Boekverslag |
Dooi |
Rascha Peper |
Jaar van uitgave: 2005 |
Marije Boogaard KV4K |
15-3-2016 |
Inhoud
1. Waarover wordt verteld?
a. In het kort de belangrijkste gebeurtenissen uit het verhaal in chronologische volgorde.
b. De hoofdperso(o)n(en). Het uiterlijk, het innerlijk, normen en waarden en de ontwikkeling die hij/zij doormaakt.
c. Het doel van de hoofdpersoon?
d. De belangrijkste bijpersonen. Wat is hun rol binnen het verhaal?
e. Zijn er ook omstandigheden binnen het verhaal die een tegenstander of helper zijn binnen dit verhaal?
f. De setting van het verhaal in 10 zinnen.
2. Hoe wordt verteld?
a. Verteltijd, de vertelde tijd en de historische tijd.
b. Is het boek chronologisch of niet-chronologisch opgebouwd?
c. Als je verhaal niet-chronologisch is, wat is daarvan de functie volgens jou?
d. 2 verhaalmotieven.
e. 2 leidmotieven.
f. de vertelinstantie van het verhaal. Uitgelegd aan de hand van een voorbeeldfragment.
g. Wat is het effect van deze vertelinstantie?
h. Als je verhaal een motto bevat: breng deze in verband met je verhaal.
i. Wat is volgens mij het (belangrijkste) thema van dit verhaal?
Toegevoegd
- Samenvatting
- 2 recensies
1. Waarover wordt verteld?
a. Ruben Saarloos en zijn vrouw zijn gaan zeilen op het IJsselmeer op het moment dat er dreiging was voor een strenge vorst. Ze dachten dat het nog wel kon, maar ze komen vast te zitten in het ijs. Omdat Rubens vrouw moet werken gaat zij na een paar weken weg. Ruben is boekvertaler van beroep, dus hij kan blijven. Hij leeft een tijdje in eenzaamheid tot er opeens een vrouw aan komt schaatsen. Ze komt een aantal keer langs en Ruben wordt verliefd. Als het ijs begint te smelten en hij naar huis gaat heeft hij geen contactgegevens en hij gaat naar haar op zoek. Hij kan haar niet vinden en uiteindelijk komt hij erachter dat degene die de vrouw beweerde te zijn al een tijd overleden is en hij voor de gek gehouden is.
b. Ruben Saarloos is de hoofdpersoon. Hij is een man van 58 jaar en hij woont op een woonboot. Hij is getrouwd met Ina. Hij werkt als boekvertaler en hij houdt er van om alleen te zijn. Hij is mensenschuw door dingen die hij in zijn jeugd heeft meegemaakt. Hij heeft de liefde een beetje opgegeven, maar doordat hij verliefd wordt leeft hij helemaal op. Hij vergeet daardoor een beetje dat hij getrouwd is en dat je dan niet vreemd hoort te gaan, want hij gaat wel vreemd.
c. Het doel van Ruben Saarloos is, omdat hij zoveel rust heeft op zijn vastgevroren woonboot, veel boeken te vertalen. Later is zijn doel om Bente te vinden.
d. De belangrijkste bijpersonen zijn Ina en Bente Nerwanen.
Ina is de vrouw van Ruben en ze is na een paar weken op de boot naar huis gegaan om te gaan werken, want ze kon niet zo lang vrij vragen. Ruben is gelukkig met Ina en Ina en Ruben bellen elkaar bijna iedere avond op. Ruben haalt steun uit haar stem als hij zich eenzaam voelt. Ina is een opgewekte persoon die goed aanvoelt hoe Ruben zich voelt.
Bente is de schaatster die langskomt. Ze is stil, maar niet verlegen. Ze zegt dingen als het goed is om dingen te zeggen. Ze probeert haar identiteit achter te houden. Ze is lang en dun en ze heeft rood haar. Ze is ongeveer 30 jaar oud en ze werkt aan een wetenschappelijk project over oogbewegingen.
e. De allerduidelijkste helper en tegenstander is het ijs. In het begin is het ijs een tegenstander, omdat hij daarin vast komt te zitten, niet meer naar huis kan en zich eenzaam gaat voelen. Daarna is het een helper, omdat het ervoor zorgt dat Bente naar hem toe kan komen. Later is het weer een tegenstander, op het moment dat het gaat smelten. Dit zorgt ervoor dat hij Bente nooit meer ziet.
Ina is in het begin ook een helper, omdat ze Ruben helpt zich niet zo eenzaam te voelen. Later is ze een tegenstander, omdat ze de mensen belt die Ruben uit het ijs kunnen halen. Ruben wil nog niet weg omdat hij Bente nog vaker wil zien.
f. De setting van het verhaal. Het verhaal speelt zich af op de woonboot van Ruben en Ina Saarloos. De boot heet ‘De Harnasman’. De woonboot komt vast te liggen op het IJsselmeer bij een klein eilandje waar Ruben iedere dag drie keer een wandeling op maakt. Als je het eilandje helemaal rond wil lopen doe je er maar twaalf minuten over. Er wonen veel konijnen op het eiland. Aan het eind van het boek, als Ruben weer thuis is, speelt het zich af bij hem thuis in de haven (ook op de woonboot dus).
2. Hoe wordt verteld?
a. De verteltijd is 131 bladzijden, ongeveer 5 uur. De vertelde tijd is een paar maanden, van het midden van de winter tot het begin van de zomer. De historische tijd is het heden, want ze hebben al telefoons en computers en dat soort dingen.
b. Het boek is chronologisch opgebouwd met een aantal flashbacks. Ruben denkt vaak terug aan zijn jeugd of hij vertelt Bente over zijn jeugd terwijl hij ingevroren zit. Een belangrijke flashback is die van zijn vader die de coelacant zocht. Hij denkt ook vaak terug aan zijn familieleden, bijvoorbeeld zijn tante Mady waar hij dol op was. Zij is in Turkije van een dak gevallen en overleden. Door deze flashbacks krijg je inzicht in zijn jeugd en kom je te weten dat hij vroeger verwaarloost is door zijn vader en daar jeugdtrauma’s aan over heeft gehouden.
c. N.v.t.
d. Twee verhaalmotieven zijn:
1. Verliefdheid: Hij dacht dat hij die gevoelens niet meer zou kunnen voelen, omdat hij al oud was, maar doordat hij Bente ontmoette ontdekte hij dat dat niet het geval was. Hij werd heel erg verliefd op haar en ging vreemd met haar.
2. Jeugdtrauma’s: Hij is vroeger verwaarloosd door zijn vader en heeft hier jeugdtrauma’s aan overgehouden. Hier wordt in het boek uitgebreid over verteld en later worden er ook verschillende verwijzingen gegeven naar deze jeugdtrauma’s.
e.Twee leidmotieven zijn:
1. Krassende kraaien: Op het eiland en op Rubens boot zitten krassende kraaien. Deze kraaien staan symbool voor de dood.
2. Dode konijnen: Ruben vindt regelmatig dode konijnen op het eiland. Dit staat ook weer symbool voor de dood.
f. De vertelinstantie van het verhaal is het personaal perspectief, het wordt verteld vanuit de hij/zij instantie. Een voorbeeldfragment: ‘Hij zette de radio aan voor het nieuws en het weer. Het kon wel tien graden worden, ving hij door het gekraak heen op, met aan het eind van de middag kans op onweer.’
g. Alles wordt verteld vanuit het perspectief van Ruben Saarloos, waardoor je de andere personages minder goed leert kennen. Dit is ook de bedoeling, want voor Ruben Saarloos is het allemaal onduidelijk (vooral wat Bente betreft) . Dit moet voor de lezer ook zo zijn. Op die manier kun je je goed inleven in Ruben .
h. Het verhaal bevat geen motto.
i. Het belangrijkste thema van dit verhaal is de dood. De dood achtervolgt Ruben overal. De dood is altijd nadrukkelijk aanwezig, bijv. in de vorm van kraaien, dode konijnen, het kraken van zijn boot, het spookschip dat hij in de verte denkt te zien, maar vooral in de vorm van Bente Nerwanen. Aan het eind van het boek gaat hij op zoek naar Bente, maar hij kan haar niet vinden. Hem wordt verteld dat ze al een tijd lang overleden is. Hieruit trekt hij de conclusie dat de vrouw een valse identiteit op heeft gegeven. Echter, Bente Nerwanen is opgestaan uit de dood om hem te bezoeken. De vrouw die hem bezocht was dus wel Bente Nerwanen en niet iemand die een valse identiteit heeft opgegeven. Dit kun je weten doordat er gezegd wordt dat er in het lab maar één iemand met rood haar werkte, namelijk Bente Nerwanen. Ruben wist zeker dat de persoon die bij hem langskwam in dat lab werkte. Later in het verhaal komt de dood hem ook opzoeken en heeft hij een gesprek met de dood. In het begin van het boek is hij bang voor de dood, maar later overwint hij zijn angst voor de dood.
Samenvatting
Ruben Saarloos, een vertaler van achtenvijftig jaar is op tweede kerstdag samen met zijn vrouw Ina en hun woonboot, de Harnasman, het IJsselmeer opgevaren om een nieuwe motor te testen. Ze leggen aan bij een klein verlaten eilandje, met de bedoeling daar een of twee nachten te blijven. Ze worden hier door strenge vorst overvallen en komen niet meer van het eiland weg. Zijn vrouw vertrekt wegens werkverplichtingen van de boot, voordat de dooi is ingevallen. Hijzelf blijft alleen achter op het schip omdat Ruben bang is dat zijn schip door het kruien van het ijs zal zinken. Bovendien wil hij niet bij anderen logeren. In volstrekte eenzaamheid brengt hij hier zijn dagen door. Ruben heeft nauwelijks contact met de buitenwereld. Hij brengt de tijd door met het verkennen van het eiland en het vertalen van een vissenboek. Zijn eenzaamheid stelt hem in staat om zich op dit vissenboek te concentreren. Blz. 15: "Eenzaamheid en concentratie, daar kon het werk alleen maar baat bij hebben".Het boek wat Ruben aan het vertalen is gaat over vissen. Onder andere over de Coelacanth. Dat wekt bij hem herinneringen op aan zijn vader. 's Nachts droomt hij over zijn vader. Zijn vader heeft zijn hele leven gewijd aan een vergeefse onderneming: het vinden van een coelacanth, een raadselachtige vis. Door deze onderneming heeft Ruben's vader zijn gezin verwaarloosd. Bovendien heeft het overlijden van zijn nichtje Mady hem diep getroffen. Ruben heeft hiervan geleerd zich te pantseren tegen wat het leven tegen je kan doen. Hij wantrouwt mensen en hij is mensenschuw. Slechts zijn boot de Harnasman bemint hij nog met hartstocht. Hij heeft een saai en prikkeloos bestaan. Hij is een harnasman geworden. Door de afzondering op het ijs kan hij eens ernstig over zichzelf en zijn leven nadenken. Als de dooi invalt krijgt Ruben steeds meer last van eenzaamheid. Hij kan zich niet meer concentreren op zijn boek. Bovendien komen er geen schaatsers meer in de buurt van zijn boot en hij wordt ook niet meer bevoorraad. Blz. 31: "Nu was dat allemaal voorbij, geen strijd meer tegen het ijs, alleen een eindeloos uitzitten van zijn gevangenschap, geisoleerder dan ooit, wachtend op het grote smelten". Met wassen nam Ruben het ook niet zo nauw. Voor wie zou hij het doen? Dan komt de dood hem opzoeken. Aangekondigd door opdringerige aanwezigheid van kraaien, vlaamse gaaien en dode konijnen. Bovendien is er telefoon voor meneer Omshof (bargoens voor dood), die zich op zijn boot zou bevinden en hij ziet een spookschip. Dan komt de dood op schaatsen. Juist nu er door geen mens meer geschaatst wordt, duikt er een schaatsster op. Het blijkt hier om een roodharig meisje te gaan dat in Amsterdam het verband onderzoekt tussen prikkels en de ziekte van Alzheimer. Het valt Ruben op dat zij luchtig gekleed is (zomerkleren?) en dat zij er smal en bleek uitziet. Hij vindt het vreemd dat zij het niet koud heeft. Deze roodharige schaatser brengt weer kleur in het leven van Ruben, zij ontdooit de harnasman. Blz. 34: "haar rode haar was zo een explosie van kleur in zijn wereld van wit, grijs en grauw dat zich op slag een melancholiek gevoel van gemis en verlangen liet gelden. De schaatsster belooft de volgende dag terug te komen. Zij zal dan ook de door hem gewenste sigaren meebrengen. Deze schaatsster bezoekt Ruben drie keer. Het leven is voor hem nu best aangenaam. Blz. 65: "De onafzienbare monotonie van de dagen is doorbroken". Bij de tweede ontmoeting leest hij in de schaatsen van de schaatsster de naam Bente Nerwanen. Hij vermoedt dat zij zo heet. Op de derde dag neemt zij hem lucifers mee en de Daily Mirror. In de Daily Mirror staat een artikel over de Coelacanth. Bovendien bedrijven ze tijdens deze derde ontmoeting de liefde. Na deze drie ontmoetingen wordt het ijs rondom de harnasman door de kustwacht doorbroken. Iedereen is enthousiast dat Ruben door de kustwacht ontzet wordt, behalve Ruben, hij beseft dat hij Bente voorlopig niet meer zal zien. Terug in de bewoonde wereld start Ruben een zoektocht naar Bente, net zoals zijn vader dat bij de Coelacanth deed. Bij de VU, waar Bente werkzaam zou zijn, vertellen ze Ruben dat Bente al bijna een jaar dood is. Ruben bezoekt voorts het graf van Bente. Hij beseft dat hij Bente nooit meer zal zien en hij staakt zijn zoektocht. Op het einde van het verhaal heeft Ruben een dialoog met de dood die Ruben komt halen. Dankzij Bente heeft Ruben zijn jeugdtrauma's verwerkt en is hij weer een mens geworden. Ruben is klaar voor de dood. Hij is rijp om te sterven, want hij heeft vrede met zijn leven. Hij vindt het best dat de dood spoedig zal komen. Ruben koopt uiteindelijk nog een antieke scheepslantaarn. Hij ziet dus weer licht in de Duisternis. Misschien heeft Bente hem toch nog de kracht gegeven om verder te leven. In als hij zal sterven, dan sterft Ruben tenminste met vrede.
Bron: http://www.scholieren.com/boekverslag/42024
Recensie 1
Geheimzinnige schaatsster doet Rubens ijzige hart smelten
ODILE JANSEN − 09/10/99, 00:00
RECENSIE Hoe serieus is een novelle te nemen over een geblokkeerde vertaler die met zijn zeilboot vastgevroren zit in het IJsselmeer, maar als de temperaturen gaan stijgen ook een emotionele dooi beleeft? Rascha Peper maakt in 'Dooi', haar nieuwste vertelling veelvuldig gebruik van dit soort 'van-dik-hout-zaagt-men-planken'-symboliek. Soms twijfel je of het nu opzet is, een ironisch stijlmiddel, of gewoon een sentimentele uitglijer.
In elk geval is zowel een goede dosis sentiment als overdrijving aanwezig in Pepers verhaal over de achtenvijftigjarige depressieve vertaler Ruben Saarloos. Ruben die aan het begin van 'Dooi' al ruim een maand in het ijs vastzit, worstelt niet alleen met een vertaling van een handboek over vissen, maar ook met zijn gevoelens. Zijn afkeer van 'hoe-word-ik gelukkig'-boekjes heeft hem al de reputatie opgeleverd van een 'iezegrim'.
Ten overvloede gaat de tweemaster waarmee Ruben en zijn vrouw Ina op tweede kerstdag zijn uitgevaren getooid met de naam 'Harnasman'. Het harnas dat Ruben jaren geleden heeft aangetrokken moet zoals gaandeweg blijkt in 'Dooi', hem vooral beschermen tegen de verwarring die het vertrek van zijn vader stichtte.
Je kunt je daar wel iets bij voorstellen gezien zijn bizarre, door Peper niet bijster overtuigend neergezette familiegeschiedenis. Rubens vader, een zeebioloog, liet vrouw en kinderen in de steek voor een gepassioneerde zoektocht naar de coelacanth, een lang uitgestorven gewaande oervis. Moeder Saarloos zoekt daarna haar heil bij God, maar slaat daarbij lichtelijk door. En zo groeit Ruben op in een puriteinse omgeving waar niet alleen de hagelslag, maar ook de moederliefde gerantsoeneerd is.
Nu levert de combinatie van een afwezige vader en een koele moeder zoals we sinds Freud weten, een prachtige voedingsbodem op voor neuroses. Geen wonder dus dat Ruben een wat geremde melancholicus is. Hij kampt met de emotionele erfenis die zijn ouders hebben achtergelaten. Rubens vertaling van het vissenboek moet daarom ook wel leiden tot een confrontatie met het verleden. In elk geval wordt die onvermijdelijk nadat Ina is meegegaan met een hulpdienst en hij alleen achterblijft op de 'Harnasman' bij een minuscuul eilandje.
Peper gaat dan gelukkig meer ambiguïteit en spanning in het verhaal creeren. Onder andere door Rubens verborgen fantasieën over de coelacanth aan zijn bewustzijn te laten opdringen. Zijn hallucinaties over een geweldige vis, waarvan de contouren zichtbaar worden onder de grijsblauwe ijsspiegel worden pakkend beschreven.
Maar het zijn vooral Rubens ontmoetingen met een zwijgzame schaatsster in deze crisissituatie, die 'Dooi' redden van melodrama en voorspelbaarheid. De anders zo overdadige symboliek is minder irritant aanwezig in deze scènes, of wordt ironisch ontdaan van haar loodzware lading. 'Dooi' wint ook aan diepgang door de komst van deze geheimzinnige roodharige jonge vrouw. Niet in de laatste plaats door de vele vragen die haar identiteit oproept, vragen die overigens tot op het laatst toe onbeantwoord blijven. Aan die 'openheid' ontleent dit personage goeddeels de complexiteit die haar authentiek maakt, in tegenstelling tot de wat karikaturale Ruben.
Even ongrijpbaar blijft de schaatsster ook in haar rol en betekenis. De gloed van haar lange rosse haren en de breekbaarheid van haar magere, sjofele verschijning oefenen een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit op Ruben, een sirene of zeemeermin gelijk. Tegelijkertijd bezit deze verleidelijke schaatsster de goedheid van een engel. Elke keer als ze komt vervult ze een van zijn wensen, drie (!) in totaal. Ten slotte bevredigt ze zelfs de onuitgesproken hartstocht van deze anders zo passieloze man. Rubens spontaan opkomende doodsverlangen tijdens het bedrijven van de liefde, lijkt dan de sleutel te leveren tot het raadsel dat het intrigerende meisje vormt. Ze is niet minder dan de personificatie van 'eros' en thanatos', de levensdrift en de doodsdrift.
Maar de schaatsster doet meer dan alleen ijzige harten smelten. Het meisje ontmoet Ruben niet toevallig als de eerste scheurtjes in zijn harnas zichtbaar worden. In het vervolg van 'Dooi' fungeert ze als een katalysator voor Rubens geblokkeerde verwerkingsproces. In haar rol als zwijgzame, maar belangstellende luisteraar, brengt ze een emotionele kettingreactie teweeg die, eenmaal in gang gezet, zich met dezelfde verbluffende vaart afwikkelt als een omvallende spiraal dominosteentjes. Dat deze ervaring minstens zo bevrijdend is als de erotische 'ontmoeting' maakt Peper aannemelijk. De onbeholpen nieuwsgierigheid van Ruben, die met moeite zijn verliefdheid maskeert en de introversie van het meisje verlenen aan hun gesprekken een ontroerende charme.
Daarvoor wil je Rascha Peper graag vergeven dat ze haar novelle even nadrukkelijk symbolisch eindigt als ze hem laat beginnen. Want nadat Ruben geheel tegen zijn zin door een ijsbreker wordt bevrijd, breekt er een tijd aan waarin hij even gedreven als zijn vader de coelacanth naspeurde, op zoek gaat naar het meisje. De suggestie dat ze al gestorven was voordat hij haar zag, transformeert 'Dooi' met terugwerkende kracht tot een moderne spookvertelling. Dit einde inclusief kerkhofbezoek en dialoog met de Dood overtuigt niet erg. Maar gelukkig is de creatie van de zwijgzame roodharige schaatsster op het IJsselmeer dan al een feit.
Recensie 2
MARTIJN BEEKMAN
In eerste instantie stelt het teleur dat ook Rascha Peper, die wars leek van studeerkamerverhalen, haar toevlucht neemt tot zo'n belegen schrijverstruc. Totdat blijkt dat zij het pantoffelbestaan van haar vertaler, de 58-jarige Ruben Saarloos, meteen al flink laat ontsporen. In zijn ontreddering komt een ongewoon verhaal tot bloei.
Rubens isolement is niet prettig meer. Hij ligt al wekenlang met zijn woonschip ingevroren in het IJsselmeer, aan de kust van een onbewoond eilandje. Tijdens een tochtje met zijn vrouw Ina sloeg de vorst toe. De reddingsbrigade bracht eten en nam Ina mee naar het vasteland. Telefoongesprekken en het tellen van konijnen op het eiland zijn de enige afleiding bij het wachten op dooi en de vertaling die hij onder handen heeft, een biologisch werkje over vissen, geeft ook al geen aanleiding tot verheffende gedachten.
Mooi laat Peper zien wat er overblijft van een in zijn gewoonten versteende intellectueel als de elementen tegenzitten. Rubens rituele gekanker op smakeloze tv-programma's, de verachtelijke 'How to'-babbelboeken die hij moet vertalen, op de carrièremakers in het bedrijfsleven, op zijn drukbezette uitgever, op modieuze restaurants met pretentieuze liflafjes, op vrouwen die 'een maatje' zoeken, heel zijn voorgewende mensenhaat is bespottelijk in de witte vlakte die hem omringt, nu zijn vrouw - een vriendelijk 'Saartje' - er niet meer is om hem te verzorgen en gelijk te geven.
Tijdens de vorst kan hij zich nog een stoere poolreiziger wanen die zijn schip moet versterken tegen het duwende ijs, maar als de dooi inzet, breekt elke weerstand. Hij is alleen met zijn gedachten over ouderdom en naderende dood. En over zijn vader die hem verliet om te jagen op een hersenschim, de uitgestorven gewaande coelacanth, een vis die ook voorkomt in zijn vertaalwerk. Rubens geest desintegreert. Hij meent zelf een Chinese jonk te zien aan de horizon, een beeld dat even later oplost in het niets. Een telefoontje van een man die verkeerd verbonden is, jaagt hem de stuipen op het lijf; kort erna meent hij een insluiper op zijn boot te horen. 'De vorst had zijn wezen gestaald, de dooi verslapte het nu.'
Dan komt op een dag, als in een sprookje over een boze kluizenaar, zijn redster het beeld binnenschaatsen. Een mager, roodharig meisje dat zich van de dooi niets aantrekt en rustig door de blubber zwiert. Ze maken een praatje, hij nodigt haar uit op de thee. Bente Nerwanen heet ze, zo leest hij aan de binnenkant van haar uitgetrokken noren. Ze belooft de volgende dag terug te komen met de doos sigaren waarnaar hij hunkert, en de derde dag is ze er weer, met lucifers. Ruben is dan al verschrikkelijk, hulpeloos verliefd op het verlegen, bleke sproetenmeisje, wier 'waterval aan rood haar' op slag een 'melancholiek gevoel van gemis en verlangen' in hem losmaakt.
Op de vierde dag gaan ze met elkaar naar bed. Hij had gevraagd een Volkskrant mee te brengen, maar vreemd genoeg heeft Bente The Daily Mirror bij zich, waarin, zo blijkt later, een artikel over de coelacanth staat. De versmelting met zijn etherische ijsprinses - die Peper geleend lijkt te hebben van Botticelli's Venus, bleu oprijzend uit haar schelp - is een overrompelende ervaring, waarbij hij 'iedere identiteit verloor, met haar naar grote hoogte steeg en vervolgens omlaag tuimelde in een lome leegte'.
De volgende dag wordt Ruben door de reddingsbrigade naar huis gesleept. Zijn vrouw is blij, en zijn leven kan weer beginnen. Maar dat gaat niet. Hij moet op zoek naar Bente, van wie hij geen adres heeft en alleen weet dat zij onderzoek doet in pupillometrie aan de VU. Zijn naspeuringen brengen iets verbijsterends aan het licht. Dat gegeven is Pepers vondst, het geheim van dit verhaal. Het komt erop neer dat de vrouw die hem bezocht heeft, en die als vreemde liefhebberij het seinen met morsesignalen had, onmogelijk de Bente Nerwanen van de VU kon zijn geweest.
Maar wie zij ook was, de schaatsster, zij heeft het pantser van de vertaler gebroken. Op een treinreis van Hoorn naar huis ontlaadt zich het verdriet dat Bente met haar morsetekens, de jonk en de coelacanth wist aan te boren. 'De tranen begonnen te stromen en vielen niet meer te stuiten. Hij veegde ze weg maar ze bleven stromen, langs zijn wangen, zijn kin, zijn nek in, tot in zijn boord, alsof er ergens in zijn hoofd een vlies met water was geknapt dat helemaal leeg moest lopen.'
Bijzonder knap heeft Rascha Peper door een aards verhaal over een herkenbaar type het bovennatuurlijke laten sijpelen. De stijl blijft nuchter beschrijvend, met achteloze grapjes.
Wat Ruben overkomt, is bij zijn drassige geestelijke toestand aanvaardbaar. Maar ook afgezien van de vondst waar het verhaal om draait, is Dooi een ontroerend verslag van een allerlaatste verliefdheid in een ingesukkeld bestaan.
Ruben kan weer voort, ook al zal er niets van belang meer gebeuren. Doodgaan mag ook, nu het leven nog één keer heftig in hem heeft opgespeeld.
Jammer is alleen dat Peper haar verhaal iets te glad heeft willen polijsten. Namen en gebeurtenissen zijn soms topzwaar van betekenis. Zo is er Bente's veelzeggende achternaam, en die van Rubens schip, de Harnasman. Het ijskoude gemoed smelt door de aanraking van vlammend rood haar. Als Ruben terugvaart naar Amsterdam, komt hem de bedrijvigheid in het IJ voor als 'een leven waarvan hij niet meer helemaal deel kon uitmaken. Hij was losgescheurd uit een ander bestaan, ontrukt aan een werkelijkheid die hem ongeschikt gemaakt had voor zijn oude leven'.
Zulk uitleggerig commentaar is overbodig, en een beetje braaf, alsof de schrijfster niets aan de verbeelding van de lezer durft over te laten. Een roman als deze, stevig en suggestief tegelijk, kan het zonder richtingaanwijzers stellen.
Dooi is een goed getimmerd scheepje dat moeiteloos tussen deze en gene zijde heen een weer vaart.
Bron: http://boekenlijst.tripod.com/leesclubnieuwerkerk/id2.html
REACTIES
1 seconde geleden