Een gouden kind door Jean Paul Franssens

Beoordeling 7.5
Foto van Cees
Boekcover Een gouden kind
Shadow
  • Boekverslag door Cees
  • Docent | 3078 woorden
  • 10 februari 2005
  • 20 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
20 keer beoordeeld

Boekcover Een gouden kind
Shadow
Een gouden kind door Jean Paul Franssens
Shadow
ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Gebruikte editie
De eerste druk verscheen in 1991 bij uitgeverij De Harmonie te Amsterdam. De roman telt 158 bladzijden. De voorkant van de roman is overwegend wit met de titel in gouden letters: daaronder staan twee foto’s van een jongetje van een jaar of vijf afgebeeld. Vermoedelijk is dit een foto van Jean–Paul Franssens zelf. Op de achterkant staat een foto van de auteur met een woeste kop met een grijze baard.

Genre
De uitgeverij geeft op de omslag aan dat dit de eerste autobiografische roman van de schrijver is. Later zullen nog verschijnen “Een goede vader” (1993) en “Broederweelde” (1995).


Verhaalopbouw
De roman is onderverdeeld in 16 hoofdstukken. Deze hoofdstukken worden niet getiteld en genummerd. Ze zijn onderling gescheiden door stukken wit. In de hoofdstukken zelf zijn door middel van witregels allerlei passages van elkaar gescheiden. Het verhaal begint wanneer de verteller 17 jaar is en naast de kist van zijn moeder staat: ze is gestorven aan iets waarvan de verteller zelf twee jaar daarvoor genezen is. Vermoedelijks is dit een hersentumor, want er zijn gaten in haar hoofd geboord en ze draagt een tulband in de kist. Dan springt het verhaal terug naar twee jaar daarvoor. De hoofdpersoon lijdt, als hij 15 jaar is helse hoofdpijnen en komt in het ziekenhuis terecht. Gedurende een schedelboring beleeft hij allerlei herinneringen door middel van flashbacks. De vroegste herinneringen gaan terug tot de Tweede Wereldoorlog, wanneer zijn vader wordt opgepakt. Aan het einde van de roman in het zestiende hoofdstuk wordt de hersenoperatie beëindigd. De verteltijd is ongeveer drie klokuren.

Perspectief
Het verhaal wordt verteld door de 17-jarige zoon Paul. Hij vertelt onwetend in de tegenwoordige tijd. Daardoor is er geen verschil tussen de zogenaamde vertellende en de belevende ik. Hoewel hij vijftien jaar is, weet hij eigenlijk niet goed wat er met hem aan de hand is. Het woord “hersentumor” komt in de roman niet voor, maar door middel van de beschrijving van de gebeurtenissen kan de lezer er wellicht uit opmaken dat er sprake is van een dergelijke ziekte. Tijdens de operatie herbeleeft Paul het verleden: die betreft vooral de periode van de Tweede Wereldoorlog en de jaren daarna. Die zijn belangrijk in verband met het “foute verleden van zijn vader” die in feite met de Duitsers collaboreerde.

Tijdsbeeld
Is de roman inderdaad autobiografisch en is Paul dus Jean-Paul Franssens zelf, dan zou de hersenoperatie zich afspelen in 1953, want Franssens werd geboren in 1938. Het begin van de vijftiger jaren klopt wel met de beschrijvingen van de gebeurtenissen. Vooral de jaren na de Tweede Wereldoorlog worden geschetst. Paul wordt dan inderdaad min of meer neergezet als een jongetje van een jaar of zeven, acht.
Het is onduidelijk te bepalen waar de roman speelt: er zijn geen duidelijke geografische aanduidingen. Wel is de vader van Paul een gezellige Limburger, die naar het noorden is verhuisd. Uit de andere romans blijkt dat de stad Groningen het decor is van de gebeurtenissen.

Thematiek
Er zijn drie duidelijke themalijnen in de roman. Allereerst is er natuurlijk de ingrijpende gebeurtenis in het leven van Paul. Als 15-jarige heeft hij plotseling een barstende koppijn, waarvoor hij naar het ziekenhuis moet en eigenlijk weet hij niet eens met wat er met hem aan de hand is. De angst voor wat er met hem staat te gebeuren, de angst voor het onbekende en zelfs de angst voor de dood is dan ook een belangrijk aspect in deze autobiografische roman. Al in één van de eerste zinnen komt de lezer te weten dat er iets niet in orde is, wanneer de campingbaas aangeeft: “Dat is niet goed”. Maar omdat de verteller onwetend is, leeft de lezer in die onwetendheid mee. Wat gaat er gebeuren met het ventje?


Een tweede belangrijk thema is de verhouding tussen de jongen en zijn ouders: de kind-ouderrelatie. Dat geldt zowel voor zijn relatie met zijn moeder als voor de relatie met zijn vader. De laatste is in de oorlog fout geweest, maar de man heeft er eigenlijk helemaal geen spijt van. Hij is er zelfs trots op dat de bunkers die hij in Normandië voor de Duitsers bouwde, niet kapot te krijgen zijn. Hij heeft gewoon in de oorlog de tering naar de nering gezet. Zoals zoveel Nederlanders, beweert hij in de roman.
“Een gouden kind” is eigenlijk een boek over een onmogelijke loyaliteit. Aan de ene kant voelt Paul zich verplicht neer te kijken op een vader die er, zoals wordt gezegd, toe heeft bijgedragen dat er aan het einde van de oorlog nog eens honderdduizenden mensen extra stierven. De onderwijzer maakt er in de klas te pas en te onpas toespelingen op. Tegelijkertijd is hij gevoelig voor de wensen van zijn vader, die wil dat hij trots op hem is. Hij heeft tenminste zijn nek uitgestoken, al was het dan naar de verkeerde kant. Hij heeft de oorlog tenminste bewust meegemaakt.
Toch is de vader in dit boek letterlijk en figuurlijk meer afwezig dan zijn moeder. De roman begint met de dood van zijn moeder, die hem toch nog toevoegt “Lieve schat”. Aan de ene kant schaamt hij zich voor zijn moeder omdat ze er zo slonzig uitziet, maar er worden ook flashbacks beschreven waarin verteld wordt dat hij samen met zijn moeder op de divan slaapt en dat hij haar lichamelijk betast o.a. bij haar borsten. Wanneer zijn vader na de oorlog wordt vrijgelaten, maakt deze daar nog een insinuerende opmerking over. De moeder-zoonrelatie wordt hier dus bevestigd met het Oedipusmotief. Elk jongetje heeft in zijn ontwikkeling een fase dat hij verliefd op zijn moeder is en dat hij eigenlijk met haar wil trouwen. In een gezonde relatie gaat dit vanzelf na ongeveer het vijfde, zesde levensjaar over, maar wanneer de vader afwezig is, kan het zelfs leiden tot een seksuele relatie. De klassieke Oedipus doodde zijn vader en trouwde met zijn moeder, zoals dat door het orakel van Delphi was verkondigd.

Het derde thema in deze roman is dat van de ontluikende seksualiteit. Paul ontdekt de seksualiteit: de relatie met zijn moeder is een voorbeeld daarvan, het kijken naar een meisje dat haar slipje voor een dubbeltje laat zakken ook, evenals het oraal bevredigen van de zoon van de slager, het aftuigen van een homofiele jongen, het getuige zijn van het aftrekken van zijn oom Jelle en het getuige zijn van een sekspartij tussen een oom en een tante, die vrijen terwijl ze denken dat hij slaapt.

Het is best knap dat Jean-Paul Franssens deze drie thema’ s in de toch niet zo grote roman op een harmonische wijze met elkaar in verband heeft kunnen brengen. Het bijzondere is natuurlijk ook dat alle herinneringen zich afspelen tijdens de operatie aan Pauls hersenen.


De met de drie thema’s verband houdende motieven zijn dus: seksualiteit, de Tweede Wereldoorlog, het Oedipusmotief, verraad, schande, schaamte, verdriet, vernedering.

Titelverklaring
De titel van de roman wordt vermeld op blz. 154 van de roman: “Moeder slaapt. Ik ben wakker. Vader ligt boven in het tweepersoonsledikant. Door de dunne overgordijnen straalt licht naar binnen. In de kamer hangt de geur van het feestje van vaders thuiskomst. Ik ben trots op mezelf dat ik hier lig. Dat ik toch lekker de baas over haar ben. Dat moeder van mij is en van niemand anders. Dat niemand haar ooit van me kan afpakken, omdat ze van allemaal het meest van mij houdt.” (“Jij bent moeders gouden kind”) De passage zegt ook iets over oedipale relatie tussen Paul en zijn moeder. De aanduiding “goud” geeft aan dat er een goede relatie tussen moeder en kind is.

Samenvatting van de gebeurtenissen
Als de roman begint, is Paul zeventien jaar oud: hij staat naast de kist waarin zijn overleden moeder ligt. Ze draagt een tulband. Ze is aan dezelfde ziekte (een hersentumor?) overleden als waaraan hij twee jaar ervoor zelf geopereerd is. Hij neemt afscheid van zijn moeder,
“Dag moeder”.
“Dag lieve schat.”

In hoofdstuk 2 wordt beschreven dat de dan 15-jarige hoofdfiguur een barstende koppijn heeft. Hij is op vakantie aan de kust en durft eigenlijk niet meer te zonnen op het strand. Alleen in koelte van de boerderij waarop hij verblijft, kan hij het uithouden. Hij gaat terug naar huis, maar valt flauw. Zijn moeder denkt dat het allemaal door het warme weer komt en dat hij een zonnesteek heeft opgelopen. Ze stuurt hem gewoon naar school. Tijdens de les ziet hij echter heel wazig en hij ziet ook de leerlingen dubbel. Hij weet tenslotte niet meer waar de les over gaat. Hij moet braken en de meester (Stek) is daarover heel boos. Hij wordt naar huis gestuurd en zijn moeder pakt het weer heel laconiek op: het zal wel van je ogen komen. Ze stuurt hem naar de huisarts en vertelt hem dat hij een briefje voor de oogarts moet vragen. De dokter is hierdoor een beetje geïrriteerd en hij vindt Paul maar een aansteller. Toch krijgt hij een verwijsbriefje en de oogarts maakt wel serieus werk van hem. Hij verwijst hem door naar de neurochirurg. Paul weet niet goed wat dat is, wordt ook nog bang gemaakt door de rare buurvrouw en zoekt het een en ander op in een encyclopedie van zijn vader. Hij wordt eigenlijk heel bang. Hij gaat in zijn eentje naar de neurochirurg die na wat testjes vertelt dat hij de volgende dag met zijn moeder moet terugkomen. Hij moet snel in een ziekenhuis worden opgenomen.


In het ziekenhuis is hij te oud voor de kinderafdeling en daarom komt hij bij drie oude mannen op zaal terecht. Alle drie dragen ze een tulband om hun hoofd. De oude man die naast hem ligt, is er slecht aan toe. Hij heet Gravens en de anderen denken dat hij zal doodgaan. Diezelfde dag nog komt de ziekenhuiskapper zijn hoofd kaal scheren als voorbereiding op de zogenaamde vooroperatie van de volgende dag. ’s Nachts wordt hij bang; hij krijgt allerlei angstvisioenen; hij doet zijn kleren aan en wil weglopen. Maar beneden wordt hij onderschept door verpleegster Anna. Hij valt opnieuw flauw.

De volgende dag is de vooroperatie. Hij wordt plaatselijk verdoofd. Hij voelt hoe de neurochirurg een aantal gaten in zijn schedel boort. Er worden röntgenfoto’s gemaakt, hij hoort het geluid van een stofzuiger en er gaat een elektrische schok door zijn lichaam. Dan is er niets meer. Als hij weer bijkomt, zit zijn moeder naast zijn bed. Hij vraagt wat te drinken, maar dat mag niet. Uit een nat washandje komt uiteindelijk ook wat vocht. Terwijl zijn moeder hem helpt, denkt hij terug aan zijn vader.

Flashback: Zijn vader is in de oorlog fout geweest. Hij is waterbouwkundig ingenieur en heeft in de Tweede Wereldoorlog voor de Duitsers bunkers gebouwd. Eigenlijk is de man daar zelf nog trots op ook: de bunkers in Normandië zijn niet klein te krijgen. Toch wordt Paul er door de inwoners van het dorp en vooral door zijn meester vaak mee gepest.

Die nacht gaat het slecht met zijn buurman. Hij wordt van de zaal afgehaald en de volgende morgen krijgt Paul het bericht dat Gravens overleden is. Paul zelf moet die dag de echte operatie ondergaan. Hij krijgt opnieuw alleen een plaatselijke verdoving: de narcosenaald wordt in zijn schedel gebracht en zuster Anna moet hem tijdens de operatie wakker houden en hem vragen stellen om zijn alertheid te testen. Ze moet hem aan de praat houden en stelt hem dus vragen over thuis, zijn broers en zussen, de school, over zijn vader en zijn moeder.
Door deze vragen worden telkens op associatieve wijze flashbacks opgeroepen, die aangegeven worden door een witregel..

Flash backs worden verteld over
-de vernedering van zijn vader na de oorlog: hoe hij wordt opgepakt door de Binnenlandse Strijdkrachten
-de bestorming van hun huis door de Binnenlandse Strijdkrachten, waarbij het gespaarde geld wordt meegenomen en er veel vernielingen in huis worden aangebracht
-de bezoekjes aan zijn vader als die na de oorlog gevangen zit in een interneringkamp en zij met gebakken scholletjes naar hem onderweg zijn
-de vernedering in de klas wanneer de meester zijn omvang van de schedel laat opmeten en ook die van hem zelf en dan triomfantelijk zegt dat een grotere hersenpan dus nog geen hogere intelligentie tot gevolg heeft
-een aantal ervaringen met seksualiteit worden verteld: tenslotte gaat het hierom een puberjongen; zo zijn er:
- zijn avontuur met een vriendje die voor een dubbeltje een minder begaafd meisje haar broekje laat uittrekken om haar geslachtsdeel te kunnen bekijken
-of de gebeurtenis met de slagersjongen die hem verleidt met lekkere kroketjes, hem een absurd verhaal vertelt over de dood van zijn moeder in de koelcel van de slagerij en hem later als vergoeding voor de lekkernijen tot orale seks dwingt
-het aftuigen van een homofiele jongen(Flikker Eenoog) door een groepje jongens, waarbij zijn vieze plaatjes op de grond vallen
-de zelfbevrediging van zijn oom Jelle met behulp van een varken: Paul ligt op de loer in de schuur, maar doet net of hij niets gezien heeft
-de gewelddadige vrijpartij van een oom en een tante in de huiskamer, terwijl hij net doet of hij slaapt.. De tante beklaagt zich na afloop van het vrijen tegenover het zich slapend houdende jongetje dat de oom er “niets van kan”.
-de keren dat hij met zijn moeder in bed slaapt bij afwezigheid van zijn vader die in het kamp zit en bij wie hij seksueel geaarde handelingen verrich
t


Intussen boort, zaagt, klopt en zuigt de neurochirurg maar door. Er zitten nu al een heleboel gaten in zijn schedel en Paul vreest dat hij alles met zijn leven moet bekopen. Hij begint ook te hallucineren: hij ziet heksen, Sint Martinus en het Gruwelvrouwtje. Hij doet in zijn verbeelding met zijn moeder de voorbereiding voor zijn eigen begrafenis met het uitdelen van limonade, tompoezen met slagroom en sigaren.

Dan wordt de operatietafel verplaatst en is plotseling geen geluid meer te horen. Zijn hoofd wordt in een soort koker geschoven: hij voelt nog wel pijn, maar hij weet dat hij het er levend van afgebracht heeft . De heelmeester spreekt hem toe: “Je bent een kranige kerel. Je moeder kan trots op je zijn. Ga nu maar slapen.”(slotzin)

Recensies en kritieken
In de belangrijkste kranten werd de roman in 1991 over het algemeen positief besproken.
Hans Warren noemt in zijn recensie in de Provinciale Zeeuwse Courant “Hysterisch, net als je moeder” de roman niet zo heel erg bijzonder als de ongewone hersenoperatie er geen deel van had uitgemaakt. Hij vindt het een boek over een gewone vijftienjarige met een ongewoon lot. Hij heeft ook enkele onvolkomenheden opgemerkt. Zo vindt hij het vreemd dat de 15-jarige Paul een middelbare school bezoekt, waar hij slechts één leraar heeft (Meester Stek) In feite is dat natuurlijk ook wel vreemd, zelfs voor de vijftiger jaren. Op de lagere school is dat natuurlijk wel het geval, maar dan ben je geen 15 jaar meer.

Rob Schouten noemt in Trouw onder de titel: “Vader fout, kind goud”.
“Zeker ook in “Een gouden kind” zaagt Franssens zo nu en dan van dik hout planken en dan doet hij denken aan een late Jan Cremer, maar het is toch vooral trouwhartig proza zonder effectbejag. En voor het zoveelste boek over een kind van foute ouders (of tenminste een foute vader) heeft het toch een extra dimensie van ongekleurd realisme. Literatuur van universele allure schrijft Franssens niet, maar van “Een gouden kind” gaan er toch allerminst dertien in een dozijn.”

Diny Schouten in Vrij Nederland: “En de lezer verveelt zich niet. Ik heb geen twijfels dat Franssens niet zou hebben gestreefd naar nog iets anders en iets meers, maar “Een gouden kind” heeft allereerst de spanning van een griezelverhaal.”

Doeschka Meising roemt in Elsevier van 6 juli 1991 allereerst de eigenschap van Franssens om veel te vertellen in weinig woorden. Ze geeft een uitvoerige opsomming van de inhoud en besluit met: “Al deze ervaringen houdt Franssens binnen het tijdsbestek van de operatie in een voortreffelijke compositie. Zijn kortaangebonden stijl behoedt de vertelde geschiedenis voor elk zweem van sentimentaliteit. Wat moet, dat moet, lijkt het motto van deze autobiografische roman. Het moest”.

Rein Jan Mulder in het NRC van 7 juni 1991: “Het gouden kind” is een aangrijpend boek. Het lijkt zo makkelijk, een tragische gebeurtenis die zichzelf vertelt, maar aan alles zie je hoe de schrijver geprobeerd heeft de beste vorm te vinden voor zijn netelige ervaringen en met resultaat. Het wordt nergens te dramatisch. Er is bijna steeds een goed evenwicht tussen beschrijving. Citaten en reflectie. Mulder geeft in feite toch nog wel één bezwaar aan:
“Een gouden kind is, gezien zijn opzet, bijna volmaakt. Een van de weinige bezwaren die je er tegen zou kunnen aanvoeren is dat de leeftijd van het jongetje soms aan wisselingen onderhevig lijkt. Uit zijn woordenschat en stijl krijg je de indruk dat er in hem een paar jongetjes van verschillende leeftijden zijn samengevoegd. Soms is het alsof de jongen in het ziekenhuis nog een lagere schoolkind is dat bang is voor de meester en alles om zich heen nog niet zo goed begrijpt. Dan weer is hij een brutale puber die van een buurvrouw zegt dat ze lijdt aan 'ongezonde nieuwsgierigheid’.”

Tenslotte roemt Ben Polak in Het Parool van 8 juni 1991 de stijl: “Je moet werkelijk van heel goede huize komen om ook maar één werkelijk slecht geformuleerde zin in “Het gouden kind” aan te wijzen. Vooral de passages van de hersenoperatie zijn weergaloos beschreven.
Temidden van de bijna eindeloze stroom literaire blubber die hier week-in-week-uit voorbijschuift is deze roman van een onverwacht grote schoonheid.”

En hij besluit: “Hoe mijlenver “Een gouden kind” ook uitsteekt boven datgene wat hier gemiddeld op literair gebied verschijnt, Franssens is een schrijver die een witte olifant heeft gemaakt van een verkeerde mug. Met dat laatste doelt Polak dan voornamelijk het verkeerde onderwerp: de foute ouders van NSB-kinderen, wat allemaal in zijn visie nogal bombastisch wordt aangezet.

Over Jean-Paul Franssens
Franssens werd geboren in Groningen op 5 februari 1938 en overleed op 65-jarige leeftijd in Amsterdam in 2003. Jean-Paul Franssens was een artistieke duizendpoot. Hij was operaregisseur, schrijver, dichter en schilder. Hij publiceerde poëzie en proza en illustreerde zijn eigen roman 'Rozen uit het Zuiden' en zijn verhalenbundel
'Kinderschrik'. In 1981 debuteerde hij met de novelle 'De wisselwachter', die vier jaar later door Jos Stelling werd verfilmd. Franssens schrijft voornamelijk proza maar heeft ook een aantal dichtbundels gepubliceerd. Sinds zijn debuut werkt Franssens gestaag aan zijn literair oeuvre. Veelbesproken werd zijn roman: Vriend Dood in 1988, omdat dit verhaal het relaas geeft van een lustmoordenaar.
Bekend werd verder zijn autobiografische drieluik: Een gouden kind (1991) Een goede vader (1993) en Broederweelde (1995)
Als illustrator kreeg hij bekendheid door zijn illustraties in De vertellingen van duizend-en-één-nacht'

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Ook geschreven door Cees