Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Een vlucht regenwulpen door Maarten 't Hart

Beoordeling 5.6
Foto van een scholier
Boekcover Een vlucht regenwulpen
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • Klas onbekend | 46164 woorden
  • 7 februari 2017
  • 21 keer beoordeeld
Cijfer 5.6
21 keer beoordeeld

Boekcover Een vlucht regenwulpen
Shadow

Maarten 't Hart (1944, Maassluis) studeerde biologie aan de universiteit van Leiden en werd er ook docent. Hij debuteerde als schrijver in 1971 met 'Stenen voor een ransuil'. In 1975 kreeg hij voor 'Het vrome volk' de Multatuliprijs, zijn eerste belangrijke literaire onderscheiding.

Met 'Een vlucht regenwulpen' brak hij in 1978 voor het …

Maarten 't Hart (1944, Maassluis) studeerde biologie aan de universiteit van Leiden en werd er ook docent. Hij debuteerde als schrijver in 1971 met 'Stenen voor een ransuil…

Maarten 't Hart (1944, Maassluis) studeerde biologie aan de universiteit van Leiden en werd er ook docent. Hij debuteerde als schrijver in 1971 met 'Stenen voor een ransuil'. In 1975 kreeg hij voor 'Het vrome volk' de Multatuliprijs, zijn eerste belangrijke literaire onderscheiding.

Met 'Een vlucht regenwulpen' brak hij in 1978 voor het eerst door bij een groot publiek. In de autobiografisch geïnspireerde roman rekent de schrijver af met het strenge gereformeerde milieu waarin hij opgroeide. Het hoofdpersonage is Maarten, zoon van een tuinder, die dankzij een academische bliksemcarrieère als bioloog aan zijn achtergrond ontsntapt. Van het boek zijn intussen meer dan een miljoen exemplaren verkocht. De verfilming uit 1981 geldt net als het boek als een klassieker. Het leven in een streng gelovige familie is een belangrijk thema in 't Harts oeuvre. In 1984 verschiijn zijn autobiografie 'Het roer kan nog zes maal om'. Niet alleen zijn romans en verhalen bereiken een groot publiek, ook zijn essays doen soms heel wat stof opwaaien, zoals 'De vrouw bestaat niet' (1981) tegen het feminisme. Met 'Het woeden der gehele wereld', een moordverhaal uit 1994 kreeg hij de Gouden Strop voor het spannendste boek.

Een vlucht regenwulpen door Maarten 't Hart
Shadow

Oefenen voor je mondelingen?

Komen je mondelingen er aan en wil je oefenen? Probeer onze Boekenquiz. We stellen je open vragen over de gelezen boeken.

Leesdossier Nederlands                    
Door: Elise Kolen
Klas: VW4A
Afvinklijst leesdossier Nederlands                                        cohort 08
                                                 In te vullen door de leerling
Naam:..Elise Kolen....................................................................................... Afdeling:.HAVO /VWO  datum inlev. schrijver titel
  1 24-02-2015 Maarten ‘t Hart Een Vlucht Regenwulpen

  2 24-02-2015 Kees van Beijnum Het Verboden Pad
  3   
  4   
  5   
  6   
  7   
  8   
  9   
10   
11   
12   
13   
14   
15                                                          In te vullen door de docent
 d.d.: ............BOEK  1 ………………………………..   ok ok opmerkingen
A titelblad "Leesdossier Nederlands", naam enz.    
B Beoordelingslijst Leesdossier Nederlands      
C bijgewerkte en complete inhoudsopgave    

 "Inleiding leesdossier", vragenlijst + toelicht. opgenomen    
 Boekverslag 1 compleet    
 Eindoordeel    
 d.d.: ............BOEK  2 …………………………………..    
voorafgaande werk in orde. Zie opmerkingen boek 1    
 Boekverslag 2 compleet    
 Eindoordeel    
 d.d.: ............BOEK  3 ……………………………………    
voorafgaande werk in orde. Zie opmerkingen hierboven    
 Boekverslag 3 compleet    
 Eindoordeel    
 d.d.: ............BOEK  4 ……………………....................      
voorafgaande werk in orde. Zie opmerkingen hierboven    
 Boekverslag 4 compleet    
 Eindoordeel    
 d.d.: ............BOEK  5 ……………………………………      
voorafgaande werk in orde. Zie opmerkingen hierboven    

 Boekverslag 5 compleet    
 Eindoordeel    
 d.d.: ............BOEK  6 ………………………………….    
voorafgaande werk in orde. Zie opmerkingen hierboven    
 Boekverslag 6 compleet    
 Eindoordeel    
Zie blz 2
Afvinklijst leesdossier Nederlands  blz 2
 d.d.: ............BOEK  7 …………………………………..   ok ok opmerkingen
voorafgaande werk in orde. Zie opmerkingen hierboven    
 Boekverslag 7 compleet    
 Eindoordeel    
 d.d.: ............BOEK  8 ………………………………..      
voorafgaande werk in orde. Zie opmerkingen hierboven    
 Boekverslag 8 compleet    
 Eindoordeel    

 d.d.: ............BOEK  9 …………………………………      
voorafgaande werk in orde. Zie opmerkingen hierboven    
 Boekverslag 9 compleet    
 Eindoordeel    
 d.d.: ............BOEK  10 …………………………………      
voorafgaande werk in orde. Zie opmerkingen hierboven    
 Boekverslag 10 compleet    
 Eindoordeel    
 d.d.: ............BOEK  11 …………………………………..      
voorafgaande werk in orde. Zie opmerkingen hierboven    
 Boekverslag11 compleet    
 Eindoordeel    
 d.d.: ............BOEK  12 …………………………………..      
voorafgaande werk in orde. Zie opmerkingen hierboven    
 Boekverslag 12 compleet    
 Eindoordeel    
 d.d.: ............BOEK  13 …………………………………..    

voorafgaande werk in orde. Zie opmerkingen hierboven    
 Boekverslag  13 compleet    
 Eindoordeel    
 d.d.: ............BOEK  14 …………………………………    
voorafgaande werk in orde. Zie opmerkingen hierboven    
 Boekverslag  13 compleet    
 Eindoordeel    
 d.d.: ............BOEK  15 …………………………………..    
voorafgaande werk in orde. Zie opmerkingen hierboven    
 Boekverslag  13 compleet    
 Eindoordeel      onderdeel  ok ok opmerkingen
Cursusjaar   ............   /   .............   klas........................docent .........................................................                         
 Eindoordeel over cursusjaar  4     Cursusjaar   ............   /   .............   klas........................docent .........................................................                         

 Eindoordeel over cursusjaar 5     Cursusjaar   ............   /   .............   klas........................docent .........................................................                         
 Eindoordeel over het cursusjaar 6 (vwo)         Inhoudsopgave
1. Inleiding bij literatuur Nederlands
2. Standaardvragenlijst literatuur Nederlands 2e fase
3. Aanwijzingen bij standaardvragenlijst 2e fase
4. Boekverslag 1
Een Vlucht Regenwulpen, Maarten ’t Hart
14-02-2015
5. Boekverslag 2
Het Verboden Pad, Kees van Beijnum
20-02-2015                                                              
     Blz 1                                                  INLEIDING BIJ NEDERLANDSE LITERATUUR EN HET LEESDOSSIER
Het leesdossier bewaar je in een mapje met snelhechter dat je aan het begin van de tweede fase door je docent Nederlands wordt verstrekt. Daarin bewaar je al het materiaal dat je in de tweede fase gekregen, geschreven en verzameld hebt op het gebied van literatuur. Je werkt vanaf de vierde klas tot en met het examenjaar aan deze map.
Voor Nederlands geldt het volgende:

1. je moet op de havo minimaal 8 boeken
2. en op het VWO minimaal 12 boeken lezen, gekozen uit een verplichte lijst.
3. Op afgesproken data - zie PTA - moet je het dossier inleveren bij je docent Nederlands. Bij iedere inlevering:
a. hoort het gehele dossier in orde gemaakt te zijn en
b. wordt het dossier beoordeeld. Als alles klopt, wordt het afgevinkt.
c. moeten aanwijzingen bij eerder gemaakt werk correct bijgewerkt zijn. Let op: indien een eerder afgekeurd boekverslag niet bij de volgende inlevering wordt afgevinkt, vervalt het betreffende boek. Je mag het dan niet meer voor de lijst gebruiken.
Je krijgt geen cijfers voor het leesdossier; wel heeft het invloed op je eindbeoordeling. Het maakt deel uit van het zogenaamde handelingsdeel. Je bent zelf verantwoordelijk voor het bewaren van het leesdossier.
  De inhoud van het leesdossier vormt de basis voor het examen literatuur. Dit examen vindt plaats in de vorm van een gesprek tegen het einde van het examenjaar. Verplichte indeling van je leesdossier: 1. TITELBLAD "Leesdossier Nederlands" met vermelding van je naam  en je klas buitenop het dossier (Daar vermeld je ieder volgend schooljaar je nieuwe klas gewoon extra bij). 2. AFVINKLIJST LEESDOSSIER NEDERLANDS
Deze ontvang je bij je leesdossier. Houd het gedeelte "In te vullen door de leerling" nauwkeurig bij. 3. INHOUDSOPGAVE

Dat is een compleet bijgewerkte inhoudsopgave. Wanneer je deze inleiding aandachtig hebt gelezen, kun je al precies weten wat er in die inhoudsopgave vermeld dient te staan. Dat zijn de volgende hoofdstukken:
3.1. Inleiding bij literatuur Nederlands (het blad dat je nu aan het lezen bent !)
3.2. Standaardvragenlijst literatuur Nederlands 2e fase (ontvang je van je docent)"
3.3. Nadere aanwijzingen bij de standaardvragenlijst Nederlands (ontvang je ook van je docent)
3.4. Boekverslag 1 met vermelding van de titel de schrijver de datum waarop je het verslag aan je dossier hebt toegevoegd
3.5. Boekverslag 2  .........................
            …………………….. enzovoorts
4. INLEIDING
Na de inhoudsopgave volgt de INLEIDING BIJ NEDERLANDSE LITERATUUR EN HETLEESDOSSIER, het blad dat je nu aan het lezen bent dus.
5. STANDAARDVRAGENLIJSTDe standaardvragenlijst en het blad met nadere aanwijzingen bij deze lijst, die je beide in de les hebt ontvangen. 6. BOEKVERSLAGEN
Dat zijn de VERSLAGEN van elk boek dat je hebt gelezen. Boekverslagen zijn er in twee soorten:
               -A.    Gewone, complete boekverslagen.
               - B.   Beknopte verslagen voor een boektoets. A. Let erop dat ieder gewoon boekverslag ten minste de volgende onderdelen bevat. 1.Een beschrijving van het boek aan de hand van de standaardvragenlijst. Houd er terdege rekening mee dat je deze beschrijving op het examen goed moet kunnen verdedigen. Aan een erg beknopte uitwerking heb je dan niet veel steun. 2.Extra materiaal van internet, uit uittrekselboeken enz. 3Bij een door de docent te bepalen boek kan soms nog een verwerkingsopdracht volgen. B. Beknopte verslagen De minimale eisen aan een beknopt verslag ontvang je mondeling van je docent Nederlands . Verder mag je deze verslagen naar eigen inzicht uitbreiden. 7. LITERATUURLIJST

Achteraan in je leesdossier heb je de verstrekte literatuurlijst opgenomen, zodat je daarover
steeds kunt beschikken.   Het schoolexamen literatuur, dat onderdeel uitmaakt van het schoolexamen Nederlands, ziet er als volgt uit:  - Voor HAVO een gesprek van 20 minuten over de 8 gelezen boeken
 - Voor VWO een gesprek van 20 minuten over de 12 gelezen boeken
Doel van het schoolexamen literatuur is om aan de hand van het leesdossier na te gaan:
1. of het boek naar behoren gelezen is;
2. of het boek naar behoren begrepen is;
3. wat je persoonlijke beleving van het boek is.        _______________           Standaardvragenlijst literatuur Nederlands 2e fase
1 Noteer schrijver, titel, uitgever en oorspronkelijk jaar van  uitgave. (Ie druk) 2a  In welk jaar/ welke jaren speelt het verhaal zich af?  (Bijvoorbeeld: rond  1920, jaren zestig.... of, als het boek nauwkeurige tijdstippen noemt: 5  maart 1977)
2b Bewijs dat met behulp van gegevens uit het verhaal.
2c Binnen welk tijdsbestek speelt het verhaal zich af. (Vertelde tijd)  Maak een  berekening.
2d Is het verhaal chronologisch verteld? Zo nee, vermeld dan of het gaat om  enkele flashbacks of om een groot aantal. 3 In elk verhaal kunnen ruimte elementen een rol spelen, zoals  plaatsen (binnen, buiten)

 weersomstandigheden, sfeerbeschrijvingen. Geef een overzicht van  de ruimte-elementen
 die in het verhaal van belang zijn. Leg uit waarom ze belangrijk zijn. 4 Formuleer in maximaal 50 woorden de fabel. 5a Uit hoeveel hoofdstukken/delen/afdelingen bestaat het boek? (Noem  eventueel titels)
5b Beschrijf uit de spanningsopbouw van het verhaal de beginsituatie en de  climax. (hoogtepunt) 6a Geef tenminste drie van de belangrijkste motieven uit het verhaal.
6b Leg uit welke betekenis ze hebben of welke rol ze spelen in het verhaal.
6c Citeer van elk motief drie belangrijke passages waarin het motief voorkomt. 7a Wat is het thema van het boek?
 Beginsituatie, climax en motieven kunnen in hun samenhang helpen  bij het bepalen van het thema.
7b Leg je keuze uit. 8a Welk vertelperspectief wordt in het verhaal overwegend gebruikt?
8b Licht je antwoord toe.
  
9 Schrijf een zo volledig mogelijke karakterschets van de belangrijkste  verhaalfiguren.
 Illustreer je schets met voldoende voorbeelden. Een paar losse  woordjes is dus niet voldoende.
 Krijg je een eenzijdig beeld van de persoon of leer je verschillende  kanten van zijn/haar persoonlijkheid kennen? 10 Aanvullend materiaal
 Om je boeken beter te begrijpen, is het de bedoeling dat je in je map  kritieken, artikelen en andere achtergrondinformatie opneemt. Zie punt 10  bij 'de vragenlijst, uitgebreid'.   Vragenlijst Nederlands literatuur 2e fase, met uitleg
Vraag 1 Noteer schrijver, titel, uitgever en oorspronkelijk jaar van uitgave. (Ie druk)

Meestal staat de druk vermeld in de buurt van de titelbladzijde, bijvoorbeeld: Tweede druk. Bruna, 1986
De eerste druk staat dan ook daar in de buurt, bijvoorbeeld: Copyright ©1985 Maarten 't Hart. Vraag 2a en 2b In welk jaar/ welke jaren speelt het verhaal zich af? (Bijvoorbeeld: rond 1920, jaren zestig.... of, als het boek nauwkeurige tijdstippen noemt: 5 maart 1977)
 Sommige boeken geven precies aan in welke tijd ze spelen. Is dat niet het geval, tracht dan deze tijd af te leiden uit gewoontes, speciale voorwerpen of mode-verschijnselen waaruit je de tijd kunt afleiden. Soms zul je gedwongen zijn opvallende verschijnselen in het boek op te zoeken om te weten in welke tijd de gebeurtenissen zich afspelen. (Er is bijvoorbeeld in het boek sprake van het feit dat het gipsverband is uitgevonden. In een naslagwerk kun je dan opzoeken wanneer dit is gebeurd.) En: je kunt natuurlijk nooit nauwkeuriger zijn dan het verhaal is. Als een schrijver er niets van laat doorschemeren, kun je misschien aanwijzingen vinden dat het speelt in dezelfde tijd als de auteur het boek schreef. Navragen kan veel ophelderen!!
2b Bewijs dat met behulp van gegevens uit het verhaal.
Bij deze vraag moet je zo precies mogelijk aangeven wat je uit het boek te weten bent gekomen over de tijd waarin het speelt. (zie ook vraag 2a).
 
Vraag 2c Binnen welk tijdsbestek speelt het verhaal zich af. (Vertelde tijd) Maak een berekening.
 De vertelde tijd is het aantal jaren, maanden , dagen, uren dat het
vertelde verhaal duurt. Soms is je antwoord dus heel precies, soms moet je dat met "ongeveer" omschrijven.
Let op: Bij de berekening mag je flashbacks niet meetellen. Vraag 2d  Is het verhaal chronologisch verteld? Zo nee, vermeld dan of het gaat om enkele flashbacks
 of om een groot aantal.
Een flashback is een verhaalgedeelte waarin de schrijver duidelijk de chronologie onderbreekt en een beschrijving geeft van wat eerder is gebeurd. Vraag 3 In elk verhaal kunnen ruimte elementen een rol spelen, zoals plaatsen (binnen, buiten) weersomstandigheden, sfeerbeschrijvingen.  Geef een overzicht van de ruimte-elementen die in het verhaal van belang zijn. Leg uit waarom ze belangrijk zijn.
Bij ruimte-elementen  valt te denken aan allerlei zaken, zoals het terrein waar het verhaal zich in afspeelt, kamers met alles wat daar in het verhaal opvalt zoals een bepaald schilderijtje, de ijskast of wat dan ook. Maar ook de weersgesteldheid, of bijvoorbeeld een mensenmassa kan een ruimte-element zijn, bijvoorbeeld omdat de sfeer van zo'n element voor  de verhaalpersonages belangrijk is.

De schrijver kan van die ruimte-elementen handig gebruik maken om het verhaal "aan te kleden" of om de spanning op te voeren. Dat ruimte-elementen belangrijk zijn in het verhaal kun je vaak zien aan:
a. parallelwerking of
b. contrastwerking.
Parallelwerking wil zeggen dat de ruimtebeschrijving mooi aansluit bij de gebeurtenissen. Bijvoorbeeld een moord, die spannender wordt door die te laten plaatsvinden in een slecht verlichte steeg. Je voelt je als lezer als het ware zelf dan al bijna onveilig.
Contrastwerking is precies het tegenovergestelde. Je verwacht helemaal niet dat op een mooie, ontspannen vakantiedag de eerste bommen vallen die een oorlog inluiden. Er is dan een contrast tussen de ruimte (vliegtuig, bommen enz) en de ruimtebeschrijving (prachtig weer, iedereen relaxed enz). Vraag 4 Formuleer in maximaal 50 woorden de fabel.
De fabel van een verhaal geeft de belangrijkste gebeurtenissen weer en beschrijft kort de belangrijkste personages; het is de korte inhoud, verteld in de normale volgorde. Dus flashbacks moeten dan opschuiven en ze staan op de normale plek  in de tijd.
Zorg ervoor dat de volgende zaken in ieder geval in je fabel voorkomen: De belangrijkste gebeurtenissen en waar en wanneer die zich afspelen. De belangrijkste personen en of die veranderen onder invloed van de gebeurtenissen. Wat de hoofdpersonen met elkaar voor relatie hebben, bijv. broer en zus of geliefden of ouders of kinderen enz. Vraag 5a Uit hoeveel hoofdstukken/delen/afdelingen bestaat het boek? (Noem     eventueel titels) Vraag 5b Beschrijf uit de spanningsopbouw van het verhaal de beginsituatie en de climax (hoogtepunt).
De kern van ieder verhaal wordt gevormd door een begintoestand en een afloop.
Daartussenin vinden gebeurtenissen plaats. Deze zorgen ervoor dat de afloop anders is dan de beginsituatie (begintoestand). Het punt waarop de lezer zekerheid heeft over de afloop van het verhaal heet de climax. Dat kan al voor het einde van het verhaal gebeuren, maar wel altijd in de buurt van het eind. Vraag 6  6a. Geef tenminste drie van de belangrijkste motieven uit het verhaal.
Een motief is een steeds terugkerend verhaalgegeven. Een motief kan bijvoorbeeld een gevoel zijn (angst, onzekerheid, blijdschap  enz.) een overtuiging (geloof) of een bepaald gedrag

(onverschilligheid, egoïsme).  Een motief kan ook een voorwerp zijn
of een gebeurtenis. 
In elk boek zijn dus zeer vele motieven, want er zijn zeer veel dingen die herhaald worden. Zo is zelfs het woordje "DE" een veel gebruikt motief. Maar het is ook volstrekt onbelangrijk. Het gaat erom de motieven te vinden die voor het verhaal het belangrijkste zijn. Gebruik daarvoor nooit:  
- personages (daarmee ontdek je niks nieuws, want die kende je al meteen)
- plaatsen (want die bespreek je al bij ruimte-elementen)
- tijdsaanduidingen (want ook die komen bij een andere vraag al aan bod. ) Vaak is een motief een gevoel (bijv. angst, onzekerheid, optimisme, lichtgelovigheid, enz), een overtuiging (bijv. rekening houden met een ander), een bepaald gedrag (bijv. onverschilligheid, egoïsme, geweld)
een "voorwerp" (bijv. het moordwapen, een litteken) of een gebeurtenis (bijv. neuspeuteren, sterven).
 
 Aangezien de meeste boeken terugkerende elementen als ‘liefde’,
‘dood’ en ‘relaties’ bevatten, moet je vermijden deze als motief te kiezen. Probeer een motief te vinden dat werkelijk voor dat boek gekozen kan worden en niet op bijna ieder boek van toepassing is.
6b. Leg uit welke betekenis ze hebben of welke rol ze spelen in het verhaal.
Hier moet je uitleggen waarom de motieven van jouw keuze de beste keuze zijn, als je het verhaal in gedachten neemt. Waarom zijn ze belangrijker dan de andere motieven in het verhaal?
  6c. Citeer van elk motief drie belangrijke passages waarin het motief voorkomt.

Bij ieder motief moet je dus drie citaten voluit noteren en bij elk citaat de juiste bladzijde vermelden van het gelezen boek. Vraag 7  7a. Wat is het thema van het boek?  Beginsituatie, climax en motieven kunnen in hun samenhang
 helpen bij het bepalen van het thema.  7b. Leg je keuze uit.
Het thema is het centrale probleem van het verhaal. Het gaat altijd om iets algemeens, nooit om een detail. Het thema beantwoordt drie dingen:
Het gaat er niet om dat je vertelt waar het boek over gaat, maar waar het óm gaat.
Dus: welke boodschap heeft de schrijver eigenlijk met dit boek voor de lezer? Het thema is altijd een kort zinnetje. Je kunt dat zinnetje in de vorm “X leidt tot Y” zetten; in vrijwel ieder boek komt namelijk tot uitdrukking dat bepaalde gebeurtenissen weer andere veroorzaken.
Kies dus niet voor “liefdesverdriet” als thema, maar bijvoorbeeld “een gebroken hart leidt tot een isolement”. Vraag 8  8a.Welk vertelperspectief wordt in het verhaal overwegend gebruikt? 8b. Licht je antwoord toe.
Verhalen worden verteld, al dringt het soms niet helemaal tot de lezer door dat er een verteller is. In ieder geval kijk je door de ogen van die verteller naar de gebeurtenissen in het verhaal. Het verhaal wordt verteld vanuit een bepaald perspectief. Je kunt verschil maken tussen drie soorten perspectief:
a. personaal perspectief en
    b. auctoriaal perspectief en de
    c. ik-vertelsituatie  a. Personaal perspectief
Hierbij zien we de gebeurtenissen voortdurend door de ogen van één personage. We kunnen niets méér weten dan het personage zelf. We kruipen als het ware in de huid van het personage. Daarom lijkt het net alsof er geen verteller is, alsof het verhaal zichzelf vertelt.
 Het verhaal staat in de zij- of hijvorm.
Een hulpmiddel om na te gaan of je met zo'n vertelsituatie te maken hebt, is de zij- of hijvorm vervangen door de ikvorm. Als dat moeiteloos lukt, is het verhaal personaal verteld.

Op het schoolplein probeerde ze zijn blik te vangen, maar dat was nu niet meer zo eenvoudig. Sveinau en hij brachten hun pauzes nu in het winkelcentrum door. Cindy kreeg het gevoel dat Helge haar probeerde te ontwijken.
Toen pas drong het tot haar door hoe vereenzaamd ze was. Opeens was het niet leuk meer om alleen met het huiswerk op de trap te zitten, terwijl de anderen in groepjes rondliepen. Het leek wel alsof ze onzichtbaar was geworden. Omdat Helge niet meer naar haar keek. Waarom was dat? Ze begreep er niets meer van.
(Kjersti Scheen, Maanmeisje) Je leert de persoon met wie je meekijkt heel goed kennen; van de andere verhaalpersonages kom je veel minder te weten.  b. Auctoriaal perspectief
In deze situatie is de verteller iemand die alles weet van alle personen. Hij weet wat zij zien, horen, denken, voelen en dromen. Hij staat als het ware boven het verhaal en overziet alles. Hij kan in de toekomst en in het verleden kijken. De verteller is een soort gids die jou als lezer bij de hand neemt en soms ook commentaar levert op de gebeurtenissen. De alwetende verteller is geen verhaalpersonage: hij speelt niet mee in de gebeurtenissen. Het lijkt soms of de schrijver aan het woord is. Mensenlevens kunnen vreemd verstrengeld raken. Omstreeks dezelfde tijd dat Hasse Simonsdochter op de Veluwe deel ging uitmaken van een vendel huurlingen, reisden twee  tot priester gewijde dominicaanse monniken over de Alpen, en liep in het Brabantse een zestienjarige jongen  in een kille motregen op de stad 's - Hertogenbosch toe.
 (Thea Beckman, Hasse Simonsdochter)  c. Ik-vertelsituatie
In zo'n situatie vertelt de ik-persoon - meestal de hoofdpersoon, maar niet altijd - wat er gebeurt. Je ziet alles door zijn ogen. Als lezer kun je ook niet meer zien dan de "ik". Je komt zijn gedachten en gevoelens te weten, niet die van de andere personen.
De ik-vertelsituatie kun je nog verder onderverdelen. Er kan sprake zijn van een
c1 vertellend-ik of een
c2 belevend-ik
Bij een vertellend-ik hoeft de ik niet noodzakelijk een rol te spelen in het gebeuren. Hij kan een ooggetuige zijn en achteraf verslag uitbrengen aan de  lezers. Hij kent dan de afloop en kan dus vooruitlopen op de latere gebeurtenissen. Van onze eerste ontmoeting is het vooral haar blik die ik me herinner. Die ergerlijke blik die pas zoveel later zijn ware betekenis heeft gekregen. (...) Ik kón die blik toen eenvoudigweg niet op de juiste manier duiden. Nieuwsgierig keek ze, verlegen en tegelijk beschermend, alsof ze me kende, alsof ze iets in me opmerkte dat ik zelf was  vergeten.
 (Jessica Durlacher, De dochter) Bij een belevend-ik is de ik-figuur de hoofdpersoon; hij staat centraal in de gebeurtenissen. Sam reikt me langzaam het briefje met haar nummer aan, alsof het hem zwaar valt. Ik neem het van hem aan. Het is keurig opgevouwen tot een klein pakketje.(.....) Bij het  stoplicht waar ik nutteloos op groen licht wacht, pak ik mijn mobiele telefoon. Mijn bevende, grote vingers toetsen het nummer dat ik al uit mijn hoofd ken.

 (Jessica Durlacher, De dochter) Vraag 9 Schrijf een zo volledig mogelijke karakterschets van de belangrijkste verhaalfiguren. Illustreer je schets met voldoende voorbeelden. Een paar losse woordjes is dus niet voldoende.  Krijg je een eenzijdig beeld van de persoon of leer je verschillende kanten van zijn/haar persoonlijkheid kennen?
Bij een karakterschets gaat het er vooral om dat je aangeeft hoe iemand denkt, hoe zijn gevoelsleven is, hoe hij zich gedraagt ten opzichte van anderen. Het gaat dus niet vooral om iemands uiterlijk. Personages kunnen allerlei eigenschappen bezitten. Je moet wel iemands uiterlijk kunnen beschrijven, maar het gaat vooral om zijn innerlijk. Hieronder volgt een lijst met eigenschappen (karaktertrekken, gedragskenmerken, gemoedstoestanden) die je als begin kunt nemen bij het beschrijven van verhaalfiguren.
 onbetrouwbaar   - betrouwbaar  
 bazig   - onderdanig
 verlegen   - zelfverzekerd  
 eigenwijs   - meegaand
 komt voor zichzelf op  - laat over zich lopen 
 spontaan   - geremd
 ongeïnteresseerd - nieuwsgierig  
 gelukkig   - ongelukkig
 doorzettingsvermogen - geeft gauw op  
 druk   - rustig
 evenwichtig  - snel in paniek  
 gemeen   - eerlijk
 behulpzaam  - denkt alleen aan zichzelf 
 grappig   -  serieus
 openhartig  - gesloten   
 vrolijk   - somber
 tobberig   - onbezorgd  
 bezorgd   - oppervlakkig
 doorzetter    - geeft zich snel gewonnen 

 slim   - dom
 zacht   - hard
 vriendelijk  - onvriendelijk  
 sportief   - sloom
 gewoontjes  - apart   
 fantasierijk  - nuchter  Waarschuwing:
Noem nooit alleen maar een paar woordjes, maar leg ze ook steeds uit. Vraag 10 Aanvullend materiaal.
1. Geef een beschrijving van wat je verwachtte toen je het boek besloot te gaan lezen en geef aan hoe je daarover denkt nu je het boek hebt geanalyseerd.
2. Besteed ook aandacht aan de betekenis van de boektitel en het motto van het boek (als dat er is).
3. De bedoeling is om een recensie van het gelezen boek toe te voegen. Neem een recensie uit een serieus medium. Vrijwel altijd geschikt als bron is een recensie uit
- De groene Amsterdammer

- Elsevier
- HP/De Tijd
- Vrij Nederland
- de Volkskrant
- NRC Handelsblad
- Trouw
- De Morgen
- De Standaard
4. Om je boeken beter te begrijpen, mag je in je map kritieken, artikelen en andere achtergrondinformatie opnemen. Omdat het examen literatuur pas in het eindexamenjaar plaatsvindt en je een aantal boeken dan al een tijd geleden gelezen hebt, is het toevoegen van wat extra informatie per boek zeer aan te bevelen!
De onderdelen 10.1, 10.2 en 10.3 zijn verplicht. Onderdeel 10.4 kun je doen naar eigen inzicht.   Boekverslag 1
1. Een Vlucht Regenwulpen, Maarten ’t Hart

Jaar van uitgave: 1978
Uitgeverij: De Arbeiderspers
2. a & b. Rond het jaar 1975. Het boek is geschreven voor het jaar van uitgave, 1978.
c. de vertelde tijd is 14 dagen
d. het verhaal is chronologisch verteld. Het begint op dag 1 en eindigt op dag 14. De flashbacks zijn ook chronologisch. ze beginnen bij zijn kleuterjaren en gaan zo door naar zijn tijd op de universiteit.
3. Het weer; Het weer speelt voor Maarten een belangrijke rol in zijn leven. Zo beschrijft hij vaak niet alleen welke dag het is, maar ook welk weer erbij hoorde.
Bv. Het was een grijze zaterdag toen zijn moeder doodging.
Dit is een parallelwerking.
Bv. Zijn amandelen werden gepeld op een zonnige dag.
Dit is een contrastwerking
Pleinen; Maarten heeft al van kinds af aan pleinvrees. Hij is bang voor open ruimtes.
Bv. Zijn amandelen moeten gepeld worden en daarbij moet hij een plein oversteken. De kerktoren werpt een schaduw over het plein en in zijn verbeelding is er bij de overgang van de schaduw een streep van vuur waar hij heel bang voor is.
Dit is een parallelwerking.

Bv. Hij vindt Londen een fijne stad, omdat daar de pleinen op tuinen lijken. Zo is hij minder bang.
Dit is een parallelwerking.
4. Maarten groeit geïsoleerd op, zoekt zijn toevlucht in de natuur en zou ook zo graag van iemand willen houden. Maar dat lukt niet en daarom sluit hij zich af van de wereld om zich heen.
5. a. Het boek heeft geen genummerde hoofdstukken. De hoofdstukken hebben alleen een titel.
b. De begintoestand is dat Maarten de dwanggedachte krijgt dat hij nog maar 14 dagen te leven heeft.
Bij de climax realiseert hij zich dat hij altijd eenzaam zal blijven en hij legt zich er daar ook bij neer.
6. a, b & c. Het eerste motief is de liefde voor zijn moeder. Hijzelf kan niemand vinden die hem liefheeft. De enige die van hem houdt is zijn moeder en vice versa.
Citaten:
‘het enige wat geen surrogaat was, was de vanzelfsprekende, woordeloze intimiteit zoals die bestaan had tussen mijn moeder en mij.’ Blz. 45, zin 21. ‘mijn moeder moet, om het wonder te laten gebeuren, voor de spiegel gaan staan die aan de schoorsteenmantel hangt. Ik kijk naar haar gezicht dat in de spiegel zo heel anders is. Ze heeft een klein, regelmatig gezicht met donkere ogen die altijd wat droevig en berustend kijken ook als ze in de spiegel naar me glimlacht. En nu begint het. Ze haalt de spelden uit haar haar en het golft plotseling omlaag tot ver over haar rug, het is net als het vlammen van zo-even maar dan omgekeerd. Het is glanzend zwart en zwaar haar en ze schudt het hoofd waardoor het zich ruimer verdeelt langs haar lichaam. Wat is ze nu jong in de spiegel, wat is ze nu mooi! Ze staart een ogenblik, naar haar eigen beeld. Ze loopt door de kamer waarbij het haar beweegt over haar rug, meegolft met een eigen, weerbarstig ritme. Op de schoorsteenmantel ligt de Bijbel, een groot oud boek, en op de Bijbel liggen haar kam en borstel. Ze haalt altijd eerst de kam uit de borstel en ik begrijp maar steeds niet waarom ze niet eerst kam en borstel oppakt. Ze haalt langzaam de borstel door het glanzende haar. Daarbij spreidt ze het wijd uit. Ze houdt haar hoofd schuin zodat het haar va haar hoofd afbeweegt. Haar bewegingen zijn heel traag. Ze borstelt lang. Tijdens het borstelen en ook tijdens het kammen daarna zit ik stil op mijn stoel. Niet mag me ontgaan van dit wonder.’ Blz. 23, zin 18. ‘ik drukte mijn gezicht tegen het zwarte haar van mijn moeder, zo had ik nog nooit mijn moeder omhelsd. Het haar had een wonderlijke geur, we stonden dicht tegen elkaar aangedrukt, ze streelde over mijn haar.’ blz. 100, zin 17. Het tweede motief zijn de dwanggedachten. De gedachte dat hij nog maar 14 dagen te leven heeft, blijft steeds terugkeren in het boek.
Citaten:

‘maar zodra ik dat dacht, keerde de dwanggedachte terug, die absurde vogelvlucht van mijn denken: vandaag al tweemaal een ongeluk, denk maar niet dat je de dood kunt ontlopen.’ Blz. 45, zin 3. ‘ik zal in ieder geval niet aan keelkanker sterven, dacht ik bitter. Dertien dagen waren te kort voor die ziekte.’ Blz. 39, zin 4. ‘meestal was ik ook wel in staat om veel te vergeten en bijna alleen maar aan de weefsels te denken, maar eens in de zoveel maanden lukte dat niet, spleet de afgrond onder mij open en moest ik krampachtig de stemmen bezweren die zeiden dat ik mijn leven verknoeide; de dwanggedachten terugdringen die zo onweerstaanbaar bezit van mij namen, vooral die ene dwanggedachte, die me zo schuldig maakte en waarvan ik toch wist dat ze niet juist kon zijn en die niettemin soms al mijn schaarse levensgeluk kon vernietigen. Blz. 39, zin 18. Het derde motief is de afkeer van god. Maarten groeit op in een streng gelovig gezien waar god centraal staat en ze elke zondag naar de kerk gaan. Zelf wijst hij het geloof al vrij snel af, maar toch is het een erg belangrijk onderwerp in zijn leven.
Citaten:
‘maar het ergste voor haar moet geweest zijn dat ik niet meer geloofd, we spraken er nooit over maar ze raadde het omdat ik opeens de psalmen en gezangen niet meer meezong die zij altijd zacht voor zich uit neuriede.’ Blz. 38, zin 24. ‘op de rode gezichten van de ouderlingen zie ik veel glazen jenever bijgetekend in de vorm van fijne adertjes. Hun harde verweerde koppen zijn afgedekt met een zwart zijden pet. Voor deze mensen is het calvinisme uitgedacht, deze mannen met dunne lippen, met varkensoogjes en vlekkerig rode wangen, met gezichten als het mijne en juist dat maakt het zo erg.’ blz. 59, zin 28. ‘terwijl ik zo buiten loop weet ik plotseling zeker, ja met die onwrikbare zekerheid waarover calvinisten altijd praten dat het christendom bedrog is, ja, dat het hele leven een laaghartige leugen is en dat ergens ver weg in het heelal nu god satanisch lacht om mijn verdriet, de god van zondag 10 die met vaderlijke hand mijn moeder een krankheid heeft doen toekomen, een voorsmaak van het lijden in de hel. Zo is god, de god van de Heidelbergse Catechismus, de god die mensen zo intens haat dat hij keelkanker voor ze heeft uitgevonden. Zelfs mensen zijn niet in staat elkaar op zo’n laaghartige wijze te vermoorden als god kan met behulp van deze ziekte. Blz. 66, zin 13. 7. opgroeien in eenzaamheid leidt tot een onvermogen om relaties aan te gaan.
8. a. het verhaal wordt verteld vanuit het ik-perspectief en daar dan weer de belevend-ik van.
b. Het gehele boek wordt geschreven vanuit het standpunt van Maarten. Hierdoor krijg je een heel goed idee van hoe Maarten denkt, maar aan de andere kant weet je niet hoe de andere personages denken.
9. Maarten: Hij is een gesloten persoon, niet echt knap, heeft vele     angsten (bv. pleinvrees) en heeft last van dwanggedachtes. Hij is wel heel slim.
Moeder: is de enige persoon die echt van Maarten houdt. Ze is rustig, onderdanig aan haar man en zacht.
Martha: is rustig, serieus en eerlijk. Maarten is helemaal verliefd op haar, maar zij ziet hem absoluut niet zitten.
Adrienne: ze is een slimme vrouw die al veel mannen heeft gehad. Ze is zelfverzekerd en spontaan. Zij neemt Maarten ook onder haar hoede wanneer ze samen bij een conferentie in Bern zijn.
10. a. Eerlijk gezegd verwachtte ik dat het een heel saai boek zou zijn en dat bleek uiteindelijk ook zo te zijn. In het begin was er geen doorkomen en zelfs toen ik er een beetje in begon te komen was het een verschrikkelijk saai boek. Het grootste probleem was eigenlijk dat er niets gebeurde. Zelfs de dingen die voor een spannend effect hadden kunnen zorgen (zoals op het laatst waar hij uitglijd in de bergen en een heel stuk naar beneden valt) waren zo langdradig en niet vlot geschreven dat het echt een ramp was om te lezen.
Nu ik het boek geanalyseerd heb, ben ik alleen maar tot de conclusie gekomen dat Maarten een zielige bedoening is. Ik snap ook waarom hij niemand kan vinden.

b. De titel van het boek slaat op de vlucht regenwulpen die hij zag op de sterfdag van zijn moeder.
Het motto is: de natuur biedt troost.     Boekverslag 2
1. Het Verboden Pad, Kees van Beijnum
Jaar van uitgave: 2004
Uitgever: De Bezige Bij
2. a & b. Er worden geen duidelijke jaartallen of data genoemd maar het is wel duidelijk dat het zich afspeelt in het begin van de 21ste eeuw. Het boek is pas uitgegeven in 2004, maar ze betalen met euro’s. dat betekent dat het boek tussen 2002 en 2004 geschreven is.
c. De vertelde tijd is een paar maanden. Het verhaal begint met Philip zijn stage in De Helmer en daarna speelt het verhaal zich een paar weken af in Bretagne, waar de groep op vakantie gaat.
d. Het verhaal is chronologisch verteld. Het begint bij zijn stage en gaat zo door tot de vakantie en wat er gebeurt als hij weer terug is. Alleen in het proloog krijg je een stuk te lezen die pas halverwege in het boek naar voren komt, maar voor de rest is het wel chronologisch. Als Philip terugdenkt aan zijn jeugd dan zijn dat in de vorm van flashbacks maar ook die zijn chronologisch.
3. Bretagne; Bijna het gehele boek speelt zich af in Bretagne, waar Philip met het opvanghuis op vakantie gaat.
Bv. Philip ging in zijn jeugd naar Bretagne voor vakantie en had daar een erg fijne tijd. Op deze vakantie gaat er iemand dood waardoor het niet echt een fijne ervaring is.

Dit is een contrastwerking.
Bv. Philip was al vaker in Bretagne geweest voor vakantie, maar nu is hij er voor werk.
dit is een contrastwerking. Het verboden pad; dit pad leidt van de camping naar een van de stranden.
Bv. ze mogen het pad niet betreden omdat hij gevaarlijk is. Toch ziet dat pad er beter uit dan het andere pad dat naar het strand leidt.
Dit is een contrastwerking.
Bv. Philip gaat met Juliette vuurwerk kijken en daarbij gaan ze een stukje het verboden pad op. Er staat heel groot danger en je denkt dan ook dat het heel gevaarlijk is, maar als ze eenmaal op het pad zijn ziet het er heel onschuldig uit en er gebeuren ook geen ongelukken.
dit is een contrastwerking.
4. Philip groeit op in een veilige omgeving, maar wil in zijn werk iets betekenen voor jongeren die dit niet hebben. Uiteindelijk lukt dit, maar alleen nadat er een van de jongeren is overleden en ze daardoor steun nodig hebben.
5. a. Het boek bestaat uit 53 hoofdstukken. Verder bevat het boek een proloog en epiloog.
b. De beginsituatie is dat Philip stage gaat lopen bij een opvang. voor uit huis geplaatste kinderen. Hij is nog erg onzeker over zijn kunnen. Tijdens de reis naar Bretagne wordt zijn kunnen hevig op de proef gesteld, vooral na dood van een van de kinderen moet hij de leider taak op zich nemen, omdat de rest van de begeleiding dat niet doet.
De climax wordt bereikt wanneer Philip stopt bij het opvanghuis na de fatale vakantie en bij een ander opvanghuis voor jongere kinderen gaat werken. Hij is er nu zeker van dat dit zijn droomberoep is en dat hij iets voor die kinderen kan betekenen.

6. a, b & c. Het eerste motief is de machteloosheid over hoe mensen over hem denken. Zijn vader is heel rijk en daarom vinden veel mensen hem een rijkeluiskindje. Philip wil op zijn eigen voeten staan en laten zien dat hij dat niet is.
citaten:
‘vanaf mijn eerste stagedag voelde ik aan dat het verschil in afkomst, en vooral de voorstelling die zij zich ervan maakten, een belemmering vormde in mijn omgang met hun.’blz. 16, zin 15. ‘altijd had ik mijn best gedaan mijn eigen weg te gaan, door niet te kiezen voor een positief in het bedrijf van mijn vader, door erop te staan dat ik huur voor de boot betaalde – naar draagkracht, dat wel; uit overtuiging had  ik zelfs een mobiele telefoon met abonnement geweigerd, ook nadat mijn vader me had uitgelachen om mijn in zijn ogen kleingeestige benadering van gled, zelfs toen hij de druk op mij sterk had opgevoerd: ‘doet het dan voor mij, ik wil je graag kunnen bereiken.’ Dit was me in mijn leven meer dan eens overkomen; ik had geweigerd het me gemakkelijk te maken, gekozen voor een bestaan dat in de ogen van mijn vader, en niet die van hem alleen, armoedig was, om er later achter te komen dat anderen me juist verweten dat ik me in de watten liet leggen.’ Blz. 151, zin 4. ‘ik liep op vochtige gympen in plaats van op mijn gerieflijke halfhoge, waterdichte Timberlands. De keuze tussen natte voeten en de onberekenbare hoon van Harley was in het voordeel van de eerste mogelijkheid uitgevallen. Blz. 194, zin 2. Het tweede motief is het verboden pad. Bij de camping waar ze verblijven is er een pad die je niet mag inslaan door het instortingsgevaar. Dit pad komt vaak terug in het boek.
citaten:
‘het eerste deel van het pad was tamelijk eenvoudig, tot we bij een tweesprong belandden met een van verweerde planken vervaardigde versperring. Een bord met ‘danger!’ waarschuwde voor ‘déboulements’. Paradoxaal genoeg maakte van de twee paden dat wat verboden was de onschuldigste indruk, zoals het licht glooiend over de rotsen voerde naar de uiterste punt van de baai, een affstand van enkele kilometers.’ Blz 131, zin 8. ‘op de afgesproken tijd trof ik haar reeds op mij wachtend aan bij het met gras en brandnetels overwoekerde hek dat het verboden pad afsloot.’ Blz. 309, zin 4. ‘wij kunnen vanaf hier de camping zien,’ schreeuwde Tom met zijn handen voor zijn mond. ‘hier komt het pad uit, het verboden pad. Je kunt zo teruglopen.’ Blz. 301, zin 11. Het derde motief is drank. Tijdens de vakantie in Bretagne worden vele liters wijn en bier gedronken, ook door de kinderen.
Citaten:
‘ik liep naar het met klimop begroeide huis om, zoals Harley me had verzocht, wijn in te slaan.’ Blz. 111, zin 1. ‘Om half twee waren beide flessen leeg en ging walter naar bed.’
Blz. 119, zin 26. ‘Daarbij was Harley regelmatig een poosje afwezig, eerst om de jerrycan met water te vullen, gewoonlijk een klusje dat niet meer dan enkele minuten vergde maar waarvoor hij ruim een half uur wegbleef, vervolgens om iets onbeduid3ends in het winkeltje te kopen wat zo lang duurde dat het leek alsof hij ervoor naar het dorp was gereden, wat niet zo was, en daarna nog een keer zonder dat hij de moeite nam een smoes te verzinnen voor, wat ik steeds sterker begon te vermoeden, een vervolgbezoek aan de campingbar, een voorgevoel dat gestaafd werd door zijn glazige blik en steeds Brabantser wordende tongval.’ Blz. 270, zin 11.
7. a. Je zult nooit iets bereiken in het leven als je niet omarmt wie je bent.

b. Philip is alsmaar bezig om mensen te bewijzen dat hij het in zijn eentje redt en niet afhankelijk is van zijn vader. Hij schaamt zich eigenlijk ook voor zijn afkomst. Daardoor kan hij niet zichzelf zijn en twijfelt hij ook erg over wat hij nou moet gaan doen met zijn leven. Hij belemmert zichzelf dus heel erg.
8. a. het verhaal wordt verteld vanuit het ik-perspectief en daar dan weer de belevend-ik van.
b. Het gehele boek wordt geschreven vanuit het standpunt van Philip. Hierdoor krijg je een heel goed idee van hoe hij denkt en wat zijn gevoelens zijn, maar aan de andere kant weet je niet hoe de andere personages denken.
9. Philip: is een kakker die dat niet wil zijn. Hij denkt veel na over hoe de samenleving in elkaar steekt en is ook een beetje verscheurd tussen de wereld waarin hij is opgegroeid (rijk) en waar hij zich nu in bevindt (arm). Hij wil iets voor de wereld betekenen. Daarom gaat hij in een opvanghuis voor moeilijk opvoedbare kinderen werken. Hij hoopt zo een zinvolle invulling te kunnen geven aan het leven van iemand die het moeilijk heeft. Harley: een van de begeleiders bij De Helmer en hij is vooral de allemansvriend. In het begin denk je dat hij vooral vrolijk en aardig is en het beste met de kinderen voor heeft, maar naarmate het boek vordert blijkt hij ook cynisch, misgunnend en een dronkenlap te zijn.
Hij heeft niet een heel makkelijke jeugd gehad en heeft daardoor een haat ontwikkelt voor mensen zoals die Philip die wel een goede jeugd hebben gehad. Walter: is de andere begeleider bij De Helmer. Hij is vooral heel rustig en heeft al heel veel ervaring met het omgaan met probleemkinderen. Hij heeft een bepaald charisma waardoor de kinderen hem vertrouwen en naar hem luisteren. Hij heeft een speciale band met het gestorven meisje en is daardoor ook heel erg verdrietig en kan zijn leider rol na haar dood niet meer goed vervullen.
10. a. toen ik begon met het boek hoopte ik op een spannende thriller met een diepere laag door alle problemen die de kinderen met zich meetorsen. Het viel erg tegen met de spanning en er werd echt te lang doorgegaan over de saaie dagelijkse dingen die de kinderen op de vakantie doen. Bij het analyseren van het boek ben ik er wel achter gekomen dat het boek een paar verborgen symbolen bevat, zoals het verboden pad. Dit vond ik wel interessant om te ontdekken.
b.  De titel van het boek slaat op het verboden pad bij hun camping in Bretagne. Het pad leidt naar een strand maar wegens instortingsgevaar mag niemand eroverheen.
het motto van het boek is: Voor Tatjana, Allard en Zelda   Overgeleverd aan de huftertjes
Kees van Beijnums tijdsdocument stelt niemand gerust
Vrijdag 5 november 2004 door Elsbeth Etty
Een paar jaar geleden waren er weer van die bloedstollende berichtjes in de dagbladen, terughoudend gebracht om niemand meer te kwetsen dan nodig was, maar indringend genoeg om er een wereld van onoverkomelijk leed achter te vermoeden. Het betrof een leerling van het Amsterdamse Barlaeus gymnasium die tijdens een begeleide survivaltocht in Frankrijk overleed na een ongelukkige sprong. Als krantenlezer sta je stil bij de gevolgen van zo'n ongeluk, je probeert je te verplaatsen in de ouders van het kind en de begeleiders. Je breekt je het hoofd over de schuldvraag en de uitwerking van een dergelijke schok op de overige deelnemers aan de reis, zonder echt te kunnen doordringen in het drama. Voor dat laatste is een kunstenaar nodig met de gave zich in te leven in de betrokkenen en hun verhaal.
Kees van Beijnum: Het verboden pad. De Bezige Bij, 451 blz. €19,90

Het zou me niet verbazen als Kees van Beijnum (1954) voor zijn nieuwste roman Het verboden pad de berichten over de onfortuinlijke Amsterdamse scholier tot uitgangspunt heeft genomen. Al zijn vorige boeken, vanaf de docu-roman Over het IJ waarmee hij in 1991 debuteerde, zijn geënt op de (meestal Amsterdamse) realiteit, handelen over de glibberige grens tussen mededogen en medeplichtigheid en het tergende onvermogen iets wezenlijks voor een ander te kunnen betekenen. Niet zelden speelt het gymnasium een meer of minder prominente rol in zijn werk. In zijn voorlaatste roman, De oesters van Nam Kee (2002), is de hoofdpersoon Berry Kooijman leerling van het Barlaeus.
Vaak zijn Van Beijnums hoofdpersonen adolescenten die tussen twee milieus zweven: of ze stammen uit kringen aan de onderkant van de samenleving waaraan ze dankzij talent en opleiding ontsnappen, zoals in Dichter op de Zeedijk, of ze komen uit middenklassemilieus maar belanden via verkeerde vriendjes en duistere verlangens aan de zelfkant. In Het verboden pad (de titel kan ontleend zijn aan de stomme film The Forbidden Path uit 1918) is de in de ik-vorm vertellende hoofdpersoon Philip Soek een zoekende rijkeluiszoon van 26 die na zijn studie politicologie tot het inzicht komt dat hij zich in dienst van andere mensen wil stellen. Hij wil helpen en redden wat er te redden valt. Ook nadat hij het marxisme heeft afgezworen voelt hij dat de zelfzuchtige wereld van zijn vader, een charmante en erudiete vastgoedhandelaar, de zijne niet is. Hij kiest voor de jeugdhulp. Hij begeleidt uit huis geplaatste kinderen van junks, hoeren, pooiers en moordenaars die geen enkel perspectief lijken te hebben. Kinderen zonder wortels die vijandig staan tegenover hun hulpverleners van wie ze tegelijkertijd volkomen afhankelijk zijn.
Bekakt
Philip, met zijn bekakte voorkomen, zijn keurige manieren en chique kleren, gaat stage lopen in Amsterdam Oud-West, in opvanghuis De Helmer, op een steenworp afstand van het geboortehuis van Willem Frederik Hermans. Zijn pupillen zijn kinderen van 14 tot 18 jaar die niets met hem gemeen hebben en alles in het werk stellen hem zo snel mogelijk weg te pesten. Of hij het daar levend van af zal brengen is gezien de gewelddadige onberekenbaarheid van de aan zijn zorg toevertrouwde huftertjes maar de vraag. Een vraag die vooral prangend wordt als hij ingaat op het verzoek van zijn door de wol geverfde collega's Harvey en Walter om hen te vergezellen tijdens een vakantie op de Bretonse camping L'espérance (de hoop) voor de complete groep van acht kinderen.
De associatie met het krantenberichtje over de verongelukte Barlaeus-leerling zit al in de eerste alinea van de proloog. `Toen Djeu Kaname twee dagen voor le quatorze juillet verdween in het schuim en de deining van de oceaan bleven wij, haar metgezellen, met meer vragen achter dan we ooit zullen kunnen beantwoorden. Wie was zij, wat was haar echte naam? Wat betekenden wij voor haar, en vooral, wat was de werkelijke oorzaak van haar val?' Hiermee geeft Van Beijnum de plot bewust en zonder omhaal weg: tijdens een survivaltocht verongelukt een aan hulpverleners toevertrouwd meisje onder enigszins verdachte omstandigheden. Hij treedt hiermee in het voetspoor van Donna Tartt, die in De verborgen geschiedenis hetzelfde procédé volgde. Eerst de fatale afloop, dan de ontrafeling.
We weten dus dat de vakantie zal uitlopen op een drama dat het leven van alle betrokkenen ingrijpend zal veranderen, maar over het hoe en waarom worden we pas honderden pagina's verder ingelicht. Des te knapper dat Van Beijnum de spanning tot het einde weet vast te houden en zelfs op te voeren.
Waarin Van Beijnum echter tekort schiet, ook in vergelijking met zijn vorige boeken, is zijn schrijfstijl. Het zijn niet de gedetailleerde beschrijvingen die storen – die blijken uiteindelijk functioneel te zijn – maar zijn gekunstelde, mislukte pogingen tot archaïsch taalgebruik, de onhandige zinsconstructies en belabberde dialogen. De vertellende Philip bedient zich van een semi-deftig taaltje. Van Beijnum heeft kennelijk het idee dat dit wordt gesproken in kringen van steenrijke zakenlui waar zijn hoofdpersoon uit voortkomt, maar weet dit milieu niet trefzeker neer te zetten. Dat leidt tot onmogelijke zinnen: `Walter bevond zich op dat moment nog steeds in zijn tent en Harvey zocht verstrooiing in de campingbar in het gezelschap van Tom en Bruno, welke laatste samen met Walter en Samantha verantwoordelijk was voor de aan het maal voorafgaande voorbereidingen, maar het zag er niet naar uit dat iemand nog van plan was zich te houden aan de afspraken daaromtrent.' De Nieuwe Bijbelvertaling leest hierbij vergeleken als een verhaal van Annie M.G. Schmidt.
Betrokken
Het neemt allemaal niet weg dat Het verboden pad een spannende, rauwe en vooral diep betrokken roman is over realistische eigentijdse problemen. De uit huis geplaatste pubers, vier meisjes en vier jongens, worden zowel met mededogen als met afschuw beschreven. Het is de compassie die uiteindelijk wint. Uit de dossiers waaruit Philip hun achtergronden oprakelt én uit hun gedrag komt naar voren dat ze in deze maatschappij kansloos zijn. Geleerde observatoren van hedendaagse probleemjongeren adviseren om `de jeugd' weer normen en waarden bij te brengen, haar een `gemeenschappelijke geschiedenis' aan te bieden, maar Van Beijnum laat – dicht op de huid van dergelijke jongeren – zien dat het al heel wat is als hun mentoren er in slagen hun een minimum aan vertrouwen te schenken.
Het ongeluk met het meisje Djeu, een onzekere Rwandese asielzoekster zonder familie in Nederland, biedt ons een inkijkje in de normen en waarden van de hulpverleners, uiteindelijk ook maar gewone menselijke wezens met hun relatieproblemen, competentiestrijdjes, machtswellust en egocentrisme. Als het erop aankomt elkaar en de groep geschokte kinderen te steunen, vluchten ze in onderlinge verwijten en het afschuiven van verantwoordelijkheid. Niet zij, maar de kinderen, die door de gedeelde ervaring voor het eerst zoiets als een groepsidentiteit, een onderlinge verbondenheid, gewaarworden en daar zelfs gezamenlijk een monument voor bouwen, houden uiteindelijk `de boel bij elkaar'.

En Philip, de buitenstaander, die zichzelf en zijn zogenaamd voortreffelijke milieu tot norm had verheven en vanuit die positie dacht de mensheid te kunnen helpen, komt erachter dat zijn familiegeschiedenis niet zoveel verschilt van die van de meeste van zijn beschadigde pupillen. Het verschil tussen hem en de ontwortelde kinderen is educatie en geld, maar vooral het vermogen anderen te vertrouwen. Dat is een vorm van beschaving die voor velen eenvoudig niet is weggelegd, een onbereikbare luxe. Van Beijnum probeert ons in zijn iets te expliciet vertelde verhaal niettemin duidelijk te maken dat vertrouwen het panacee is. Het idealistische moralisme van zijn hoofdpersoon maakt Het verboden pad tot een ontroerend, zij het weinig geruststellend, tijdsdocument.   Boekverslag 3
1. DDe historie van coninck Karel ende van Elegast, schrijver is onbekend maar de kans is groot dat het een monnik was
Jaar van uitgave:  rond 1270 opgeschreven, maar het verhaal is ouder
Uitgever: taal en teken
2. a & b. Het boek speelt zich af rond 800 na Chr. Het boek speelt zich af in de tijd wanneer Karel de Grote leefde (742-814) Ook kun je het zien aan het feit dat er ridders zijn (= dus middeleeuwen).
c.  Het tijdsbestek is ongeveer 24 uur. Dit omdat het verhaal begint bij Karel die in de nacht door een engel wordt wakker gemaakt. Het grootste deel van zijn avontuur speelt zich in die nacht af. Als de dag aanbreekt, rekenen Karel en Elegast af met Eggeric. Bij het vallen van de avond wordt Eggeric verslagen. Het tijdsbestek is dus ongeveer 24 uur.
d. Ja, het verhaal wordt chronologisch verteld.
3. Het kasteel van Karel; hier woont hij en vind overdag het gevecht plaats tussen Eggeric en Elegast.
Bv. De koning wil met Elegast zijn eigen kasteel bestelen.
Dit is een contrastwerking
Bv. Eggeric en Elegast strijden op het terrein van de koning voor hun gelijk.
Dit is een contrastwerking
Het woud: hier ontmoet Karel Elegast en dit is ook de woonplaats van Elegast.
Bv. Karel ontmoet Elegast in het donkere griezelige bos en in eerste instantie is hij ook bang voor Elegast die hij niet herkent.
dit is een parallelwerking

Bv. Elegast is verbannen uit zijn kasteel en moet daarom in het bos leven. Het bos is dus zijn thuis.
Dit is een contrastwerking
Kasteel Eggeric: hier gaan Karel en Elegast stelen.
Bv. in de slaapkamer slaat Eggeric zijn vrouw terwijl de slaapkamer een veilige plek moet symboliseren.
Dit is een contrastwerking
Bv. Het kasteel van Eggeric staat voor het slechte en de nacht in het donker ook.
Dit is een parallelwerking
4. Karel moet uit stelen van god. Hij komt in het woud Elegast tegen en komt via hem erachter dat Eggeric hem wil verraden. Eggeric wordt in de val gelokt en gedood. Elegast wordt beloond voor zijn trouw.
5. a. Oorspronkelijk heeft het geen hoofdstukken, maar in de hertaalde versie zijn dit de hoofdstukken:
Bevel en gehoorzaamheid
De ontmoeting
De diefstal
Het verraad
De beschuldiging
De tweekamp als godsgericht
b. de beginsituatie is wanneer Karel van de engel te horen krijgt dat hij moet gaan stelen. Het verhaal kent meerdere spannende momenten zoals het gevecht met Elegast in het bos en wanneer Elegast zich in de slaapkamer van Eggeric verstopt en te horen krijgt dat hij de koning wil vermoorden. Toch wordt de climax pas bereikt op het einde wanneer Elegast en Eggeric vechten voor hun gelijk. 6.  a, b & c. Het eerste motief is het geloof. Karel is strenggelovig en uit het verhaal komt ook naar boven dat hij zonder god dood zou zijn. Ook vlak voor het duel krijg je duidelijk te zien dat god voor de goederiken staat. Elegast bid wel tot god, Eggeric niet.

Citaten:
“Toen hij lag te slapen, werd hij aangeroepen door een engel, zodat hij wakker schrok
door wat de engel zei. ‘Sta op, heer,’ sprak de engel, ‘kleedt u snel aan, wapent u en ga uit stelen, anders verliest u uw leven en uw waardigheid. God draagt mij op u dit te bevelen.” “Nadat hij zich bewapend had met de beste uitrusting die iemand ooit zag, liep hij het kasteel door. Geen slot of deur hield hem tegen: ze waren alle voor hem geopend. Hij kon gaan waar hij wou. Niemand zag hem, want iedereen in het kasteel lag in diepe slaap. Daar zorgde God voor omdat Hij de koning uit genegenheid tot hulp wilde zijn.” “Toen ze elkaar naderden, werd de koning bang. Hij sloeg een kruis, want hij dacht dat de zwarte verschijning de duivel was. Hij riep de hulp van God in en dacht bij zichzelf: ’Wat er ook gebeurt, vannacht ga ik hiervoor niet op de vlucht. Ik zal me hier doorheen slaan, hoewel ik zeker weet dat het de duivel is en niemand anders. Als hij iets met God te maken had, zou hij niet zo zwart zijn. Alles wat ik van hem zie, is zwart. Ik ben bang dat ik mijn ongeluk tegemoet ga; ik bid God mij tegen hem in bescherming te nemen.” “Elegast kwam als uitdager het eerst in het perk. Hij knielde in het gras en bad: ‘God, met een beroep op uw barmhartigheid smeek ik U nu om vergiffenis voor alle misdaden die ik gepleegd heb. Ik erken mijn schuld ten volle. Genadige God, straf mij vandaag niet voor mijn zonden. Bij de vijf heilige wonden die U toegebracht werden om het kwaad dat wij bedreven, sta mij nu bij zodat ik niet sterf in de strijd. Als mijn zonden zich niet tegen me keren, denk ik hier wel levend vandaan te komen. Volmaakte God, ik bid dat U in Uw goedheid mij gelukkig maakt. Maria, lieve maagd, ik zal U met oprechte trouw dienen. Als ik in leven blijf, zal ik nooit meer dief of rover worden.” Het tweede motief is eer. Karel, Elegast en Eggeric zijn alle drie van adel en dit komt duidelijk naar boven in het verhaal. Elegast verloor zijn eer jaren geleden maar krijgt die aan het einde weer terug, terwijl Eggeric de zijne juist verliest.
Citaten:
“De koning vond het niet eervol iemand te slaan die zo voor hem stond. Toen hij het gebroken zwaard op de grond zag liggen, dacht hij: ‘Er wordt niets gewroken als men iemand doodt of verwondt die zich niet kan verdedigen.” “Elegast zei zonder aarzeling: “Als u niet te voet was, zou ik snel een einde maken aan dit gevecht. Maar ik wil u niet op deze manier verslaan. Ik wil eer aan u behalen, ook al zou dat slecht voor mij kunnen aflopen. Stijg weer te paard, laat ons als ridders vechten. Ook al zou het mijn dood zijn, ik heb liever dat men mij roemt om mijn ridderlijkheid dan dat ik u versla in een ongelijke strijd.” “Elegast werd dankzij God in ere hersteld.”
Het derde motief is trouw. Ook al is Elegast zijn landerijen en bezit kwijt door de koning, hij blijft hem toch trouw. Hij wordt meerdere keren door Karel op de proef gesteld, maar hij blijft hem trouw.
Aan de andere kant is Eggeric Karel ontrouw en dit komt hem dan ook duur te staan.
Citaten:
“Toen de koning vertelde dat hij zichzelf wilde bestelen, bastte Elegast los: ‘Dat moge God verhinderen! Niemand krijgt me zo ver dat ik de koning schade berokken. Ook al heeft hij mij op grond van valse adviezen mijn land afgenomen en mij verbannen, ik zal altijd trachten een trouwe vriend voor te hem zijn. Hem benadeel ik deze nacht niet, want hij is mijn wettig vorst. Als ik hem niet eerbiedig, zou ik me schamen voor God. Zoiets kan men mij toch echt niet voorstellen.” “Ze bleef zo lang aandringen dat hij haar tenslotte vertelde dat hij een samenzwering op touw had gezet om de koning te doden en dat zijn medeplichtigen al snel zouden komen. Hij noemde haar de namen van de anderen die de koning wilden vermoorden.” “Als de koning sterft, dan is hij dood! Wie zou zich daar druk over maken? U zou gauw genoeg over uw verdriet heen zijn.’
Dit was een list van de koning om Elegast op de proef te stellen. Maar er was ook nog iets anders: hij wilde zo snel mogleijk weg; het lange wachten zinde hem niet.

Elegast antwoordde ogenblikkelijk: ‘Bij alles wat God schiep, als u mijn vriend niet was, zou het vannacht niet ongewroken blijven dat u zo schandelijk spreekt over koning Karel, mijn eerbiedwaardige vorst. Bij God, ik zal mijn plan uitvoeren voor ik van het kasteel vertrek. Wat er ook met mij zal gebeuren, ik zal mijn woede koelen op degenen die de dood van de koning hebben gezworen.” 7. a. God en de koning trouw zijn leidt tot succes
b. Elke keer als iemand in het verhaal tot God bad, zorgde Hij ervoor dat alles goed kwam voor de bidder. Hij brengt alles tot een goed einde.
Doordat Elegast de hele tijd openlijk uitkomt voor zijn loyaliteit aan de koning wordt hij uiteindelijk beloond.
8. a. Auctoriaal perspectief (Noodzakelijk in de Middeleeuwen, aangezien de verhalen door troubadours werden verteld)
b. Je weet heel veel dingen al van te voren. Je weet wat de hoofdpersonen denken en voelen. Het verhaal wordt steeds verteld met hij…
9. Koning Karel/ Adelbrecht: Koning Karel is de hoofdpersoon van het verhaal. Karel is de koning van een groot rijk en geliefde bij het volk. Hij is een dappere man die erg om zijn eer en aanzien denkt. Hij wil door iedereen gerespecteerd en gewaardeerd worden. Elegast: Elegast was vroeger een ridder in dienst van koning Karel. Maar hij is verbannen en al zijn bezit is afgenomen, doordat hij verkeerd adviseerde. Hij moet stelen om te overleven. Elegast is een dapper, sympathiek en edel man. Hij steelt alleen van de rijke mensen. De armen laat hij met rust. Hij blijft Karel altijd trouw. Eggeric: Eggeric staat symbool voor al het slechte in dit verhaal. Hij is niet gelovig, oneervol en slecht voor vrouwen. Hij is getrouwd met de zus van Karel. Hij wil de koning vermoorden, maar gelukkig wordt zijn plan gehoord door Elegast, en uiteindelijk verhinderd.
10. Titelverklaring: het verhaal gaat over koning Karel en Elegast.
'Karel en Elegast' in modern jasje
EEn van de mooiste Middelnederlandse verhalen is Karel en Elegast. Het speelt zich af in de Middeleeuwen in de burcht van Karel de Grote in Ingelheim....
HAN VAN GESSEL 6 februari 1998, 00:00
Niet bekendZe gaan naar de burcht van Eggerik, die getrouwd is met de zus van Karel, op voorstel van Elegast. 'Het is een schande dat hij leeft: hij heeft menigeen verraden.' Karel blijkt geen grootmeester op het dievenpad te zijn, maar hij leert Elegast kennen als een trouwe metgezel. Ze ontdekken dat Eggerik van plan is Karel uit de weg te ruimen. Daarbij speelt Karels zus nog een sluwe rol ('Vrouwenlist is menigvoud, zijn zij jong of zijn zij oud'). Het verhaal eindigt met een tweegevecht tussen Elegast en Eggerik op de hofdag van Karel. Elegast krijgt volledig eerherstel, Eggerik wordt opgehangen.Karel en Elegast is het eerste deeltje in een nieuwe reeks bij Amsterdam University Press, die onder redactie staat van Frits van Oostrom en Hubert Slings. De reeks heet Tekst in Context en gaat historische tekstuitgaven bevatten in een eigentijds jasje. De boekjes zijn in eerste instantie bestemd voor de hoogste klassen van vwo en havo, maar mikken door de kleurrijke opzet en vormgeving duidelijk ook op een breder publiek. Door de aantrekkelijke presentatie zijn ze bij uitstek geschikt om de wereld van de oude Nederlandse literatuur te ontsluiten.Hubert Slings verzorgde de samenstelling van Karel en Elegast (¿ 17,50). De tekst wordt in twee kolommen gepresenteerd: links het Middelnederlands, rechts de vertaling. Tussen de bedrijven door worden tal van uitstapjes gemaakt om de tekst te verduidelijken en in een historisch-sociologische context te plaatsen. Zo wordt uitgebreide informatie opgedist over Karel de Grote als literair personage (de verhalen rond zijn persoon worden doorgaans aangeduid als 'Karelepiek') en de literaire cultuur in de Middeleeuwen. Voor gebruik in het onderwijs zijn achterin vragen en opdrachten opgenomen. Voor docenten is er een speciale handleiding. In november verschijnen de volgende deeltjes in de reeks: Reinaert de Vos en Jacob van Maerlant.Han van Gessel
Ton Duinhoven is dé expert voor 'Karel ende Elegast'

T. VAN DEEL − 15/05/98, 00:00
RECENSIE De serie 'Nederlandse Klassieken' breidt zich in hoog tempo uit, wat plezierig is, maar ook enigszins willekeurig aandoet. De ene dag worden er 'Een nagelaten bekentenis' van Emants, en de verzamelde gedichten van Paul van Ostaijen in opgenomen, de andere dag zijn het 'Beatrijs' en 'Marieken van Nieumeghen'.
Allemaal Nederlandse klassieken, zeker, maar veel beleid lijkt er achter deze keuzes niet te zitten. Met huiver wacht ik de aangekondigde vertaling af van het prachtige toneelstuk 'Jeptha' van Vondel door de ronkende prulpoëet Michael Zeeman, de Jan Vos van deze tijd. Maar goed, intussen is er in de serie wel een mooie editie plus vertaling bij gekomen van 'Karel ende Elegast', een ridderverhaal dat rond 1200 werd geschreven en met recht klassiek mag heten. Karel Eykman had aanvankelijk enige moeite met de dichterlijke onhandigheden in het origineel, maar hij oordeelde naderhand heel anders: “Dwangrijm, stoplappen en metrumstoornissen zijn daarbij even ontroerend als primitieve houtsneden uit die tijd. Je gaat het haast jammer vinden dat er niet meer zo geschreven wordt.”
Bij zijn vertaling van de middelnederlandse tekst heeft hij, het verbaast mij niet, veel gehad aan het commentaar van Ton Duinhoven, een medioneerlandicus die op dit ridderverhaal is gepromoveerd en die er ettelijke studies aan heeft gewijd. Waarschijnlijk is hij op de hele wereld degene die het meest van dit verhaal afweet. Hij schreef de inleiding en het commentaar, die beide informatief zijn en uitblinken in helderheid.     Boekverslag 4
1. Narcissus, Maarten Schinkel
Jaar van uitgave: 2010
Uitgever: Meulenhoff
2. a & b. Het verhaal speelt zich in de 21e eeuw af. Dit zie je aan de beschrijving van de mobiele telefoon, computers en auto’s. Verder is Cho overleden in 2003. Het experiment met de pil duurt al 6 jaar dus is het 2009.
d. de vertelde tijd is ongeveer een week. Dit weet je doordat Daphne, zijn vriendin, op maandag vertrekt op zakenreis en ze een week zou wegblijven. op het einde van het boek zegt hij dat Daphne vanavond terug zou komen, dus de vertelde tijd is ongeveer een week.
e. Het verhaal is chronologisch verteld. Soms zitten er herinneringen aan het verleden in, maar dit zijn geen flashbacks, want je begeeft je niet echt in die tijd.

4. De kroeg: dit is de plek waar Stresemann en zijn vriend laurens
afspreken. De kroeg behoort een plek te zijn waar je je op je gemak voelt en het gezellig kunt hebben. Dit is ook voor Stresemann het geval.
dit is parallelwerking.
Zijn huis: hier woont Stresemann samen met zijn vriendin. Een huis behoort warm te zijn en je een goed gevoel te geven, maar wanneer Laurens hem hier erop wijst dat Stresemann aan het doordraaien is, komt het in Stresemann op om hem te vermoorden.
dit is een contrastwerking.
de kliniek: hier moet Stresemann in het begin naartoe voor een lichamelijke check en op het einde gaat hij hier naartoe om antwoorden te krijgen op zijn vragen over de pil. Als hij hiernaartoe gaat valt het hem op dat het een ontzettend mooie dag is. Toch is de gebeurtenis zelf helemaal niet mooi.
dit is een contrastwerking.
5. David Stresemann krijgt bij zijn nieuwe werkplek een pil aangeboden die hem bovennatuurlijk slim maakt. Dit medicijn heeft als bijeffect hallucinaties en daardoor balanceert hij tussen genialiteit en gekte. Op het eind kan hij waanbeelden niet meer onderscheiden van de realiteit en draait hij door.
6. a. Het boek heeft 21 hoofdstukken.
b. Het verhaal begint met David Stresemann die een rustig leventje leidt. Hij heeft een vriendin, een goede baan en zijn beste vriend Laurens. Op een gegeven moment krijgt hij een pil van zijn werkgever die hem extreem slim zou moeten maken. Dat gebeurt ook maar het medicijn zorgt voor hallucinaties en zo kan hij geen onderscheid meer maken tussen echt en nep. De climax wordt bereikt wanneer hij op het einde uitgelegd krijgt dat hij deel uitmaakt van een experiment waarin DNA-materiaal van een geniale Koreaanse vrouw zijn brein beïnvloedde en hij daardoor suïcidaal raakt en zichzelf wil neerschieten.
7. a, b & c. verschillen tussen hogere en lagere klassen: volgens Laurens komt er een steeds groter verschil tussen de rijke en arme mensen. bv. ‘ik zie het als een teken des tijds.’ Zijn adem stootte nog meer dan normaal, waardoor zijn zinnen aan klemtonen wonnen. ‘Ik merk het in mijn vak. Als de klassen in een samenleving dicht bij elkaar liggen, kijken ze er wel voor uit om met elkaars kenmerken te flirten. Maar hoe wijder de kloof, hoe veiliger het is. En onbetekenender trouwens. Maar dat is uiteindelijk min of meer hetzelfde.’

Stresemann volgde de redenering. ‘maar dat zou volgens jou betekenen dat de klassentegenstellingen weer toenemen.’
‘Kijk om je heen, David.’
pag. 34 regel 29
Laurens rechtte zijn rug en trok het gezicht dat voorafging aan een grote wereldbeschouwing. ‘We beginne bij de aanvang van de vorige eeuw,’ zei Laurens. ‘toe maar.’ Stresemann deed alsof hij een spontane aanval van slaapzucht kreeg, maar Laurens ging onaangedaan verder.
‘de klassenmaatschappij van destijds was overzichtelijk. Je werd geboren in een klasse en bleef daar ook, ongeacht je talent of je geestelijk vermogens. Vader timmerman, timmerman. Vader directeur, jij directeur.’
‘terwijl er toch een boel domme directeurszonen moesten zijn, en zeer slimme timmermanszonen.’
‘in ieder geval een van die laatsten,’ zei laurens met een knipoog. ‘Maar goed. Daar komt de sociaaldemocratie met de emancipatie van de arbeider, die na de oorlog pas goed op gang kwam. Elk kind dat de vermogens had mocht gaan studeren, ongeacht zijn of haar afkomst. Wat dnek je dat dit doet met een maatschappij?’
Ah, de socratisch methode. Stresemann deed natuurlijk mee. ‘Die gaat volledig op de schop natuurlijk. Het is nogal een verandering, van een samenleving die gerangschikt is op afkomst, naar een die wordt ingedeeld naar talent en intelligentie.’
‘Precies.’ Laurens stootte het woord uit. ‘Dat is ook wat in de jaren zestig en zeventig gebeurde, toen de eerste generatie timmermanszonen en –dochters op de universiteit belandde.’
‘Mooie theorie,’ zei Stresemann, terwijl hij zijn glas leegde. ‘maar waar wil je naartoe?’

‘Duurt nog even. Geduld. Want dat proces is natuurlijk een keer ten einde.’
‘Dat is waar,’ mijmerde Stresemann. ‘op een gegeven moment zit iedereen zo’n beetje waar hij hoort te zijn.’
‘En daar zijn we nu,’ zei Laurens, terwijl hij met een vinger naar Stresemann wees, als om zijn conclusie kracht bij te zetten. ‘Hoewel zo’n proces natuurlijk nooit vlekkeloos verloopt. Maar over het geheel genomen is het wel zo. De meeste bouwvakkers, trambestuurders en lopendebandwerkers van nu konden niet zo goed leren en zijn terechtgekomen waar ze horen. En de meeste bestuurders, managers. Beleidsmakers en noem maar po, zijn mensen die daar ook de capaciteiten voor hebben.’
‘Nou ja, in ieder geval veel méér dan vroeger,’ temperde Stresemann het enthousiasme van zijn vriend. Hij doorgrondde nog steeds niet welk punt Laurens zo nodig moest maken.
‘Stel je nu voor dat mensen partners kiezen van hun eigen niveau,’ zei deze, terwijl hij Stresemann op zijn typische manier, van onder zijn wenkbrauwen, aankeek. ‘vroeger was dat de klasse, nu zijn dast talent en intelligentie.’
Verdomd. Het was precies waar Stresemann dit weekend in bed over had nagedacht.
‘Dan krijgt de bovenlaag van de maatschappij kinderen die gezien hun erfelijke eigenschappen waarschijnlijk ook in die bovenlaag thuishoren.’
‘en dat geldt ook voor de onderlaag.’ Laurens zakte achteruit in zijn stoel, alsof zijn punt definitief gemaakt was. ‘Je hebt een nieuwe klassenmaatschappij. Maar nu een waarin de klassen veel meer dan vroeger zijn gebaseerd op capaciteiten. En één waaruit geen ontsnappen meer mogelijk is.’
Pag. 64 regel 19 ‘weet je nog dat we het hadden over de nieuwe klassenmaatschappij?’ zei hij. ‘Waarin alle talent en intelligentie definitief verdeeld is, en de onderklasse weet dat zij niet meer verdient dan de situatie waarin zij zit?’
‘Natuurlijk weet ik dat nog. Gisteravond bij Schindler,’ zei Stresemann.

‘Precies. De neiging van de grote massa om via een afsnijroute in één keer de maatschappelijke top te bereiken, omdat het via de normale weg niet meer kan?’
‘Ik heb een goed geheugen, Laurens.’
‘Oké.’ Laurens keek hem van onder zijn wenkbrauwen aan. ‘Maak je eens een voorstelling van de maatschappelijke omwenteling die een intelligentiepil onder die omstandigheden zou veroorzaken. De felbegeerde afsnijroute onder ieders handbereik! Voor zichzelf, of voor zijn kinderen. Mensen zouden er een fortuin voor overhebben, extra hypotheken afsluiten om te ontsnappen uit de val van de onderklasse. De uitvinder van een medicijn dat werkt, zou een onmetelijk vermogen verdienen.’
‘Maar uiteindelijk
zou het effect toch nihil zijn? Als iedereen even slim is?’
‘Ja, maar het gaat natuurlijk om de overgangssituatie.’
‘Dat zei mevrouw Lee ook al.’
‘Dan heeft ze daar volkomen gelijk in. Als ik het spul zou uitvinden, zou ik het exclusief houden, en peperduur. Langzaam brengen, eerst de happy few, en dan degenen die er het meest voor overhebben. Mijn god, David, stel je toch voor dat je het zou verkopen voor twee ton per pil.’
Pag. 135 regel 16   dieren: In het boek worden er veel vergelijkingen gegeven tussen de mens en de dier. Vaak in superieure zin van de mens.
Bv. Laurens keek hem glimlachend aan. ‘Er zijn soms dingen die ik wel denk, maar liever niet uitspreek.’

‘En dat voor een televisiejongen. Maar ik meen het,’ zei Stresemann. ‘Mannen zijn net honden. Kijk maar eens in het park, als een keffertje tekeergaat tegen een dobbermann, die dan verschrikt terugdeinst.’
‘Bekend tafereel.’
‘Het kleine hondje beseft op de een of andere manier niet dat hij kansloos is, de grote realiseert zich niet dat hij het keffertje met één achteloze hap doormidden kan bijten. Geen idee hebben ze. Geen accuraat zelfbeeld. Net mannen, die kunnen zichzelf op een wonderlijke manier onderschatten of overschatten. Zo’n lelijkerd die op de mooiste vrouw van de kroeg afstapt met de daadwerkelijke verwachting dat hij wel een kans maakt. Vrouwen hebben dat niet. Die weten vaak veel beter wie ze zijn.’
pag. 33 regel 17
Je kon een speld horen vallen in de dealingroom toen de deur openging en Hilferding met energieke tred binnenkwam.  Kort daarvoor,  bij de luide aankondiging van Henry dat de grote man eraan kwam,  was de groep van twintig verzamelde handelaren op slag veranderd.  De schoolklas in een tussenuur,  met leerlingen die half op de tafels zaten,  rondhingen rond de koffie-  automaat en elkaar pesterig in de maling namen,  had in een oogwenk plaatsgemaakt voor een gedisciplineerde groep.  Als het militairen waren geweest,  hadden ze stram in de houding gestaan. Ook Stresemann voelde die neiging, de dwang op te gaan in de groep.  Maar Henry trok hem mee naar voren,  tot hij naast de tafel stond waar Hilferding via een stoel behendig op was gesprongen. "Peptalk,'  fluisterde Henry.  Let goed op.  De grote man nam het woord. 'Iedereen uitgeslapen?'  gegrinnik. 'Ik heb een belangrijke vraag aan jullie,'  riep Hilferding,  die zijn jasje had uitgedaan en in hemdsmouwen en bretels wijdbeens op de tafel stond.  Battledress,  dacht Stresemann.  Indrukwekkend.  Hilferding was groot,  massief.  Zijn machtige kop leek uit steen gehouwen.
Zijn we een team vanavond?  De groep knikte geïntimideerd. Hilferding trok een ontevreden gezicht en verhief zijn stem. 'Ik vroeg,  zijn we een team vanavond? ‘Ja, meneer Hilferding.  klonk het massaal uit de monden van Stresemanns collega’s. zulke speeches moesten ze vaker hebben gehad. ‘Fout! Helemaal fout!’ De grote man boog zich naar voren,  pauzeerde even, richtte zich op en hief zijn armen profetisch omhoog.  De stilte woog nu zwaar de ruimte,  alleen het geruis van de koeling van de tientallen computers klonk. "En weten jullie waarom?'  Niemand durfde meer. 
Hilferding ontspande. ‘Ik zal jullie vertellen waarom.  omdat we mensen zijn.' 
Hij laste een stilte in om die mededeling te laten bezinken, en ging verder.  "Vissen overleven langer als ze in een school zwemmen.  Wildebeesten floreren in een kudde.  Ganzen vliegen in formatie een continent over.  Mieren en termieten bouwen hele steden,  terwijl ze er zelf geen flauw benul van hebben.  Hilferding nam een slok water uit een glas dat Henry hem aanreikte.  Conclusie?'  Geen antwoord,  wat ongetwijfeld de bedoeling was.  De groep was in de war en nam het zekere voor het onzekere door te zwijgen.  Hilferding liet zijn ogen van links naar rechts over de gezichten glijden.
‘conclusie: dieren worden slimmer als ze samen opereren. De vis, de rund, de leeuw, de mier. Met slechts één uitzondering. Er is op de godganse wereld maar één het massaal dit de een dommer worden in een groep.  welhaast die een minuscule,  Hilferdings gelaat toonde nu een miniscule, welhaast wrede glimlach.  En dat zijn wij.'  Euclides,  Bacon. Aristoteles, pascal,  Rousseau,  Newton,  Kant,  Edison,  Einstein.  Jezus Christus,  godverdomme.  Nietzsche,  Karl Marx!  De grootste verworvenheden in onze historie,  de geniaalste ideeën en uitvindingen zijn bedacht door individuen.  Alleen,  op zichzelf teruggeworpen,  in schitterende af afzondering.  De ergste misdaden,  de domste beslissingen,  de noodlottigste wendingen in de geschiedenis zijn begaan en veroorzaakt door groepen,  massa’s,  clans,  stammen,  partijen Veilig,  onverantwoordelijk,  laf. Natuurlijk,  ik deed het dan wel,  maar alle anderen daden het óók.  En ik zat er dan wel naast, maar ik maakte mijn fouten wel in commissie.  lk zat immers in een groep,  en dan hoef je toch niet na te denken?

pag. 77 t/m 79
Heb jij bewustzijn?'  vroeg moeder.  Ja,'  zei ik, 'anders had ik er waarschijnlijk de vraag niet over kunnen stellen.'  Moeder lachte. "Goed zo.  Maar heeft een chimpansee bewustzijn? 
Minder dan ik,  maar waarschijnlijk wel een beetje. 
En een hond?
'Ik denk het,  maar wel weinig.' 
En een worm?'
‘Nee,  dat denk ik niet.’
Dus we kunnen twee conclusies trekken,' zei moeder. ‘ergens verdwijnt het. Of,  als je andersom denkt, van worm naar mens: ergens,  op een bepaald punt,  verschijnt het.' 
‘Kennelijk wel.’
‘Dus je moet je kunnen voorstellen dat het bij de evolutie hetzelfde moet zijn gegaan.  Ergens in de ontwikkeling naar steeds hoogstaander diersoorten moet het bewustzijn zijn intrede hebben gedaan.  Van de simpele levensvormen van honderden miljoen jaren geleden,  tot de ingewikkelde wezens die wij mensen nu zijn.  Het bewustzijn moet er langzamerhand in zijn geslopen.’
Pag. 98 & 99 regel 23

Narcisme: Stresemann is niet de enige narcist, dat is de gehele samenleving.
Bv. Laurens boog zich naar Stresemann toe.
‘Het is één grote afsnijroute. Omdat de normale weg omhoog in de maatschappij aan het verdwijnen is, moeten ze nu in één keer de sprong maken. Alles of niets. Ze vluchten in fantasie en grootheidswaan, omdat er niets anders meer is.’
Omdat ze niets anders meer kunnen, dacht Stresemann. Er zat wel wat in. Zie mij, hoor mij, merk mij. Al dat narcisme had zijn wortels in een groeiende uitzichtloosheid.
pag. 68 regel 17
Ze vouwde haar handen achter haar hoofd. ‘zoals ik net al zei, ik ben erom je te helpen. Zo voel ik het. Denk aan Rens. Deal?’
Stresemann besloot zich er voorlopig bij neer te leggen. ‘Deal.’ Hij boog zich over haar heen, ze beantwoordde zijn kus en glimlachte.
‘je bent te mooi om waar te zijn,’ zei hij. Cho legde haar hand op zijn wang. ‘Ben je verliefd?’
‘Bezig het te worden, hoe belachelijk dat ook klinkt.
’Ze lachte. ‘verliefd op jezelf.’
pag. 180 en 181 regel 26
Samen, en toch alleen. Vorige maand had Stresemann in de krant nog een verhandeling gelezen van een socioloog die lamenteerde dat de moderne mens alle verbanden ontvielen. Het dorp, de familie, zelfs de werkkring erodeerde doordat iedereen zich te pas en te onpas thuis terugtrok met de laptop en internetverbinding. Als de uitvinding van een vaccin tegen aids eenmaal een feit was, dan zou zelfs de vaste relatie er definitief aan geloven. Risicoloze promiscuïteit zou net als in de jaren zeventig herleven.
en dan? Allemaal eenzaam, gefragmenteerd, op zichzelf teruggeworpen en schreeuwend om aandacht op het web. Lees mij, mail mij, sms mij, twitter mij. Zie mij! Bewonder mij! De mensheid als een verzameling van narcisten, die alleen nog acteerden voor een anoniem publiek. Zoals de hoofdrolspeelster uit een oude Britse comedy over de modewereld eens verzuchtte toen haar moeder stierf: ‘Wat is het nut van huilen als niemand je het ziet doen?’

pag. 184 regel 3 t/m 21
8. narcisme leidt tot overschatting en waanzin
9. het verhaal wordt overwegend verteld vanuit een personaal perspectief. Je leert Stresemann heel goed kennen, maar het verhaal staat wel in de hij-vorm.
Aan de andere kant word in hfst. 7, 17 en 21 vanuit de vertellende ik verteld door Cho. Dit zijn tussenhoofdstukken waarin Cho herinneringen ophaalt van haar en haar moeder en de momenten voor haar dood.
10.  Stresemann: hoofdpersoon van dit verhaal. Hij is zeer egocentrisch en heeft nog nooit ergens voor hoeven werken. na het innemen van de pil wordt hij nog slimmer waardoor hij nog zelfingenomer wordt. In het boek kom je erachter hoe verliefd hij eigenlijk op zichzelf is.
Laurens: is Stresemanns beste vriend. Hij is behoorlijk bekakt en werkt bij de tv. Toch kijkt hij niet neer op de lagere klassen en kan hij heel filosofische gesprekken voeren met Stresemann over de steeds grotere verschillen tussen arm en rijk.
Cho: is Stresemanns hersenspinsel. Ze is aziatisch en ontzettend slim. Verder is ze rustig en red ze Stresemann uit behoorlijk wat benarde situaties. In het begin is ze ook myterieus doordat ze niet wil vertellen wat haar beroep is en waarom ze denkt dat ze gevolgd wordt.
11. 1 voordat ik begon met lezen was ik vooral benieuwd naar hoe Maarten Schinkel van een spannende bijna sci-fi roman, een literair werk van kon maken. Ik ben van mening dat dit zeer goed gelukt is door actuele thema’s in zijn boek te beschrijven en ook filosofische elementen erin verwerkt (de gesprekken tussen Laurens en Stresemann). Ik vond het een erg goed boek en ik zou ook graag ‘Drie’ van hem willen lezen.
2. Titelverklaring: Narcissus slaat terug op de hoofdpersoon, Stresemann. Narcissus is een mythologisch figuur die verliefd werd op zijn eigen spiegelbeeld en eigenlijk is Stresemann ook verliefd op zichzelf. Er is ook een bepaald stuk in het boek waar Stresemann in de gaten heeft dat Cho niet echt is, maar toch zegt dat hij verliefd op haar begint te worden. Zij benantwoordt zijn opmerking met: ’verliefd op jezelf’. Stresemann is letterlijk verliefd geworden op zijn eigen herspinsel.

Recensies
Groene Amsterdammer
Slechte mop, goede clou
Maarten Schinkel doet het blijkbaar rustiger aan, deze dagen. Waar zijn vorige roman, Drie, nog begon met een journalist die met honderd per uur angstig invoegde op de A2, begint Narcissus met een hedgefund-medewerker die op zijn fiets het slakkentempo van de hardloper voor hem moet aanhouden.
   'Vermoord me. Breng me om, beroof me van het leven. Echt, maak me dood als ik ooit zo word als hij', denkt David Stresemann, de hoofdpersoon van Schinkels nieuwe roman, als hij op de kalende kruin van de jogger uitkijkt. Stresemann wil hogerop. Hij is slim en ambitieus en als hij die twee eigenschappen bij zijn nieuwe werkgever, een hedgefund, weet te combineren wachten hem gouden bergen. Want ja, ook in de tijden van kredietcrisis blijft geld geld maken, bonussen verdwijnen nooit helemaal, en ook in crisistijd is er altijd wel een groep die weet hoe je het verlies van anderen kunt vergulden. Volgens mij hoort Maarten Schinkel, economieredacteur en commentator bij NRC Handelsblad, zelf ook bij de groep die hiervan profiteert, al was het maar omdat zijn economiestukken prominenter dan ooit in de krant staan. Slimme stukken, voorzover ik er verstand van heb. Krijg er altijd het idee van dat het een stuk logischer in elkaar zit dan je zou vermoeden, zo'n wereldeconomie.
   En daarnaast schrijft hij dus ook romans, dit is zijn tweede. Zijn debuut Drie (2007) was verrassend origineel en werd bekroond met de Selexyz Debuutprijs. De plot spon om drie mannen heen, een wetenschapsjournalist, een popzanger en een heroïnejunk, wier levens door kosmische snaren en lekkende zwaartekracht naar elkaar toe werden gezogen, met kosmische explosiviteit als gevolg. Schinkel filosofeerde er vrolijk op los, over laatmiddeleeuwse fysica, de nauwkeurige werking van winkeldiefstal, over de dwarsverbanden tussen faalangst en autorijlessen. De tekortkomingen sprongen weliswaar vol in het oog, met name hoe vlak de personages bleven, maar dat nam je op de koop toe door de vertelkracht en het ongeremde enthousiasme van Schinkel.
   In zekere zin gaat Schinkel in Narcissus op dezelfde voet verder. Schinkel voert zijn hedgefund-jongens en -meisjes op als Übermenschen, al dan niet gebotoxt, die hun genetica oppoetsen met een pilletje waar niet over gesproken mag worden. De interactie tussen Stresemann en zijn collega's en vrienden levert weer dezelfde snelle theorietjes als in Drie op - het is bepaald geen filosofie, maar zit wel boven het niveau borrelpraat. Francis Fukuyama wordt aangehaald, Kondratieff-golven worden verklaard, de invloed van erfelijke eigenschappen op de sociale hiërarchie, zelfstigmatisering door middel van tatoeages. Onder druk van zijn baas Hilferding neemt ook Stresemann het pilletje, waarna plots het mysterieuze jongensmeisje Cho opduikt, die hem opstuwt naar grote hoogten. Wie is Cho?
   Dat is voor Schinkel vooral een narratieve vraag, geen emotionele. Want net als in Drie zijn zijn personages weinig meer dan sjablonen. De Aziatische Cho (slim, sexy), de vriendin Daphne (suf, niet-sexy), de baas Hilferding (streng, kapitalist, zijn hobby is jagen) - hun drijfveren zijn evident. Ook op het gebied van taal gebeurt er niets dat in de weg staat, maar ook niets dat te bewonderen valt. Het stelt teleur dat Schinkel zo oppervlakkig schrijft over het hedgefund-wereldje. Nergens geeft hij pakkende details, of schrijft hij diepzinnig over de hyperagressieve werkmentaliteit of over de kleine, dagelijkse statussymbolen - bij Schinkel laat de baas zich in een limousine vervoeren, grof geschut. Maar wanneer zie je ooit in Nederland een limousine rijden? In de Verenigde Staten laten de CEO's zich verplaatsen in limousines, in Londen in town cars, in Nederland meestal in ruime Volvo's. Dat weet ik dan weer wel. In vergelijking met non-fictiewerk van economische journalisten (klassiekers als Barbarians at the Gate of Liar's Poker), geeft Schinkel zijn fictiewereldje weinig kleur. Met als gevolg dat er in Narcissus eigenlijk weinig literairs te genieten valt. Een paar keer schijnt er iets doorheen, een paar korte hoofdstukken over het sterven van een ongeïdentificeerde ik-figuur, maar verder zijn er geen onderhuidse thema's. What you see is what you get. Het is eerder een filmscript dan een roman.
   Het verrassende is dat Narcissus toch wel weer verrast, net als Drie, en dat je bij het uitlezen toch weer oprecht vermaakt bent. Als er in de tweede helft ineens een aantal volkomen onverwachte plotwendingen zit, snap je waarom Schinkel er met zo'n sneltreinvaart naartoe heeft gewerkt. En begrijp je dat Schinkel aanzienlijk beter over zijn verhaal heeft nagedacht dan je de eerste tweehonderd bladzijden zou denken. Moeilijk om er iets over te zeggen zonder te veel te verklappen. Het verhaal dat Schinkel je presenteert blijkt toch niet het enige verhaal te zijn dat zich afspeelt, onder de huid - letterlijk - is er van alles aan de hand.

   Vergelijk het met een mop: als de mop stuntelig verteld wordt, maar de clou klopt helemaal, dan lig je alsnog dubbel. Zoiets geldt voor Schinkel.
De volkskrant
FICTIE - LITERATUUR & POËZIE
Narcissus
RECENSIEPil maakt slimmer
Koenders Edith 24 juli 2010, 00:00
Stel je bent een intelligente econometrist, en je verdient 'schunnig goed' bij een hedgefonds met de veelzeggende naam Hades. Je baas - die zelfs munt weet te slaan uit de Zambiaanse staatsschuld - is 'niet snel van iemand onder de indruk' en zegt dat je het beter moet doen. Waar haal je zo gauw een briljant idee vandaan?
In Narcissus, de tweede roman van Maarten Schinkel (in het dagelijks leven redacteur van NRC Handelsblad) staat de jonge David Stresemann voor deze uitdaging. Een ongenaakbare collega geeft hem in het geheim een pil. Zou die echt slimmer maken?
Schinkel houdt van het gedachte-experiment. In zijn bekroonde debuutroman Drie verdiepte hij zich in de snaartheorie en parallelle werelden, nu leeft hij zich uit op de biotechnologie. David valt ten prooi aan de hebzucht van zijn baas met pokerface ('Botox is een mannending. Botox is Wall Street') en aan zijn eigen intellect dat gemanipuleerd wordt.
Diepgravend, zoals de achterflap beweert, is het verhaal niet, wel meeslepend. Dat wil zeggen: tot je op tweederde van het boek beseft dat een overtuigende ontknoping moeilijk zal worden.

David raakt geobsedeerd door de mysterieuze Cho, die hem in alle opzichten helpt en verrast. Al heb je van het begin af aan al wel het gevoel dat er iets niet klopt. Los daarvan is de sciencefiction-achtige idee zo realistisch uitgewerkt, dat je er wel in wilt geloven.
Een pil die 'de vrije ruimte in het brein' kan benutten, waardoor je denkvermogen toeneemt. Wat zijn de consequenties als die pil op de markt komt?
Het leidt tot aardige bespiegelingen over onze narcistische samenleving en over wat bewustzijn is. 'Misschien bestaat alles alleen binnen ons blikveld, misschien springen de letters pas op de bladzijden van een boek als we het openslaan.' Wie weet.
* * *
Maarten Schinkel: Narcissus. Meulenhoff; 240 pagina's; € 17,95. ISBN 978 90 2908 335 5.   Boekverslag 5
Harry Mulisch, Twee vrouwen
Boektoets in de klas
Twee vrouwen
Samenvatting
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van: Harry Mulisch, Twee vrouwen. Stichting CPNB, Amsterdam, 2008 (actieboek Nederland Leest ). Oorspronkelijke uitgave: Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam, 1975.
'Er zijn mij een paar dingen overkomen, - niet alleen de dood van mijn moeder', luidt de onderkoelde openingszin van de roman. Over die 'paar dingen' vertelt hoofdpersoon Laura Tinhuizen twee verhalen, die in de roman in elkaar zijn gevlochten: het verhaal van haar lesbische liefdesrelatie met Sylvia Nithart (februari ' juli) én het verhaal van haar autorit naar Zuid-Frankrijk om de begrafenis van haar moeder te regelen (augustus). Ter wille van de overzichtelijkheid worden die twee verhalen hier na elkaar samengevat.
Laura komt uit een intellectueel milieu. Haar vader, met wie zij een innige band had, was professor in Leiden. Hij schreef een beroemd boek over de Provençaalse liefdeslyriek en ligt begraven in zijn geliefde Provence. Haar moeder leeft nog maar de relatie met haar is zeer afstandelijk. Na de dood van haar man is ze in een verzorgingshuis in Nice gaan wonen.

Laura is kunsthistorica en conservator van een klein Amsterdams (iconen)museum. Ze is zeven jaar getrouwd geweest met de kunsthistoricus Alfred Boeken en vijf jaar geleden van hem gescheiden. De voornaamste oorzaak van de scheiding was dat zij geen kinderen kon krijgen. Alfred is hertrouwd met Karin, samen hebben ze twee kinderen, maar hun relatie is weinig uitbundig.
Laura is 35 en heeft het gevoel op een belangrijk punt in haar leven te zijn aangekomen. Op een zaterdagmiddag in februari ziet ze voor een etalage in een drukke winkelstraat Sylvia staan. Ze spreekt haar aan; het klikt meteen tussen de twee. Sylvia woont in Petten, is twintig jaar en kapster van beroep. Ze gaat mee naar Laura's kamer. Laura heeft nooit met vrouwen de liefde bedreven maar Sylvia, die geen voorkeur heeft voor een van beide seksen, neemt het initiatief. Onder haar regie bloeit hun relatie op. Al gauw trekt Sylvia bij Laura in. Sylvia's ouders en Laura's moeder mogen echter niets van hun lesbische liefde weten.
In mei wil Laura haar moeder in Nice bezoeken. Tegen haar zin gaat Sylvia mee. Laura stelt echter nadrukkelijk de voorwaarde dat Sylvia tijdens het bezoek ver uit de buurt zal blijven. Tegen die afspraak in verschijnt Sylvia op een gegeven moment toch ten tonele. Laura's moeder doorziet de situatie meteen. Ze komt woedend overeind en slaat met haar wandelstok naar de twee vrouwen. Een verpleegster voert haar weg; ook de twee geliefden trekken zich terug.
Weer in Amsterdam praten de twee diepgaand over Laura's kinderwens. Een belangrijke overweging van Laura is: 'Als je je altijd een dochter voelt, is er maar één manier om van je moeder af te komen, en dat is door zelf moeder te worden' (p. 55). Sylvia vraagt of Laura een kind van haar zou willen hebben. Laura antwoordt bevestigend maar wijst op de biologische onmogelijkheid.
In juni bezoeken ze de première van het toneelstuk Orfeus' vriend, een bewerking van de Orpheusmythe, waarin Euridice is vervangen door een man. Tijdens de nazit ' waaraan behalve de auteur van het stuk ook Alfred, Karin en de twee vriendinnen deelnemen ' raakt Laura met de schrijver in gesprek over de vraag of hij van Orpheus evengoed een vrouw had kunnen maken als van Euridice een man. Intussen trekt Sylvia zich met Alfred terug op het balkon. Vanaf dat moment gedraagt Sylvia zich stug en onverschillig.
Op advies van Laura gaat Sylvia een paar dagen naar haar ouders in Petten terug. Maar als Laura na drie dagen opbelt, blijken die van niets te weten. Laura raakt in paniek. Totdat Karin haar belt: 'Die lieve Sylvia van jou is er met Alfred vandoor' (p. 94). Ze geeft Laura ook hun adres: een obscuur hotelletje aan de Amstel. Laura gaat er meteen naartoe. Sylvia weigert te praten maar Alfred legt uit dat het initiatief volledig van Sylvia is uitgegaan. Woedend en verdrietig vertrekt Laura: de relatie met Sylvia lijkt voorgoed voorbij.
Laura probeert het verlies te verwerken. Juist wanneer ze daarin voor haar gevoel enigszins slaagt, duikt Sylvia weer op. Stralend brengt ze het verrassende nieuws: 'Ik ben zwanger (...) Je wilde toch een kind van me hebben? (...) Ik kom het je brengen' ( p. 118). Het blijkt dat Sylvia zich vanaf het begin hier consequent op heeft gericht.
Laura is opgetogen, vooral ook omdat Sylvia belooft: 'Nu blijf ik voorgoed bij je' (p. 119). Wel vindt ze dat Sylvia de zaak behoorlijk moet uitpraten met Alfred. Met grote tegenzin stemt Sylvia toe. In Laura's huis zal ze eerst alleen met Alfred een gesprek hebben; daarna zullen ze gedrieën verder praten. Op de bewuste dag wordt Laura echter door de politie van het museum opgehaald: er is iets ernstigs gebeurd. Thuis vindt ze Sylvia dood, half op de bank, half op de grond. Met drie kogels uit zijn revolver ' in hoofd, hart en buik ' heeft Alfred haar vermoord.
Het tweede verhaal, het kaderverhaal, beschrijft Laura's autorit naar Zuid-Frankrijk. Begin augustus wordt zij midden in de nacht opgebeld uit Nice met de mededeling dat haar moeder is overleden. Ze heeft haar sinds het mislukte bezoek in mei niet meer gezien. Hoewel Laura nauwelijks heeft geslapen, stapt ze meteen in de auto om in Frankrijk te regelen dat haar moeder conform haar wens wordt begraven in St. Tropez.

Om zes uur passeert ze de Belgische grens, om halfacht de Franse. Ze raakt meer en meer vermoeid. Zowel tal van jeugdherinneringen als de dramatisch geëindigde liefdesrelatie met Sylvia spoken door haar hoofd. In Parijs stopt ze voor de lunch, maar zo gauw mogelijk rijdt ze verder. Wanneer ze tankt bij Avallon ontmoet ze in een wegrestaurant toevallig de auteur van Orfeus' vriend. Terwijl ze praten over Sylvia valt Laura flauw en moet overgeven. De schrijver raadt haar dringend aan niet verder te rijden maar Laura zet door. In de buurt van Lyon wordt ze tot tweemaal toe met hoge snelheid gepasseerd door een grote zwarte sportwagen. Kort daarna ziet ze de auto als een wrak in de berm, met de omgekomen inzittenden: 'zij hadden zichzelf ingehaald' (p. 100).
Meer en meer wordt Laura's rijgedrag onverantwoord. Bovendien vertoont haar auto kuren. Met een slakkengang over de vluchtstrook rijdend bereikt ze de afslag Avignon-Noord. Bij de VVV krijgt ze te horen dat alle hotels vol zijn. Een medewerker van het toeristenbureau brengt haar dan onder op een privéadres bij 'een oude dame, helemaal in het zwart' (p. 113). Op haar kamer, hoog in het huis, slaapt zij eerst heel lang. Daarna besluit ze voorlopig in Avignon te blijven en de begrafenis van haar moeder even uit haar hoofd te zetten. Ze wil eerst alles opschrijven wat haar het laatste halfjaar is overkomen. Daar is zij een week mee bezig.
Vlak voor het huis waar Laura tijdelijk woont ligt een twintig meter diepe bouwput voor de aanleg van een parkeergarage. In de slotregels van de roman kijkt Laura naar beneden: 'loodrecht onder mijn raam gaapt het gat als een wachtend graf' (p. 131). En ze peinst: 'Ik kan eerder beneden zijn dan de echo van mijn schreeuw terug is' (p. 131).
Top
Interpretatie : Thematiek
Mulisch hanteert in Twee vrouwen het klassieke thema van Eros en Thanatos, liefde en dood, binnen een driehoeksverhouding. Zo'n verhouding veroorzaakt de bekende gevoelens van jaloezie, verdriet, woede en haat, en eindigt volgens de literaire conventie met de dood van een van de geliefden. Mulisch volgt dit patroon maar verzwaart de thematiek doordat na Sylvia's dood ook Laura's leven ten einde lijkt te lopen. Haar autorit naar Frankrijk heeft veel van een tocht naar het dodenrijk. Ze gaat naar de streek waar haar vader begraven ligt en waar haar dode moeder op haar begrafenis wacht. Die tocht zit vol symboliek: een zwarte auto haalt haar tweemaal in en ligt even later als een wrak in de berm. Een zwarte dame wacht haar op in het pension en de diepe bouwput onder haar raam op de bovenste verdieping ligt er 'als een wachtend graf' (p. 131).
Mulisch zou Mulisch niet zijn als hij de thematiek ook niet een extra mythische dimensie zou geven. Dat doet hij door, met varianten en omkeringen, de klassieke mythen van Orpheus en van Oedipus een rol te laten spelen in zijn verhaal. Mulisch varieert de Orpheusmythe als volgt: in het toneelstuk waar Laura en Sylvia naartoe gaan is Orpheus' geliefde Euridice een jongeman, die na een gepassioneerde liefdesscène treurig aan zijn eind komt. Laura ziet daar meteen hun lesbische relatie in gespiegeld maar Sylvia blijkt dat desgevraagd niet zo te hebben bekeken.
Wat het Oedipusverhaal betreft ' Oedipus doodt ongewild zijn vader en trouwt met zijn moeder ' keert Mulisch de rollen om. Laura probeert de overheersing door haar moeder te 'vernietigen' door zelf moeder te worden en identificeert zich volledig met de vaderfiguur. Zij zal vader worden van Sylvia's baby. Niet toevallig noemt de zwangere Sylvia haar ook 'vader'. Door al deze elementen heeft Mulisch de klassieke thematiek op een heel eigen manier ingekleurd.
Top

Interpretatie : Titel en Motto's
De titel van de roman verwijst uiteraard naar Laura en Sylvia, de twee vrouwen die een liefdesrelatie aangaan. Dat het om een lesbische relatie gaat wordt ten overvloede onderstreept door het motto:
'... weer doorsidderde mijn hart
Eros, zoals de wind op de bergen in eiken valt'.
Het is gekozen uit het werk van Sappho, een Griekse dichteres die omstreeks 630 voor Christus op Lesbos woonde, het eiland waarnaar de lesbische liefde is genoemd.
Het motto illustreert door zijn woordkeus nog twee aspecten van Laura's liefde voor Sylvia. Het is een passie: Eros 'doorsiddert' haar. En het is iets dat haar overvalt, overkomt; ze is er niet op uit en zelfs niet op bedacht.
Top
Interpretatie : Structuur en Techniek
Twee vrouwen is een beknopte roman. Laura beschrijft als ik-verteller in haar pensionkamer in Avignon wat haar het laatste halfjaar is overkomen. Ze begint eraan twee dagen na haar nachtelijk vertrek uit Amsterdam: 'Eergisteren had ik tot diep in de nacht in mijn werkkamer gezeten' (tweede zin van de roman). Blijkens de slotpagina werkt ze ongeveer een week aan haar verhaal. Overigens speelt Mulisch met die auteursfictie een van hem bekend spel. Wanneer de schrijver van het toneelstuk Orfeus' vriend - duidelijk Mulisch' alter ego - bij Avallon toevallig Laura ontmoet is hij op de thuisreis. Hij heeft 'twee maanden zitten werken in een geheim Italiaans bergdorp' (p. 76) en daar in één ruk een roman geschreven. Aan het eind van Twee vrouwen wordt het verhaal gedateerd 'Lingueglietta, mei-juni 1975'. In dat dorp schreef hij, blijkens een interview met Ischa Meijer, de roman in vier weken tijd ( Haagse Post, 1 november 1975).
De roman bevat een dubbele terugblik: het verhaal van Laura's autorit naar Frankrijk, het 'kaderverhaal', en het liefdesverhaal van Laura en Sylvia, het 'binnenverhaal'. Bovendien zijn via flashbacks in de roman veel jeugdherinneringen opgenomen. Eigenlijk is er dus sprake van een drievoudige terugblik.

De twee verhalen verschillen sterk in kwantiteit en tijdsverloop. Blijkens titel, omvang en duur is het liefdesverhaal veruit het belangrijkste. Dat heeft een tijdsverloop van een halfjaar (februari'juli) en beslaat ruim driekwart van het boek. Het wordt chronologisch verteld, maar achtmaal onderbroken door een fragment van het reisverhaal. Dat laatste bestrijkt een periode van 14 à 16 uur ' van vier uur 's nachts tot laat in de namiddag of vroeg in de avond ' en beslaat slechts minder dan een kwart van de roman.
Twee vrouwen is scenisch opgebouwd uit 32 ongenummerde fragmenten zonder titel. Die opbouw heeft een filmisch effect en maakt de roman snel en spannend. Er gebeurt veel in weinig pagina's: het is een roman vol actie. De onderbrekingen in het liefdesverhaal hebben vaak het karakter van cliffhangers.
Top
Interpretatie : Personages
In Mulisch' romans komen zelden uitgediepte karakters voor. Dat geldt ook voor Twee vrouwen. Er treden tal van verhaalfiguren op, zoals Alfred de recensent ' karakteriserend Boeken geheten -, Karin, de toneelschrijver, de ouders van Sylvia en Laura, van wie vooral Laura's vader een belangrijke afwezige is. Ze hebben allemaal hun rol, hun functie binnen het verhaal maar ze vertonen geen psychologische diepgang.
De roman draait om Laura en Sylvia. Laura is de kunsthistorica, genoemd naar de geliefde van Petrarca, die tot het vakgebied van haar hooggeleerde vader behoorde. Sylvia het kapstertje, mogelijk vernoemd naar Sylvia Kristel, die in de tijd dat het boek verscheen bekendheid had als actrice in de erotische Emmanuelle-films. Zo ligt het verschil in sociaal en cultureel niveau ook in hun voornamen besloten. Sylvia krijgt verder in haar achternaam nog een karakteristiek mee: ze heet Nithart (geen hart) en wordt voor Laura's moeder omgedoopt tot Potmans.
Van die beide hoofdrolspelers is Laura het meest een uitgewerkt personage. Zij is de enige die van binnenuit en niet louter van buitenaf wordt getekend. Dat hangt uiteraard samen met het vertelperspectief van Laura als ik-verteller. Haar gevoelens en gedachten worden het meest direct beschreven. Ze is meegaand, gevoelig en gauw in tranen.De lezer kan dus delen in haar emoties, al zijn die soms niet erg duidelijk. Haar snelle overstap naar de lesbische liefde bijvoorbeeld wordt psychologisch weinig uitgewerkt.
Sylvia krijgt weinig profiel in het verhaal. De auteur geeft haar een aantal onveranderlijke eigenschappen mee, zoals haar uitzonderlijke zwijgzaamheid. Ze wil ook niet dat over haar gesproken wordt. 'Zo is ze nu altijd geweest', zegt haar moeder. 'Over haar mag nooit gepraat worden. Als kind had ze dat al' (p. 39). De lezer komt dus heel weinig van haar te weten. Wel blijkt ze behalve zwijgzaam ook slim, berekenend, hard (ook voor zichzelf), resoluut en heel wilskrachtig. Bovendien zorgt ze voor de meest verrassende wending in de intrige.
Top

Interpretatie : Taal en Stijl
Stilistisch onderscheidt Twee vrouwen zich duidelijk van Mulisch' voordien verschenen romans. Zijn nadrukkelijke virtuositeit en zijn barokke veelheid aan beelden en vergelijkingen, die bijvoorbeeld kenmerkend zijn voor Het stenen bruidsbed (1959), ontbreken hier volledig. De roman is eenvoudig, sober en ingehouden geschreven. De dialogen zijn direct en levensecht. In de roman geeft Mulisch zich bovendien veel minder dan anders over aan getheoretiseer, al is dat niet helemaal afwezig.
Verder is Mulisch' humor royaal aanwezig. In geestige beelden, zoals bij Laura's eerste ontmoeting met Sylvia: 'Ik voelde mij als iemand die in een restaurant een kreeft heeft besteld, maar die niet weet hoe hij hem eten moet' (p. 25). Ironisch (met een neiging tot sarcasme) zijn z'n tirades over de studie andragologie aan de Universiteit van Amsterdam en over de moderne Nederlandse literatuur, die 'op één of twee schrijvers na, uitsluitend bestaat uit een veredeld soort boeken voor de rijpere jeugd' (p. 31).
Top
Interpretatie : Situering binnen het werk
Twee vrouwen is de zesde roman van Harry Mulisch (1927), die in 1952 debuteerde met de roman archibald strohalm, die in manuscript was bekroond met de Reina Prinsen Geerligsprijs. Daarna volgden in hoog tempo nog drie romans, met Het stenen bruidsbed (1959) als sluitstuk. De romans trokken sterk de aandacht van de literaire kritiek maar waren voor het grote publiek toch bepaald geen eenvoudige lectuur.
Na Het stenen bruidsbed duurde het ruim tien jaar voordat Mulisch weer een roman publiceerde. Het werd De verteller (1970), een van Mulisch' meest duistere boeken. In de tussentijd schreef hij wel ander werk: poëzie, toneelstukken, korte verhalen, essays en pamfletten. In die laatste toonde hij een sterk politiek engagement, onder andere inzake de Vietnamoorlog en de Cubacrisis.
Pas vijf jaar na De verteller kwam Twee vrouwen van de pers (1975). Eindelijk weer 'een "gewoon" verhaal', zei de schrijver zelf in een interview met Ischa Meijer. 'De oorlog is voorbij. Gewonnen. We kunnen elkaar weer verhaaltjes vertellen' ( Haagse Post, 1 november 1975). Het is een voor Mulisch typerende boutade, want de grote romans waarmee hij doorbrak naar een breed publiek zijn allesbehalve 'verhaaltjes'. Ze hebben vaak een filosofische inslag en tonen zijn sterke politieke betrokkenheid.
Met de romans De Aanslag (1982), Hoogste tijd (1985), De ontdekking van de hemel (1992), alledrie verfilmd, De Procedure (1998) en Siegfried (2001) vestigde hij zijn reputatie van meest gelezen, meest vertaalde en meest bekroonde schrijver in de moderne Nederlandse literatuur. Alle grote prijzen ' en talloze kleine ' ontving hij. In één jaar (1977) zelfs zowel de Constantijn Huygens- als de P.C. Hooftprijs voor zijn hele oeuvre. Andere hoogtepunten vormden de Prijs der Nederlandse Letteren (1995), een eredoctoraat aan de Universiteit van Amsterdam en diverse onderscheidingen in binnen- en buitenland. Recensies

Alle vrouwen zijn lesbies behalve zij die het nog niet weten
door Dinie Schoorlemmer, 21 oktober 2008
Wat kan het verassend zijn om een boek te lezen voor de tweede keer. Mijn editie van Twee vrouwen dateert van 1976. De tweede feministische golf had Nederland overspoeld en vrouwen waren niet langer geïnteresseerd in de door mannen gedomineerde literatuur.
‘Alle vrouwen zijn lesbies behalve zij die het nog niet weten’ was een slogan die zich rondzong in de vrouwenbeweging. Mannen werden onzeker, terwijl tussen vrouwen verhoudingen bloeiden in variaties die daarvoor niet denkbaar waren.
En toen, in 1975, publiceerde Harry Mulisch, die sinds Het stenen bruidsbed (1959) al jaren vooral non-fictie had geschreven, een liefdesroman met de titel: Twee vrouwen. Daar was lef voor nodig maar daaraan heeft het Mulisch nooit ontbroken. Ik herinner me van die eerste lezing vooral mijn ongeloof dat een manlijk auteur over dit onderwerp zou kunnen schrijven. En nu besef ik het vooroordeel waarmee ik Twee vrouwen heb gelezen én hoe feilloos Mulisch de tijdgeest heeft gevangen.
Het verhaal is eenvoudig. Laura, de vijfendertigjarige ik-verteller, heeft een aantal jaren kunstgeschiedenis gestudeerd en is nu museumconservator. Ze woont in Amsterdam en is gescheiden: haar huwelijk met Alfred Boeken, een kunstcriticus, bleef kinderloos. Op een koude zaterdag in februari ziet Laura een meisje staan voor de etalage van een juwelierswinkel en Laura, die ‘nooit iets met vrouwen heeft gehad’, knoopt een gesprek met haar aan. Ze heet Sylvia, is kapster, komt uit Petten en doet een dagje Amsterdam. Laura nodigt haar uit om bij haar thuis iets te drinken en nog voor de eerste zelfgedraaide sigaret is opgerookt vraagt Sylvia ’zullen we in bed gaan liggen?’
Terwijl Laura de gordijnen sluit, mompelt ze de beginregels uit de proloog van Dante’s Goddelijke Komedie waarin de verdwaalde pelgrim weer bij zinnen komt in een donker woud.
‘[...] in het donkerrode licht, dat door de gordijnen kwam, keek zij mij aan met haar duim in haar mond.. Zij was slank als de hiëroglyphe, rondom ons achter de gordijnen en de muren lag de stad in de winter.
“Zou je niet een plaatje opzetten?” vroeg zij.’
Laura moet zoeken naar geschikte muziek want beseft onmiddellijk dat ze niet met Monteverdi of Satie kan aankomen. Ondanks het verschil in achtergrond begint hier de geschiedenis van Twee vrouwen die van elkaar gaan houden, maar wier liefde door jaloezie en bedrog ten onder zal gaan. Sylvia verlaat Laura om zwanger terug te komen. Alfred is de verwekker. Hij kan niet verkroppen dat Sylvia terugkeert naar Laura en neemt wraak.
Het verhaal is echter ook gecompliceerd en bij herlezing is dit de tweede verassing. Het boek is één lange terugblik van Laura die naar haar gestorven moeder in Nice rijdt. Tijdens de autorit wordt het verhaal verteld van de verhouding met Sylvia, waarbij figuren uit de mythologie en iconologie hun onvermijdelijke rol spelen. In die zin is Twee vrouwen een typische Mulisch-roman. Zelfs de Carceri van Piranesi, die met zijn trappartijen, bruggen, bogen en koepels later een rol spelen in De ontdekking van de hemel, komen hier al voorbij.

Verder kijkt Laura terug op haar jeugd, haar geliefde, intellectuele vader die haar ooit vertelde:
‘“Je moet eens opletten. Als je iets zit te schrijven en je legt je pen even neer, kijk dan hoe hij ligt. Als je hem met de punt van je af hebt neergelegd, dan is dat een teken dat je goed bezig bent. Ligt hij met de punt naar je toe, dan is er iets niet in orde. Dan kun je beter ophouden.”’
Ze denkt ook na over de moeizame relatie met haar moeder, van wie ze als kind al weg wou fietsen. ‘Hoe ver kan Weg nog zijn,’ vraagt het tienjarige kind zich dan af en die vraag is haar hele leven een grote rol blijven spelen. Aan het eind van de autorit lijkt het nog een kwestie van tijd voordat ze ook uit haar eigen leven zal ‘wegrijden’.
Het personage van Laura komt goed uit de verf, maar Sylvia, die met haar impulsief handelende aard probeert om Laura het felbegeerde kind te schenken, blijft aan de oppervlakte. Misschien verhoogt dit echter wel het mythische karakter, want Laura zegt daar over: ‘Het was bijna geen mensenwerk meer, wat zij deed’ en legt het daarmee bij de goden.
Twee vrouwen blijft de moeite van het lezen meer dan waard. Als Mulisch tijdens het schrijven ervan de pen even heeft neergelegd, zal deze beslist in de goede richting hebben gewezen. Harry Mulisch: Twee Vrouwen (1975)
Recensie van Hans Vervoort in Het Parool, 25-10-1975
Eredivisie-schrijver na vijfjaar terug met roman 'Twee vrouwen'
Mulisch: naar de topklasse
 
Wat kun je toch langs sommige schrijvers heen leven: het is zo lang geleden dat ik iets van Harry Mulisch las dat ik niet eens meer zou weten wat dat toen was. Sterker nog, ik had eigenlijk het gevoel dat hij aan verstopping leed en nooit meer wat publiceerde, behalve intellectuele exercities die mij toch boven de pet gaan. Uit de lijst met publikaties achterin zijn nieuwste boek kan ik afleiden dat die indruk vermoedelijk wel juist was. Mulisch publiceerde zijn laatste roman (De Verteller) in 1970 en de voorlaatste (Het Stenen Bruidsbed) in 1959. Met die ene tussentijdse roman als uitzondering ging hij na 1959 voornamelijk vreemd: poëzie, theater en vele, vele studies. En dan nu eindelijk weer eens een roman, Twee Vrouwen.
Een duidelijker titel was niet denkbaar geweest, want het gaat inderdaad over twee vrouwen. Een helder en hecht geconstrueerd verhaal over de liefde tussen een 'Emanuelle'-achtig meisje (ze heet dan ook Sylvia, net als Kristel) en een wat oudere, gescheiden vrouw. Sylvia is even raadselachtig als glashelder, een meisje dat niet redeneert of uitlegt, maar in de gebeurtenissen koeltjes haar eigen spoor trekt. De ik-figuur van het boek is een erudiete vrouw die steeds probeert haar emoties te analyseren, rekening te houden met anderen, zo eerlijk mogelijk te leven. Rond dat tweetal bouwt Mulisch een roman die vermoedelijk vrijwel iedere liefhebber van romans in één adem zal uitlezen: van verliefdheid naar liefde, naar wrevel, naar verwijdering, naar hereniging en tenslotte naar een tragische finale.

Géén literair experiment, maar een ouderwets-degelijk verhaal met een begin en een eind, verrassende wendingen (ik zal dan ook geen samenvatting geven) en flashbacks die geraffineerd in de constructie zijn opgenomen. Dat Mulisch een uitstekend stilist is, mag bekend verondersteld worden. Zoiets verleer je niet, net zomin als fietsen en Twee Vrouwen is dan ook technisch perfect geschreven. Maar voor een roman van superieure kwaliteit is nodig - waar haal ik het vandaan - dat de schrijver de geest krijgt en zinnen maakt die méér zijn dan de verpakking van wat hij eigenlijk wil zeggen. Binnen de literatuur is Mulisch natuurlijk een van de zeer weinigen die dat niveau kan bereiken. Dat betekent dat hij (net als Ajax en Feyenoord) in een aparte beoordelingscategorie valt: een behoorlijk eredivisie-niveau wordt als gegeven geaccepteerd, de kritiek spitst zich toe op de vraag of de 'absolute topklasse' er bij een bepaalde wedstrijd is uitgekomen. In Twee Vrouwen is dat Mulisch hier en daar gelukt, voorzover ik het kan beoordelen, en dan vooral in het tweede deel van het boek. In de eerste helft merk je soms dat de schrijver bezig is zichzelf de personages goed voor de geest te halen: de karakters worden keurig netjes opgebouwd, maar er zijn veel terugspeelballetjes, de schrijver durft het nog niet helemaal aan om echt van leer te trekken. Die onwennigheid en het gebrek aan zelfvertrouwen blijkt ook uit de neiging van Mulisch om zichzelf en de lezer steeds expliciet duidelijk te maken dat het gaat om een beschrijving van Unieke Dingen. De ene vrouw wordt niet zomaar verliefd op de andere, nee de geschiedenis staat stil en Petten (waar Sylvia vandaan komt) wordt zelfs tot navel van de wereld verklaard.
Pas als de roman een eind op gang is krijg je de indruk dat Mulisch bereid is te accepteren dat ook gewone mensen in gewone gebeurtenissen voor de lezer en de schrijver van belang kunnen zijn. Vanaf dat moment valt de overtreffende trap weg en neemt de kwaliteit toe. Een ander bezwaar dat ik zou kunnen noemen ligt in de literaire beschrijving, die Mulisch niet altijd heeft kunnen of willen ontwijken: "de stad vouwde zich om mij heen".
Nou valt dat nog te billijken, maar wat moet ik met "de stenen cataract onder mijn voorband kwam geleidelijk overeind en verticaal moest ik daar tegenop fietsen"
(nog afgezien van het feit dat de fietser dan toch echt horizontaal bezig is).
Of: "wij maakten ons los van de kamer en van de dag en kapselden ons in en rolden ons als een amoebe door de eindeloze zee".
Gooi maar in mijn pet.dit astronautenproza. Dergelijke stoppertjes, waarbij de literator de schrijver overwint, komen overigens maar zelden voor. Wat vaker en hinderlijker treedt de essayist Mulisch op, met een uitleg over allerlei natuurhistorische, cultuurhistorische, psychologische, sociologische fenomenen. Het gebeurt pijlsnel en op een interessante manier en wordt steeds zeer geloofwaardig opgehangen aan de denkwereld van de intellectuele ik-figuur. Maar het blijven stoppers in het verhaal.
Dit alles is natuurlijk zeurderige detailkritiek. Voor mij staat wel vast dat Mulisch met Twee Vrouwen een uitstekende roman heeft geschreven. Je kunt alleen maar hopen dat hij het voortaan weer wat regelmatiger zal gaan doen.   Boekverslag 6
1. Schrijver: Herman Koch
Titel: Red, ons, Maria Montanelli
Uitgever: Anthos
Jaar van uitgave: 1989 
2. a & b. De school waarop de hoofdpersoon zit is een montessori school. Deze is ontstaan in Rome rond 1906 maar is pas echt bekend geworden in de tweede helft van de 20ste eeuw. Het boek is voor het eerst uitgebracht in 1989, maar Herman Koch haalt inspiratie uit zijn eigen jeugd. Hij is geboren in 1953 dus zal in de jaren 60 gepuberd hebben.
 

c. De vertelde tijd is een jaar en een beetje. Het verhaal begint met dat de hoofdpersoon vertelt dat er een zwakzinnige jongen de klas binnenkomt. Dit is halverwege het schooljaar wat dus inhoudt dat het ergens in december is. Op het einde van het boek wordt de jongen van school gestuurd en dit gebeurt in de tijd dat hij zijn kerstrapport krijgt. December dus. Op het einde vertelt hij dat hij een droom had van toen hij al 4 maanden van school af was. Dat is dus ergens in april.
d. Meteen op de eerste pagina kom je te weten dat de zwakbegaafde jongen, Jan Wildschut, dood gaat. In de rest van het boek krijgt de lezer te weten hoe de jongen aan zijn einde komt. Tussendoor heeft de hoofdpersoon wel flashbacks naar de tijd dat zijn moeder nog leefde en de tijd dat zijn vader zijn nieuwe vriendin leerde kennen. 3. Het regende heel hard toen zijn vader vertelde dat zijn moeder ernstig ziek was. Dit is een parallelwerking want de regen versterkt alleen het verdrietige feit dat de hoofdpersoon zijn moeder op sterven staat. ‘Ik weet nog heel goed wat mijn vader zei toen mijn moeder erg ziek was en het er behoorlijk op begon te lijken dat ze nooit meer naar haar bed uit zou komen. We zaten naast elkaar op de voorbank van die witte Fiat die hij toen net had gekocht, op een parkeerplaats tegenover onze voordeur, en buiten was een storm aan de gang die het allemaal nog veel erger maakte dan het toch al was. De regen liep in stromen over de voorruit.’ Het was ook slecht weer toen Jan Wildschut in het water viel. Er was een stevige wind (het water in de rivier schuimde hoog op) en de hoofdpersoon vertelt dat zijn gymleraar een spiksplinternieuwe anorak aanhad. Dit is ook een parallelwerking. ‘Schutte had zo’n spiksplinternieuwe anorak aan, die hij die dag speciaal vanwege de weersomstandigheden over zijn trainingspak had aangetrokken, een donkergroen model met allemaal witte koordjes, en zijn hoofd zat helemaal in een capuchon ingesnoerd. Die capuchon trok hij uiteindelijk wel naar achteren, het leek er zelfs heel even op of hij daadwerkelijk achter de zwakbegaafde jongen aan zou duiken, maar het is bij dat ene gebaar gebleven.
4. Het verhaal gaat over een zwakbegaafde jongen, Jan Wildschut, die zijn einde vindt op het Montanelli lyceum. Het verhaal wordt verteld vanuit het oogpunt van een jongen die alles aan het Montanelli haat, en het liefst weg zou vluchten uit zijn leven. 
5. a. Het boek heeft 14 hoofdstukken
 
b. In het begin krijg je meteen al te weten dat de zwakbegaafde jongen dood zal gaan. De rest van het verhaal gaat dieper in op hoe de hoofdpersoon zijn leven ervaart en hoe hij denkt over de zwakbegaafde jongen. De climax wordt bereikt wanneer de zwakbegaafde jongen daadwerkelijk het leven laat op een schoolreisje.
6. Maria Montanelli; de hoofdpersoon heeft een ontzettende hekel aan zijn school. De leermethode is gebaseerd op Maria Montanelli en haar manier van lesgeven is over de hele wereld uitgespreid. De hoofdpersoon heeft het vaak over haar want de grootste reden dat hij zijn school haat is omdat het zo’n alternatieve school is. Hij zegt dan ook meerdere malen dat als de echte Maria Montanelli een bezoek zou brengen aan zijn school, dat ze het niet eens zou zijn met hoe het Montanelli Lyceum bestuurd wordt en dat ze orde op zaken zou stellen. ‘Het Montanelli Lyceum heet het, en het is allemaal bedacht door een mevrouw Maria Montanelli uit Italië die er honderd jaar geleden in de sloppenwijken van Napels mee is begonnen, zodat ook de arme kinderen wat meer kansen kregen in de  wereld. Die Maria Montanelli heeft het vast niet slecht bedoeld, wil ik maar zeggen, zij kan er ook geen bal aan doen wat ze er nu voor verschrikkelijks van hebben gebakken, het is goed dat ze het bij haar leven niet meer heeft hoeven meemaken.’
Blz. 28-29 ‘Jaar in jaar uit begon hij weer van voren af aan met Alice in Wonderland, en als het uit was en je dacht even het licht aan het eind van de tunnel te zien, dan zat er nog een tweede deel in dat boek, Through the Looking Glass heette dat, ja, je kunt je soms veel meer herinneren dan je zelf zou gillen, ik was dat jaar blijven zitten, zodat ik de hele Alice in Wonderland en Through the Looking Glass twee keer heb mogen lezen, wat precies twee keer te veel is, maar net als je dus dacht dat je die vervloekte Lewis Carroll eindelijk met grote kracht tegen de blinde muur aan kon smijten, dan kon je nog eens even met het vervolg gaan beginnen.
Daarbij was het bijna onmogelijk om van het gelezene af te dwalen, je moest je kop er wel bij houden want op het meest onverwachte momenten vroeg Vermaas of een van ons een stukje verder wilde lezen. Daar had hij een heel fijne neus voor, wie even niet oplette kreeg een beurt, en dan moest je natuurlijk precies weten waar je was. Het ging er helemaal niet om dat je zelf ook nog wat leerde van hoe je die Engelse woorden moest uitspreken, hoewel hij het niet kon laten om je voortdurend te verbeteren, maar die stem was te zeer aan zichzelf verslaafd om het voor te lezen te lang uit handen te geven, al na één of twee alinea’s kreeg hij ontwenningsverschijnselen. Nee, als je niet al zwakbegaafd was, dan werd je het wel. Zo wist die man een heel jaar lang één uur per week Engelse les voor te lullen, uit het boek van een ander. Hij mocht van geluk spreken dat Maria Montanelli het niet meer kon meemaken, zodat hij zijn lesuren geheel naar eigen inzicht kon invullen, anders was het misschien wel heel onplezierig met hem afgelopen. Had ze maar één keer die olijke kop kunnen zien wanneer hij daar op zijn stoel een beetje in zijn zelfgenoegzame Engels zat door te reutelen, alsof hij met zijn Alice in Wonderland werkelijk het allerleukste had bedacht dat er voor zijn leerlingen maar te bedenken viel. Maar Maria Montanelli was al jaren dood, ene er was niemand die ons van de wekelijks terugkerende voorleesterreur had kunnen verlossen.’

Blz. 44-46 ‘Dat is wat ik wil zeggen, dat je ook dromen hebt waar helemaal niks mee bedoeld wordt en waar je ook niks hoeft te verklaren, omdat ze niet méér betekenen dan wat erin gebeurt. Zo’n droom was die van mij over Maria Montanelli. In die droom stopte er een grote zwarte Mercedes voor het schoolplein, zo’n ouderwets model uit de jaren dertig, met aan weerszijden treeplanken en een reservewiel op de achterklep. Een geüniformeerde chauffeur liep om de Mercedes heen en maakte het achterportier open. Maria Montanelli droeg een breedgerande zwarte hoe en een eveneens zwarte jurk die tot oph aar enkels viel. Met stevige passen liep ze naar de deur, de conciërge maakte een buiging, maar daar schonk ze nauwelijks aandacht aan. Op gedecideerde toon beval ze dat iedereen zich op de binnenplaats moest verzamelen. Het hoofd van de school stond zich zenuwachtig in zijn handen te wrijven, hij wilde haar een rondleiding geven, maar daar moest Maria Montanelli niets van horen. ‘Wie is de jongen die mij de brief heeft geschreven?’ Vroeg ze toen we eenmaal met zijn allen op de binnenplaats stonden en het stil was geworden. Ik drong me door de dicht opeengepakte menigte naar voren, ik was er namelijk plotseling heel zeker van dat ik haar een brief had geschreven, een brief waarin ik haar had gevraagd of ze de arme kinderen in Napels misschien voor een paar dagen alleen zou kunnen laten om te kunnen kijken hoe het de kinderen verging die nog nooit in hun leven over het geld hadden hoeven nadenken.
Toen ik vlak voor haar stond vielen me vooral haar donkere ogen op, waarmee ze heel fel maar tegelijk ook bijna bedroefd om zich heen keek. Samen met Maria Montanelli liep ik langs de leraren, die zich in een rij hadden opgesteld. ‘Je hoeft me niks te vertellen,’ zei ze. ‘Ik zie het zo ook wel.’ Ze bleef staan voor Schutte, die een beetje op zijn sportschoenen op en neer stond te wippen alsof er elk moment een nieuwe strijd kon beginnen. ‘Wie is dit?’ vroeg ze. ‘Dat is onze gymnastiekleraar,’ zei ik. Met een blik vol walging nam ze het trainingspak op, haar ogen bleven rusten op het konijn. ‘Het is nog veel erger dan ik dacht,’ fluisterde ze in mijn oor, ‘waarom heb je me dat niet geschreven?’ De hele zwik liep ze voorbij, Poortman, Schröders, Angelina Romeyn, Vermaas… Ze hield nog even stil bij Van Baalen, in die droom had hij opeens een waanzinnig glitterpak aan, er zat minstens vijftien liter gel door zijn haar en aan zijn voeten droeg hij van die ongelofelijk glanzende puntschoenen met veel te grote gespen. ‘Grote god,’ zei Maria Montanelli en schudde haar hoofd. Nee, ze wilde verder niemand meer zien. Met een verdrietig gezicht liep ze de binnenplaats af, in het hokje van de conciërge pakte ze de telefoon en draaide een heel lang nummer. Het was een tijdje stil en daarna barstte ze los in een onwaarschijnlijk snel Italiaans waar werkelijk geen woord van te verstaan was. Ze bedekte de hoorn met haar hand en boog zich naar mij toet. ‘Wat zijn de coördinaten?’ vroeg ze. ‘De coördinaten?’ zei ik. ‘Voor de luchtmacht,’ zei ze. ‘Ze vegen het in één keer van de kaart.’ Ik wild nog tegen Maria Montanelli zeggen dat ik zelf inmiddels al helemaal niet meer op die school zat, dat ik er al lang van af was en dat ik er dus niets mee te maken had, maar ze stond al niet meer in het hokje van de conciërge. Door het raam zag ik hoe de chauffeur het portier van de Mercedes voor haar openhield, ze stapte in, waarna de auto met grote vaart de straat uit reed. Ik holde naar de buitendeur, maar die zat op slot. Ik rukte aan de deurknop, en vrijwel tegelijkertijd begon het luchtalarm te loeien. Het loeide harder dan andere keren, alsof het aan iedereen wilde alten horen dat het geen oefening maar menens was, dat de vliegtuigen al vlakbij waren en hun doel deze keer zeker niet zouden missen.’
Blz. 121-124
De affaire van zijn vader; de vader van de hoofdpersoon heeft al tijdens dat zijn moeder ziek is een affaire met een andere vrouw. De hoofdpersoon heeft een ontzettende hekel aan haar en praat vaak denigrerend over haar. ‘Die weduwe waar mijn vader het mee houdt, is er ook zo een als die in die slagerswinkel. Zo’n vrouw die als een fregat over straat zwenkt en alleen maar oog heeft voor haar eigen uitstraling. Ik heb natuurlijk geen idee van hoe ze werkelijk is, ik heb alleen maar een beeld van samengeknepen make-upogen en een op de hele wereld neerkijkende blik en daarnaast de dingen die mijn vader me weleens vertelt, want daar heeft hij dus totaal geen gevoel voor, wat een zoon wel en niet aan wil horen.’
Blz. 20-21 ‘Kijk, daar heb je d’r…’ Ik wist gelijk wie ze bedoelde. Ik keek in de richting waarin ze met haar hoofd had gewezen, en wat ik zag ging nog net een stapje verder dan alles wat ik me uit alle verhalen aan voorstellingen bij elkaar had gefantaseerd. Waar ik eigenlijk al die tijd bang voor was geweest, namelijk dat het nog allemaal nog best mee zou blijken te vallen, dat de veel verguisde buitenechtelijke bijslaap van mijn vader zich in haar ware gedaan als ‘een enig mens’ zou ontpoppen, of, wat nog veel erger zou zijn, plotseling inderdaad een oogverblindende beauty was waarvan je bij  de aanblik alleen al ter plekke in een wolk van stoom door de grond zou smelten, die angst werd in één klap de bodem in geslagen.
wat ik zag was namelijk veel erger dan ik in mijn stoutste dromen had durven hopen. Ze stond voor een vitrine met van die doorschijnende sjaals en chique damestasjes en was in gesprek met een van de schoenenmeisjes, op amper een meter of acht van ons af. De nauwelijks bij haar popperige en schriele lijf passende luipaardjas kon eventueel nog wel door de vingers worden gezien, evenals de ronduit stuitende lakschoenen en de zwarte laktas die ze aan haar arm droeg, maar natuurlijk keek ik in de eerste plaats naar haar gezicht, en daar gaat het nu om. Ze had in elk geval het verkeerde kapsel, alsof het in een windtunnel was geknipt, en met een veel te hoge kruissnelheid voor haar leeftijd. Het leek trouwens helemaal wel of die kop bij de nek te hard was aangedraaid, zodat de huid geen kant meer op kan, die zat gewoon veel te strak, alsof hij elk moment kon scheuren als ze ook maar zou proberen te glimlachen.’
Blz. 22-23 ‘Mijn vader probeerde soms over de weduwe te beginnen, dat ik haar toch eens een keer moest ontmoeten, dat zij ook zat te popelen om mij te leren kennen, maar daar wilde ik niets van horen. Bovendien was dat niet minder dan hoogverraad. Mijn moeder zat nog altijd als derde aan de tafel, en wanneer ik me opnieuw van de wijn inschonk verloor ik soms mijn geduld. ‘Jij begrijpt ook geen ene zak,’ zei ik, en in plaats van onmiddellijk iets terug te zeggen, verbleekte hij helemaal en ging daar dan wekenlang op zitten broeden.’ Nog erger dan; Als er één zinsdeel bijna het gehele boek terugkomt dan is het deel: ‘wat nog erger zou zijn’ / ‘dat is nog veel erger’ / ‘had nog erger gekund’. ‘Waar ik eigenlijk al die tijd bang voor was geweest, namelijk dat het allemaal nog best mee zou blijken te vallen, dat de veel verguisde buitenechtelijke bijslaap van mijn vader zich in haar ware gedaante als ‘een enig mens’ zou ontpoppen, of, wat nog veel erger zou zijn, plotseling inderdaad een oogverblindende beauty was waarvan je bij de aanblik alleen al ter plekke heen zou smelten.’
Blz. 22 ‘In mijn bed dacht ik aan de weduwe in de luipaardjas en aan haar belachelijke lakschoenen en haar veel te jonge haar, en daarna dacht ik aan mijn moeder, die zoveel jonger was en zoveel mooier en leuker, en die desalniettemin net deed alsof ze het allemaal wel uithield om ingewikkelde gerechten klaar te maken voor een man die het niet eens proefde, en ik werd zo razend dat ik dacht, ik moet aan iets anders denken anders doe ik geen oog dicht en lig ik de hele nacht wakker en vragen ze morgen op school of het wel goed met me gaat en dat soort geouwehoer, en dat is nog veel erger.’
Blz. 27 ‘Ik weet niet wat het is met voorlezen, maar als je er niet om gevraagd hebt, is het moeilijk om iets te bedenken wat nog erger is.’

Blz. 43
7. Herbeleving leidt tot acceptatie
De hoofdpersoon beleeft zijn laatste maanden op het Montanelli lyceum opnieuw om de lezer uit te leggen waarom hij van school is gestuurd. Op het einde wordt duidelijk dat hij geaccepteerd heeft hoe het is gelopen. Het leidt niet perse meteen tot geluk, maar hij kan het nu wel beter begrijpen hoe het kan dat het zo is gelopen.
8. Vertellend-ik
De hoofpersoon blikt terug op een bepaalde tijd in zijn leven. Hij brengt dus achteraf verslag uit aan zijn lezers en loopt soms ook voor op de gebeurtenissen.
9. Hoofdpersoon: je komt er in het boek niet achter hoe de hoofdpersoon heet. Wel krijg je meer te weten over zijn grootste ergernissen: school en zijn wijk. Verder ergert hij zich ook intens aan zijn vader die als slappeling wordt ervaren door de hoofdpersoon. Dit komt doordat hij nooit goed genoeg was voor zijn moeder en een affaire begon met een oude weduwe.
Erik: Beste vriend van de hoofdpersoon. De hoofdpersoon zou willen dat zijn ouders net als die van Erik zouden zijn. Die zijn wel gelukkig samen.
Jan Wildschut: Is de zwakbegaafde jongen die het leven laat. De hoofdpersoon verdenkt hem ervan dat hij expres zijn mentale bewustzijn erger laat voorkomen dan het is om zo de aandacht op zich te vestigen.
Zijn vader: De hoofdpersoon heeft geen hoge pet op van zijn vader. Hij heeft een affaire met een veel oudere vrouw en is een zwak persoon. Hij kan zijn zoon ook niet goed in controle houden en het is duidelijk dat hij zich schikt naar de wensen van zijn zoon. Uiteindelijk gaat hij samenwonen met de vrouw waarmee hij een affaire heeft en laat zijn zoon alleen thuis wonen.
De weduwe: Dit is de vrouw die de affaire met zijn vader heeft. Ze is volgens de hoofdpersoon oud en lelijk en behoorlijk bekakt. Hij mag haar totaal niet en zegt dan ook dat hij het als verraad aan zijn moeder zou zien om de weduwe te ontmoeten.

Zijn moeder: Het wordt in het boek duidelijk dat de hoofdpersoon een
moederskindje was. Ze is ziek en overlijdt in het boek ook, maar ze had wel een goede band met haar zoon. Toch staat ze niet ontzettend sterk in haar schoenen want ze zegt niets over de affaire die haar man heeft. De leraren: Dit zijn natuurlijk meerdere personages maar volgens de hoofdpersoon is het een pot nat. Ze zijn allemaal zwak en kunnen niet lesgeven. De enige leraar die de hoofdpersoon mag is de geschiedenisleraar omdat die zo goed kan vertellen.
10. a. Ik heb het boek in eerste instantie gekozen, omdat het een dun boek was. Toen ik begon met lezen werd het steeds beter en beter. In eerste instantie vond ik de hoofdpersoon zeurderig; hij haatte echt alles en iedereen. Naarmate het boek vorderde vond ik hem steeds interessanter worden en zag ik ook duidelijk in dat hij op veel vlakken gelijk had. Na de analyse ben ik erachter gekomen dat het boek veel meer lagen bevat dan je zou denken.
b. Titelverklaring: De titel slaat terug op de vrouw die de inspiratie is geweest voor het Montanelli Lyceum, Maria Montanelli. De hoofdpersoon zegt meerdere malen dat Montanelli het niet eens zou zijn met hoe het beleid op zijn school gevoerd wordt. Hij heeft dan ook een droom waarin zij naar de school komt, omdat hij haar een brief heeft gestuurd waarin hij haar vraagt om hem te hulp te schieten.
Motto: ‘Voor Amalia’
 Herman Koch in zijn woning in Amsterdam. © ANP
Bert Brussen bespreekt: 'Red ons Herman Koch! Schrijf nog eenmaal een satirisch meesterwerk'
columnHerman Kochs satirisch meesterwerk Red Ons Maria Montanelli zou verplichte leeskost moeten zijn op alle scholen, vindt Bert Brussen. Speciaal voor 'die kinderen die op hun 15de al van 'debat' hielden, vrijwillig een spencer droegen en alles wat riekte naar humor graag nuanceerden tot het niveau uitgedroogde drol'.
OPINIE - Bert Brussen 15 oktober 2012, 16:00
Schrijver en Jiskefetter Herman Koch rust heden ten dage terecht op zijn lauweren. Na het publiceren van de plot-driven bestsellers Het Diner en Huis met Zwembad vertoeft de financieel binnengelopen schrijver ongetwijfeld in een huis met zwembad om het voor de rest van zijn leven rustig te dineren. Nogmaals: terecht. Wie zoveel heeft bijgedragen aan de Nederlandse cultuur en voor complete generaties satire en absurdisme een gezicht heeft gegeven zou voor eeuwig in het paradijs moeten kunnen vertoeven. Al is het nog altijd een heel gemis. Geen Jiskefet meer en, al sinds lange tijd, ook geen wekelijke Koch-satire meer in de Volkskrant. Jammer!   Summum van satire
Goed, genoeg veren in de aars van Koch. Het punt dat ik wil maken is niet dat hij een briljant schrijver of satiricus is. Dat spreekt voor zich. Het punt dat ik wil maken is dat het grote publiek hem tegenwoordig vooral kent als bestsellerauteur van eerdergenoemde plot-driven romans. En dat is jammer. Want Kochs eerste roman Red Ons Maria Montanelli (hij debuteerde eerder met een verhalenbundel) is geen plot-driven thriller, en al helemaal geen vuistdikke pageturner, maar een slechts 73 pagina's dikke novelle die verplicht op de leeslijst van elke scholier zou moeten staan. Red Ons Maria Montanelli is het summum van satire.   Het satirische meesterschap van Koch wordt op slag duidelijk na het lezen van de eerste alinea:   'Het verhaal dat ik wil vertellen gaat over de zwakbegaafde jongen. Hij heette Jan Wildschut, wat precies de goede naam is voor iemand van wie het hoofd niet helemaal in orde is. [...] Dat je zin had om er eens flink op te timmeren, mm net zo lang met je vuisten op stompzinnige gezicht te beuken totdat het zou gaan krijsen en grienen.'   Kanonnen

Bam! Geen omtrekkende bewegingen, geen waarschuwing, direct schieten met kanonnen met lopen zo groot als planeten. Alles moet kapot, en zal dat ook gaan.   Neem bijvoorbeeld de beschrijving van de buurt waarin de hoofdpersoon opgroeit:   'Van die opgefokte menopauzekoppen waar je werkelijk schele hoofdpijn van krijgt als je dat te lang aan moet zien hoe ze in hun dure bontjassen hun eigen weerzinwekkende spiegelbeeld in de etalageruiten lopen te bewonderen, of van die te dikke of juist veel te dunne mannen die daar in hun maatpakken ook een beetje gezellig lopen te winkelen of ze niks beters te doen hebben. [...] Verder zijn er zo ongeveer honderdvijftig banketbakkers en delicatessenwinkels. Die laatste zijn het ergst, daar kun je je geen voorstelling van maken als je niet een keer zelf hebt gezien wat daar achter de toonbank staat. Van hun onderbroek tot uit hun stroperige tuitmondjes stinken ze naar de buitenlandse kaassoorten en de fijne vleeswaren.   [...]   De hele volgende oorlog mag wat mij betreft in onze buurt worden uitgevochten. Soms, als ze op maandag het luchtalarm laten loeien, om te oefenen, dan stel ik me voor dat er plotseling een Spitfire naar beneden komt duiken om die hele duffe en verwende kankerbuurt eens goed onder vuur te nemen, dat ze in paniek alle kanten op spurten, want een beetje gewone drukte en een beetje leven, dat is nou precies waar het aan ontbreekt.'   Gepijnigde ziel
Koch orkestreert in Red Ons... een prettig en hilarisch concert van ultrageweld en cynisme. Een concert dat zo grotesk en ongeloofwaardig aandoet dat het niets anders dan verrukkelijk kan zijn. Intense kilte om je aan te warmen.   Wat Koch in Red Ons doet met zijn verleden, een voor velen onwaarschijnlijk herkenbaar verleden, is als het dagboek van Eric Cartman. Quentin Tarantino avant la lettre. Wie zo kan afrekenen met zijn verleden, heeft nooit meer een psychoanalyticus nodig. Red Ons...is de ultieme catharsis van een gepijnigde ziel.   Nu bestaan er mensen die hun schooltijd als 'leuk' hebben ervaren. Dat waren destijds de aller-aller-aller-aller-aller-aller-ergste soort mensen. School is niet leuk. School is dat wat het midden houdt tussen strafkamp en een pseudodemocratie voor de vorm. De mensen die hun schooltijd 'leuk' vonden waren ook de mensen die in verschrikkelijke organisaties als 'leerlingenraad' zaten, klassenavonden organiseerden en (oh gruwel!) '24 uur niet eten voor Ethiopie'-acties. Op latere leeftijd werden ze vrijwel zonder uitzondering lid van D66. Kinderen die op hun 15e al van 'debat' hielden, vrijwillig een spencer droegen en alles wat riekte naar humor graag nuanceerden tot het niveau uitgedroogde drol.   Grachtengordelaars
Speciaal voor die mensen is, wat mij betreft, Red Ons... geschreven. Zelf zou ik willen voorstellen dat al die mensen met terugwerkende kracht in een gymzaaltje van het plaatselijke Montessori Montanelli-college worden vastgeketend aan de klimrekken en lijdzaam moeten aanhoren hoe iemand op het volume van Prem Radhakishun Red Ons... integraal aan ze voorleest, zoals Andy Kaufman The Great Gatsby integraal aan het getergde publiek voorlas.   Oh! De geneugten van de satire! Red ons Herman Koch! Schrijf nog eenmaal een satirisch meesterwerk en verpulver onze demonen, verzeng nog eenmaal de wannabe-acteurs, artistieken (citaat: - 'Het geldt trouwens voor iedereen met van die artistieke ouders, dat het gewoon niet te doen is om voortdurend die hete adem van het ontzettend creatief moeten zijn in je nek te voelen hijgen'- ), betrokken docenten, gymleraren en interessant doenerige grachtengordelaars in je uit sardonisch genoegen gesmede louterende literaire hellevuur.   En zo niet, dan moet Red Ons... het nieuwe Rode Boekje voor alle scholieren worden. Opdat de kunst van satire nooit verloren gaat.   Bert Brussen is hoofdredacteur van DeJaap.nl. Zie ook http://www.bbwerkt.com.
Aanvullend materiaal
Red ons, Maria Montanelli
 
AuteurKoch, Herman
ThemaPuberteit
Schoolleven
VormRoman
TaalNederlands
PeriodeJaren tacthtig
Jaar van uitgave1989
Bron tekstKruse, Lucas
Bron artikelNBD Biblion
Samenvatting
'Het verhaal dat ik wil vertellen gaat over de zwakbegaafde jongen. Hij heette Jan Wildschut (...).' Vier maanden na dato blikt een naamloze ikfiguur terug naar de tijd toen hij als zestienjarige op het Montanelli Lyceum zat in Amsterdam-Zuid, met name naar de dood van de zwakbegaafde Jan Wildschut. De verteller onderbreekt zijn verhaal over de zwakbegaafde jongen voortdurend met uitweidingen over ergernissen en haat die hij als puber voelde voor zaken en personen in zijn omgeving.
Met zijn vader heeft hij een slechte relatie. Zo walgt hij van de manier waarop deze elke keer weer 'de gerechten benadert: (...) altijd met vork en mes, om ze op die manier zo lang mogelijk op afstand te houden' (hoofdstuk 2). Erger nog vindt hij dat zijn vader al zeker vier jaar een buitenechtelijke verhouding heeft met een weduwe, die 'amper drie blokken verderop op zijn hartverwarmende komst zat te wachten' (1). Zijn moeder is van de verhouding op de hoogte, maar is te zacht en onmachtig om zich ertegen te verzetten. De verteller moet niets van de weduwe hebben: ze zwenkt 'als een fregat' over straat met haar kapsel dat 'in een windtunnel' lijkt te zijn geknipt en heeft alleen maar oog voor haar eigen uitstraling (2). Hij vindt haar bij uitstek passen in de chique buurt, waarin hij tot zijn spijt ook zelf woont ('die hele duffe en verwende kankerbuurt', 2). In lange tirades gaat hij tekeer tegen 'die opgefokte menopauzekoppen' die 'in hun dure bontjassen hun eigen weerzinwekkende spiegelbeeld in de etalageruiten lopen te bewonderen' (2). De buurt telt maar liefst 150 banketbakkers en delicatessenwinkels, waarin de verkoopstertjes 'van hun onderbroek tot uit hun stroperige tuitmondjes' stinken naar buitenlandse kaassoorten en fijne vleeswaren.

Bij hem om de hoek ligt het Montanelli Lyceum, de school die hij bezoekt en die hij grenzeloos verafschuwt. Het gebouw op zich vindt hij al deprimerend, maar van leerlingen, ouders, docenten en onderwijssysteem moet hij helemaal niets hebben. De ouders zijn vooral rijk en artistiek, de leerlingen vindt hij wijsneuzen en 'valse acteurs' en de docenten te soft en te psychologiserend. Het systeem komt erop neer dat iedere leerling in zijn eigen tempo en met veel verantwoordelijkheidsgevoel en eigen inbreng kan werken. In de praktijk vindt de verteller het systeem een wassen neus. Hij vraagt zich af waarom zijn ouders, niet bepaald rijk of artistiek, hem juist naar deze school hebben gestuurd.
Ook vraagt hij zich af hoe de zwakbegaafde jongen ooit op het Montanelli is terechtgekomen. Tijdens zijn begrafenis vond hij de ouders er maar heel gewoon uitzien. Hij denkt dat het Montanelli zich 'met een zekere trots' (3) op de borst heeft geklopt, omdat ze met open armen een zwakbegaafde jongen in huis haalden die op iedere andere school zou zijn geweigerd.
Jan Wildschut had midden in het jaar zijn entree in de school gemaakt. Al vanaf de eerste dag werd hij door de leraren bevoordeeld. Zo liet Vermaas, de leraar Engels, hem een stukje voorlezen uit Alice in Wonderland en spaarde hij hem zijn kritiek, toen het nergens op leek. De verteller moet niets van deze docent hebben: omdat hij als zittenblijver voor de tweede keer les in les uit het voorlezen uit dit zogenaamd grappige boek moet aanhoren. Hij neemt zich voor na school nooit meer een boek te lezen, 'in elk geval niet die boeken die je daar op het Montanelli ongevraagd in het gehoor werden gegoten' (5).
De verteller typeert zichzelf als niet onknap en mager, een wijsneus die weliswaar 'een grote bek' heeft (6), maar in wezen verlegen is. Door zijn sarcasme en brutaliteit staat hij voortdurend in het centrum van de belangstelling, maar heeft hij weinig of geen contact met anderen en is er voortdurend sprake van conflicten met docenten. Op zijn rapporten (die op Montanelli 'verslagen' heten en die geen cijfers maar 'beoordelingen' bevatten) staat steevast dat hij een negatieve houding heeft en een slechte invloed op de atmosfeer in de klas. Leraren spreken hem daar voortdurend op aan, omdat ze volgens hem nu eenmaal gek waren op 'flink in de diepte doorpsychologiseren' (7). Altijd zijn ze vol begrip, helemaal nadat zijn moeder gestorven is.
Op een avond kwam een leraar met zijn ouders praten, omdat het zo niet langer ging met hun zoon. Gezamenlijk kwamen ze op het idee hem naar een psycholoog te sturen. Als terzijde merkt de verteller hierover op dat de buurt waarin ze woonden 'vergeven' was van de psychiaters en psychologen, omdat iedereen 'werkelijk doodziek daar boven in zijn kop' was (8). Tijdens het kennismakingsgesprek met Van der Dussen, de psycholoog, kregen zijn ouders ruzie over de escapades van zijn vader. De verteller moest enkele tests doen en kreeg diezelfde middag al de resultaten te horen. Voor logisch denken had hij uitzonderlijk hoog gescoord. Dat maakte geen indruk op hem: daar had je op het Montanelli 'geen flikker' aan. Toch had hij wel vertrouwen in Van der Dussen. Ze maakten een afspraak voor over tien dagen. Van een tweede gesprek kwam het echter niet: de psycholoog was inmiddels overleden.
De verteller merkt op dat hij 'niet eens meteen' was begonnen met het pesten van de zwakbegaafde jongen (9). Zijn gevoelens voor hem waren tweeslachtig. Aan de ene kant wilde hij hem graag 'met zijn kop frontaal tegen zijn tafel aan beuken', als hij nadrukkelijk zielig voor zijn zwakbegaafdheid uitkwam of een van zijn vreselijke driftbuien kreeg, waarna de leraren onmiddellijk kwamen aangesneld om hem tot bedaren te brengen. Aan de andere kant voelde hij ook medelijden. Eén keer had hij Jan Wildschut mee naar huis genomen. Zijn moeder had nadien opgemerkt dat ze Jan bij uitstek iemand vond die erom vroeg om gepest te worden.
Ondanks dat zijn resultaten slecht waren geweest, was de ikverteller toch bevorderd. Het was hem duidelijk dat hij zijn overgang aan zijn moeder had te danken, die na een slopende ziekte was overleden. Hij had zich opgelucht gevoeld dat het lijden van zijn moeder eindelijk achter de rug was. Hij had enkele keren met zijn vader in restaurants gegeten. Het was tot een stevige ruzie gekomen, toen zijn vader over de weduwe was begonnen en had opgemerkt dat die 'zat te popelen' om hem te ontmoeten (10).
Kort na de zomervakantie werden de bestemmingen van de werkweek bekendgemaakt. Drie weken later vertrokken de verteller met onder anderen Erik, Gerard en Jan Wildschut met de trein naar het beginpunt van een trektocht. Overdag werd er flink gefietst en 's avonds moest er zelf worden gekookt, waarbij het de bedoeling was dat er een leraar werd uitgenodigd. Tot zijn teleurstelling kwam niet de jonge, knappe lerares Angelina Romeyn bij hem en zijn vrienden eten, maar de uitsloverige gymnastiekleraar Schutte.
Al na een paar avonden hadden de verteller en zijn twee vrienden er meer dan genoeg van. Ze besloten 's avonds stiekem een film in een dorpsbioscoop te gaan bekijken. Bij terugkomst werden ze opgewacht door twee docenten. Het bleek dat Jan Wildschut de jongens had verraden. Hoewel ze volgens de regels eigenlijk direct naar huis moesten worden gestuurd, wilden de leraren er nog wel een nachtje over slapen. De volgende ochtend deelde een leraar mee dat ze hun nog één kans wilden geven.

De verteller had de zwakbegaafde jongen er graag nog eens een keer flink van langs gegeven, 'maar het heeft niet zo mogen zijn' (13). Tijdens de fietstocht waren Erik, Gerard en de verteller een eind voor de rest uit gefietst. Om wat stoer te doen gingen ze op een brugleuning staan en wachtten op de anderen. Plotseling zagen ze Jan Wildschut als een bezetene aan komen fietsen. Hij stapte af en klom met houterige bewegingen op de brugleuning. De overige fietsers waren inmiddels in de verte zichtbaar. Zonder enige aanleiding deed Jan Wildschut plotseling een stap naar achteren en viel ruggelings in de verkeerde richting achterover. Niemand sprong de zwakbegaafde achterna, ook Schutte niet ('het bleef bij een hoop herrie en weinig wol vanaf de kant', 13).
De drie jongens werden als schuldigen aangewezen, maar mochten nog een halfjaar op school blijven, beducht als men was voor het behoud van de goede naam van de school. De verteller kreeg bij zijn kerstverslag te horen dat hij waarschijnlijk weer zou blijven zitten en niet in het systeem paste. Zijn vader probeerde tevergeefs hem op een andere school te krijgen.
Ruim vier maanden daarna heeft de ikverteller een droom, waarin Maria Montanelli de school bezoekt, nadat ze een brief van hem heeft ontvangen. Ze is ontzet door wat ze op de school ziet en hoort. Gedecideerd beveelt ze dat iedereen zich op de binnenplaats moet verzamelen. Ze roept de ikfiguur bij zich en vraagt hem naar de coördinaten van de school: de luchtmacht zal de school in één keer van de kaart vegen. In een grote Mercedes rijdt ze daarna met grote vaart de straat uit. Het luchtalarm begint te loeien. Tevergeefs rukt de verteller aan een deurknop. Hij weet zeker dat de naderende vliegtuigen hun doel niet zullen missen.
Een maand geleden is zijn vader het huis uitgegaan en bij de weduwe ingetrokken. Ongeveer eens in de week komt hij langs om hem een paar honderd gulden te geven. 'Schuld wordt duur betaald' (14). De verteller woont alleen in het huis en kan doen en laten wat hij wil. Met Erik heeft hij plannen gemaakt voor een grote reis. Hij wil hier zo snel mogelijk weg. Dat komt omdat het Montanelli Lyceum zo vlak om de hoek ligt en hij er voortdurend aan herinnerd wordt. Hij voelt dat er een nieuwe fase in zijn leven zal komen en vergelijkt zichzelf met de held uit een stomme film, die plotseling uit zijn stoel opstaat, waarna er alleen nog maar een tekst in beeld verschijnt: 'Er wordt een nieuwe bladzijde omgeslagen. Hij gaat nu bedenken hoe het verder moet. Hij heeft zijn hele leven nog voor zich.'
Top
Interpretatie : Thematiek
Bij de vaststelling van het thema van de roman heeft Herman Koch het de lezer niet eenvoudig gemaakt. In de beginzin en in de eerste hoofdstukken merkt hij diverse keren op dat hij het verhaal over 'de' zwakbegaafde jongen wil vertellen. Opvallend is het bepaald lidwoord 'de', dat al in de beginzin wordt gebruikt, terwijl er nog helemaal niets over deze zwakbegaafde is gezegd. Nadrukkelijk stelt de ikverteller: 'Waar dit verhaal in de eerste plaats over gaat is hoe de zwakbegaafde jongen op onze school de dood heeft gevonden'. In het slot van het eerste hoofdstuk neemt hij zich voor om zo goed mogelijk te vertellen 'op wat voor soort school wij eigenlijk zaten voordat we eraf werden getrapt, en waar die voor staat, in wat voor buurt, en hoe het voor een deel ook daardoor komt dat uitgerekend een zwakbegaafde jongen daar de dood vindt.'
Al snel blijkt dat de verteller het verhaal over de zwakbegaafde Jan Wildschut te pas en te onpas onderbreekt door uitweidingen. Hierdoor wordt het de lezer al gauw duidelijk dat het tragische verhaal over de zwakbegaafde weliswaar als een rode draad door de roman loopt, maar niet meer is dan een dunne draad in het boek. Om de haverklap uit de verteller zijn ongenoegen, ergernis, woede, cynisme en haat tegenover zijn vader, de buurt waarin hij woont, de bewoners daarvan, de zogenaamd progressieve school waarop hij zit, de leerlingen en de docenten. Centraal staat de wrok tegen de maatschappij. De zestienjarige puber steekt één grote tirade af tegen zijn milieu en tegen de school.
OUDERLIJK HUIS

De ikverteller vindt thuis weinig warmte.
In de beschrijving van de weerzinwekkende minnares van zijn vader trekt de verteller alle registers open: 'overgespoten stoephoer'; 'jonger dan zestig is dat mens zeker niet'; 'ronduit stuitende lakschoenen'; 'het verkeerde kapsel, alsof het in een windtunnel was geknipt' (hoofdstuk 2). Deze buitenechtelijke relatie legt een doem op het gezin. De verteller merkt op dat hij zijn ouders nog nooit heeft zien zoenen. Zijn moeder houdt van lekker koken, terwijl zijn vader 'walgt' van eten en dit tijdens elke maaltijd weer overduidelijk laat blijken. Aan tafel komt het soms tot uitbarstingen, waarna zijn vader demonstratief de dis verlaat. Soms vergelijkt de ikverteller die 'belachelijke' weduwe met zijn moeder, 'die zoveel jonger was en zoveel mooier en leuker, en die desalniettemin net deed alsof ze het allemaal wel uithield' (2), waarna hij razend wordt en snel aan iets anders moet denken, omdat hij anders 's nachts geen oog dichtdoet.
Dat zijn moeder haar man niet wil verlaten, zal wel met haar vorig huwelijk te maken hebben. Meteen na de huwelijksnacht had haar vorige echtgenoot tegen haar gezegd 'dat ze voortaan net zo voor hem moest zorgen als zijn eigen moeder altijd had gedaan. (...) Uiteindelijk heeft ze het nog zeven maanden met die zak uitgehouden' (7). Na een lang ziekbed sterft ze moederziel alleen: haar zoon kan het niet opbrengen die middag bij haar te blijven en zegt haar dat hij met Erik heeft afgesproken.
De verteller is niet in staat om zijn ware gevoelens voor zijn moeder te tonen. Hij zit ingekapseld in een ingewikkeld web van verlegenheid en bravoure en weet zich alleen staande te houden door middel van geforceerde leukheid en dodelijke spot. Na haar dood voelt hij 'een soort opluchting' en merkt hij spottend op 'dat het eindelijk achter de rug was, die ziekenhuislucht die altijd aan je kleren bleef hangen en zo'n veel te lang verhaal waarvan je het einde toch al een heel jaar onherroepelijk hebt zien aankomen' (10). Deze spot is echter zelfspot: hij houdt oprecht van zijn moeder en kan alleen op deze manier zijn gevoelens laten blijken. Zijn ware gevoelens voor haar blijken wel uit zijn reactie als zijn vader tijdens een etentje in een restaurant de weduwe aan zijn zoon probeert op te dringen: '(...) dat ik haar toch eens een keer moest ontmoeten, dat zij ook zat te popelen om mij te leren kennen' (10). De zoon wordt dan razend, omdat hij zijn moeder nog voortdurend als derde aan tafel heeft gevoeld en valt uit: 'Jij begrijpt ook geen ene zak'.
Enkele maanden later verlaat zijn vader het huis en trekt in bij de weduwe. 'We hebben waardig afscheid genomen, die dag dat hij definitief vertrokken is. We klopten elkaar zo'n beetje op de schouder en ik gaf hem zelfs een kus op zijn wang, die hij wat ongemakkelijk beantwoordde.'
BUURT
De verteller moet niets hebben van de ('kanker')buurt waarin hij is opgegroeid. Hij krijgt 'werkelijk schele hoofdpijn' van 'die opgefokte menopauzekoppen', die in hun dure bontjassen 'hun eigen weerzinwekkende spiegelbeeld in de etalageruiten lopen te bewonderen' (2). Hij walgt van de 'stinkende, stroperige tuitmondjes' van de verkoopsters in de honderdvijftig (!) banketbakkers-en delicatessenwinkels. 'Het komt allemaal door het geld, waar er gewoon te veel van is, dan krijg je vanzelf dat mensen niet meer op mensen gaan lijken maar op iets veel ergers' (2).
SCHOOL
Het Montanelli Lyceum is gehuisvest in een naargeestig, deprimerend gebouw, volgens de ikverteller. Maar dat is niet de belangrijkste oorzaak voor zijn haat.
De leraren moeten het in allerlei opzichten ontgelden. Over hun kleding: 'De nieuwelingen arriveerden meestal in verkeerd zittende grijze konfektiebroeken en kolbertjasjes, maar na drie weken hadden ze al een baard van een maand en een broek die ze in de badkuip minstens een half jaar in de bleek hadden liggen' (5). De verteller doet smalend over hun zogenaamd liberale, pedagogische aanpak. Hij prikt hun terminologie door, waarin 'rapporten' 'verslagen' worden genoemd en 'cijfers' 'beoordelingen' door aan te tonen dat er feitelijk geen enkel verschil was, omdat een 'voldoende' voor een zes stond, een 'ruim voldoende' voor een zeven enzovoorts.
De verteller is het eens met een uitspraak van de vader van Erik: 'Iemand met ook maar een beetje persoonlijkheid wordt geen leraar. (...) Voor de rest zijn het allemaal middelmatige zakkenwassers die eigenlijk hogerop hadden gewild maar uiteindelijk tot aan hun nek in het drijfzand van het leraarschap zijn blijven steken' (7).

Van de oorspronkelijke idealen van Maria Montessori (die lesgaf aan de allerarmsten in Napels), is op het Montanelli Lyceum weinig of niets meer overgebleven, aldus de hoofdpersoon. Hij laat Maria Montanelli alias Maria Montessori in hoofdstuk 13 het naar haar genoemde lyceum bezoeken en haar vol afgrijzen de opdracht geven de school en de populatie in één veeg plat te bombarderen, nadat ze gezien heeft hoe men haar idealen heeft verkwanseld.
Er wordt lesgegeven aan rijkeluiskinderen en kinderen van artistiekelingen, die in pauzes met een 'vals weggedraaid toontje over veel te boeiende onderwerpen staan te ouwehoeren' (3). Het lesgeven is doorgeschoten naar 'knus creatief doen met elkaar' en zelfwerkzaamheid en zelfontplooiing zijn ver te vinden: in de klassen wordt gewoon klassikaal lesgegeven en de lessen staan stijf van saaiheid. De docenten zijn weliswaar vol goede bedoelingen, maar hebben niet door dat halfzachte, huichelachtige heelmeesters soms stinkende wonden kunnen maken. Ze maken het te bont door (waarschijnlijk niet uit solidariteit maar meer om reclame voor hun school te maken) een zwakbegaafde toe te laten.
Als hij eenmaal van school is en enkele leraren in de buurt terugziet, denkt hij: 'Ze hebben levenslang. Ze moeten er de rest van hun leven in blijven geloven, in de goedheid van de wereld, maar vooral in hun eigen goedheid, anders is alles voor niets geweest' (14).
De hoofdpersoon slaat flink om zich heen, zijn walging en haat betreffen flink wat zaken en personen. Slechts enkelen mogen op zijn sympathie rekenen, enkele vrienden van school en verder hoofdzakelijk vrouwen. Op de eerste plaats staat wat dat betreft zijn moeder. Zij is steeds op de achtergrond aanwezig en beheerst van een afstand een groot deel van zijn gedachten, ook al beseft hij dat zelf niet. Op de tweede plaats komt zijn vriendinnetje, in wier lichamelijke nabijheid hij beelden ziet die 'nergens iets mee te maken hebben, behalve dat ze zo prachtig waren in al hun eenvoud en helderheid' (11). Gunstige uitzonderingen zijn ook de psycholoog Van der Dussen en de geschiedenisleraar Bronstein. Opvallend is dat sympathieke personen óf uit het leven van de hoofdpersoon verdwijnen (zijn vriendin, zijn vrienden), óf het leven niet aankunnen (Bronstein), óf overlijden (zijn moeder, Van der Dussen).
Het einde van de roman is beslist niet somber. Geheel in overeenstemming met zijn leeftijd eindigt het verhaal in een sfeer van jongensachtig optimisme, met het romantisch idee van een nieuw begin. De verteller is van plan weg te gaan uit zijn deprimerende omgeving en wil net als een filmheld een 'nieuwe bladzijde' in zijn leven omslaan: 'Hij heeft zijn hele leven nog voor zich'.
Top
Interpretatie : Titel en Motto's
'Maria Montanelli' verwijst ondubbelzinnig naar de bekende pedagoge Maria Montessori (zie de paragraaf 'Context'). De titel Red ons, Maria Montanelli drukt de wanhoop uit van de hoofdpersoon, die aan den lijve heeft meegemaakt, hoe fnuikend het naar haar genoemde onderwijssysteem voor hem (en voor Jan Wildschut!) heeft uitgepakt. Hij heeft haar een brief geschreven waarin hij haar smeekt de school te redden. Haar antwoord is ondubbelzinnig: in hoofdstuk 13 komt zij in een Mercedes (niet bepaald een auto voor een volkse Napolitaanse!) aangereden en geeft zij bevel om de school te bombarderen.
Top

Interpretatie : Structuur en Techniek
De roman is verdeeld in veertien Arabisch genummerde hoofdstukken. De ikpersoon kondigt al in de beginzin aan een verhaal over 'de' zwakbegaafde jongen (Jan Wildschut) te willen vertellen. Dit verhaal wordt verteld met vele uitweidingen over het milieu van de hoofdpersoon en de school waarop hij zit. Het verhaal over de zwakbegaafde is een rode draad in de roman, maar niet de belangrijkste verhaallijn: die wordt gevormd door de uitingen van ongenoegen van de hoofdperoon met betrekking tot het Montanelli Lyceum. (Zie ook de paragraaf 'Thematiek'.)
De roman kan een raamvertelling of kaderverhaal worden genoemd, waarin twee ramen (kaders) een rol spelen: het heden (waarin de ikfiguur, vier maanden na de dramatische gebeurtenissen op school, aankondigt het verhaal over de zwakbegaafde te willen vertellen) en het verleden (het verhaal over de zwakbegaafde). In het tweede raam zijn allerlei uitweidingen, beschouwingen, flashbacks en zijsporen aanwezig. Het lijkt alsof de verteller louter zijn gedachten volgt en op een associatieve wijze van het ene onderwerp op het andere overspringt. Hoewel hij soms behoorlijk doordraaft (scène met Ferdinand Verwigt, hoofdstuk 4; vakantie bij oom, 7), komt hij toch steeds weer op het verhaal over Jan Wildschut terug, dat gaandeweg een prominentere rol speelt. Enkele keren komt de ikverteller uit het heden weer aan het woord ('Nu mijn moeder dood is, is het allemaal veranderd'; 'Ik ben er nu ruim vier maanden af'). Omdat het verhaal achteraf verteld wordt en er in het tweede raam vele flashbacks zijn aan te wijzen, is het niet-chronologisch. De vertelde tijd is ongeveer een jaar. Tegenwoordige en verleden tijd wisselen af.
Red ons, Maria Montanelli kan getypeerd worden als een ikroman, omdat er voortdurend één persoon aan het woord is: door middel van een monoloog geeft hij een beeld van zijn leven tot nu toe. Door de keuze van deze vertelwijze wordt de lezer geen totaalbeeld en geen commentaar geboden: aanvulling en interpretatie worden aan de lezer overgelaten.
In een interview met Nicoline Baartman ( BulkBoek) zegt Herman Koch dat hij lang geworsteld heeft met de vorm waarin hij het verhaal over het lyceum zou gieten: 'Ik dacht, als ik erover ga schrijven vanuit het perspectief van nu, van een dertigplusser die terugkijkt, dan lijkt het al gauw zo kinderachtig, dat je je daar nog druk over maakt. Je krijgt bovendien te veel overwicht, zodra je als volwassene met terugwerkende kracht aan het analyseren slaat. Dat vond ik ook een nadeel.' Uiteindelijk koos Koch voor een 'vermomming als tegensputterende scholier': 'Ik dacht, als ik het perspectief van een zeventienjarige neem, dan is het een gelijke strijd.'
De ruimte speelt een belangrijke rol in de roman. De winkelstraat waar de ikverteller het over heeft, is de Beethovenstraat in Amsterdam Nieuw-Zuid en de buurt eromheen is duidelijk herkenbaar geschetst. In negatieve zin zijn ook belangrijk: het deprimerende gebouw van het Montanelli Lyceum, de 'prachtige' tuinen van de buurtbewoners
Enkele keren speelt het fysisch perspectief een rol. In hoofdstuk 1 praat de ikverteller met zijn vader over de naderende dood van zijn moeder, terwijl ze in de auto zitten en het buiten pijpenstelen regent: '(...) terwijl het net lijkt of die auto zelf staat te janken en met zijn zwiepende ruitewissers de tranen uit zijn ogen veegt'. In het begin van hoofdstuk 4 merkt de verteller op dat het geen enkele zin had om vanuit het raam van het klaslokaal naar buiten te kijken: 'je werd er alleen maar nog ellendiger van'.
Top
Interpretatie : Personages
De voornaamste personages zijn al enigszins getypeerd in de paragrafen 'Samenvatting' en 'Thematiek'.
De anonieme hoofdpersoon is, zoals het een zestienjarige puber betaamt, een vat vol tegenstrijdigheden. Hij is verlegen, gevoelig en intelligent, wekt voortdurend irritatie op door 'zijn grote bek' (waar hij trots op is) en is een scherp observator. De docenten van het Montessori verwijten hem dat hij zich niet wil aanpassen en voortdurend in gevecht wil met volwassenen om hem heen. De hoofdpersoon kijkt door het bedrog en de huichelarij van de volwassenen heen en wil voortdurend attaqueren en ontmaskeren. Hij is onderhevig aan sterke gevoelens van ergernis, woede en haat (jegens zijn vader, de buurtbewoners, de school) en uit die in nauwelijks verholen, vaak boosaardige spot. Hij 'kleurt' zijn omgeving daarom niet realistisch, maar overtrokken en karikaturaal in. Woedend scheldend trekt deze 'ruwe bolster blanke pit' van leer tegen de opzichtige, lege levenskunst van zijn buurtbewoners en tegen de ijdel-ethische pretenties van zijn leraren.
De verteller scheert alle leerlingen van het Montanelli Lyceum over één kam. Wie eenmaal de school heeft bezocht, is volgens hem getekend voor het leven: arrogant, artistiekerig en nooit helemaal volwassen geworden. De verteller spreekt van 'Montanelli-hoofden' en van 'Montanelli-gedoe.' Hij herkent ze op afstand, pikt ze er onmiddellijk uit. Als ze veertig zijn, zijn ze nog steeds met een sociale dienst-uitkering 'enorm aan het schilderen', of hebben ze 'een knotsgek winkeltje' waar ze 'knotsgekke dingetjes' verkopen. En stuk voor stuk zijn ze vastbesloten 'het hé-lé-maal te gaan maken'.
Vanuit de optiek van de gemakkelijk overdrijvende puber is er vrijwel steeds sprake van karikaturen. Zo noemt hij de vader van zijn vriendin Cristina 'een ongeneeslijk gestoorde huistiran' en haar moeder 'een hopeloze zenuwmoot die geen seconde kan blijven staan'.
Top
Interpretatie : Taal en Stijl
In een interview met Nicoline Baartman ( BulkBoek, 1989) typeert de schrijver deze roman als een 'praatboek'. Hij doelt hiermee op de typerende parlando-stijl waarin het boek geschreven is.
Koch heeft zich uitstekend weten in te leven in het typische taalgebruik van een puber, dat doorspekt is van modewoordjes, kreten, krachttermen en hyperbolen. Opvallend is de mengeling van uitersten als: cynisme en ontroering, stoerheid en kwetsbaarheid. Ook vergelijkingen zijn doortrokken van uitersten: 'Je gaat altijd nog eerder rauwe vis verkopen in de Sahara dan dat je terugkeert in de moederschoot die je als mongool gebaard heeft' (7).
De monoloog van de hoofdpersoon is één stroom van woorden. Hij volgt zijn associaties, slaat zijpaadjes in, maar keert toch terug bij zijn uitgangspunt: het verhaal over de zwakbegaafde jongen.
Koch heeft voor veel variatie gezorgd: er is een voortdurende afwisseling van heden en verleden, van tegenwoordige en verleden tijd, van vertellen en beschouwen, van korte en lange zinnen.
Top
Interpretatie : Situering binnen het werk
Red ons, Maria Montanelli is de debuutroman van Herman Koch (1953). Daarnaast verschenen drie verhalenbundels: De voorbijganger (1985), Hansaplast voor een opstandige, de beste verhalen van Menno Voorhof (1991) en Geen agenda (1998) en twee romans: Eindelijk oorlog (1996) en Eten met Emma (2000). Dat hij als auteur niet zoveel produceerde, komt door zijn drukke werkzaamheden voor radio en televisie. Zo maakte hij met Michiel Romeyn en Kees Prins voor de VPRO het humoristische televisieprogramma Jiskefet, dat een groot succes werd.
De sterke kanten van de auteur lijken vooral: het verzinnen van een personage, dat in de ikvorm in een typisch eigen woordgebruik een verhaal vertelt. Hij besteedt grote aandacht aan nauwkeurig formuleren, omdat hij stijl de belangrijkste drijfveer van een schrijver vindt. Ook humor vindt hij belangrijk. Geen wonder dat hij een grote bewondering heeft voor de boeken van Gerard Reve.
Koch verwerkt vaak autobiografische gegevens (zie ook de paragraaf 'Context').
Top
Reacties
Op de roman werd wisselend, maar overwegend positief gereageerd.
Renate Rubinstein ( Overgangscursus) vindt de roman 'het leukste boek dat ik in tijden gelezen heb'. Ze deelt Kochs hekel aan de beschreven buurt. Zijn agressieve humor vergelijkt ze met die van Gerard Reve.
Yves van Kempen ( De Groene Amsterdammer) merkt op dat het grappig zijn van de hoofdpersoon zijn wapen is om de domheid van de mensen die de touwtjes in handen hebben aan het wankelen te brengen. 'Maar', vervolgt ze, 'met grappig zijn is het uitkijken geblazen: als dat omslaat in leuk doen, of erger nog: zichzelf overschreeuwen, dan gaat de dictie de emoties en de gedachten overheersen, niet zelden ook regisseren. Jammer genoeg is Herman Koch aan dat gevaar niet helemaal ontkomen. Zo liggen kracht en zwakte van het boek dicht bij elkaar. Er hadden wat mij betreft meer stiltes mogen vallen.'
Herman Leys ( De Standaard) prijst het lef van de auteur om een niet bepaald sympathiek verteller als hoofdpersoon te kiezen en vindt dat de auteur erin is geslaagd om de eigen vertelstijl van de jongen vol te houden.
Koos Hageraats ( De Tijd) vindt het verhaal weliswaar vlot leesbaar, maar vindt de roman in het niet vallen bij het voorbeeld waarop hij geënt is: The catcher in the rye: 'Na Holden Caultfield is iedere grote bek van een recalcitrante puber immers een pruttelende echo van diens fenomenale gekanker.'
Ook Peter Nijssen ( Utrechts Nieuwsblad) vergelijkt beide romans. Hij spreekt wel van een navolging maar niet van een pastiche: 'dankzij de transformatie naar een hedendaagse Nederlandse context en dankzij een groot vermogen om te vertellen is het een volkomen integer en authentiek verhaal geworden.'
Cees van Hoore ( Leidsch Dagblad) moest vooral in het begin erg lachen om 'het cynische gekanker' van de verteller, maar kreeg er op den duur genoeg van: 'Er is niets, of bijna niets goed aan het milieu van de hoofdpersoon.' Hij prijst de stijl en vindt de roman vooral 'een geslaagde stijloefening', die hem benieuwd doet uitkijken naar volgend werk van Koch.
Willem Kuipers ( de Volkskrant) merkt op dat de verteller niet zozeer vertelt wat hem overkomt, maar veel meer commentaar levert. Het gevolg daarvan is 'dat de lezer niet dieper doordringt in de wereld die de verteller zo verfoeit. Het gevolg is ook dat de verteller zelf op afstand blijft, waardoor je de emoties - de dood van zijn moeder, het vertrek van zijn vader, onverschilligheid over de dood van de zwakbegaafde - wel begrijpt, maar er nauwelijks door wordt geraakt.'
Doeschka Meijsing ( Elsevier) spreekt van 'geestige observaties', van 'veel gevoel voor dosering' en uitweidingen die de spanning er in houden. Jammer vindt ze het dat Koch 'de truc heeft afgekeken' van de bekende roman van Salinger.
Johan Vandenbroucke ( De Morgen) typeert de roman aldus: 'een aardig zwartgallig boekje, leuk naargeestig en pittig geschreven in dat volgehouden baaltoontje. Soms behoorlijk grappig, maar toch ook op de rand van het clichématige en iets te eenduidig, te weinig verrassend in de balorigheid van een puber.'
Top
Context / Achtergronden
Vergelijking met soortgelijke boeken
In kritieken is vaak gewezen op de vele overeenkomsten tussen deze roman en de in 1951 verschenen debuutroman van de Amerikaanse schrijver J.A. Salinger (geb. 1919): The catcher in the rye. Deze roman gaat over het conflict van Holden Caulfield, een jonge scholier, met de maatschappij die hem benauwt en is zowel luchtig als ernstig, sentimenteel en wrang. Zijn verzet tegen alles wat onecht is, wordt samengevat met het begrip 'phoniness'. Caulfield groeide in de jaren vijftig en zestig bij leeftijdgenoten uit tot een ware cult-hero. De beide hoofdpersonen verkeren in gelijke omstandigheden en lijken innerlijk sterk op elkaar, beide romans kennen een episodische verteltrant en grote stijlovereenkomsten (zoals hyperbolisch (overdrijvend) taalgebruik). Twee grote verschillen zijn dat Caulfield behalve zijn kleine zusje Phoebe eigenlijk niemand heeft om op terug te vallen en dat hij de hele wereld bestrijdt.
Ook is gewezen op overeenkomsten met De avonden (1947) van Gerard Reve en met Bint (1934) van Ferdinand Bordewijk.
Autobiografische gegevens
In een interview met Annejet van der Zijl ( HP/De Tijd) legt Herman Koch uit dat de roman 'behoorlijk autobiografisch' is: 'De dood van zijn eigen moeder bijvoorbeeld was precies zo gegaan als beschreven werd. En ook de manier waarop hij haar destijds idealiseerde, iets waar hij overigens weer overheen gekomen is. Ook zijn vader werd behoorlijk levensecht afgeschilderd, net als zijn minnares, die Beethovenstraattut. De scène in de schoenenwinkel waarin hij - ofwel de jongen - en zijn moeder de minnares tegenkomen en zijn moeder fluistert: "Dat is 'r" - dat soort dingen zijn allemaal letterlijk zo gebeurd.'
In hetzelfde interview zegt Koch dat hij op school een lastpost en een pester was, verbaal zeer vaardig, irritant en pedant. Hij heeft zich zijn leven lang geërgerd 'aan van alles en nog wat'. Het schrijven van Red ons, Maria Montanelli is gebeurd: '(...) uit woede. Of beter nog: uit wraak. Wraak op al die pretentieuze goedbedoelerige types. (...) Woede over die gelijkhebberige domheid die ze uitstraalden. Die mensen die het zo goed bedoelen - dàt zijn de ergsten.'
In een interview met Peter van Brummelen ( Het Parool) zegt Koch dat de bewoners van Amsterdam Oud-Zuid woedend waren na het verschijnen van de roman. Twee dames uit de Beethovenstraat die zich in een scène meenden te herkennen, eisten zelfs een rectificatie. Op het Montessori Lyceum reageerde men sportiever. De roman is daar inmiddels bijna verplicht op de boekenlijst. "Ja", zegt de leraar er dan bij, "dit boek geeft een goed beeld van hoe het toen was." Maar het is ook een beeld van nu natuurlijk. Er is daar helemaal niets veranderd.'
Maria Montessori
Maria Montessori (1870-1952) was een Italiaanse arts en antropologe. Zij ontwikkelde een onderwijsmethode die ervan uitging dat kinderen uit zichzelf actief en leergierig zijn, dat geen twee kinderen zich identiek ontwikkelen en dat ze wezenlijk anders zijn dan volwassenen en dus eigen behoeften hebben. Leerlingen kunnen in het Montessori-systeem zelf hun 'leerproces' bepalen.   Boekverslag 7
1. Schrijver: Tim Krabbé
Titel: Het gouden ei
Uitgever: Bulkboek
Jaar van uitgave: 1984
2. a & b. Het merendeel van het verhaal speelt zich af in 1983 en een klein deel in 1975 (28 juli). Het verhaal begint op de dag van de verdwijning van Saskia. Dit is in 1975. Rex vertelt dat haar verdwijning 8 jaar geleden is dus dan kun je berekenen dat de rest van het verhaal zich afspeelt in 1983.
 
c. De vertelde tijd is een zomer in 1975. In deze zomer vraagt Rex zijn nieuwe vriendin Lineke ten huwelijk en start hij opnieuw een zoekactie naar zijn verdwenen vriendin Saskia. Het eindigt met het vinden van haar moordenaar en zijn eigen dood.
d. Het verhaal kent meerdere flashbacks, terug naar de dag van Saskia’s verdwijning. Ook de moordenaar van Saskia (en uiteindelijk Rex) heeft een grote flashbacks naar zijn jeugd en de tijd dat hij Saskia kidnapte. 3. Het tankstation is een belangrijk ruimte-element. Dit is de plek waar Saskia ontvoerd wordt. Ik vind dat dit een contrastwerking is omdat het tankstation een drukke en veilige plek lijkt. Dit komt omdat er zoveel mensen zijn dat je denkt dat het wel zou opvallen als er een vrouw tegen haar wil in wordt meegenomen. Toch lukt het Lemorne haar mee te nemen. Verder is het huisje van Lemorne een belangrijk ruimte-element. ‘Schutte had zo’n spiksplinternieuwe anorak aan, die hij die dag speciaal vanwege de weersomstandigheden over zijn trainingspak had aangetrokken, een donkergroen model met allemaal witte koordjes, en zijn hoofd zat helemaal in een capuchon ingesnoerd. Die capuchon trok hij uiteindelijk wel naar achteren, het leek er zelfs heel even op of hij daadwerkelijk achter de zwakbegaafde jongen aan zou duiken, maar het is bij dat ene gebaar gebleven. 4. Rex wil weten wat er gebeurd is met zijn verdwenen vriendin. 8 jaar later komt hij de ontvoerder tegen en besluit met hem mee te gaan. Zo komt hij erachter wat er met Saskia is gebeurd. 
5. a. Het boek heeft 5 hoofdstukken zonder titel.
 
b. In het begin gaat Rex met zijn vriendin Saskia op vakantie. Zij verdwijnt bij een tankstation en Rex weet acht jaar lang niet wat er met haar is gebeurd. Op het einde van het boek komt Rex Saskia’s ontvoerder tegen, Lemorne. Rex gaat met Lemorne mee om te ontdekken wat er met zijn oude vriendin is gebeurd en dan komt de climax. De climax is, is dat hij levend begraven wordt.
6. a, b & c. het eerste belangrijke motief is het cijfer 8. Het cijfer 8 was het geluksgetal van Saskia en Rex komt ook pas na 8 jaar erachter wat er met Saskia is gebeurd.
‘Hij telde; het was de achtste paal van het einde van het hek. Er kwam een glimlach op zijn gezicht: acht was haar geluksgetal. Rozen waren het mooist als het er acht waren en ze vond het jammer dat hij niet een jaar jonger was- dan zouden ze acht jaar schelen.’
Blz. 7 ‘Alsof ik die acht jaar voor niets zou hebben geleefd.’
Blz. 16 ‘Als ze de volgende ochtend nog weg was moest hij dat melden dan zou men de zaak onderzoeken. Hij moest niet vóór acht uur opbellen.’
Blz. 10
Het andere belangrijker motief is de angst voor het niet weten. Rex weet niet wat er met Saskia gebeurd is en dit breekt hem van binnen op. Hij wordt er zelfs een beetje door geobsedeerd en probeert er tevergeefs achter te komen wat er met Saskia is gebeurd. ‘Ze was ergens. Alleen: hij mocht niet weten waar. Het was onverdraaglijk, krenkend.’
Blz. 9 ‘Haar kwijt zijn is iets redelijks, maar dat niet weten niet.’
Blz. 16 ‘Een angst die de laatste jaren kwellender was geworden viel van Rex af: de angst dat de moordenaar zelf dood was, het raadsel voorgoed onoplosbaar.’
Blz. 26
Het laatste motief is spel. Rex speelt spelletjes met Saskia en ook met Lieneke. Rex is niet de enige die spelletjes speelt, Lemorne doet dat ook. Deze zijn alleen van een andere kaliber. Dit zijn gedachte spelletjes. ‘Aan het begin van de vakantie had hij haar het woordenspel geleerd dat hij al zijn hele leven speelde: met zijn ouders, met vriendjes onder aardrijkskunde, met vriendinnen.’
Blz. 12 ‘Wat ik wou vragen,’ zei Rex, ‘vinden jullie het misschien leuk om eens een match Frankrijk-Nederland te spelen.’
Blz. 13 ‘Hij vroeg zich af wat er zou gebeuren als hij sprong. Hij bedacht voors en tegens, met op de achtergrond het duistere gevoel dat het al vast stond dat hij zou springen. Dat vond hij vreemd: hoe kon dat vast staan als spring zo duidelijk gekkenwerk was? Maar het idee was bij hem opgekomen hoe kon dat als hij niet minstens de mogelijkheid had. En hoe kon het te weten komen of het waar was dat hij die mogelijkheid had- anders dan door te springen.’
Blz. 16
7. a & b. Het thema van het boek is obsessie leidt tot de dood. Rex is zo geobsedeerd door de vermissing van Saskia dat hij er alles voor over heeft om te weten te komen wat er met haar is gebeurd. Zelfs op het moment dat hij weet dat hij dood gaat besluit hij verder te gaan.
8. a & b. In dit boek wordt er gebruik gemaakt van een personaal perspectief. Je weet niet meer dan de personages in het verhaal. Hoofdstuk 1, 2 en 4 wordt verteld vanuit de ogen van Rex. Hoofdstuk 3 uit die van Lemorne. Het laatste hoofdstuk, na de verdwijning van Rex, wordt verteld uit de ogen van Lieneke.
9. Rex: Hij is tegenover Saskia erg plagerig en soms ook wel sarcastisch. Het is duidelijk dat hij helemaal zichzelf kan zijn bij Saskia. Tegenover Lieneke is hij verlegener, zij neemt het initiatief. Ook houdt hij Lieneke aan het lijntje. Hij houdt namelijk nog steeds van Saskia, maar omdat hij weet dat hij haar niet terug kan krijgen gaat hij met Lieneke.
Saskia: Zij heeft angst voor kleine ruimtes door haar droom over het gouden ei. Ook is ze erg ijdel zo heeft ze altijd lippenstift bij zich. Verder is ze bijgelovig, ze legt over muntjes neer.
Lemorne: Hij is erg slim, dit was hij vroeger al en nu nog steeds als scheikundeleraar, hij heeft ook een heel plan uitgedacht zodat er geen sporen naar hem kunnen leiden. Hij is ook erg geduldig want er zit veel tijd tussen zijn plannen en het uitvoeren van deze plannen. Verder is hij erg gevoelloos want hij vermoordt mensen zonder concrete reden daarvoor te hebben en zonder na te denken over de gevoelens van andere (de nabestaande).
Lieneke: zij is de nieuwe vriendin van Rex. Je krijgt niet veel over haar te weten in het boek behalve dan dat ze één jaar jonger is dan Saskia en dat hij vaak met haar over Saskia praat.
10. 1. Ik ben in eerste instantie dit boek gaan lezen omdat de B-klas het verplicht heeft moeten lezen als eerste boek en zij het een aanrader vonden. Ik vond het eigenlijk een best morbide boek en ik vond het ook moeilijk om de motieven te vinden. Toch heeft het boek me wel aan het denken gezet.
2. De titel ‘Gouden Ei’ slaat op een droom van Saskia. Toen ze klein was droomde ze dat ze opgesloten zat in een gouden ei, dat door het heelal vloog. Alles was zwart, er waren niet eens sterren, ze zou er altijd moeten zitten en ze kon niet doodgaan.
Dit slaat op de eenzaamheid die ze toen in haar droom voelde en ook het ‘opgesloten’ zitten in bepaalde gedachtes of gevoelens. In dit boek voelt Rex zich ook wel eens zo: als Saskia niet meer bij hem is voelt hij zich alleen en weet hij niet meer wat hij moet doen. Het liefste wil hij weten wat er met Saskia aan de hand is. In het verhaal wordt dan ook een aantal keer terug verwezen naar de droom over het gouden ei van Saskia.
3. Recensie Gouden ei
Tim Krabbé - Het Gouden Ei (1984)
Recensie van Hans Vervoort in NRC-Handelsblad, 06-07-1984
Kort verhaal van Tim Krabbé: Het geweten uitgeschakeld
Het genre van de 'fantastische vertelling' wordt in Nederland niet veel beoefend. Ik heb het dan over verhalen waarin Esscher-achtige constructies voorkomen, gespeeld wordt met het gebrekkige waarnemingsvermogen van mensen, ik en hij-figuren in elkaar overgaan, de tijd achteruit loopt, en zo meer.
Bordewijks debuut, W. F. Hermans soms, Mulisch's Sergeant Belcampo, Johan Daisne, verder kom ik niet. En Rico Bulthuis natuurlijk, van wie ik ooit een fascinerend verhaal las waarbij de ik-figuur aan het slot zichzelf tegenkomt, op weg om het inmiddels vertelde verhaal te ondergaan, een tot in de eeuwigheid gesloten cirkel van herhaling van gebeurtenissen.
Tim Krabbé heeft met Het Gouden Ei een juweeltje aan dit korte lijstje toegevoegd. De hoofdpersoon is Rex Hofman, die met zijn vriendin Saskia op weg is naar een vakantiehuisje in Frankrijk. Als ze bij een pompstation pauzeren gaat Saskia naar het toilet, om niet meer terug te keren. Ze is in het niets verdwenen. Wat is er gebeurd? Zal ze ooit terugkeren? Rex' leven wordt daarna beheerst door dit raadsel. Het obsedeert hem zo dat hij, gesteld voor de keus tussen haar leven en een verklaring van haar verdwijning , voor het laatste zou kiezen. En uiteindelijk stelt hij dan ook zijn eigen leven in de waagschaal om achter de waarheid te komen.
Verder kan ik niet gaan met het navertellen van de inhoud van Het Gouden Ei, want het weggeven van de clou zou veel teniet doen van de spanning die Krabbé in het verhaal opbouwt. Gelukkig is er méér over het boek te vertellen, zonder verraad van het verhaal. In veel van Krabbé's werk staat observeren en manipuleren centraal, de glorie van het gepland bereiken van een beoogd doel, hoe zinloos dat op zich zelf ook is. Ook in De Renner (gebaseerd op zijn ervaringen als amateur-wielrenner) gaat het er vooral om hoe de geest het lichaam regeert, wat dat lichaam terugdoet, hoe de concurrenten in elkaar zitten. Claustrofobie
In Het gouden ei wordt vooral gespeeld met het uitschakelen van het geweten, Rex Hofman houdt veel van zijn vriendin, maar gunt zich gedachten die daarmee in strijd zijn. Hij observeert haar koel, gebruikt haar voor kleine plagerijen, constateert bij zichzelf dat het hem zeer opwindt om slecht te zijn. De titel van het boek refereert aan een droom van Saskia waarin zij zich opgesloten weet in een gouden ei dat door de ruimte zweeft en waarin zij eeuwig zal moeten blijven zonder ooit te sterven. De bevrijding door de dood zal alleen komen als zij ooit opbotst tegen een ander gouden ei, maar die kans is klein.
Deze claustrofobie-droom kennend brengt Rex zijn vriendin toch in de situatie waarin die paniek moet optreden, hij geneert zich ervoor maar kan het niet laten. De uiteindelijke hoofdpersoon van het verhaal is degene die Saskia liet verdwijnen. Hij is het verlengstuk van Rex, een man bij wie het geweten uiteindelijk geen functie blijkt te hebben.
Stel, je bent een goed aangepast lid van de maatschappij en tijdens het jaarlijkse bedrijfsuitje sta je met een collega aan de rand van een diep ravijn. Het uitzicht is fraai, hij geniet ervan, maar intussen bekruipt je de gedachte: één duwtje en hij verdwijnt gillend in de afgrond. Gegarandeerd dood, geen getuigen in de buurt, risicovrije overtreding. Hoe zou je je voelen als je dat duwtje gaf? Schuldig of juist heel prettig opgewonden? Je weet het pas als je het doet.
Het Gouden Ei gaat in essentie over dit testen van het Superego, het uitproberen van het Kwade. Iedereen heeft een geweten dat hem vertelt wat hij wel of niet mag doen, op straffe van uitstoting uit de groep en op straffe van schuldgevoel. De meeste mensen komen er niet toe om uit te testen of die sanctie inderdaad volgt, of dat het een ingehamerde mythe is.
Krabbé's uiteindelijke hoofdpersoon doet het wel, hij volgt de impuls van zijn gedachten, en als hij zijn misdaad stap voor stap voorbereidt en ten slotte uitvoert, blijft het halt-bevel van zijn geweten uit en ook de wroeging.
Tim Krabbé heeft er een fascinerend verhaal van gemaakt, uitstekend geschreven, met goed getimede informatie en virtuoze tempowisselingen. Het risico dat het een te onwerkelijk verhaal zou worden heeft hij instinctief vermeden door het invlechten van alledaagse taferelen die de vertellingen steeds ferm in de werkelijkheid terugzetten. Als pompstationhouders in Frankrijk dit jaar klagen over teruglopende omzet, ligt de verklaring voor de hand.   Boekverslag 8
1. Schrijver: Harry Mulisch
Titel: De Pupil
Uitgever: De Bezige Bij
Jaar van uitgave: 1987
2. a & b. Het verhaal speelt zich net na de Tweede Wereldoorlog af, 1945. Dit weet je omdat de hoofdpersoon zegt dat hij na de oorlog wel is gevlucht uit het troosteloze Nederland. Hij had genoeg van de jaren kou die hij had meegemaakt en vluchtte naar het zonnige Italië. c. Het verhaal is eigenlijk één grote flashback. Mulisch schreef het boek in 1986 en haalt in het boek een jeugdherinnering op. Die jeugdherinnering speelt zich af in een tijdsbestek van ongeveer 6 maanden. Het begint bij het moment dat Mulisch Mme. Sasserath leert kennen en eindigt wanneer ze verdwijnt in de gondel op weg naar de top van de Vesuvius. d. Het verhaal speelt zich in totale chronologie af. Zoals eerder verteld is het verhaal een flashback maar de flashback zelf is in chronologie.
3. Het huis van Mme. Sasserath: Dit is een enorm huis op Capri waar Mulisch de meerderheid van zijn tijd doorbrengt. Hij voelt zich hier op zijn gemak en voelt voor een deel als thuis.
Dit is een parallelwerking, want het huis van Mme. Sasserath voelt ook als een thuis. De gondel op weg naar de Vesuvius: Mulisch zit samen met Mme. Sasserath in een gondel op weg naar de top van de gondel. Het is helemaal stil om hen heen met nevel. Op dat moment ziet Mulisch allemaal mensen in de gondel naar beneden komen. Dat kan echter helemaal niet want hij zit in het allereerste karretje. Het blijken personages uit zijn boeken te zijn, boeken die hij nog niet heeft geschreven maar wel zal doen.
Deze gebeurtenis is een parallelwerking aangezien de stilte en de nevel voor een mystieke, bijna onwerkelijke, sfeer zorgen en er gebeurt dan ook het onwerkelijke: Mulisch ziet zijn toekomstige karakters.
4. Mulisch leert in Italië Mme. Sasserath kennen. Hij wordt haar pupil en brengt de tijd met haar door totdat ze sterft. In deze tijd leert hij zichzelf ook als schrijver kennen. Hij worstelt met de woorden maar vindt uiteindelijk inspiratie.
5. a. Het boek bestaat uit 22 hoofdstukken
b. De beginsituatie is dat Mulisch Mme. Sasserath leert kennen. Zij neemt hem onder haar hoede en haalt hem weg van het pompstation. Gaandeweg het boek kom je erachter dat Mulisch moeite heeft met schrijven. Hij is een aspirerend schrijver, maar de inspiratie blijft weg. De climax is wanneer hij samen met Mme. Sasserath naar de Vesuvius gaat om de eerste gondel naar de top te openen en daar heeft hij een soort visioen van alle karakters die hij in de toekomst gaat schrijven. Zoals hij zelf zegt: ‘Toen de eerste tegenliggers ons bereikten – het moet ongeveer halverwege de top zijn geweest, - zag ik tot mijn verbazing, dat ik hen ergens van kende. Dat wil zeggen, op een of andere manier kwamen zij mij bekend voor, maar ik had geen idee waar ik hen ontmoet of gezien kon hebben.’ De lezer weet nu dat het einde nader is want Mulisch heeft zijn doel gevonden.
6. Een veiligheidsspeld: de beschermvrouw van Mulisch is een rijke weduwe. Haar man heeft zijn rijkdom vergaard met de uitvinding van de veiligheidsspeld. De veiligheidsspeld komt dan ook vaak terug in het verhaal. ‘Ik drukte een kus op haar hand en keek op. ‘ Maar waarom juist een stoeltjeslift? ’Mme. Sasserath trok haar hand terug en maakte met beide armen een gebaar of zij zware gordijnen spreidde. ‘Omdat die installatie de vorm heeft van een veiligheidsspeld.’
Blz. 69 ‘Zij droeg een breedgerande hoed, er overheen een doorzichtige shawl, die onder haar kind was samen gestrikt, - alles in het wit, ook haar japon, kousen, schoenen, en haar tas. Haar enige sieraad was een broche: een met briljanten bezette, platina veiligheidsspeld.’
Blz. 13 ‘In het midden van de ronde hall, omzoomd door Ionische zuilen van roze, dooraderd marmer, stond op de mozaïekvloer een grote sculptuur, die niet alleen uit tientallen, misschien uit honderden kilo’s massief goud leek te bestaan, maar ook inderdaad daaruit bestond: een reusachtige veiligheidsspeld.’
Blz. 20
De oorlog: Mulisch vluchtte na de oorlog weg uit Nederland, omdat niets hem meer bond aan zijn vaderland. Toch denkt hij er meerdere malen aan terug. Immers, een oorlog heeft een grote impact op de mensen. ‘De winkel in Capri verkocht uitsluitend boerse spullen, maar op de markt, die tweemaal per week werd gehouden op de piazzetta, kwamen Napolitaanse kooplui met verfijnder artikelen. Daar stak ik mij in het nieuw – voor het eerst in mijn leven: de laatste jaren van de oorlog was er niets meer te krijgen geweest in Holland, en omdat ik uit mijn jongenskleren groeide moest ik de afdankers van mijn vader aan, die ik tot mijn komst in de Villa da Balia had gedragen.’
Blz. 25 ‘Ik verkende het koele, donkere huis met zijn symmetrische zalen en kamers, mij er met de ogen van de oorlog over verbazend, hoe ergens niets kapot kon zijn.’
Blz. 26 ‘Toen zij zonder haar ogen te openen knikte, maakte ik aanstalten haar te vertellen wat ik herhaaldelijk in de laatste oorlogswinter had gedaan, nu nauwelijks een jaar geleden – en tegelijk duizend jaar geleden. Ik wachtte even tot de bedienden thee hadden geserveerd, met twee zilveren stellages vol koekjes, bonbons, taartjes, dunne sandwiches met komkommer, zalm en kaviaar. Als ik ’s ochtends wakker werd, zei ik, was het eerste dat ik zag de witte rijp op de blauwe, versleten deken,  waaronder ik lag: de bevroren uitwaseming van mijn eigen lichaam. Omdat ik de zoveelste hopeloze dag van kou, honger en doodsgevaar niet in wilde, probeerde ik mij te herinneren wat ik had gedroomd, als ik daar iets te lang mee had gewacht, was dat vrijwel onmogelijk: dromen zijn nachtwezens, net als vleermuizen, die wegvluchten voor de dag. Eer je het weet, hangen zij alweer ondersteboven in een kerktoren. Maar als ik een slip er van te pakken kreeg, liet ik niet meer los; met gesloten ogen haalde ik langzaam en diep adem, alsof ik sliep, en nieuwe flarden doken op, als bizar gevormde stukken van een legpuzzel, met een fragment van een huis, of een gezicht, een stuk blauwe lucht. Als dat hier en daar in elkaar begon te sluiten tot een geheel, kreeg het zo’n zwaarte dat het mij meetrok de slaap in. Op die manier wist ik soms de hele dag slapend door te brengen. Toen ik eenmaal wist dat het zo werkte, vertelde ik, noteerde ik een paar dromen, als ik dan eens te lang had gewacht om mij iets te herinneren, hoefde ik maar die aantekeningen te raadplegen, die steeds op mijn nachtkastje lagen, en ik bereikte hetzelfde resultaat.’
Blz. 51-52
Arrogantie: Mulisch schrijft meerdere malen in zijn boek over zijn goddelijke lichaam en geniale denken. We kunnen dus concluderen dat hij erg zelfingenomen is. ‘Ook Donatella bleek trouwens over een goede smaak te beschikken en wierp nu en dan begerige blikken op mijn verbazend aantrekkelijke lichaam, dat, ofschoon nog jong, al van een imposante mannelijkheid was. Maar omdat ik liever door haar ongetwijfeld uiterst primitieve broers vermoord werd, deed ik of ik het niet merkte.’
Blz. 25-26 ‘Ofschoon ik een grondige hekel had aan zelfingenomenheid, ontveins ik mij niet, dat ik vaak zeer onder de indruk was als ik aan mijzelf dacht. Iemand als ik kwam niet alle dagen voor, om het zacht uit te drukken. Als ik aan andere mensen dacht, moest ik wel eens lachen.’
Blz. 32 ‘Mijn weldoener was kinderloos, en al zouden haar kinderen inmiddels zestig jaar zijn geweest of daaromtrent, ik, een buitengewoon opmerkelijke jongeman van achttien, even opgewekt als getourmenteerd, met een volstrekt onafhankelijke geest en een universele belangstelling, uitzonderlijk begaafd met een mateloze ambitie, gecombineerd met een tomeloze werklust, daarbij ongetwijfeld creatief, met een aangeboren mensenkennis en een verbluffend originele fantasie, ook zeer geestig en ad rem, boven vrijwel volmaakt gebouwd en altijd smaakvol gekleed, welgemanierd, goed van de tongriem gesneden en bij dat alles van een hartveroverende bescheidenheid, ik beeldde natuurlijk nauwkeurig de ideale zoon uit.’
Blz. 38-39
7. Een stap terug zetten leidt tot inspiratie. Mulisch probeerde verkrampt een goede schrijver te zijn, maar pas toen hij tot het inzicht kwam dat hij niet een schrijver moest worden, maar het al was, kreeg hij ook inspiratie. Hij moest eerst in zichzelf gaan kijken, voordat hij een goede schrijver kon worden.
8. a & b. Dit boek is geschreven vanuit de vertellende ik. Je ziet alles door de ogen van Mulisch, maar hij brengt achteraf verslag uit van de gebeurtenissen. Hij weet al wat er gaat gebeuren.
9. Harry Mullisch: Hij is een jongeman in de bloei van zijn leven die de pupil wordt van een rijke weduwe die op Capri woont. Hij is erg tevreden met zichzelf en beschrijft zich dan ook als een ideale schoonzoon. Hij is een aspirerend schrijver, maar heeft in het boek last van een writers block.
Mme. Sasserath: Zij is een rijke Nederlandse weduwe die al heel lang in Italië woont. Ze heeft alles wat haar hartje begeert, maar ze is eenzaam. Daarom haalt ze Mulisch in huis, om met hem te kunnen converseren. Uiteindelijk sterft ze, maar Mulisch heeft haar eenzaamheid niet weg kunnen halen in de voorlaatste maanden van haar dood.
10. a. Ik had voordat ik dit boek las al Twee Vrouwen van Harry Mulisch gelezen. Dit vond ik een zeer goed boek en ik hoopte dan ook dat dit boek evengoed zou zijn. Mijn verwachtingen zijn uitgekomen. Mulisch schrijft heel vlot waardoor het boek makkelijk te lezen is. Verder heeft hij er ook mooie gedachtes instaan die je aan het denken zetten.
b. Titel: De pupil slaat op Harry Mulisch als pupil van Mme. Sasserath.
‘De gemeentesecretaris van Torre legde zijn hand tegen mijn bovenarm en vroeg snel hoe ik heette. Toen ik zei dat ik Mme. Sasseraths Hollandse pupil was, werd ik, als iemand die er volledig bij hoorde, als ‘il pupillo olandese’ voorgesteld aan de kolonel, de plaatselijke commandant van de bezettingsgroepen, aan de burgemeester en aan nog tal van andere, voornaam grijzende heren.’
c. recensie: Recensie: Harry Mulisch – De pupil
• Recensies
Anton Brand
24/05/2014
 
De macht van de schrijver over zijn personages
Dat we in de hoofdpersoon van Mulisch’ novelle De pupil de schrijver zelf mogen zien, blijkt niet uit de tekst van die novelle maar uit een mededeling op het omslag: in zijn zestigste levensjaar haalt de schrijver een jeugdherinnering op. Die schrijver, Mulisch dus, laat in het verhaal de naam van zijn hoofdpersoon in het midden en éénmaal, als het drama om de verdwijning van mevrouw Mathilde Sasserath zich al voltrokken heeft, merkt hij zelfs pedant op dat nog niemand hem naar zijn naam heeft gevraagd. Il pupillo wordt hij genoemd, de beschermeling van die oude dame.
Net als Mulisch schrijft hij en filosofeert hij graag over het schrijven. Dat is dan ook het eigenlijke onderwerp van de novelle: de macht van de schrijver over zijn personages, zijn almacht — meetbaar met die van God — om ‘een werkelijkheid te verzinnen’. In De pupil heeft Harry Mulisch een even ongelooflijke als sublieme werkelijkheid verzonnen. Het is een bizarre geschiedenis vol irrationele elementen en tegelijkertijd een bewijs van wat een ongebreidelde fantasie vermag.
Onze schrijver verlaat Nederland in mei 1945 om zich in Italië te vestigen. Hij werkt er een tijdje als pompbediende. Op zekere dag stopt bij die pomp de Rolls Royce van Mme. Sasserath, een 88-jarige dame die wellicht de rijkste vrouw ter wereld is. Wijlen haar echtgenoot, Alphonse, was de uitvinder van de veiligheidsspeld en mevrouw vangt nog steeds een percentage van iedere verkochte speld. In onze schrijver herkent ze haar Alphonse, hij wordt haar ideale zoon.
Hij trekt bij haar in op haar buiten op Capri. In een wat plechtstatige stijl, vol overdaad in de benoeming van alle kunstschatten die haar rijkdom verbeelden, beschrijft Mulisch het luxueuze verblijf van de schrijver in een luilekkerland dat nog het meest wegheeft van een jongensdroom. Zijn positie wordt onaantastbaar als hij zijn beschermvrouwe van haar slapeloosheid geneest: hij leert haar opnieuw te dromen. Uit dank voor haar genezing betrekt ze hem bij een fantastisch project: de voleinding van een kabelbaan naar de top van de Vesuvius. De idee daarvoor dankt ze aan de vorm van de veiligheidsspeld; de reusachtige speld die de kabelbaan is, is tevens een monument voor Alphonse.
Tijdens de eerste rit naar de top, samen met Mme. Sasserath, wordt onze schrijver overvallen door een droombeeld: terwijl er niemand op de top kan zijn, zijn de stoeltjes die van boven naar beneden gaan bezet door mensen die de schrijver herkent zonder dat hij ze een naam kan geven — later keren ze terug als de lichamen van degenen die bij de ondergang van Pompeï de dood vonden, dat zijn degenen die ‘mijn werk bevolken’, het materiaal van de schrijver.
In dat droombeeld blijkt Mme. Sasserath plotsklaps verdwenen, geen spoor wordt van haar teruggevonden, haar verdwijning niet verklaard. Aan de zijde van Mulisch is ze in het Niets opgegaan, als een Maria die ten hemel is opgenomen, of als Henoch, die ‘wandelde met God, en hij was niet meer, want God nam hem weg.’ Schrijver en God worden tot evenknieën gemaakt: wat God met Henoch deed, doet Mulisch met Mme. Sasserath. De conclusie van deze fantasie is voor onze schrijver ‘de geboorte van het besef, dat ik alles wat ik in mijn leven zou schrijven weliswaar nog moest schrijven, maar dat het tegelijk al aanwezig was op een of andere manier.’ Alles is materiaal, schrijven is vormgeven. En mocht die slotsom iemand té verheven klinken, laat dan ook gezegd zijn dat de manier waarop Mulisch De pupil heeft gekneed onderhoudend en heel amusant is.   Boekverslag 9
1.  schrijver: F. Bordewijk
Titel: Karakter
Uitgever: Wolters-Noordhoff, Groningen
Oorspronkelijk jaar van uitgave: 1938
2. a & b. Het verhaal begint in de crisisjaren. Daarna breekt de 1e wereldoorlog uit. Het boek speelt zich voornamelijk af tussen de twee wereldoorlogen, in de crisisjaren na de 1e wereldoorlog, wanneer voornamelijk armoede en werkeloosheid heerste. Het verhaal eindigt in de helft van de jaren 30. Op blz. 13-14 staat: “Daarna brak de wereldoorlog uit, kwamen prijsstijging en voedselgebrek. De jaren zeventien en achttien waren voor haar zeer zwart.”  Hier is Jacob Katadreuffe in zijn “eerste jaren” (blz. 13). Het verhaal begint bij de geboorte van Jacob, dus speelt het zich af net voor en tijdens de wereldoorlog. Woorden als “vlak na de oorlog” (blz. 17) wijzen erop dat het zich ook na de eerste wereldoorlog afspeelt. In het boek wordt ook de armoede, werkeloosheid en het opkomende communisme na de oorlog besproken. Het boek zegt niks over een tweede wereldoorlog, wat ook niet kan (zie C voor tijdberekening). c. Op blz. 13-14 staat: “Daarna brak de wereldoorlog uit, kwamen prijsstijging en voedselgebrek
Ook staat op blz. 13: “Ook eiste het kind een deel van haar tijd, het was niet sterk, het pokte en mazelde, had allerlei kinderziekten, was daarbij driftig en ongeduldig.” Je kunt dus afleiden dat Jacob rond 1907 geboren was. De 1e wereldoorlog begon immers in 1914 en de gemiddelde leeftijd dat kinderen in die tijd mazelen of pokken kregen, was 7.
Op blz. 232 staat: “En zoals hij vijfentwintig jaar terug haar meerderheid had moeten erkennen in het geld en de brieven, zoals hij voor haar had moeten zwichten, zo deed hij het ook nu, want niet zij antwoordde hem, maar hij haar.” Dit wijst erop dat Katadreuffe dus nu al zeker 25 jaar oud is in het boek. Op blz. 247 staat: “De volgende winter was Katadreuffe met zijn studie voor het doctoraal examen reeds heel behoorlijk gevorderd.” Dus hier is hij nu 26 jaar in het boek. Op blz. 275 staat: “Met september zou hij zich als advocaat doen beëdigen, dan kwam zijn bord aan de gevel van het kantoorpand, een vierde, een jongste zon over de Maas.” Op blz. 285 staat: “en hij was nog geen dertig”. Mijn schatting is dat Jacob Katadreuffe (ongeveer) 27 jaar is aan het einde van het boek.
 
d. Het verhaal wordt over het algemeen chronologisch verteld. Een enkele keer wordt de chronologie doorbroken. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij het hoofdstuk 'Het weten tot T', dat begint met de woorden: "Aldus was het gegaan". Daarna pas krijgt de lezer informatie over het sollicitatiegesprek van Jacob Katadreuffe; het hoofdstuk daarvoor 'Een vriend' moet als je het chronologisch bekijkt eigenlijk achter dit hoofdstuk staan. 3. Huis van Joba Katadreuffe: Hier speelt zich het grootste deel van zijn jeugd af. Ook komt Jacob weleens langs bij zijn moeder. Hij slaapt en studeert dan in het kabinet, dus daar speelt zich ook een groot deel af. Het is bij hem thuis altijd een beetje grauw. Zijn moeder zegt niets en wil hem eigenlijk zo snel mogelijk het huis uit hebben. Dit is een contrastwerking want je zou denken dat je je prettig en veilig voelt thuis. Het advocatenkantoor: Hier speelt zich het grootste deel van het verhaal af. Dit is de plek waar Jacob werkt. Het kantoor wordt omschreven als een plek met een goede sfeer en uitstraling. Dit is dus ook in parallelwerking met de zonnetjes die aan de buitenkant van het kantoor staan. Een zon voor elke advocaat. Het kantoor van Drevenhaven: De plek waar Jacob wel eens zijn ontmoetingen met zijn vader heeft. Het wordt beschreven als een donkere en ongure plek. Dit kun je dus zien als een parallelwerking, aangezien de vader-zoon relatie niet al te goed is. 4. Katadreuffe wordt geboren als zoon van Joba Katadreuffe en Dreverhaven. Op een dag moet hij naar zijn curator, nadat hij failliet is gegaan met een sigarenzaak. Op deze manier komt hij voor het eerst in een advocatenkantoor. Zodra hij klaar is met zijn curator vraagt hij of die toevallig een baantje voor hem heeft. Zo belandt Katadreuffe in de advocatuur. Hij neemt weer lessen en ondanks de tegenwerking van zijn vader, lukt het Katadreuffe uiteindelijk om advocaat te worden.
5. A. Het boek bestaat uit 28 hoofdstukken.
 B. Het verhaal begint bij de geboorte van Jacob Willem Katadreuffe. Het hele verhaal door strijden vader en zoon. De climax van het verhaal is wanneer Katadreuffe zijn vader is voorbijgestreeft en advocaat is geworden. Hij heeft zijn vader nu overwonnen. 6. Visioenen: Elke keer stelt Jacob een doel, waarbij hij ook elke keer een visioen krijgt. Wanneer hij voor het eerst voor het advocatenkantoor staat heeft hij een visioen dat op een dag op het bord van het advocatenkantoor een zesde zon zal staan. Zijn zon. Ook wanneer hij naar een chic restaurant gaat om Stroomkoning op te zoeken, heeft hij een visioen dat hij op een dag daar ook tussen zal zitten. Als hij Lorna te George, nu mevrouw Telger, voor de laatste keer ontmoet, heeft hij het gevoel dat hij dit in een visioen moest hebben gezien. Aan het einde beseft Katadreuffe wie hij is geworden. Ook dit is erg belangrijk voor het verhaal. “Toen stond er in Katadreuffe iets op. Het ware was niet een klein winkeliertje willen worden, het was dit. Al wat hij wist, en hij wist uit het lexicon heel wat, veel meer dan andere jonge mannen van zijn stand en ouderdom, was niets, want het leidde niet tot dit.” 
Blz. 30 “Toen dacht hij dat ook hij eenmaal hier wilde zitten, en zitten gelijk dezen. Het was het vervolg op het visioen dat hem verschenen was die eerste dag, toen hij stond vóór het kantoor, nog niet opgenomen, nog op de Boompjes, nog op de keien. Niet vijf zonnen gespijkerd naast de deur had hij gezien, maar zes, en de zesde droeg zijn naam. Nooit had hij iemand van dit visioen iets verteld, ook niet aan Jan Maan. Thans zag hij het opnieuw, door het andere visioen heen, hij las zijn naam als advocaat verbonden aan een kantoor van belang, en tevens zag hij zichzelf hier zitten, in de geweldige ommuring van zijn beslotenheid. De visioenen schoven over elkaar, de beelden bleven scherp.” 
Blz. 162 “Toen kreeg Katadreuffe het gevoel dat hij op dit moment had gewacht, jaren lang, dat hij het in een visioen moest hebben gezien: aan de vooravond van een nieuwe grote dag in zijn leven niet een wurgende angst, maar een zachte weemoed. Hij versnelde zijn pas, hij schudde haar hand.”  
Blz. 267 “Op dat ogenblik rolden met een verbijsterende snelheid en duidelijkheid beelden aan. Daar ging het, al wat hij nog weten moest, hij moest het leren grijpen en vasthouden, het programma van zijn leven. Hij zag nooit duidelijker dat nu de ontzaglijke afstand van man tot heer, van volk tot elite, maar vooral van man tot heer. Want de gave tot aanpassen is bij de vrouw groter, en daarnaast stelt de maatschappij aan haar minder zware eisen. Maar voor de man is het de moeilijkste opgave in zijn leven om heer te worden, niet te schijnen, te wórden.”  
Blz. 282
Vader-zoon relatie: Het hele boek draait om de vader-zoon relatie. Het gaat over de strijd tussen Jacob en zijn vader. Jacob probeert zich los te maken van zijn vader en hem te overstijgen, terwijl Dreverhaven, zijn vader, hem op allerlei manieren probeert tegen te houden. Later komt de lezer erachter dat hij dit alleen maar deed om Jacob te stimuleren en hem harder te maken. En?’ vroeg hij. Het eerste woord tussen vader en zoon. Een woord dat zonder betekenis, dood-simpel. Maar ook een òngewoon woord, een woord dat een verhouding tot in de fijnste finesses bepaalde, dat zwaar was geladen met historie, dat werd uitgezegd met de stem van een caesar.”  
Blz. 96 “Bij God,’ zei hij en zijn toon was op een irreële wijze plechtig, ‘ik zal hem wurgen, ik wurg hem voor negen tienden, en dat éne tiende dat ik hem laat, dat kleine beetje asem zal hem groot maken, hij zal groot worden, hij zal, bij God, groot worden!”  
Blz. 232 t/m 233 “…tegelijk kom zeggen dat dit mijn laatste bezoek aan u is. U hebt me niet klein gekregen, daarvan bent u nu zeker wel overtuigd. Ik ben vandaag beëdigd, u weet het al, het zal u wel spijten, maar ik ben beëdigd…En ik heb hier alleen nog aan toe te voegen…dat dit mijn laatste bezoek aan u is, ik zeg u voorgoed vaarwel, ik erken u niet meer als mijn vader, als wat ook, u bestaat niet meer voor mij.”   (Blz. 285)
“Ze wist dat het een jongen was, maar ze vroeg niet naar het kind. Daarmede verspeelde zij wel wat van de genegenheid. Men doorgronde niet dat zij eenvoudig geen karakter had om de geringste gunst te vragen, zelfs niet het vertonen van haar eigen welp.”   
Blz. 8 t/m 9
Karakter: het woord karakter komt het gehele boek terug. Katadreuffe is een jongen van het volk die op wil klimmen. Hij heeft vele kwaliteiten maar er zijn ook een aantal dingen in zijn karakter die het hem moelijk maken. Trots is er een van. ‘zo, meneer schijnt op andere gedachten gekomen. Wil hij nu lenen van de woekeraar?’
‘Ja.’ Zei katadreuffe. Hij dacht even na en vervolgde: ‘Ja, ik wil u trotseren. Als u mij daartoe in de gelegenheid stelt dan wil ik het tegen u opnemen.’
Dreverhaven sloot zijn ogen opnieuw. Dat was ras, die jongen toon karakter.
Blz. 139 ‘Katadreuffe was zelf nog een karakter in wording, hij onderging een late groei naar volwassenheid. hij had enige opvallende hoedanigheden en gaven, maar een compleet karakter was hij nog bij lange na niet. zonder dat hij het besefte was hij minder persoonlijkheid dan Jan Maan, maar hij beloofde meer. een Kind uit het volk, maar met mogelijkheden, veel kennis, maar ordeloos gestuwd, al te bon en dikwijls te zeer belegen. Een mengelmoes dat met een ijzeren consequentie zich wilde groeperen tot een geheel.’
Blz. 76 t/m 77
“zijn handtekening leek waarlijk naar niets. Opnieuw aanvangen, geheel van onderop, ook al zou hij wel nooit een zo karakteristiek handschrift krijgen.’
Blz. 65
7. a & b. Te ambitieus zijn leidt tot ongeluk.
Jacob Katadreuffe is zo ambitieus dat hij zijn grote liefde kwijtraakt. Lorna te George laat hij met een andere man had trouwen. Hij heeft zijn titel, advocaat, behaald. Maar zijn moeder zal binnenkort sterven, zijn vader heeft hij de rug toegekeerd en Jan Maan heeft hij niet naar een hoger niveau kunnen tillen. Hij is een man met ambities en voor deze ambities moet alles opzij. Hij komt aan het eind erachter dat hij een toekomst van totale eenzaamheid tegemoet gaat. Hij heeft alles voor zijn studie over gehad en hij gunde zichzelf daardoor haast niets. 8. a & b. Er wordt in dit verhaal gebruik gemaakt van een auctoriale vertelperspectief.
Er wordt vanaf een afstandje commentaar gegeven op de personages. De verteller is alwetend en vertelt de gevoelens en gedachten van alle personages. De verteller is op de hoogte van de afloop en grijpt geregeld vooruit. Hij generaliseert gebeurtenissen geeft daarover dan zijn mening. Maar ook wordt er vanuit de personages gekeken. Je beleeft het verhaal vanuit verschillende gezichtspunten. Het ene moment vanuit Katadreuffe, het volgende moment vanuit Dreverhavens perspectief. 9. Katadreuffe: Jacob Willem Katadreuffe: Jacob Willem is de zoon van Jacoba en Dreverhaven. Hij is de hoofdpersoon in het verhaal en wordt ‘Katadreuffe’ genoemd. Hij lijkt qua uiterlijk op zijn moeder. p.8: “Kijk eens Joba, wat een ogen die kerel in zijn kop heeft.”
p.12: “Hij had haar ogen, ze konden net zo bliksemen, hij had een driftige aard.”
p.15:”Hij had een mooi gebit, maar niet zo stevig als het hare geweest was vóór zijn geboorte. De tanden waren niet zo vierkant, te zuiver wit om blank te kunnen heten, van een zuiver krijtwit.” . Katadreuffe groeit uit tot een goed uitziende jongeman, wat in zijn voordeel werkt. p.36,37:”Hij wist ongetwijfeld dat hij een knap gezicht had, dat hij daarvan niets liet merken redde hem, volkomen. Hij was goed gekleed – hij stak in zijn beste pak – maar eenvoudig, geen enkel detail van zijn kleding vroeg zijn aandacht….Maar het ontbrak het schone oog tevens aan warmte.”
Hij groeit op bij zijn moeder en leeft in een arme buurt. Hij heeft het hier erg moeilijk, en wordt niet geaccepteerd. Wanneer Katadreuffe een jongen in zijn buik schopt besluit zijn moeder te verhuizen, om zo geen problemen te krijgen.
p.15: “Het had de stroeve en opvliegende aard van de moeder, maar als kind was het minder bij machte zich te beheersen.” Katadreuffe is gefascineerd van het recht, en wil hier ook veel van leren. Hij doet er alles aan veel kennis te vergaren. Van zijn zakgeld had hij een hele reeks tweedehands boeken gekocht. Wanneer hij eenmaal studie rechten doet is hij gebrand om de beste te zijn. Al zijn tijd bracht hij door tussen de boeken, een echt sociaal leven had hij niet. p.80:”Soms viel hij er in slaap, maar altijd slechts half, hij had de slaap der roofdieren, hij verloor nooit het contact met zijn omgeving.” Verder wil hij andere mensen graag helpen dingen te leren, geen nietsnut te zijn in de samenleving, iets te bereiken, zoals hij zelf ook wil. Hij heeft veel kritiek op mensen die niets bereiken, geen belang hebben voor de samenleving en dom zijn.
p.154:”…hij was altijd bezeten van de idee anderen vooruit te brengen, hoger op, zoals hij zelf wou.” Zijn wil om alles zelf te doen is heel sterk. Hij weigert hulp van anderen, van zijn collega’s en zelfs van zijn moeder.
p.165:”Neen, zei Katadreuffe en hij keerde zich, nog altijd wit, naar Carlion, neen meneer Carlion, dat wil ik niet. Ik ben het schuldig, absoluut.” In de loop van het verhaal krijgt hij wel wat meer gevoel, hij wordt wat menselijker en krijgt wat meer gevoel, wat meer karakter.
p.181:“Want in deze tijd kreeg zijn karakter er enkele trekken bij, van lieverlede werd hij wat menselijker, toch zou hij altijd de man van één doel, van een onverzettelijker wil blijven. Maar wat hem vroeger in sommigen van het personeel gehinderd had zag hij nu toch anders. Hij voelde wel eens deernis, hij was ook wel eens verborgen enthousiast.”
Met zijn moeder heeft hij een stroeve verhouding. Zij zijn elkaars tegenpolen en dus irriteren ze zich aan elkaar. P.134:“Haar berisping ergerde hem, zo deed ze altijd. Ze zweeg wanneer hij graag een woord hoorde, en, wilde hij eens zwijgen, dan viel ze er tussen met een hatelijkheid. Altijd, altijd irriteerde ze hem.” P.34:”De laatste jaren echter negeerde hij het pijnlijke in hun verhouding zoveel mogelijk, de steken onder water waarin ze aan tafel zo vaak een kleinzielig genoegen zochten negeerde hij, hij begon doodgewoon over iets anders.” Toch bestaat er een wederzijds respect tussen de twee. Aan het eind van het verhaal ziet hij helder hoe zij hem eigenlijk altijd geholpen heeft, ook al konden ze vaak niet goed met elkaar overweg. p.248:”Maar de vrouw die hij thand stond te verliezen na Lorna te George, die zó van hetzelfde bloed was als hij, dat zij elkaar niet verdroegen.” Moeder Joba heeft zijn zoon altijd geholpen en verzorgd. Later wanneer zij minder verdient, en hij meer, geeft hij haar zakgeld. Zo helpen zij elkaar.
Met zijn vader heeft Katadreuffe een hele slechte verhouding. Zijn vader probeert hem de hele tijd te dwarsbomen. Hij heeft er alles voor over om van zijn vader te ‘winnen’. Hij heeft vanaf zijn geboorte geen contact gehad met zijn vader. Toch kijkt hij ook op een bepaalde manier op tegen zijn vader. Tegen zijn charisma, gezag en koele houding. Aan de ene kant verafschuwt hij hem, aan de andere kant bewondert hij hem. P.62:”Na het verhaal van het beslag voelde hij zich trots op zijn vader, hij liet daarvan niets merken, hij verborg zijn gevoelens goed, maar hij voelde zich trots en hij dahct dan van zulk een man ook zoiets te verwachten was. Echter, boven op zijn kamer kwam een kleinzielige afgunst dat die man reeds zo had geschitterd…” Het doel van Katadreuffe is om te winnen van zijn vader, hem te slim af te zijn en zich niet laat kisten door zijn plannetjes hem te laten falen. P.196:”Toch bleef hij waakzaam, soms als hij maar aan zijn vader dacht spanden zich zijn zenuwen in verzet, in opstand, want hij zou de meerdere blijven.”
Katadreuffe is een rond karakter. Hij maakt een heel duidelijke ontwikkeling door in het verhaal. Hij vormt een echt karakter. Er worden veel karaktereigenschappen van hem verteld en je leert hem echt kennen, zijn gedachtes zijn passies, en je ziet door welke dingen zijn visie verandert. Jacoba ( Joba ): Joba is de moeder van Katadreuffe. Zij was in dienst bij Dreverhaven en ging hier weg toen zij seks met hem had gehad en zwanger was geraakt. Joba was een stevige vrouw met bruine, opvallende ogen en een fris gezicht. P.7:”Het frisse gezicht met de harde tanden en sprekende ogen nam de zusters die toch zoveel gewend waren geheel in. En dit ondanks haar ernst, haar zwijgen, de stroefheid van haar taal.” In de loop van het verhaal wordt ze ouder, maar ook ziek. Haar uiterlijk verandert hierdoor. P.74:”Ook hoestte ze veel. Haar tint was niet bleek, maar vaalgeel, ze glom bij de jukbeenderen als gepolijst door de tijd.” Ze is een vrouw van weinig woorden, zei nooit veel. Dreverhaven wil zodra hij hoort dat ze zwanger is met haar trouwen. Zij weigert dit, ze wil het kind zelf opvoeden. P.7:”Het doet er niet toe, het kind krijgt nooit een vader.” Zij liet zich niet imponeren door Dreverhaven en stuurde al zijn brieven retour. Ze was een norse vrouw die haar zoon op het eerste gezicht weinig hielp, maar dit wat niet helemaal waar. Ze vond dat hij zelf zijn eigen weg moest vinden en zichzelf op moest klimmen in de maatschappij, Maar ze hielp hem wel, zeker als kind. P.11:”Voor haar zoon zorgde zij goed, zij was een weinig sprekende, straffe, onbuigzame, harde moeder, maar zij was goed.” Door haar introverte karakter zadelt zij anderen niet op met haar problemen, ze wil geen medelijden. P.74: “Hij wist niet dat haar verdiensten waren geslonken, ze zou het hem om de dooie dood niet zeggen, nooit.”
Zij heeft geen contact meer met Dreverhaven nadat zij samen een kind hebben gekregen. Hij wilde haar trouwen, zij weigerde dit. Hun karakters lijken wel op elkaar, ze zijn allebei stug en lijken weinig gevoel te hebben. p.22:“Maar ze wisten het niet van elkaar. Dreverhaven en de vrouw waren, ieder op zijn eigen wijze, van die stugge naturen die hun belangstelling verbergen, altijd verbergen. Bij de vrouw zat meer gevoel, daarvoor was zij vrouw, maar haar vorm was even hard.” Ook al hebben ze geen goede relatie met elkaar, toch hebben ze nog een bepaald gevoel voor elkaar. Wanneer Dreverhaven jaren later terug komt om haar ten huwelijk te vragen, zij weigert.P.201:”Hier zat de man die haar ten huwelijk mocht vragen, de enige. En hij vroeg haar op zijn manier, dat wil zeggen de enige.” Joba is ook een rond karakter. Je komt veel te weten over haar karakter en over haar gevoelens etc. In de loop van het verhaal verandert er veel in haar leven, haar zoon gaat het huis uit en ze wordt bevriend met Jan Maan, die bij hen in huis woont. Later wordt ze ziek, maar haar karakter verandert niet heel erg in het verhaal, ze blijft de stugge, hardwerkende wijze vrouw. Dreverhaven: Dreverhaven is de vader van Jacob Willem Katadreuffe. Het is een harde man, met weinig gevoel. p.5:”Hij was niet een man om te bezwijken, hij was een kerel van graniet, met een hart slechts in letterlijke zin.” Hij wil met Joba trouwen, en wil zijn taak als vader vervullen maar Joba laat dit niet toe. Wanneer hij zijn zoon ontmoet lijkt hij gevoelloos. Al zijn plannen om Katadreuffe te dwarsbomen blijkt later zijn manier te zijn om hem te helpen, hem te sterken en klaar te maken voor de zakenwereld. P.201:”Ik zal hem wurgen, ik wurg hem voor negen tienden, en dat éne tiende dat ik hem laat, dat kleine beetje asem zal hem groot maken.” Dreverhaven is een vreemde man, hij had iets mysterieus over zich heen, de donkere jas en donkere hoed past precies bij het beeld dat je van hem krijgt, wanneer je je zijn personage voorstelt. P.76:”Hij hield waar het maar enigszins kon zijn hoed op en zijn overjas aan, want hij had de ziel van de vrek die meent dat hij door zich te ontkleden zichzelf besteelt.” Dreverhaven is deurwaarder en heeft echt een passie voor zijn werk. Hij geniet ervan mensen het huis uit te zetten en beslag te nemen op al hun bezittingen. P.122:”Die avond zat Dreverhaven de schoonste ontruiming van zijn leven te overdenken. Hij dacht aan dat lachende kleine kind dat maar liefst Kolengrijper in de knie van zijn broek had gepakt….het was de moeite waard geweest, niet om het geld, om de dúrf.”
Dreverhaven is een rond karakter, er worden veel karaktertrekken van hem in dit boek beschreven. Je vormt een goed beeld van hem aan de hand van de uitgebreide beschrijvingen. Zijn karakter verandert niet zichtbaar in dit verhaal, al worden zijn bedoelingen in de loop van het verhaal wel helemaal duidelijk, namelijk dat hij op zijn eigen vreemde manier zijn zoon wil helpen. Ook zie je door het verhaal heen dat hij niet helemaal gevoelloos is. Dit omdat hij bijvoorbeeld Joba nog een keer ten huwelijk vraagt, terwijl ze al honderd maal ‘nee’ heeft gezegd.  
Bordewijk, F.
Nederlands prozaschrijver, (Amsterdam 10-10-1884 - Den Haag 28-04-1965)
Bordewijk zijn schrijven was hoekig en nors. Althans in de twee korte romans waarmee de grootstedelijke advocaat zich na een aantal bundels ‘fantastische vertellingen’ van wisselende kwaliteit in de jaren 30 bewees als een van de grootste stilisten van de Nederlandse literatuur:Blokken (1931), over een totalitaire staat in de toekomst, en Bint (1934), over een schooldirecteur die met stalen tucht ‘reuzen’ probeert te kweken. De gewapendbetonstijl, waarin de beschrijving van slechte gebitten en de keuze van persoonsnamen de enige barok vormden (‘Kiekertak, Punselie, Van der Karbargenbok’), werd minder streng in latere opvallende romans als Rood paleis (1936), waarin de ondergang van een bourgeoisbordeel symbolisch het einde van de 19de eeuw inluidt, en het meesterwerk Karakter. Ook na de Tweede Wereldoorlog situeerde F. (Ferdinand) Bordewijk zijn romans bij voorkeur in de grote stad en tegen de achtergrond van de angst en dreiging van de periode 1890-1945; de mooiste voorbeelden zijn Noorderlicht (1948, over de neergang van een familie met een ijzerwarenwinkel), dat Bordewijk samen met Tijding van ver (1961) tot de beste van zijn twaalf romans rekende. Bordewijks liefde voor sur- en felrealisme was van grote invloed op schrijvers als Hermans, Reve en Mulisch.
AANRADER: Karakter (1938)
Geschreven en verschenen vóór het Duitse bombardement van 14 mei 1940, is deze 'roman van zoon en vader' de levendigste literaire herinnering aan 'Rotterdam eer de Fielt hem het hart uit de bast sneed'. De minutieuze beschrijvingen van de duistere buurten en stegen waar de personages ronddolen, geven het tragische verhaal van Jacob Katadreuffe een extra omineuze lading. Katadreuffe is de onechte zoon van de machtige deurwaarder Dreverhaven, maar is vaderloos opgevoed door zijn trotse moeder. Als hij probeert om carrière te maken als advocaat wordt hij op beslissende momenten tegengewerkt door Dreverhaven - die, naar later blijkt, zijn karakter wil stalen: 'ik wurg hem voor negen tienden, en dat ene tiende dat ik hem laat, dat kleine beetje asem zal hem grootmaken.' Behalve een roman over een generatieconflict isKarakter ook trieste schets van een overambitieuze jongen, die - net als zijn moeder - wel het leven maar niet de liefde aankan. Aan het eind van het boek heeft hij zijn doel bereikt, maar beseft hij dat zijn kans op geluk (met een secretaresse op het kantoor) heeft laten lopen.
Over F. Bordewijks Karakter
Een samengestelde roman
Ralf Grüttemeier+ Achteraf bekeken vond Bordewijk Karakter (1938) niet al te best. Wat de overige lezers betreft, spreken de oplagecijfers een andere taal. Deze veelgelezen en veelbesproken roman blijft intrigeren. Vreemd genoeg werd daarbij tot nu toe nauwelijks aandacht besteed aan de ondertitel: Roman van zoon en vader. Het is vooral het karakter van Katadreuffe dat de pennen in beweging houdt.
F. Bordewijk: Karakter
Karakter is het verhaal van het buitenechtelijke kind Jacob Katadreuffe. Hij wordt grootgebracht door zijn moeder, Joba, die weigert om met Katadreuffes vader, de deurwaarder Dreverhaven, te trouwen. Nadat hij als kleine zelfstandige failliet is gegaan vindt er een ommekeer plaats in het leven van Katadreuffe: het enige doel wordt zijn ontwikkeling tot advocaat. Die weg legt Katadreuffe af met als vriend alleen Jan Maan - een mogelijke relatie met Lorna te George houdt Katadreuffe af. Bij zijn klim op de maatschappelijke ladder wordt Katadreuffe, zo lijkt het, voortdurend gedwarsboomd door zijn vader. Nadat Katadreuffe zijn doel bereikt heeft, suggereert de vader dat hij wel eens niet tegen-, maar juist méégewerkt zou kunnen hebben: door het zijn zoon moeilijk te maken, maakte hij hem groot.
Bordewijk heeft in een radio-interview uit 1963 geprobeerd om een verklaring voor het succes van Karakter te geven. Volgens hem had dat ermee te maken dat het bij deze roman om een wat gemakkelijk boek zou gaan met een eenvoudig gegeven: het streven van een jonge man om op te klimmen van buitenechtelijk kind zonder beroep tot advocaat. Dat zou het publiek wel trekken. Dergelijke uitspraken van Bordewijk over zijn held Katadreuffe klinken nogal afstandelijk. Hoe denkt nu de literaire kritiek over de afstand tussen auteur en held? Katadreuffe - een monster van zelftucht?
De meeste interpreten zijn van mening dat Bordewijk met Katadreuffe een voorbeeld wilde geven van hoe het niet moet. Als argument wordt daarbij vooral het einde van de roman gebruikt, waarover Bordewijk in het bovengenoemde interview het volgende zei: ‘Maar het loopt toch met hem mis, dat krijgt u op de laatste bladzijde.’ Dit slaat vermoedelijk terug op een passage waarin Katadreuffe inziet dat er vier mensen in zijn leven waren: ‘[...] en het was alles een droefheid’.
In het oordeel van de professionele lezers wordt het einde van de roman vervolgens geïnterpreteerd als ‘proef op de som’, die de ‘leegte’, ‘vervreemding’ en ‘nietigheid’ van Katadreuffe zou onthullen (Michel Dupuis); het einde wordt begrepen als ‘humane toets van het gemis’, die Katadreuffe als ‘verblinde Streber’ en ‘monster van zelftucht’ zou ‘ontmantelen’ (Marcel Janssens). Volgens Hans Anten komt in de onderhavige passage Katadreuffe tot het inzicht dat zijn eenzijdige overgave aan de wil tot klimmen ‘ontmenselijking betekent en de persoonlijkheid doodt’. Of nog anders geformuleerd: ‘Hoe hoger hij op het door hem gekozen levenspad klimt, des te kleiner wordt zijn menselijkheidsgehalte’ (Dupuis). Ziedaar de consensus.
Het door mij geschetste beeld behoeft echter aanvullingen. Ik doel op de nuancering die Helbertijn Schmitz-Küller in 1980 reeds aanbrengt. Zij beschouwt een dergelijke interpretatie - Katadreuffe ontmaskerd als monster van zelftucht - als te eenzijdig en maakt een verschil tussen auteursintentie - wat Bordewijk gewild zou hebben - en de intentie zoals die uit de roman spreekt - wat Bordewijk dus daadwerkelijk gedaan heeft. Bordewijk wilde dan misschien Katadreuffe als negatief te beoordelen held neerzetten, maar daar zou tegenover staan dat er uit het boek tevens een grote bewondering spreekt voor de zelftucht en de wil van Katadreuffe en de macht van Drevenhaven, aldus Schmitz-Küller.
Laten we even naar de argumenten kijken die zij tegen de duiding van de roman als veroordeling van Katadreuffes zelftucht geeft - zonder de interpretatie van Schmitz-Küller in haar geheel te willen onderschrijven. Schmitz-Küller is van mening dat de ‘droefheid’ van Katadreuffe op het einde alleen maar gedeeltelijk te wijten is aan een eventueel inzicht in de kwalijke kanten van zijn ‘zelftucht’. Je zou hooguit kunnen beweren - en ook dat is nog maar de vraag - dat zijn contact met Lorna te George spaak liep vanwege zijn eenzijdige gerichtheid op zijn carrière. Voor zijn relatie met zijn moeder, met Jan Maan en met zijn vader gaat dat echter niet op, aldus Schmitz-Küller. Uit de droefheid van Katadreuffe tegen het einde van de roman valt dus moeilijk een ontmaskering van de kwalijke kanten van zelftucht af te leiden. Katadreuffe - een samengesteld mens
Ik zou nog een stap verder willen gaan dan Schmitz-Küller en het tegenovergestelde willen beweren van wat op dit moment de algemeen erkende opvatting lijkt. Ik denk dat Katadreuffe in de loop van de 28 hoofdstukken een ontwikkeling ondergaat die hem tot een vollediger mens maakt. In dat geval zou er dus sprake zijn van een groter - en niet van een kleiner - menselijkheidsgehalte bij Katadreuffe tegen het einde van de roman. Laat ik proberen om daarvoor een aantal argumenten te geven.
Er kan pas sprake zijn van een bewust levensplan van Katadreuffe en daarmee ook van zelftucht vanaf het moment dat hij zijn visioen heeft en een baan in het advocatenkantoor weet te veroveren. Daarvoor bestond er in zijn leven alleen zijn moeder, die hem vaak irriteerde, en zijn enige vriend, Jan Maan. De eerste verandering die in de roman in verband met Katadreuffe na zijn aanstelling wordt genoemd, is dat hij belang in zijn medemensen begint te stellen: eerst in de cliënten en later, als hij Rentenstein vervangt, ook in het personeel. Dit wordt door de verteller gezien als iets dat hem menselijker maakt: ‘Hij was niet meer de automaat die opnam en afgaf.’ Zijn blik op mensen wordt gedifferentiëerder, hij krijgt oog voor de ‘individuele capaciteiten’ en voor een ‘samengesteld karakter’.
De voorbereiding op het staatsexamen is voor Katadreuffe een tijd wanneer hij ‘uitsluitend leefde op zijn zenuwen’. In deze fase van ‘bovenmatige inspanning’ geeft de verteller het volgende oordeel over Katadreuffe, die medelijden met juffrouw Sibculo vertoont: ‘Want in deze tijd kreeg zijn karakter er enkele trekken bij, van lieverlede werd hij wat menselijker, toch zou hij altijd de man van één doel, van een onverzettelijke wil blijven.’
Wat hier staat, komt neer op het tegendeel van wat boven werd weergegeven als consensus onder de interpreten: Katadreuffe wordt menselijker, niet minder menselijk. Dit wordt nog een keer bevestigd door degene die het meeste recht zou hebben om Katadreuffe onmenselijkheid te verwijten: Lorna te George. Bij hun laatste ontmoeting is zij van oordeel dat ‘zijn geest was gerijpt, hij werd eens nog een grote figuur. Hij scheen haar ook zachter, en tóch een man.’ Zachter dus, en geestelijk gerijpt. Over de intellectuele ontwikkeling lezen we elders vanuit auctoriaal perspectief: ‘Katadreuffe was nu niet meer het intellect dat alleen gulzig absorbeerde, het begon ook af te kaatsen, ja, het begon van binnen uit licht te geven.’ Dit wordt beschreven als ‘kenteringstijd’ in zijn leven in positieve zin.
Katadreuffe is op het einde dus een mens die op zijn minst ingewikkelder is dan aan het begin. Hij is completer, menselijker, zachter, iemand met karakter en intellect. Daar moet echter meteen aan worden toegevoegd, dat de negatieve kanten van deze ontwikkeling niet uit het oog mogen worden verloren. Hij blijft de man van het éne doel, hij blijft wat Pim Lukkenaer ‘onvruchtbaar’ noemt. Hij zal nooit trouwen, hij zal Jan Maan niet kunnen veranderen, hij past niet bij zijn moeder en zijn vader zal in zijn leven geen rol meer spelen. Je zou Katadreuffe het best met een sleutelbegrip van Bordewijk als samengesteld karakter kunnen beschouwen. Deze term die men nogal vaak in het oeuvre van Bordewijk tegenkomt - behalve in Karakter ook bij voorbeeld in Noorderlicht en Studieën in volksstructuur - heeft daarbij de connotaties van verscheiden-
heid, strijd en ambiguïteit binnen een personage. Allemaal eigenschappen die men ook bij Katadreuffe kan ontdekken. Ken u zelf
Daarmee zijn we bij een aspect van Bordewijks schrijverschap beland dat in steeds meer studies wordt genoemd: ambivalentie. Of dat nu in Bint, inKarakter of in Noorderlicht is - steeds weer wordt de lezer blijkbaar door Bordewijks manier van schrijven met een subtiel spel van enerzijds-anderzijds geconfronteerd: fascinatie en afkeer, groeien en krimpen, liefde en haat, overwinning en nederlaag - het is uiterst zeldzaam dat bij Bordewijk de ene pool de andere duidelijk domineert.
Wat voor gevolgen heeft deze ambivalentie nu als men naar de strekking van de romans kijkt? Tegen de geschetste achtergrond lijken mij twee standpunten mogelijk: óf men komt in zijn interpretatie uiteindelijk tot een keuze voor een van de twee polen en heft daarmee de ambivalentie als het ware op, óf men probeert om de ambivalentie in de interpretatie overeind te houden.
Een goed voorbeeld voor de eerste opvatting is de interpretatie vanKarakter door Hans Anten in het Lexicon van literaire werken. Daarin laat hij de strekking van deze roman aansluiten bij wat het ‘belangrijkste deel van Bordewijks werk’ zou kenmerken: ‘Uitgaande van de veranderlijkheid en samengesteldheid van al het bestaande beschrijft Bordewijk dikwijls een overgangs- of inwijdingssituatie die voor de hoofdfiguur tot het inzicht leidt dat overgave aan exceptionele en eenzijdig gerichte strevingen ontmenselijking betekent en de persoonlijkheid doodt.’
Ikzelf zou eerder voor de tweede mogelijkheid kiezen: het was Bordewijk juist erom te doen de ambivalentie overeind te houden en niet uiteindelijk naar de ene of andere kant te laten doorslaan. De roman wil niet voor zelftucht waarschuwen, zoals blijkbaar de meeste interpreten denken, of zelftucht aanbevelen, zoals E.R. Duncan Elias in 1951 in Oriëntatie meende. In deze zin heeft de roman geen strekking.
Als de meeste lezers de roman desondanks tot een levensbeschouwelijke boodschap herleiden, dan geven zij blijk van een leesconventie die volgens mij noch Bint, noch Karakter recht doet. Dat de roman in deze zin een strekking ‘moet’ hebben, is namelijk allesbehalve vanzelfsprekend. Bordewijk laat in zijn romans alleen bestaande ‘levensbeschouwelijke boodschappen’ op zo'n manier botsen dat de meeste interpreten zich geroepen voelen om in die ambivalentie een hiërarchie aan te brengen. En deze boodschap van de interpreten moet dan vervolgens voor die van Bordewijk doorgaan.
Maar waar gaat het in de roman dan wel om? Het antwoord op deze vraag ligt mijns inziens in de kleine toespraak verborgen die Katadreuffe na het behalen van zijn staatsexamen houdt. Daarin zegt hij onder andere: ‘Een mens ontdekt soms zijn gaven laat. Maar het  is zulk een waar woord: laten we toch allen van ons leven maken wat we kunnen. Laten we beginnen met onszelf te ontdekken.’ Wat Katadreuffe hier formuleert, is niets nieuws. Volgens De Gankelaar, de ontdekker van Katadreuffe op het advocatenkantoor, is immers alles al gezegd en zoekt de mens een nieuwe verdienste alleen in de vorm. ‘Ken u zelf’, stond al boven de poort van het Delfische orakel. Zichzelf kennen, zichzelf ontdekken, dat is beknopt de formule voor de ontwikkeling van Katadreuffe. Herhaaldelijk is er in de roman sprake van dat Katadreuffe zichzelf ‘diep peilt’. De eerste keer is dat het geval in het visioen vóór het kantoor van Stroomkoning, waar hij zichzelf leert kennen zowel wat betreft zijn carrière, zijn ontwikkeling tot advocaat, als ook met betrekking tot zijn moeder: ‘Hij hield wel van haar en zij van hem. Maar ze pasten niet samen. Voor het eerst van zijn leven peilde hij zich zo diep dat hij zich verbaasde dat er zulk een diepte in hem bestond, en in dit allerdiepste doorzicht doorzag hij ook haar.’
Met dit visioen begint de ‘zelfkennis’ van Katadreuffe die in de loop van de roman wordt uitgewerkt: hij gaat weg bij zijn moeder en wordt advocaat. Bij die ontwikkeling hoort echter ook een element dat door de interpreten als gemis wordt gezien, maar dat - afgaande op de roman - Katadreuffe toch wel moeilijk aan te rekenen valt. Dat element wordt én als mening van een ander romanpersonage én als zelfinzicht van Katadreuffe aan de lezer voorgelegd. Jan Maan zegt in gesprek met Katadreuffe: ‘“Ik ben niet iemand om te trouwen, we zijn geen van tweeën kerels om ooit een vrouw te nemen, Jacob.” En Katadreuffe verwonderde zich innerlijk dat zijn vriend hem zo diep had doorzien; hij zei: “Ik geloof dat je gelijk hebt.“’
        Ziedaar het ‘tragische’ element in Katadreuffe: zijn poging om zichzelf te ontdekken leidt enerzijds omhoog tot advocaat, anderzijds weg van zijn moeder - en ze doemt hem ook tot het celibaat. Maar daar houdt het dan ook mee op. De verontwaardiging van de literaire kritiek over dit ‘monster van zelftucht’ zegt meer over de ethische opvattingen van de critici dan over de roman. In de romanwereld zelf wordt een veel genuanceerder beeld van Katadreuffe getekend dan men afgaande op het oordeel van de professionele lezers zou kunnen denken.
Droeviger en wijzer
‘Ken u zelf’, onder dit motto leeft Katadreuffe zijn leven, en net zoals bij Oedipus is de ontdekking van zichzelf minder rooskleurig dan misschien gehoopt. Katadreuffe wordt tot een samengesteld iemand, of, zo men wil, een ‘tragisch’ iemand in de oorspronkelijke Griekse betekenis van het woord. ‘Tragisch’ is de held die afstuurt op een onvermijdelijk conflict dat uiteindelijk tot zijn ‘ondergang’ leidt: ‘[...] het was alles een droefheid’.
De verwijzingen naar de tragedie zijn minder vergezocht dan men zou kunnen denken. Het was Bordewijk zelf die in een brief aan Victor E. van Vriesland van 26-3-1946 schreef: ‘Van mijn romans, groot en klein, meen ik dit te mogen zeggen: een ondeugd of de overdrijving van een deugd, ofschoon niet zonder een zekere indrukwekkendheid, voert uiteindelijk naar den ondergang. Dit is het geval in Blokken, Bint, Rood Paleis, Karakter(Katadreuffe) [...]. Een andere tendentie is in geen dezer boeken aanwezig; zij zijn de romans van tragedies.’
Als men dus zoiets als een strekking wil formuleren, dan zou die aldus kunnen luiden: het willen schrijven van een eigentijdse tragedie, die de mens in zijn menselijke beperktheden ten tonele voert. Ambivalentie en samengesteldheid zijn daarbij de sleutelbegrippen. Ik zal proberen om een laatste argument voor deze interpretatie uit het motto van de roman te halen: ‘A sadder and a wiser man / He rose the morrow mom.’
Alle interpretaties van het motto uit S.T. Coleridges The Rime of the Ancient Mariner gaan ervan uit dat het uitsluitend op Katadreuffe slaat. Hij zou op het einde van de roman de reden voor zijn mislukken beseffen, waaruit zijn ‘droefheid’ zou voortkomen. Daarover valt tweeërlei op te merken. Als men een dergelijk verband legt, dan spreekt dat ten eerste de - gedeeltelijk door dezelfde literatuurwetenschappers geconstateerde - groeiende ‘ontmenselijking’ tegen. Als het motto op Katadreuffe slaat - en dat denk ik, gezien het bovenstaande, óók - dan is dit eerder een argument om hem op het einde meer menselijkheid toe te schrijven dan minder. Hij is immers droeviger en wijzer geworden - kwaliteiten die moeilijk te rijmen zijn met ‘monsterlijke zelftucht’, het ‘doden van de eigen persoonlijkheid’ en ‘ontmenselijking’. Hier is dus sprake van een tegenspraak binnen de tot nu toe dominerende interpretatie van de roman.
Ten tweede echter lijkt mij een dergelijke interpretatie van het motto te beperkt. Kijkt men naar Coleridges gedicht, dan valt op dat het motto daar juist niet op de protagonist van het verhaal slaat, de oude zeeman dus, maar op de huwelijksgast, die het verhaal aanhoort: ‘The Mariner, whose eye is bright, / Whose beard with age is hoar, / is gone: and now the Wedding-Guest / Turned from the bridegroom's door. / / He went like one that hath been stunned,/ And is of sense forlorn:/ A sadder and a wiser man, / He rose the morrow morn.’
Vandaar dat het motto ook geïnterpreteerd kan worden als omschrijving van het gewenste effect op de lezer. Dat is blijkbaar wat het boek met de lezer wil doen, hem droeviger en wijzer maken. Een soort katharsis dus, om binnen de metafoor van Karakter als tragedie te blijven. Samenvatting
Katadreuffes moeder is Joba Katadreuffe, die op achttienjarige leeftijd verkracht is door haar twintig jaar oudere werkgever, Arend Barend Dreverhaven. Ze raakt in verwachting en neemt ontslag. Zij heeft een ijzeren gestel, maar door de bevalling met de keizersnede is ze erg verzwakt. Dreverhaven is een gevreesde, genadeloze deurwaarder, die bekend staat als 'het zwaard zonder genade voor iedere schuldenaar die hem in handen viel'. Tot zes keer toe vraagt hij Joba ten huwelijk, maar ze weigert koppig. Ook de postwissels die hij opstuurt, neemt ze niet aan ('De twaalfde keer schreef ze er dwars overheen: Wordt altijd geweigerd.') (Ook een later huwelijksaanzoek, van de schipper Harm Knol Hein, wijst ze af.) Ze vergeeft het zichzelf niet dat ze voor Dreverhaven is bezweken, 'ze had een sterke wil' en wil op eigen kracht verder in het leven. Jacob Katadreuffe groeit op in armoedige omstandigheden. Zijn moeder verdient wat geld met de borduurkunst, dat opvalt door origineel kleurgebruik en moderne patronen, en met schoonmaken. Bovendien verhuurt ze een kamer aan de communist Jan Maan, die bevriend raakt met moeder en zoon. Na de lagere school mag Katadreuffe geen vak leren: Joba vindt dat hij zichzelf maar door de wereld moet slaan, 'zij had ook gemoeten'. Na vele baantjes te hebben gehad, raakt hij op zijn achttiende werkloos. Hij schaft boeken aan om zichzelf wat te leren, onder andere een incompleet Duits lexicon. Op zijn eenentwintigste neemt hij om hogerop te komen een sigarenwinkeltje in Den Haag over. Hij leent daarvoor tegen woekerrente geld bij een duister bankje. Als hij zijn schulden niet meer kan betalen, wordt hij failliet verklaard. In verband hiermee bezoekt hij het advocatenkantoor van Mr. Stroomkoning. Hij ziet de vijf koperen naamborden die naast de deur schitteren in de zon. 'Toen stond er iets in hem op.' Katadreuffe beseft dat de jaren van mislukking voorbij zijn. Hij wil dat zijn naam ook op zo'n 'zon' komt te staan. Op het kantoor ziet hij voor het eerst zijn vader, die veel zaken voor Stroomkoning doet. Hoewel hij het een 'kerel als een beest' vindt, is hij onder de indruk van zijn imposante verschijning. De curator De Gankelaar vindt Katadreuffe een opmerkelijk iemand en besluit hem te helpen: hij bezorgt hem een baantje als typist en bediende op het advocatenkantoor. Katadreuffe komt er achter dat zijn eigen vader achter zijn faillissement zit. In de volgende vijf hoofdstukken wordt zijn eerste kantoorjaar beschreven. Hij woont op een kamer bij Graanoogst, conciërge bij Stroomkoning, boven het advocatenkantoor. Katadreuffe is leergierig en werkt keihard. Op kantoor hoort hij verhalen over zijn meedogenloze vader, die door de armste buurten trekt om mensen wegens achterstallige huurschulden op straat te zetten. Bureauchef Rentenstein vertelt hem een huzarenstukje van Dreverhaven: om beslag te leggen op een schip sprong hij hartje winter in het ijskoude zeewater. Katadreuffe is door deze verhalen jaloers en trots op zijn vader. Langzamerhand krijgt hij het verlangen 'die man op zij te komen, voorbij te streven.' Hij gaat studeren voor zijn staatsexamen om zo zijn uiteindelijke doel te bereiken: advocaat worden. Alles moet daarvoor wijken. 'Katadreuffe zocht liefde, flirt, noch spel.' Hij wijst de toenaderingspogingen van het dienstmeisje Lieske en de typiste Sibculo bruut af. Zelfs geeft hij niet toe aan zijn gevoelens voor Lorna te George, Stroomkoning zijn secretaresse, die verliefd op hem is. Dan verklaart Dreverhaven voor de tweede keer zijn zoon failliet. Woedend zoekt hij zijn vader op, scheldt hem uit voor 'ploert' en 'afzetter'. Bijna wordt hij het slachtoffer van zijn eigen drift als Dreverhaven zijn zoon een mes aanreikt. Katadreuffe weet zich echter te beheersen en stoot het mes met kracht in het tafelblad. Hij heeft een gesprek met Stroomkoning. Deze zorgt ervoor dat de afwikkeling van het faillissement soepel wordt geregeld. Dan wil de zoon de vader trotseren, Katadreuffe wil tonen dat hij het tegen zijn vader durft op te nemen. Hij leent tweeduizend gulden van hem voor privé-lessen en laat in het contract opnemen dat de schuld ieder moment opvorderbaar is. Kort voordat Katadreuffe met goed gevolg het staatsexamen aflegt, vraagt zijn vader voor de derde keer zijn faillissement aan. Het verzoek wordt door de rechtbank afgewezen. Weer heeft hij een gesprek met zijn vader en opnieuw houdt die hem een mes voor. Katadreuffe behoudt zijn kalmte en vertrekt waardig. Omdat hij voor zijn examen is geslaagd, wordt er op kantoor een feestje gehouden. Lorna te George gaat eerder weg en Katadreuffe laat haar uit. Als ze even tegenover elkaar staan, voelt hij dat dit het machtigste moment van zijn leven is. Hij laat het voorbijgaan. De volgende dag meldt zij zich ziek en neemt ze, ondanks verzet van Stroomkoning, ontslag. Jacob voelt zich ellendig en krijgt een maagbloeding. Dan schudt hij de zorgen van zich af, hij besluit dat hij geen man is voor een huwelijk. Hij begint in Den Haag aan de rechtenstudie. Intussen gaat het met de gezondheid van zijn moeder steeds slechter. Na vijfentwintig jaar bezoekt Dreverhaven haar en doet haar weer een huwelijksaanzoek. Opnieuw wijst ze het af. Ze vraagt hem waarom hij zijn zoon steeds dwarszit. Zijn antwoord is veelzeggend: 'Ik zal hem wurgen, ik wurg hem voor negen tienden, en dat ene tiende dat ik hem laat, dat kleine beetje asem zal hem groot maken, hij zal groot worden, hij zal, bij God, groot worden!' Ook met Dreverhaven gaat het bergafwaarts. Zijn zaken gaan niet meer zo goed (crisistijd!) en hij voelt zich rusteloos en gedesillusioneerd. Vlak voor zijn doctoraal examen ontmoet Katadreuffe Lorna te George in een park. Ze is inmiddels getrouwd en heeft een kind. Hij zegt haar nooit met een ander te zullen trouwen en een lafaard te zijn. Als hij zijn moeder over hun vroegere 'verhouding' inlicht, geeft zij een bondige conclusie: 'Zo, dan ben je een grote ezel geweest.' Nog eenmaal probeert de vader zijn zoon te 'wurgen': hij probeert te voorkomen dat hij als advocaat wordt beëdigd. De bezwaren tegen zijn toelating tot de balie worden echter ongeldig verklaard. Aan de gevel van het kantoor ziet hij vier 'zonnen'. Hij leest: 'Mr. J.W. Katadreuffe, advocaat en procureur.' Die avond gaat Katadreuffe voor een laatste afrekening naar zijn vader. Die reageert echter anders dan hij verwacht had. Jacob wordt woedend als zijn vader hem een hand wil geven en zegt hem niet te hebben tegengewerkt, maar juist te hebben meegewerkt aan zijn carrière. Zijn tegenwerking heeft Jacob immers alleen maar gestimuleerd? Verward gaat hij naar huis. Daar komt hij tot het inzicht dat zijn ambitie hem noodlottig is geworden, dat hij als mens heeft gefaald zowel tegenover zichzelf, als tegenover vier andere mensen: Maan, Te George, zijn moeder en zijn vader.  
Boekverslag 10
Mariken van Nieumeghen
1. Schrijver: onbekend
Titel: De waar gebeurde en wonderbaarlijke geschiedenis van Mariken van Nieumeghen, die meer dan zeven jaar met de duivel samenwoonde en omgang met hem had
uitgever: Taal & Teken
oorspronkelijk jaar van uitgave: +/- 1518
2. Plaat het verhaal in de tijd:
In de middeleeuwen kon de meerderheid van de mensen nog niet lezen of schrijven. Daarom werden de belangrijke zaken in het leven vaak verwerkt tot een toneelstuk om de mensen zo iets te leren over bijvoorbeeld goed en kwaad. Eerst dacht men dat Mariken van Nieumeghen zo een mirakelspel was maar later is men erachter gekomen dat het een gedramatiseerde voorleestekst is.
De inhoud van dit werk gaat er in ieder geval over dat hoe erg je je ook gedragen hebt, je altijd wel verlossing kunt vinden door boetedoening. Dit is een belangrijk thema in de middeleeuwen want geloof nam een grote plaats in, in de maatschappij. De hoop dat god je kan vergeven, ook al heb je nog zo hard gezondigd, was heel belangrijk voor de mensen.
Juist omdat mensen zo gelovig waren, was het bijgeloof ook erg groot. Heksen, magie en exorcisme komen dan ook veelvoudig voor in  dit werk.
Doordat veel mensen niet konden lezen en schrijven, was er veel kennis die zij niet bezaten. Mariken wordt niet door de duivel verleid met geld of macht, maar met kennis. Hij zou haar de zeven kunsten gaan leren als zij met hem meeging en dat deed ze. Dit laat wel zien hoe belangrijk kennis in de ogen van de middeleeuwers was.
Verder stonden de Rederijkers in hoog aanzien van het volk. Zij konden namelijk prachtige gedichten schrijven en van woorden verhalen maken. Mariken draagt in een herberg in Antwerpen een rederijkers gedicht voor en dit vergt veel aanzien van de overige gasten in de herberg.
3. Korte samenvatting:
Mariken woont samen met haar oom, die priester is, in Nijmegen. Op een dag moet Mariken naar de markt voor spullen waarna haar oom haar zegt dat ze bij zijn zus kan slapen als niet voor donker thuis kan zijn. Mariken komt uiteindelijk bij haar tante aan om onderdak te vragen voor de nacht, maar haar tante weigert haar binnen te laten. Boos vertrekt Mariken naar huis. Onderweg komt ze de duivel tegen die zich vermomd had als kunstenaar. Hij overtuigt haar om met hem mee te gaan naar Antwerpen waar hij haar de Zeven Kunsten zal leren. Mariken stemt hiermee in en vertrekt met hem via Denbosch naar Antwerpen. Hier zal zij zeven jaar lang me de duivel leven. Op een gegeven moment krijgt Mariken heimwee en vraagt de duivel of ze haar familie kan bezoeken. Hij stemt hiermee in en samen vertrekken ze naar Nijmegen. Hier ziet Mariken een wagenspel over Masscheroen. Het spel wil laten zien dat god iedereen vergeeft als degene maar echt berouw toont. Mariken ziet door dit spel in dat ze fout leeft en wil de duivel haar rug toe keren. Dit laat hij echter niet toe en  gooit haar vanuit de lucht naar beneden. Marikens oom is ook aanwezig bij het wagenspel en ziet haar naar beneden vallen. Door zijn gebeden gaat Mariken uiteindelijk niet dood, tot ongenoegen van de duivel. Hij probeert Mariken weer mee te nemen maar haar oom belet hem dit en verbant hem door middel van een toverspreuk. Hierna wil Mariken boete doen bij een priester maar niemand kan haar vergeven. Uiteindelijk bezoeken ze de paus in Rome om daar boete te doen. Deze zegt dat als Mariken ketenen omdoet en deze er vanzelf afvallen, ze vergeven is. Dit gebeurt uiteindelijk na vele jaren en ze leefde nog een gelukkig leven.
4. Thema: oprechte spijtbetuiging en daaropvolgende boetedoening leidt tot vergeving.
Motieven:
• Het geloof: Het hele verhaal draait eigenlijk om een zonde begaan die uiteindelijk vergeven kan worden als je maar oprecht berouw toont en boete doet. Belangrijke elementen van het geloof komen ook terug zoals de duivel, god en Marikens oom de priester.
• Vergeving: Mariken is heel bang dat ze na haar zonden niet vergeven kan worden. Daarom twijfelt ze ook of ze wel terug kan naar haar oom en haar oude leven.
• Wijsheid: Mariken is niet verleid met macht of rijkdom, maar door het vooruitzicht om de 7 vrije kunsten te leren. Ze leert dichten en andere zaken, maar de echte wijsheid komt pas na jaren wanneer ze beseft dat ze niet met de duivel samen kan leven en boete moet doen.   Boekverslag 11
De regels van het huis: portfolio opdracht
Beknopte samenvatting en analyse
Het verhaal begint in een tuin waar Daphne in een boek over vulkanen zit te lezen. Haar oom Hans, de broer van haar moeder, was op bezoek. En nog een paar ooms en tantes waren er ook. De hele familie was bij elkaar. Daphne hoefde niet naar school, omdat ze was flauwgevallen en de dokter gezegd had dat ze rust moest nemen. Daphne is een heel braaf meisje. Ze spreekt met twee woorden, en is altijd heel beleefd. Haar ouders zijn best wel rijk en hebben dan ook een groot huis. Daphne is ook een meisje die best wel veel dagdroomt, overdag heeft ze zomaar dromen over van alles en nog wat. De volgende ochtend nadat Daphne wakker werd ging ze naar beneden, op haar weg naar de keuken keek ze naar het portret van haar overleden zusje Alicia. En ze bleef even staan om er naar te kijken. Vlak daarna vervolgde ze haar weg naar de keuken. Rosa, de keukenmeid, was altijd heel vriendelijk en Daphne dronk haar melk. Later die middag kwam de zus van haar moeder, tante Mara, op bezoek. Daphne ging weer met haar boek over vulkanen onder de boom zitten. Haar moeder en tante Mara waren druk bezig met het oefenen van de Portugese taal, ondertussen valt Daphne in slaap en droomt over een rivier waar allemaal kano’s lagen. Er zijn ook kinderen. Deze zijn druk bezig om te roeien, maar Daphne wordt verteld dat ze niet mee mag doen. Dit vond ze wel vreemd omdat het haar eigen fantasie was. Stiekem gaat ze toch in een boot en begon te roeien. Maar ondertussen waren er bijen op haar limonade af gekomen en zaten ook op haar lippen. Op het moment dat haar moeder haar riep, schrok Daphne wakker uit haar droom, en werd ze gestoken in haar lip door de bijen. Haar ouders hadden een clown en een koorddanser gehuurd om haar een beetje op te vrolijken. Daphne vond er helemaal niks aan, maar de clown en de koorddanser smeekte haar om net te doen alsof ze hen leuk vond want dan zouden ze meer voorstellingen mogen doen. De clown heette Barbara en de koorddanser heette Walt. Maar wat ze ook probeerde Daphne kon niet om hen lachen. Die avond bracht oom Hans twee honden om haar op te vrolijken, maar ook dat hielp niet echt. In het begin verzorgde ze de honden wel goed, maar langzamerhand nam haar vader die taak over. Hierna komen Barbara en Zopo weer aan bod. Daphne kan nog steeds niet om hen lachen, maar wanneer Zopo tovertrucs begint ze te doen, krijgen ze toch Daphne’s aan dacht. Ze vraagt of Zopo dat haar ook wil leren. Dan begint de zaak van haar vader minder goed te draaien, en komt er een spanning in de familie. Daphne word vrienden met Barbara en Walt. Ze proberen haar wat actiever te maken. Daphne vind het leuk dat Barbara al die acrobatische dingen kan. Barbara had gezegd dat ze het haar wel wilde leren maar dat ze dan wel moest oefenen, en dat deed Barbara dan ook. Haar vaders zaak gaat steeds slechter, en er zit nu ook een oude vrouw voor hun huis op wacht omdat ze een ketting van haar moeder terug wilde, maar haar vader is niet van plan de ketting terug te geven. Daphne vertelt Walt en Barbara over haar dromen. Walt begint een heel verhaal over filosofie, maar Barbara spoort haar aan om weer te gaan zwemmen. Daphne was daarmee gestopt omdat ze vond dat ze twee jaar terug onterecht had gewonnen. Een dag later was Daphne alleen met Rosa thuis, als er een man komt die Daphne een paar vragen stelt over de zaak van haar vader. Daphne vertelt de waarheid, dat het niet goed gaat met haar vaders zaak. Haar ouders zijn er niet blij mee, wanneer Daphne vertelt dat er een man was gekomen. Wanneer Walt en Barbara weer komen, vertelt Daphne weer over een van haar dromen. Barbara is haar aan het op maken als clown. En Daphne is zo blij met haar gezicht dat ze besloot het er ’s avonds pas af te halen. De volgende dag gaat Daphne al vroeg op om te trainen. Barbara is haar persoonlijke trainer. Als ze weer thuis komt gaat ze boven in het speelgoedkamertje van haar moeder zitten. Maar als ze haar moeder hoort verstopt ze zich snel tussen de kleren, omdat ze er eigenlijk helemaal niet mag komen. Ze hoort haar moeder met oom Hans praten over dat ze bij Karl (Daphne’s vader) weg wil, nadat ze de kamer uit zijn gaat Daphne snel naar haar eigen kamer. ’s Avond beneden in de huiskamer is de hele familie weer bij elkaar, Daphne laat een tovertruc zien aan oom Hans, die ze van Walt had geleerd. Ze vertelt haar ouders ook dat ze mee doet aan een zwemwedstrijd. Haar ouders zijn om de een of andere reden niet blij dat ze weer zwemt. Maar Daphne gaat toch meedoen aan de wedstrijd. Als die dag aan breekt, gaat Daphne er voor. Als ze in het water ligt, komen er weer beelden langs, ze ziet hoe haar zusje verdrinkt in het zwembad. Zij hielt ook heel erg van zwemmen. Ze ziet de hele gebeurtenis weer voor zich, nou begrijpt ze ook waarom haar ouders liever niet wilde dat ze weer ging zwemmen. Maar ze wint wel. Maar als ze haar ouders zoekt kan ze hen niet meer vinden, en dat is het boek afgelopen. Boekverslag 12
1. Schrijver: J. Bernlef
Titel: Hersenschimmen
Uitgever: Quierido
Jaar van uitgave: 1984
2. a & b. Het verhaal speelde zich ongeveer af in 1983. Hij was volgens het boek eenentwintig toen Hitler opkwam (dat is rond 1933) en was in het ‘nu’ in het boek 71. Dat betekent dat het verhaal zich rond 1983 afspeelde.
c. Het tijdsbestek is acht dagen. Het aantal keer dat hij
’s ochtends wakker wordt is acht.
d. Het verhaal is chronologisch verteld, omdat je de aftakeling van zijn hersenen helemaal meemaakt. De flashbacks die in het verhaal voorkomen zijn echter niet chronologisch en gaandeweg begint Maarten het heden en het verleden door elkaar te halen. Dit komt door zijn dementie.
3. Het eerste ruimte-element in het verhaal is de sneeuw. Maarten vertelt dat hij de winter haat en uitkijkt naar de lente. Hij verwijt de winter ook zijn geheugenaftakeling. Dit is een parallelwerking, omdat volgens Maarten alles vervaagt door de sneeuw en dat alles op elkaar begint te lijken. Dit is ook het geval in zijn hoofd. Een ander ruimte-element is het huis. Het huis heeft een contrastwerking. Volgens zijn vrouw Vera is het huis een veilige plek, waar hem niks kan overkomen, maar Maarten voelt zich er opgesloten. Hij probeert ook meerdere malen weg te lopen maar dit lukt niet omdat Vera hem opsluit voor zijn eigen veiligheid. Het laatste ruimte-element is de lente. Zoals al eerder gezegd kijkt Maarten uit naar de lente. De lente heeft een parallelwerking, omdat het een periode van opklaring en opleving was waar Maarten naar uit keek. Dit is ook wat hij wilde in zijn hoofd: helderheid en duidelijkheid. 4. Maarten krijgt tijdens het boek steeds meer last van zijn dementie en haalt door zijn achteruitgaande korte termijn geheugen het heden en het verleden door elkaar. Deze gebeurtenissen zorgen voor veel emotionele spanning in huis. 5. a. Er zijn geen hoofdstukken. Verschillende scènes zijn aangegeven door opengelaten regels tussen de teksten.
b. In het begin is Maarten een beetje vergeetachtig. Hij vergeet hout te halen of hij vergeet dat het zondag is. In de loop van het verhaal beginnen zijn herinneringen en het heden steeds meer door elkaar te lopen en krijgt hij ook valse herinneringen. Op een gegeven moment is hij zodanig afgetakeld dat hij niet meer thuis kan blijven en moet worden opgenomen in een inrichting. Dit zie je ook heel duidelijk aan zijn zinnen op het eind. Ze zijn kort en verwarrend. Je kunt er niet goed de rode draad uithalen. 6. a, b & c. Het eerste motief is het woord ‘enfin’. Maarten gebruikte dit woord altijd op werk maar naarmate hij verwarder wordt, gebruikt hij dit woord ook thuis. ‘Ik schud mijn hoofd. ‘dat ook. Enfin…’
een woord dat ik anders nooit zeg, enfin. Een woord van kantoor dat ik op vergaderingen wel eens als een reddingsboei uitwerp naar een van de collega’s, wanneer die zich verstrikt in een ingewikkeld betoog. Enfin… een formulering die een samenvatting suggereert die nooit komt. Moment van hulpeloosheid van een spreker dat de mannen rond de tafel allemaal even gegeneerd langs elkaar heen doet kijken.’
Blz. 26 ‘Ik geloof dat ik dit boek al eens gelezen heb. Of heb ik alleen de film naar het boek gezien. Enfin…’
Blz. 72 ‘wat ben jij formeel vandaag, Maarten,’ zegt ze. Ze lacht en ook Vera lacht wat. Misschien is alles ook wel grappig, al zie ik niet precies in wat er eigenlijk te lachen valt. Maar enfin…’
Blz. 27
Het volgende motief is het keeshondje Kiss. Dit is het hondje van de Cheevers, maar Maarten vergeet de hele tijd dat het hondje al dood is. ‘als we langs het bakstenen huis van de Cheevers komen roep ik Robert bij me. Voor je het weet is hij verdwenen, op zoek naar Kiss, het witte keeshondje van de Cheevers.’
Blz. 35 ‘Janet hier is de oudste van de Cheevers hier verderop. Ze is inmiddels verhuisd. Hun keeshondje Kiss staat er ook op. Die is dood. Overreden door een toerist.’
Blz. 47 ‘Ik loop naar de keuken en vraag William hoe het met Kiss, hun witte keeshondje, gaat. Die vraag valt geloof ik wat verkeerd. Even zwijgen Vera en William daar naast elkaar achter de keukentafel met het roodgenopte plastic zeil. Bedremmeld als twee kinderen. Dan zegt Vera tegen William: ‘Maarten maakt soms wat lugubere grapjes. Let er maar niet te veel op.’
Blz. 53
Het laatste motief is het bureau van de vader van Maarten. Deze heeft hij meegenomen naar Amerika als aandenken aan zijn vader, maar hoe verwarder hij raakt, hoe meer hij ervan overtuigd is dat zijn vader nog leeft en hij onder het bureau van zijn vader speelt. ’Ik kijk naar het bureau. ‘Sommige meubels uit je jeugd blijven op de een of andere manier belangrijk voor je. Je voelt er een soort verbondenheid mee, waarom weet je niet precies.’
blz. 67 ’Ik houd er wel van om alleen thuis te zijn, om stiekem in papa’s bureau te snuffelen. ’s Zondags mag ik eraan zitten tekenen. Een wit papier op een biljartgroen vloeiblad vol inktvlekken en streepjes van afgevloeide brieven van papa.’
Blz. 86 ’Ik zat het liefst onder het bureau. Schoof ik de bureaustoel naar achteren en dan kroop ik eronder met een boek.’
Blz. 137
7. a & b. Het thema is verlies van grip op jezelf leidt tot machteloosheid. Maarten dementeert snel en dat weegt zwaar op zijn vrouw Vera. Ze heeft het er moeilijk mee en moet vaak huilen. Er komt later nog een hulp in huis en uiteindelijk moet hij opgenomen worden, omdat Vera niet meer zelfstandig om kan gaan met haar dementerende man.
8. a & b. De vertelsituatie is de (belevend-)ik-vertelsituatie. Je maakt de aftakeling van Maartens hersenen mee en Maarten wordt aangeduid met de ik-vorm. Ook staat het hele verhaal in de tegenwoordige tijd. Op het einde van het boek wordt ineens de hij-vorm gebruikt. Waarschijnlijk herkent Maarten zichzelf dan niet meer. Het is niet iemand anders die dan het vertellen overneemt, want de zinnen blijven onduidelijk en onsamenhangend.
9. Maarten: Hij was altijd erg verlegen. Hij was op zijn werk altijd bezig op de achtergrond en durfde vroeger ook niet goed meisjes aan te spreken. Ook was hij erg serieus en nuchter, omdat hij altijd bezig was met het noteren van feiten en het nadenken over zijn omgeving. Ook werd hij erg doorzettend naarmate zijn ziekte verergerde. Dit omdat hij zich steeds meer opgesloten voelde in zijn omgeving en hij moest en zou daaruit ontsnappen.
Vera: Maartens vrouw, werd afgebeeld als een zachtaardige vrouw. Ze deed er alles aan om Maarten te helpen. Wel werd ze vaak heel emotioneel en soms snel radeloos. Uiteindelijk leidde dit tot een hulp in huis en zelfs tot opname in een inrichting. 10.  1. Ik heb veel positieve reacties gehoord van Hersenschimmen en daarom besloot ik het ook te lezen. Ik had nooit verwacht dat ik zo in het verhaal meegesleept zou worden, maar dat gebeurde echt. Ik vond het heel aangrijpend om over een man te lezen die langzaamaan de grip verliest op de werkelijkheid.
2. De titel hersenschimmen duidt op de verzinsels die steeds meer in Maartens hoofd zitten. Hij gaat zich dingen inbeelden die er eigenlijk niet zijn, hersenschimmen.
Het woord komt terug in het laatste deel wanneer Maarten helemaal verward is.
‘Is het leven terug?... maar waar is zoiets gebleven?... is er wel zoiets?... of was gewoon alles inbeelding van het hoofd?...hersenschimmen?’ Het motto “A touching dream to which we are lulled, but wake from separately” van Philip Larkin slaat op het gelukkige leven dat Maarten nietsvermoedend beleefde tot zijn geluk tenslotte tot een abrupt einde kwam door gezondheidsproblemen of zelfs de dood. Hij ondergaat zijn einde niet samen, maar alleen, terwijl zijn vrouw toekijkt.
3. Recensie
J. Bernlef - Hersenschimmen (1984)
(Recensie van Hans Vervoort in NRC-Handelsblad, 05-10-1984) De aftakeling van een aardig mens
Ouder worden we allemaal, maar het vooruitzicht van aftakeling is zelden gespreksstof, hooguit onderwerp van een snel weer weggeschopte zwarte mijmering. Het lichamelijk verval is nog voorstelbaar (hoe ergerniswekkend ook), maar wie durft zich de geestelijke aftakeling in te denken? Bernlef behoort tot het type schrijver dat zich dat soort taken stelt. In 1974 schreef hij al een bundel mooie verhalen over het oud worden (Hondedromen) en in verschillende van die verhalen speelde het grote vergeten een rol.
Hersenschimmen, zijn nieuwe roman, gaat over dementie. Hoofdpersoon is de 71-jarige gepensioneerde Maarten Klein, die met zijn vrouw Vera in een kustplaatsje boven Boston woont. Zijn actieve leven als secretaris van een internationale maritieme organisatie is voorbij en hij geniet (tevreden van natuur) van de kalme routine van het dagelijkse bestaan: de wandelingen met zijn hond, het dagelijks vertier van de binnenlopende vissersboten en het passeren van de schoolbus.
Jaren van behoedzame tevredenheid voor de boeg, maar geleidelijk merkt hij dat er iets met hem aan de hand is. Woorden verliezen ineens hun betekenis of zijn niet beschikbaar, herinneringen zijn niet meer oproepbaar maar overvallen hem onverwacht, soms blijkt hij handelingen te verrichten die bij een veel vroegere periode uit zijn leven behoren: op pad gaan voor een vergadering, stiekem snoep zoeken in de huishoudkast. Fantasie, herinnering en werkelijkheid schuiven over elkaar heen, de tijd verdwijnt als dimensie, het ene moment is hij kind en het volgende ogenblik weer even zijn 71-jarige zelf.
In het begin lijken het korte storingen, blackouts, maar de ziekte vordert snel: "Ik word van binnenuit opgesplitst. Het is een proces dat ik niet tegen kan houden, omdat ik zelf dat proces ben. Je denkt 'ik', 'mijn lichaam', 'mijn geest', maar dat zijn maar woorden. Vroeger beschermden die me. Toen ik dit nog niet had. Maar er is een grotere kracht die het nu in mij voor het zeggen heeft en die niet valt tegen te spreken".
Terwijl hij wel merkt dat hij zijn gedachten niet meer altijd kan ordenen, kan Maarten Klein geen moment echt beseffen wat er met hem aan de hand is. En dat is logisch, want in de steeds spaarzamer ogenblikken dat hij zichzelf is, is er ook niets aan de hand. Bernlef heeft in dit boek gekozen voor de ik-vorm, een bijna onmogelijke opgave want hoe beschrijf je van binnenuit een geestelijke aftakeling? Bijna per definitie kan niet verwacht worden dat een dementerende bejaarde dat proces coherent beschrijft.
Het is toch gelukt om dat waar te maken en dat komt doordat Bernlef er met zijn ingehouden stijl in slaagt te laten vergeten dat je woorden leest. De lezer is rechtstreeks aangesloten op het gedachtenleven van Maarten Klein. De plotselinge overgangen van volwassen naar kindse denkwereld worden daardoor verrassend direct duidelijk gemaakt: "Een beetje koud heb ik het. Een kop hete thee zou mij goed doen. Ik loop de keuken in en draai het gas aan. De ketel, waar is de ketel. 'Ketel', zeg ik, 'ketel', maar het ding is nergens, ook niet in een van de keukenkastjes. Misschien binnen. Vera gebruikt hem wel eens om de planten water te geven. Ook niet. Ik doe de deur van de provisiekast open, maar hoe ik ook zoek achter borden en glazen, nergens kan ik een Kwatta-reepje vinden. En er liggen ook geen peredrups of zuurballen. Misschien is ze boodschappen gaan doen. Ik ga achter de piano zitten en druk eerst het oefenpedaal in voordat ik begin te spelen. Opa ligt boven zijn middagdutje te doen dus ik moet heel stilletjes spelen. De toetsen gaan zwaar en stroef. Of zijn het mijn koude vingers die niet willen? Dan hoor ik de voordeur opengaan. 'Ik ben hier oma', roep ik haar vanachter de piano tegemoet."
Het is op deze manier zelfs mogelijk om vanuit het gezichtsveld van Maarten Klein het verdriet van zijn vrouw Vera te beschrijven, die haar man steeds verder weg ziet verdwijnen in de kinderlijkheid: "Is pappa al naar kantoor?" "Maarten, ik ben het, Vera!" "Je moet niet zo tegen me schreeuwen." Ze verbergt haar gezicht in haar handen. Waarom is ze nu opeens zo opgewonden? Waarom huilt ze zo hartverscheurend?" Het boek eindigt zoals verwacht mocht worden, in flarden van zinnen en indrukken.
Hersenschimmen is heel wat meer dan een perfect uitgevoerde literaire exercitie. Bernlef heeft een warm en levend portret gemaakt van een aardig mens op weg naar het niets. Het is te hopen dat Hersenschimmen veel lezers zal vinden. Niet alleen vanwege het doorbreken van een taboe, maar ook omdat Bernlef in dit boek opnieuw bewijst dat hij als schrijver meer aandacht verdient dan hij tot nu toe kreeg. De ruïne als kunstwerk
14 februari 2007
Bijna 7000 mensen hebben al gestemd in de tweede ronde van de verkiezing van het beste Nederlandstalige fictieboek. Elk van de tien titels op de shortlist wordt de komende weken op de Achterpagina besproken. Na De donkere kamer van Damokles en Nooit meer slapen is het de beurt aan Hersenschimmen, de roman waarin J. Bernlef zijn belangrijkste thema’s – vergeten, verdwijnen, herinneren – het succesrijkst uitwerkte. Literair ambassadeur is Douwe Draaisma, hoogleraar geschiedenis van de psychologie in Groningen, en auteur van Ontregelde geesten (2006), waarin dertien ziektebeelden (waaronder Alzheimer) worden behandeld.
Door Douwe Draaisma
Het geheugen van Maarten Klein, 72, hoofdpersoon en verteller van Hersenschimmen, is een ruïne, door Bernlef met de uiterste zorg geconstrueerd. In het begin laat hij Maarten nog wat mijmeren over de oude Heidensieck-thermometer van zijn vader en de dunne Kwatta-reepjes van zijn oma, reminiscenties zoals die bij iedereen kunnen opkomen, maar daarna laat hij hem met vaste hand verdwalen in de tijd en begint een onttakeling die eindigt met de vernietiging van Maartens innerlijke leven. Dit gebeurt binnen het bestek van één winter, tegen de lente is de man die vader, echtgenoot, vriend en collega was, verdwenen.
Het kunststuk van Bernlef is dat hij zijn lezers dwingt zich te identificeren met iemand die zelf zijn identiteit juist verliest. Hij doet dat trouwens niet door herinneringen simpelweg te laten verdwijnen. Met veel van Maartens herinneringen gebeurt iets veel ergers: ze komen met zoveel scherpte naar voren dat hij ze niet meer herkent als herinneringen. Ze brengen hem terug in het verleden, niet bij wijze van spreken, zoals gewone herinneringen doen, maar letterlijk: hij klimt met zijn oude lijf op een stoel om de potlodendoos te pakken waar de juf hem om vroeg – en kan door Vera nog maar net op tijd weer van de stoel geholpen worden. Maarten wordt door zijn herinneringen een hier en nu ingetrokken dat al heel lang niet meer bestaat.
Tussen de eerste druk van 1984 en de feesteditie van afgelopen januari verschenen een half miljoen exemplaren van Hersenschimmen. In die menigte van lezers zal ik niet de enige zijn die de laatste paar pagina’s niet kan lezen. Het is een wonder dat ze geschreven zijn. Hoe vertel je hoe het is om niet meer te kunnen vertellen? Hersenschimmen is een onmogelijk boek. En toch is het geschreven.   Boekverslag 13
Middeleeuwse poëzie: zie boekje.    

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "Een vlucht regenwulpen door Maarten 't Hart"