat naar het huis van Erik. Ze zien vanaf zijn huis hoe Rotterdam gebombardeerd wordt. Later horen ze dat de Duitsers hebben gewonnen. Een vriendin van Erik kent iemand met een boot. Ze besluiten te vluchten met Erik, zijn vrouw, Rense, zijn vrouw en Bert. Rense is de broer van Bert, maar deze wil nog steeds niet mee. Ze gaan ook nog langs het huis van het Duitse echtpaar, maar deze zijn niet te vinden. Als e bij de haven aankomen, blijkt er geen boot meer te zijn. Ze kunnen ook niemand meer omkopen, dus gaan ze terug naar huis. Onderweg komen ze langs het huis van het Duitse echtpaar. Deze hebben geprobeerd zelfmoord te plegen. Erik verbrand al zijn boeken die door Hitler zijn verboden, zodat hij geen gevaar loopt. Dan komt Bert zijn collega langs. Hij heeft Bert overal gezocht. Het blijkt dat Bert zijn broer helemaal niet op de lijst van de Gestapo staat. Zo snel als hij kan gaat Bert naar zijn broer, deze heeft zichzelf opgehangen. Dan gaat Bert naar zijn moeder om het slechte nieuws te vertellen.
Laura - vrouw van Rense
Overreden meisje -Uit Duitsland gevlucht. Duitse echtpaar - Ook uit Duitsland gevlucht. Beumer - Collega Bert. Biografie 1921-1933: Jeugd Willem Frederik Hermans wordt op 1 september 1921 geboren in Amsterdam. Hij is de zoon van Johannes Hermans [19, 35, 36] en Rika Eggelte [33]. Er is ook een ouder zusje, Corry [29]. Van vaderskant stamt de familie Hermans uit Brielle [19, 20]. Regelmatig logeert het gezin ook bij een oom en tante in Almelo[19, 20]. Hermans' moeder komt uit Amsterdam. Háár familie had haar wortels in en om de Jordaan [33]. Het onderwijzersgezin Hermans woont eerst in de Brederodestraat en vanaf 1929 in de Eerste Helmersstraat in Amsterdam Oud-West [7, 8, 12, 31, 37]. Voor het basisonderwijs gaat Wim Hermans naar de Pieter Langendijkschool. 1933-1940: Puberteit In 1933 gaat Hermans naar het Barlæus Gymnasium. Anders dan op de lagere school verkeert hij nu tussen kinderen uit de hogere standen. Hij wordt redacteur van het schoolblad Suum Cuique. Kort voor het afstuderen moet hij maanden het bed houden wegens pleuritis. Zijn levenlang blijft hij last houden van zwakke longen en luchtwegen. Niettemin wordt hij een verstokte roker. Hermans heeft al vroeg belangstelling voor de natuur. Hij wordt lid van de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie (NJN) [34]. 1940-1945: Oorlogsjaren In 1940 gaat Hermans sociale geografie studeren, in 1941 schakelt hij over naar fysische geografie [17, 21, 23]. In 1943 staakt Hermans zijn studie, hij tekent de loyaliteitsverklaring aan de Duitsers niet, maar als wetenschappelijk assistent van dr. J.P. Bakker [22] blijft hij nog geruime tijd doorwerken. Hoe passief Hermans ook is in de oorlogsjaren, hij let goed op, wat zijn weerslag vindt in romans als De tranen der acacia's [4, 9, 11, 22, 23, 25, 35] (1949), De donkere kamer van Damokles [3, 4, 16, 30, 31, 32] (1958) en Herinneringen van een engelbewaarder (1971) en in het Boekenweekgeschenk [Madelon i]n de mist van het schimmenrijk [6, 7, 8, 9, 12] (1993). In de loop van de oorlog legt hij, o.a. op enkele clandestiene salons, zijn eerste literaire contacten. Hij leert Charles B. Timmer [15], Adriaan Morriën [2, 3, 4, 5] en Oey Tjeng Sit [34] kennen. In het clandestiene Parade der profeten [4, 22] publiceert Hermans gedichten. Zijn eerste verhalen, waaronder 'Loo-Lee' [19, 20] en 'Elektrotherapie' [19] worden na de oorlog gebundeld in Moedwil en misverstand. 1945-1950: Overgangsjaren Hermans is in de oorlogsjaren en kort daarna aanvankelijk vooral bekend als dichter [26]. In 1946 wordt Hermans redacteur van het gerenommeerde literaire tijdschrift Criterium. Hij legt contact met gevestigde schrijvers zoals F. Bordewijk [6] en S. Vestdijk [12, 17]. Niettemin heeft Hermans een moeizame start in de literatuur. Na afwijzingen van andere uitgevers verschijnt zijn debuutroman Conserve (1947) bij W.L. Salm [3]. Op verzoek van uitgever John Meulenhoff schrapt hij enkele erotisch getinte passages in een voorpublicatie van De tranen der acacia's [4, 9, 11, 22, 23, 25, 35] in Criterium. Het samengaan in 1949 van Criterium met Libertinage [18] leidt tot een levenslange vete met mederedacteur Adriaan Morriën [2, 3, 4, 5]. Ook H.A. Gomperts [18] van Libertinage rekent Hermans tot zijn literaire vijanden. Hermans staakt zijn studie en probeert van de pen te leven. Noch zijn literaire activiteiten noch zijn wetenschappelijke carrière komen in deze overgangsjaren echt van de grond. De liefde voor Juus Hartman brengt hem evenmin geluk. In 1948 gaat Hermans op verzoek van Charles B. Timmer [15] als houtcontroleur werken in Canada [15, 26]. In New York [5] bezoekt hij o.a. Leo Vroman [16]. In deze jaren manifesteren Hermans en G.K. van het Reve [14, 20] zich naast de Vijftigers al snel als de grootste jonge literaire talenten van Nederland. 1950-1958: Opgang Op 4 juli 1950 trouwt Hermans met Emmy Meurs [24] (1923). Het zijn jaren van woningnood. Hij verhuist uit Amsterdam en trekt in bij zijn vrouw en schoonmoeder in Voorburg [16]. Het jonge paar blijft er tot eind 1952 wonen. In 1951 wordt Hermans justitieel vervolgd wegens een antipapistische passage in zijn roman Ik heb altijd gelijk. Tot zijn tegenstanders horen Anton van Duinkerken [16, 18] en de r.k. Informatie-Dienst Inzake Literatuur (Idil) [16]. Zijn inzending voor de (toen nog bestaande) prijsvraag van de Boekenweek [2, 6] wordt afgewezen. Naam maakt hij wél met Het behouden huis [3, 9] (1952). Eind 1952 vestigt Hermans zich met zijn vrouw in Groningen [13, 27] waar hij aan de Rijksuniversiteit [1, 22, 37] (aanvankelijk nog op contract) een betrekking krijgt als docent. Hij gaat wonen aan de Spilsluizen 17a [13, 27]. Op 6 februari 1955 wordt zijn eerste en enige zoon geboren, Ruprecht. In deze jaren doet Hermans veldonderzoek in Luxemburg [5] voor zijn proefschrift [5, 31, 32, 33] waarop hij in 1955 cum laude promoveert bij prof. dr. J.P. Bakker [22, 37]. Naast zijn wetenschappelijke bezigheden blijft Hermans in andere opzichten actief. In 1953 houdt hij een radiopraatje over experimentele poëzie voor de Regionale Omroep Noord [32]. Hij houdt lezingen voor Groninger studenten [25] en is verder o.a. betrokken bij de literaire activiteiten van De Bijenkorf [30]. In 1951 neemt hij met de novelle 'De schoorsteenveger' [29]deel aan de Prozaprijs van de gemeente Amsterdam. Zijn veelzijdigheid blijkt ook uit zijn filmscenario's [18, 19, 20, 21] en uit zijn eigen uitgeverij De Mandarijnenpers [10, 11, 12, 13]. Zijn Mandarijnen op zwavelzuur worden berucht. Verder manifesteert Hermans zich af en toe als beeldend kunstenaar [21]. Hij exposeert foto's [11], fotomontages en pentekeningen. Met E. van Moerkerken [10] ontstaat een jarenlange vriendschap. 1958-1973: Doorbraak De publicatie van De donkere kamer van Damokles [3, 4, 16, 30, 31, 32] (1958) betekent de literaire doorbraak van Hermans. In 1962 wordt de roman verfilmd. Opschudding veroorzaakt hij met de novelle 'Het grote medelijden' [24] (1962), waarin hij zich behalve tegen de familie van zijn vrouw afzet tegen Menno ter Braak. So wie so is hij omstreeks 1960 buitengewoon actief. Hij schrijft o.a. toneelstukken, polemieken, romans en verhalen. In 1962 verruilt hij na een meningsverschil uitgever G.A. van Oorschot voor De Bezige Bij die hij tot aan zijn dood trouw blijft. Een aantal wetenschappelijke ervaringen en enkele reizen in 1960 en 1961 naar Zweden en Noors Lapland verwerkt hij in de roman Nooit meer slapen [13, 14, 20] (1966). Zijn werk verschijnt in steeds meer talen [10]. In 1971 wordt hem de P.C. Hooftprijs toegekend die hij weigert. Vanaf het eind van de jaren vijftig brengt Hermans jarenlang met zijn gezin de vakantie door op Terschelling [34]. Pas later gaat hij met de auto op vakantie [25]. In 1967 verblijft hij o.a. in Hollywood [10] (1970). 1973-1991: Consolidatie Na een conflict neemt Hermans in 1973 ontslag aan de Rijksuniversiteit van Groningen. Eind 1973 vestigt hij zich met zijn vrouw in Parijs [34, 35, 36, 37]. In Onder professoren [16, 20] (1975) en Uit talloos veel miljoenen (1981) legt Hermans veel van zijn ervaringen in Groningen en met de RuG vast. In felle polemieken trekt Hermans jarenlang van leer tegen de vermeende verzetsstrijder Friedrich Weinreb en diens volgelingen [4]. Zijn buitenlandse reizen reiken steeds verder. Hij bezoekt o.a. Kenya, Tanzania, Sri Lanka en Argentinië. Op diverse plekken in zijn werk verwerkt hij zijn reiservaringen. Met zijn sportauto [25] bezoekt Hermans Turkije, wat zijn weerslag vindt in de novelle Homme's hoest [25] (1981). Veel opschudding veroorzaakt zijn bezoek aan Zuid-Afrika in 1983 waar dan nog het blanke apartheidsregiem aan de macht is [28, 30]. In Parijs schrijft hij romans als Au pair [21] (1989). Hermans is inmiddels een gevestigde schrijver. Sylvia Willink-Quiël [12] maakt zijn kop in brons, Erik van Straten [8, 9] maakt een portretschilderij van hem. In 1977 neemt hij de Prijs der Nederlandse Letteren in ontvangst uit handen van Koning Boudewijn. 1991-1995: Laatste jaren In 1991 verhuist Hermans met zijn vrouw naar Brussel. In 1993 schrijft hij het Boekenweekgeschenk [6, 7, 8, 9, 12]. Hij heeft bepaald niet altijd gelijk. In 1994 beschuldigt hij ontwerper Helmut Salden [18] er ten onrechte van in de Tweede Wereldoorlog te hebben gediend bij de Wehrmacht. Tegen het eind van zijn leven verschijnen steeds vaker roofdrukken van Hermans' werk. In 1993 wint hij een civiele procedure tegen mystificator Bob Polak [9]. Hermans treedt steeds vaker op voor publiek. Door het vele roken zijn zijn longen onherstelbaar aangetast. Niettemin moet het publiek vaak lachen om zijn enorme hoestbuien. Op 27 april 1995 overlijdt hij. Hermans' verzameld werk [36] verschijnt tussen 2003 en 2013 in circa 20 delen.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden