Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

De weldoener door P.F. Thomése

Beoordeling 6.6
Foto van Cees
Boekcover De weldoener
Shadow
  • Boekverslag door Cees
  • Docent | 5503 woorden
  • 2 januari 2011
  • 18 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
18 keer beoordeeld

Boekcover De weldoener
Shadow

De tekst op de flap is heel kort:

Man redt meisje van de dood en besluit haar voor zichzelf te houden. 
Een liefdesroman.

De tekst op de flap is heel kort:

Man redt meisje van de dood en besluit haar voor zichzelf te houden. 
Een liefdesroman.

De tekst op de flap is heel kort:

Man redt meisje van de dood en besluit haar voor zichzelf te houden. 
Een liefdesroman.

De weldoener door P.F. Thomése
Shadow

Oefenen voor je mondelingen?

Komen je mondelingen er aan en wil je oefenen? Probeer onze Boekenquiz. We stellen je open vragen over de gelezen boeken.

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Feitelijke gegevens over het boek
Verschijningsdatum 1e druk: eind september 2010
Gebruikte druk: 1e
Aantal bladzijden: 349
Uitgeverij: Contact

Genre
“De weldoener” is een psychologische roman over liefde van een oudere man voor een jong meisje. De paassymboliek speelt een grote rol in deze roman.

De flaptekst
De tekst op de flap is heel kort.
Man redt meisje van de dood en besluit haar voor zichzelf te houden.
Een liefdesroman.


Samenvatting van de inhoud
De redding (blz. 11-151)


De vijftigjarige koordirigent en stadscomponist Sierk Wolffensberger gaat in de Lijdensweek naar de kerk waarin zijn door hem zelf gecomponeerde werk Duisternissen zal worden opgevoerd op Goede Vrijdag. Het verhaal speelt in H**** , maar daarin kunnen we gemakkelijk de provinciehoofdstad Haarlem zien.
In 19e-eeuwse boeken is het een literaire gewoonte om zo’n stad typografisch met sterretjes weer te geven. Het geeft meteen aan dat er sprake is van fictie. Het verhaal begint met een alleswetende verteller.

Sierk heet eigenlijk Theo Kiers, maar die naam vond hij jaren daarvoor een te gewone naam. Nadat hij een Luxemburgse barones heeft geschaakt (Ghislaine d’Agincourt d’Eisenachs) met wie hij getrouwd is, heeft hij besloten zijn naam te veranderen. Dat geeft hem een voornamer imago, maar de lezers weten dan meteen dat ze met een “loser” te maken hebben: wanneer je het van een andere naam moet hebben. Het huwelijk van Sierk en Ghislaine stelt niet veel meer voor: hij voelt zich in een soort gevangenis beland. (zie ook het motto dat de roman heeft) En om de afstand tussen hen te benadrukken: ze spreken steeds Frans tegen elkaar. Sierk heeft ook een 19-jarige zoon. Deze Théophile is een nietsnut die op zijn kamer alleen maar jonge meisjes neukt.

Maar is Sierk eigenlijk wel zo’n hero: wat te denken van een componist die de mening heeft “dat Jezus bij lange na niet kan tippen aan de muziek die er voor Hem wordt gecomponeerd, dat Hij die muziek in het geheel niet waard is, Jezus Christus, loser der losers, superloser der mensheid, aan een paar spijkers opgehangen, zoals een dooie kat aan zijn staart gekruisigd als een vleermuis op een verrotte staldeur. (blz. 23/24)?
Een superloser die Jezus een superloser durft te noemen.

Sierk heeft het niet getroffen in het leven: hij is een man-van-net-niet. Geen goede echtgenoot, heeft geen leuke zoon, hij is geen goede vader, geen goede componist. Dat kun je goed zien aan de vergelijking met zijn Amsterdamse tegenhanger Lou Wehry die een begenadigd componist is, aan de weg timmert en daarvoor nauwelijks moeite hoeft te doen. Eigenlijk haat Sierk Wehry en die haat komt voort uit een soort jaloezie dat het die ander allemaal zo gemakkelijk afgaat.

Sierk is dus op weg naar de kerk, de Sint Anthonius van Padua (een katholieke kerk waar zijn werk later die week zal worden opgevoerd) Sierk heeft vaak het gevoel dat
“hij de uitvoerder is van een verhaal dat door iemand anders wordt geschreven, hij slechts de stappen naloopt die in gedachte al voor hem zijn gezet “ (blz. 30)

Wanneer hij de deur van de kerk opendoet, krijgt hij het gevoel dat hij niet alleen is. In het duister treft hij later dan ook een jong meisje aan, dat zich levenloos gedraagt. Ze heeft pillen ingenomen. Hij voelt zich een soort dodenopwekker, gebedsgenezer en hij brengt haar in zijn grote Volvo naar het ziekenhuis. Daar wordt haar maag leeggepompt, waarna hij haar weer mee mag nemen.. Ze zegt dat ze niet terug kan naar haar familie, omdat ze die afscheidsbrieven over haar zelfdoding heeft gestuurd. Die zullen de dag erna bezorgd worden.
Het meisje laat zich “Beertje”noemen. Ze is achttien jaar oud. Ze kent de stadsdirigent wel. Sterker nog, later blijkt dat ze een koorlid van hem is. Ze heet Wehry met haar achternaam en is dus nota bene de dochter van de Amsterdamse componist aan wie hij zo’n hekel heeft. Hij besluit het meisje voor zichzelf te houden en hij rijdt in eerste instantie van Haarlem naar Zandvoort, waar ze wat eten. Ze kan niet terug naar huis en Sierk brengt Beertje onder in een motel langs de A4 nabij Schiphol. Zelf moet hij snel terug naar Haarlem om de repetities van zijn koor te leiden. A.s. Goede Vrijdag is namelijk de opvoering van zijn eigen werk ‘Duisternissen” en er moet nog flink worden gerepeteerd.

Maar tijdens de repetities gaat het niet goed: hij mist een koorstem. De andere koorleden zeggen dat het de stem van Alicia Valstar is. Ze bellen haar, maar ze neemt haar mobiel niet op. De koorrepetitie wordt daarom niet vervolgd. Sierk die eigenlijk naar huis moet, wil het liefst naar Beertje. Hij moet Ghislaine wat wijsmaken en hij vertelt haar de halve waarheid over een ziek koormeisje, dat hij moet bezoeken. Het is Liesje Valstar, een naam die Ghislaine bekend voorkomt: het is een oud-vriendinnetje van Théophile, maar dat zegt niet zo heel veel, want die heeft er al heel veel in zijn bed gehad.

Sierk rijdt daarna meteen naar het motel langs de A4. Hij heeft eerst enkele problemen met de receptionist die hem geen toegang wil verschaffen. Wanneer hij uiteindelijk toch naar binnen mag, is Beertje niet meer op haar kamer. Hij gaat ontredderd in zijn Volvo zitten op het parkeerterrein van het motel. Dan belt Ghislaine op zijn mobiel. Ze wil weten waar hij is: ze heeft de moeder van Liesje Vlastar aan de lijn gehad en daar is hij namelijk nooit geweest. Wat voert hij in zijn schild? Hij vertelt dat hij stress heeft van de opvoering van zijn werk in de Lijdensweek en dat hij tijd voor zichzelf nodig heeft. Hij wil naar zijn componeerhutje en overnacht in zijn auto.

Maar dan wordt hij gebeld door Beertje die ineens bij de grensovergang in Hazeldonk staat. Ze heeft het mobieltje geleend van een vrachtwagenchauffeur. Ze is meegelift met Poolse chauffeurs: ze rookt namelijk Poolse sigaretten. Hij rijdt er in één uur heen (dat moet een snelheidsrecord zijn) Hij ziet haar in een dun jurkje staan, geheel ontredderd, trekkend aan een sigaretje. Ze stapt bij hem in de auto en opnieuw gaan ze naar een hotelletje. Het is een spoort containerhotel, kaal en somber. Beertje moet een douche nemen. Daarna neemt Sierk een douche en hij heeft zichzelf een aardige beloning in het vooruitzicht gesteld. Het meisje is van hem, omdat hij haar weldoener is. Maar als hij uit de douche komt, slaapt ze. Hij neemt haar in zijn armen en overdenkt wat ze heeft uitgehaald met Poolse chauffeurs. Hij raakt haar verder niet aan. Hij is immers haar redder, haar weldoener.

Koor; Tegenstemmen (blz. 155-207)
De moeder van Liesje Valstar ontvangt de zelfmoordbrief van haar dochter. Ze belt naar de mobiel van Liesje, maar ze krijgt geen gehoor. Ze vertelt over haar ex, Lou Wehry, die eerst zijn benen uit zijn gat voor haar liep, maar nadat ze zwanger was geworden, liet hij haar stikken voor een jongere vrouw Monica. Hij was een man van de wereld, en hij had veel andere vrouwen. Ze wil niet aanvaarden dat Alicia (Liesje/ Beertje) dood is. Dan belt Monica, de vrouw van Lou op en vraagt wat de bedoeling is van de zelfmoordbrief die ook zij hebben ontvangen. Ze had zich ook hetzelfde afgevraagd van waarom Lou haar een zelfmoordbrief zou hebben laten sturen.
De enigszins arrogante componist Wehry vertelt over zijn dochter die niet zijn naam draagt, maar misschien wel zijn genen heeft. Via zijn connecties bij de televisie doet hij een oproep op de televisie om zijn vermiste dochter op te sporen.

Ghislaine herkent na de oproep op de televisie het meisje en ziet dat het een ex-vriendinnetje van Théophile is. Ze denkt verder na over de relatie met Theo (Sierk). Over hoe ze elkaar ontmoet hebben, welke vrijheid ze hem heeft gegeven om zijn werk te kunnen blijven scheppen (bijv. Het stuk van de Lijdensweek ;’Duisternissen”. Tot nu toe vertrouwt ze hem wel, maar ze vindt dat hij wel vreemd doet met het meisje van zijn koor.
Maar alle drie (Xandra Valstar, Lou Wehry en Ghislaine) voelen aan dat Alicia/Beertje nog niet dood is. De afscheidsbrief is zeker niet definitief. Ze denken dat het meer een roep om aandacht is.

II De vlucht (blz. 211-307)
Sierk neemt Beertje mee naar zijn “hermitage” (zijn buitenwoning) en ze wil er graag blijven. Sierk moet boodschappen doen en hij rijdt langs Ghislaine die hij niet veel wijzer maakt.
Daarna doet hij inkopen: o.a. T-shirts, lingerie. Ze slapen in het buitenhuisje. Beertje voelt aan als zijn dochter en als zijn geliefde. Hij wil haar wel hebben, maar hij wil zichzelf ook reinigen. Daarom gaat hij zich weer wassen. ’s Nachts masturbeert hij in de wasbak en hij krijgt weer zin in haar als hij haar opzoekt in bed. ’s Morgens vraagt ze hem van alles. Ze vertelt hem dat ze ook Théophile heeft gekend en dat ze ook Ghislaine kent. Dat is wel beschamend voor hem. Op Goede Vrijdag gaat hij naar Haarlem, want hij moet zijn compositie opvoeren. Eigenlijk wil hij liever bij Beertje in zijn huisje blijven.
Wanneer hij in de kerk loopt, gaat hij toch ineens terug om haar te halen. Beertje stapt meteen in zijn auto en ze wil naar de opvoering kijken. Het is natuurlijk een heel toepasselijke tijd: de opstanding uit de dood en dat is Beertje net overkomen. Ze horen dat het koor nog aan het repeteren is. Hij laat Beertje hoog in de kerk op een stiekeme plaats achter en hij gaat zelf de kerk weer binnen. Daar is dan ineens Ghislaine en die heeft de afscheidsbrief die Beertje aan Théophile heeft gestuurd (hij ook al) bij zich. Haar zoon zou de schuld zijn van de poging tot zelfdoding, omdat hij haar heeft laten zitten. Sierk vindt dat maar een banale gedachte van haar: zijn liefde van hem voor haar is van een veel hogere orde dan die van zijn vreemde zoon: die is bijna heilig. Hij gaat zijn compositie in de kerk dirigeren, maar het gaat niet goed. Hij voelt zich onwel worden en hij zakt op het podium in elkaar. Théophile komt bij hem en brengt hem naar het ziekenhuis. Het lijkt erop alsof hij een hartaanval heeft gekregen. Maar wanneer hij daar aankomt, is Sierk aardig bijgekomen en de artsen kunnen ook niets vinden. Hij krijgt een recept mee voor medicijnen die hij zal moeten slikken.
Ze rijden weer terug naar huis en daar laat Sierk zijn familieleden achter. Hij wil weer naar Beertje. Hij gaat haar zoeken op de geheime plek in de kerk en hij vindt haar. Hij wil samen met haar naar een chalet in Zwitserland vluchten. Dat lijkt Beertje in eerste instantie ook wel wat. Ze moeten eerst langs een apotheek om de medicijnen voor hem te halen en ze wil perse sigaretten hebben. Daarna gaan ze op weg naar Zwitserland.

III Het offer (blz. 311-349)
Ze gaan onderweg met de auto naar Zwitserland. Het gaat als het ware allemaal in een roes en in een soort droom. Wanneer Sierk in de auto slaapt, neemt de alleswetende verteller het weer duidelijk van hem over.
Ze komen in Zwitserland in het hooggebergte en Sierk weet dat zijn schoonfamilie een chalet op een camping heeft. Hij zegt dat hij Toussaint heet en uit Brussel komt en dat betekent dat hij toegang krijgt tot het chaletje. Hij verkeert nog steeds in de droomwereld dat hij een jong meisje heeft gered dat hem nu zijn beloning zal geven. Maar wanneer hij Beertje ook maar even dreigt aan te raken, begint ze te gillen. Dat had hij niet verwacht en vindt hij ook “niet eerlijk “ van haar. Nu duidelijk wordt dat ze eigenlijk niets van hem weten en zeker niet zijn minnares zal worden, is het leven van Sierk doelloos geworden.

Ze komen in het gesprek op de zelfmoordpoging van Beertje die inderdaad hoopte dat ze door iemand gevonden zou worden, waarmee de poging dus eigenlijk wordt afgedaan als een poging om aandacht te krijgen. Ze zegt dat hij ook zijn pillen die de arts heeft voorgeschreven, moet innemen. Hij heeft nogal zware pillen gekregen en ook Beertje heeft nog pillen van haar poging over. Ze nemen allebei pillen in en gaan met een sigaret in de hand op bed liggen. Dat kan natuurlijk niet goed gaan. Wanneer Beertje wakker wordt, en haar beddengoed in brand ziet staan, besluit ze op te staan en het huisje uit te lopen. Ze bekommert zich niet om de man die naast haar ligt. Maar die wordt ook wakker van de schroeipijn op zijn huid, maar hij loopt verdwaasd door de pillen naar de verkeerde kant in het huisje de badkamer in. Hij stikt en dat is het offer dat hij aan zijn geliefde Beertje heeft gebracht. Hij zit in een granaat die in honderdduizend stukjes uit elkaar is gespat. (blz. 348.)


Beertje rent het huisje uit, niemand ziet haar. (blz. 349 ) “Ze beseft het nog niet helemaal,. maar ze heeft nog een heel leven voor zich.

Opdracht
De schrijver draagt zijn boek op aan een andere Haarlemse schrijver Louis Ferron.
In memoriam Louis Ferron 1942-2005) , mijn gids in het schimmenrijk van H ***


Motto
De roman heeft een Engelstalig motto.
Het is afkomstig uit King Lear van Shakespeare Act V Scene III.
No, no, no! Come, let’s away to prison:
We two alone will sing like birds i’ the cage:
When thou dost ask me blessing I’ kneel down
And ask of thee forgiveness: so we’ll live,
And pray, and sing […]
And take upon ‘s the mystery of things”

Titelverklaring
“De weldoener”is niet zo lastig te verklaren. Wanneer Sierk in de kerk een jong meisje vindt dat zichzelf door middel van pillen van het leven wil beroven, zorgt hij ervoor dat ze naar een ziekenhuis wordt gebracht. Daarna besluit hij het meisje voor zichzelf te houden: hij is immers haar redder en haar weldoener. Het meisje denkt daar gaandeweg het verhaal echter heel anders over. Sierk gaat heel ver in zijn poging haar te beschermen. Aan het einde van het verhaal offert hij zich voor haar op.

Structuur
De roman is opgebouwd uit vier delen.

I De redding (8 hoofdstukken)
- Koor “Tegenstemmen” ( 5 hoofdstukken)
II De vlucht ( 7 hoofdstukken)
III Het offer ( 4 hoofdstukken)
De delen zijn onderverdeeld in hoofdstukken die een titel hebben. De titel heeft soms een verwijzing naar een Bijbelse situatie.
(bijv. Een worm Gods; Op de bodem van de hemel; Goede Vrijdag; In duisternis herrezen; Het offer) Deze hoofdstukken zijn weer onderverdeeld in subhoofdstukken die met een typografisch teken zijn aangegeven.

Het is een vrijwel chronologisch vertelde roman die slechts enkele dagen beschrijft. Het verhaal speelt in de Heilige week voorafgaande aan Pasen. Dat is een symbolische week als je kijkt naar de inhoud van de roman.

Perspectief
Er is sprake van een “ouderwetse” (vaak in 19e- eeuwse literatuur opgevoerde) commentaar-verteller. Deze weet meer dan het personage over wie hij vertelt.
In de roman zegt Sierk zelf: “dat hij de uitvoerder is van een verhaal dat door iemand anders wordt geschreven, hij slechts de stappen naloopt die in gedachte al voor hem zijn gezet “ (blz. 30). Daarbij pas natuurlijk de alwetende verteller.

In de drie genummerde delen wordt voornamelijk het verhaal vanuit het personage Sierk Wolffensberger bekeken. We leren via de alwetende verteller wat hij denkt, voelt en bezielt.

In het Koor-deel; zijn de tegenstemmen van de vader (Lou Wehry) en de moeder van Beertje Alicia Valstar) en Ghislaine (de vrouw van Sierk)

In het derde deel op weg naar het chalet in Zwitserland neemt de alleswetende verteller heel expliciet het verhaaltouwtje in handen. Blz. 314: “ Nu hij slaapt, kunnen we het even over hem hebben. Als we de balans opmaken, zouden we zo langzamerhand mededogen met hem dienen te hebben, al kunnen we hem eerlijk gezegd moeilijk volgen. Zijn vlucht is definitief. Hij is aan een reis zonder terugreis begonnen. [……] Ach het is een dunne scheidslijn tussen meelijwekkend en lachwekkend. Laat hem nog maar even slapen, de arme ziel. Hij heeft het nodig

De tijdlagen van het verhaal
Het verhaal speelt in de 21e eeuw, hoewel er geen jaartallen worden genoemd. Wel wordt er in het verhaal steeds gesproken over de Heilige week. Dat is de week waarin Witte Donderdag en Goede Vrijdag vallen. Aangezien Pasen elk jaar van datum verandert, kan het verhaal dus zowel in maart als in april spelen. Er worden maar enkele dagen beschreven, inclusief de reis naar Zwitserland.
Dat het verhaal wel in de 21e eeuw speelt (ondanks de aanwezigheid van een ouderwetse verteller) blijkt o.a. uit het feit dat Sierk en Ghislaine elkaar kunnen bereiken via een mobieltje.

Het decor van de handeling
De delen I en II alsmede het koor spelen zich af in de omgeving van Haarlem (in de roman consequent H*** genoemd) Het is de stad waarin Louis Ferron heeft gewoond, die door Thomèse als een vriend werd beschouwd en aan wie hij het boek opdraagt. In de kerk vindt hij het meisje Beertje dat een zelfmoordpoging heeft gedaan. Hij neemt haar later mee naar zijn huisje in de duinen, waar hij normaal gesproken tot rust komt om zijn composities te maken. Wanneer hij zelf tijdens de uitvoering van zijn compositie in elkaar stort, neemt hij een drastisch besluit om naar een chaletje in Zwitserland met Beertje te gaan.
Vervolgens maken ze de reis naar Zwitserland, waar het verhaal in de bergen zijn dramatische dieptepunt beleeft.


Uitgewerkte thematiek
“De weldoener” is een roman die vooral over een liefdesrelatie en de desillusie daarover gaat. Thomèse is op het idee van de roman gekomen toen hij in een krant een bericht las dat een man een meisje van de verdrinkingsdood had gered en haar daarna jarenlang had misbruikt. Een zelfde soort situatie beschrijft Thomèse in zijn roman. De niet al te veel belovende componist Theo Kiers, die zijn naam heeft veranderd in Sierk Wolffensberger, heeft in opdracht van de gemeente H*** (Haarlem) een compositie voor de lijdensweg gemaakt. (‘Duisternissen,.”) Hij zal het stuk zelf die week als dirigent ten gehore brengen. Hij is een echte loser, die zijn vrouw jaren geleden heeft geschaakt ( een Luxemburgse barones, die hem een zoon geschonken heeft die van zijn leven niet veel meer heeft gemaakt dan een constante naaimachine. Dat is een desillusie voor hem en hij heeft ook erg weinig contact met zijn zoon die de fraaie naam Théophile (houden van God) heeft meegekregen. In de kerk vindt hij het meisje Alicia Valstar (ook al symbolische namen) dat zich door pillen van het leven wenst te beroven. Maar Sierk is op tijd en haalt haar uit het dodenrijk terug. Dat is een mooie symbolische daad en dat voor een man die Jezus maar een loser vindt. Die staat op Pasen ook op uit de doden. Wanneer het meisje de poging overleeft, besluit hij dat hij een nieuw leven met haar wil beginnen.(de wederopstanding van hemzelf) Tenslotte is zijn eigen leven op dat moment een soort gevangenis: gevangen in zijn huwelijk en gevangen in zijn werk. Hij haalt zich allerlei zaken in zijn hoofd en denkt dat het meisje ook op die manier over hem denkt. Zo is hij radeloos wanneer ze uit het motel is weggegaan. Waarschijnlijk is ze meegelokt door Poolse vrachtwagenchauffeurs van wie ze in ieder geval sigaretten heeft losgekregen. Wat er tegenover heeft gestaan, kan Sierk alleen maar vermoeden. Hij gaat haar op het eerste de beste telefoontje bij Hazeldonk halen en ze overnachten opnieuw in een hotelletje. Maar ook daar wil ze hem in bed niet ter wille zijn. Hij vindt wel dat hij er recht op heeft. Wanneer ze weer naar Nederland teruggaan, brengt hij haar onder in zijn vluchthutje, dat hij wel vaker gebruikt als hij ruimte voor zichzelf wil creëren , die zijn vrouw en zijn zoon hem niet kunnen geven. Het is mooi symbolisch wanneer hij tijdens de opvoering van zijn zelf gecomponeerde stuk met de vooruitwijzende titel ‘Duisternissen” in elkaar zakt en naar het ziekenhuis wordt gebracht. Hij negeert opnieuw de aandacht van zijn vrouw en zoon en stort zich weer in de armen van Beertje die nog steeds in de kerk op hem zit te wachten. Dan heeft hij zijn vluchtplan klaar, want hij is vastbesloten om een nieuw leven met haar te beginnen. De spiegeling van zijn leven toen hij in Luxemburg Ghislaine had geschaakt. Maar die liefde is verdord en hij wil zichzelf (nu met Pasen) een tweede kans (herkansing) geven. Beertje wil wel met hem mee, maar om welke reden zij dat doet is nog niet duidelijk. Waarschijnlijk ook omdat ze zich uit het milieu van haar familie wil redden. In de hoge Alpen van Zwitserland krijgt het verhaal zijn eindspel, maar wel een ander dan Sierk zich had ingebeeld. Hij had een beloning in de vorm van een onvoorwaardelijke liefde willen krijgen, maar Beertje is eigenlijk een opportunistisch meisje dat probeert te krijgen wat ze uit het leven kan halen. Sierk beseft dat zijn liefde voor haar een illusie is. Hij neemt nu ook pillen in en de spiegeling in het verhaal wil dat Beertje hem nu niet zal redden. Ze denkt alleen maar aan zichzelf en rent het huisje uit, Sierk in rook en verstikking achterlatend. Hij is het Paaslam dat geslacht wordt. Beertje heeft nog een heel leven voor zich.

Enkele motieven voor je leesdossier op een rijtje:
- Een onbereikbare geliefde
- Lolitamotief
- Problemen in de liefde (met Ghislaine)
- Een slechte vader-zoonverhouding
- Seksualiteit
- Paasevangelie
- Illusie en desillusie
- Poging tot zelfdoding
- De dood
- De vlucht (escapisme)
- Het (brand) offer

Beoordeling scholieren.com
“De weldoener” is een heel serieuze roman van P.F. Thomèse met hier en daar toch een flinke knipoog. In zijn laatste twee romans ‘Vladiwostok” en J. Kessel, the novel: had de schrijver de lichtzinnige kant van het leven benadrukt. In deze roman komt hij weer meer tot bezinning. Het is een symbolische roman over een liefde die geen vervolg krijgt, over een man die een tweede kans wil krijgen in zijn leven door een meisje van de andere kant van de dood terug te halen. Dat gegeven plaatst Thomèse in de entourage van de Lijdensweek. Dat is natuurlijk vrij symbolisch. Maar het verhaal op zich heeft weinig om het lijf: ouder man (midlifecrisis) ontmoet jong meisje en haalt zich van alles in zijn hoofd. Een dergelijke verliefdheid van zijn kant moet op een desillusie uitlopen. Dat gebeurt natuurlijk ook.
Maar ik vind dat het verhaal maar moeizaam op gang komt, dat er weinig tempo inziet en dat er veel plaats wordt ingeruimd voor gedachten en emoties van Sierk, die eigenlijk steeds maar weer herhaald worden. Het boek zou m.i. voor de helft korter kunnen.

Thomèse kan wel mooi schrijven, maar als dat een doel wordt en minder een middel, wordt dat minde prettig leesbaar. Ik zelf heb het niet als een pagetuner gelezen, zoals sommige recensenten hieronder beweren.

Het is dan ook geen gemakkelijk nummer voor je literatuurlijst. Het is zeker te onaantrekkelijk voor een groot deel van de havisten en je moet ook nog wel een beetje op de hoogte zijn van de religieuze gebeurtenissen met betrekking tot Pasen en Goede Vrijdag.
De moeilijkheidsgraad waardeer ik dan ook met 3 punten.

Recensies
Vrijwel alle grote landelijke bladen bespreken nieuwe romans van P.F. Thomèse. Niet de minste recensenten buigen zich over zijn laatste werk.

Op www.recensieweb.nl (8 oktober 2010) recenseert Bob Hopman de roman.
"Het is allemaal zo aandoenlijk door de door Thomése gehanteerde ‘lieflijke’ stijl: de korte zinnen die hij gebruikt, de slim gekozen woordherhalingen (‘een klein kind; een klein kind’), waarmee hij zich voortdurend op de rand begeeft van wat bij een minder getalenteerde schrijver ergerlijk zou kunnen worden. Maar bij hem gebeurt dat niet, het blijft magisch proza, onwerelds, een beetje zoals Hafid Bouazza’s Paravion dat was: vervreemdend, maar nooit zozeer dat je er de grip op verliest.[….] Die buitenwereld is niet altijd even goed in balans met de liefdesavonturen waarmee de roman opent. Het motief muziek, is feitelijk zelfs overbodig, één onderwerp te veel. Een korte notie van Sierks romantische kunstenaarschap had volstaan. Ook krijgt het H***se, in verhouding tot de ‘Beertje-scènes’ te veel ruimte, waardoor een Wagneriaanse liefdesroman tot iets dorps dreigt te vervallen.[….] En juist voor dat ‘heden’, die pracht van de eerste dertig pagina’s waarnaar ik de hele roman lang, met Sierk mee, angstig blijf terugverlangen, heb ik een onwaarschijnlijke bewondering. Thomése beschrijft hier misschien wel de mooiste liefdesbeleving in de Nederlandse literatuur sinds Simon Vestdijk, en uiteraard en godzijdank doet ‘onze laatste romanticus’ nog een ultieme poging het gevoel dat hem ontglipt, terug te winnen. Een perfecte roman is De weldoener niet, door de kleine disbalans, door de uitweidingen over Bach, maar het is in mijn optiek wél de beste van Thomése, die na zijn periode van bitterballenproza een prachtige nieuwe weg inslaat.

Jeroen Vullings in
Vrij Nederland van 7 oktober 2010 : De weldoener' stuwt, strak opgezet als een muzikale compositie, af op de finalis, de eindtoon. Met inbegrip van de tegenstemmen van het 'koor': Sierks echtgenote Ghislaine, hun zoon Théophile, en Lou Wehry die met theatraal pathos op de televisie schittert als bewogen vader van het vermiste meisje: 'Namens haar mist hij zichzelf met heel zijn hart.' Er is kortom, zoals de van christelijke symboliek doordesemde hoofdstuktitels al aangeven, geen redden aan voor Sierk; niet om reden van noodlot, maar door eigen toedoen. Hij is het kleine mensje in zo'n imponerende huizenhoge kerk geschilderd door Saenredam. De eeuwige vernederde en getrapte. Degene die ook als het niet regent, neerslag in z'n nek voelt. De calvinist in een roomse stad. De man die gevangen zit in zichzelf, en dat aan de wereld wijt.[…..]
Thoméses moderne held valt letterlijk en figuurlijk voor een wicht met aandachtsbehoefte, dat simpelweg 'gered' wilde worden - door wie dan ook. Hij zag daar ten onrechte een teken in en moest daarvoor, door toeval, het gelag betalen. Zíj heeft nog een heel leven voor zich, zegt de laatste zin, en dat klinkt berustend - voor wie niet te veel verlangt in dit ondermaanse.
Elke keer dat de lezer Sierk dreigt te gaan beschouwen als iemand die slechts gestuurd wordt door wanen, volgt een medisch-biologische verklaring van zijn gedrag. Ook de virtuoze stijl waarin dit illusieloze, maar niettemin het leven omarmende verhaal gesteld is, verzacht niks. Thomése gunt zichzelf, zijn personages en ons geen makkelijke uitweg en schiep daarmee een vervoerende roman die er hard in hakt. Magistraal.

Arie Storm in het Parool op 7 oktober 2010 : "Tot die meer ingetogen fictie hoort De weldoener, zijn nieuwste. Hoewel ook nu van een zekere uitzinnigheid met de rem erop sprake is. Dat is al aan te wijzen in het onderwerp van deze roman, de omgeving ervan en de wijze waarop die wordt opgeroepen. Hoofdpersoon is het type van de Bijbelse aansteller: 'Theo Kiers heette hij vroeger, voordat hij zich om artistieke redenen Sierk Wolffensberger is gaan noemen, wat toch heel wat beter klinkt.'
Dat wordt moeilijk om deze man serieus te nemen.[…] Als in een droom gaat hij er dan ook met dat meisje, aanvankelijk nog enigszins halfslachtig, maar later voluit, vandoor.

En daar is Thomése op zijn best, in het oproepen van de droom van de verwarde componist. Dan komen ook die kenmerkende zinnen van Thomése, met tientallen tegelijk: 'Hij bestaat niet, dat moet het zijn, en door niet te bestaan maakt hij de gebeurtenis mogelijk. Het gebeurt door hem en tegelijk buiten hem om.'
Het zal niet goed aflopen, maar via de duisternis die Thomése weet te creëren, en via de blikken die we via die betoverende verteller krijgen in het hoofd van de ontspoorde koordirigent, krijgen we wel degelijk weer een andere kijk op onze eigen werkelijkheid. Met deze roman is het Thomése wederom gelukt alles er anders uit te laten zien dan je dacht dat het was

Op 9 oktober 2010 is Arjen Peters in De Volkskrant niet zo positief over de roman.
Het houdt niet meer op; de woorden gemis, ontbreken, gat en verdwijnen tuimelen zo dikwijls over de pagina's dat ze op den duur niets meer betekenen. Dat Thomése in kitsch en schmieren afglijdt, zodat mooi schrijven in mooischrijverij ontaardt, was hem vroeger niet overkomen. 'Zijzelf is een doodlopende weg geworden, met aan het eind een onbewoonbaar geworden hofstede met klapperende luiken en een ingezakt dak. Een verlaten oord. Dat is haar lot.' [….]Veel te genieten is er niet, in deze trage roman met een flinterdun verhaal. De mislukte componist vindt een jonge vrouw in zijn kerk, die zich van het leven heeft willen beroven. Hij wil haar redden, wat tot pijnlijk gehannes in motels en in de hermitage leidt.[…]De val van Wolffensberger duurt een paar dagen, maar uitgesmeerd over 349 pagina's wil er aan dat einde lange tijd geen eind komen. Dat is in verre van mystiek. Dat is woordmorsen.

Arjen Fortuin : 12 oktober 2010 in
NRC ”Nogal wat thema’s uit Thoméses eerdere werk komen in De weldoener bijeen, zoals het verlangen naar ouderschap dat een belangrijk element is in Sierks fascinatie voor Beertje. Dat thema speelde niet alleen in Schaduwkind, maar ook in Vladiwostok! een hoofdrol. Ouder nog als thema in Thoméses werk is de verhouding tussen het verhevene en het banale, de harde kern van deze roman – een kern die ook alles met het schrijverschap van Thomése te maken heeft.
Want Thomése laat in deze roman niet alleen zien hoe een kunstenaar kan mislukken als hij op de vlucht slaat voor het alledaagse. Hij laat vooral zien hoe een kunstenaar kan slagen als hij in staat is het banale en het verhevene in zichzelf te verzoenen. Want de worsteling van Wolffensberger is natuurlijk ook de zijne.
Thomése is begonnen als een auteur met een resolute afkeer van het alledaagse, het banale en het autobiografische. Vervolgens is hij bij het maken van Schaduwkind ook als schrijver hard de wereld ingetrokken. En hij is verder gegaan: in zijn laatste twee boeken heeft hij zich in de wereld van ijdelheden en lichtzinnigheden ondergedompeld: hij bleek het banale naar zijn hand te kunnen zetten. Met De weldoener laat hij zien dat hij dat vermogen ook kan gebruiken in een roman die veel meer literaire pretenties heeft – en hoe groots het resultaat dan kan zijn.

Trouw van 9 oktober 2010 schrijft : Dit is dus de zoveelste roman over een oudere man en een jong meisje; je zou kunnen zeggen dat de Nederlandse literatuur de afgelopen jaren lucht geeft aan een collectieve obsessie. Thomése maakt er iets bijzonders van, en hij doet dat door zijn personages op subtiele wijze in hun hemd te zetten. Het zijn allemaal pathetische, dwangmatige gevallen, Wolffensberger met zijn onvervulde heldendromen en verheven ideeën over kunst, Beertje in haar overdreven onvolwassenheid, Beertjes vader met zijn megalomane aandachttrekkerij, Wolffensbergers echtgenote, een Waalse barones die in een soort schoolfrans spreekt. Het lijdt voor mij weinig twijfel dat Thomèse in ’De weldoener’ enige clichés van de huidige Lolita-hype heeft willen doorprikken. […..]
Het feit dat naast de hoofdpersonen een alwetende verteller op deze geschiedenis neerkijkt, draagt verder bij aan het gevoel dat de schrijver zijn lezers op een ironisch afstandje van de gebeurtenissen houdt. Maar tussendoor hoor je toch wat hem werkelijk bezielt, bijvoorbeeld in deze kritiek: „Het eenentwintigste-eeuwse denken daarentegen tuft nog steeds zijn rondjes op het enkelspoor van de binaire begrippen.” Juist dat amalgaam van satire en ernst

Over de schrijver en eerder gepubliceerde werk
Bron: Wikepedia
Pieter Frans Thomése (Doetinchem, 23 januari 1958) is een Nederlands schrijver.Van 1979 tot 1984 is Thomése redacteur en verslaggever bij het Eindhovens Dagblad. In 1984 pakt hij zijn geschiedenisstudie voor drie jaar weer op, maar voltooit deze niet. Daarna schrijft Thomése voor het weekblad De Tijd en levert hij bijdragen voor NRC Handelsblad, enkele regionale dagbladen en Vrij Nederland.
Thomése publiceert zijn eerste literaire verhaal in 1986 in het literair tijdschrift De Revisor. Dit verhaal maakt in 1990 deel uit van zijn debuut in boekvorm, de novellenbundel Zuidland. Van januari 1998 tot april 2001 was Thomése redacteur van De Revisor. In 1991 en 2003 ontving hij literaire prijzen. In september 2007 verscheen zijn roman Vladiwostok! over het "politieke bedrijf" in Den Haag, de media en andere valkuilen. Vladiwostok! werd genomineerd voor de Gouden Uil 2008. Een jaar later werd de bundel Nergensman. Autobiografieën genomineerd voor de Gouden Uil 2009.
Een aantal malen belandde Thomése in stevige literaire polemieken. Leon de Winter verweet hem antisemitisme naar aanleiding van een column van zijn hand in de GPD-bladen. Joost Zwagerman verweet hem dubbelhartigheid inzake cultuurpessimisme; Thomése had medio jaren negentig in de Revisor een essay gepubliceerd getiteld 'De narcistische samenzwering', waarin hij het commercialisme in de literatuur hekelde. Naar de mening van critici verweet hij echter schrijvers als Connie Palmen datgene wat hij nadien ook zelf zou doen: het zoeken van publiciteit met autobiografische literatuur.


Bibliografie
• 1990 - Zuidland
• 1994 - Heldenjaren
• 1996 - Haagse liefde & De vieze engel
• 1999 - Het zesde bedrijf
• 2003 - Schaduwkind
• 2005 - Izak
• 2007 - Vladiwostok!
• 2008 - Nergensman. Autobiografieën
• 2010 - De Weldoener

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "De weldoener door P.F. Thomése"

Ook geschreven door Cees