De rode strik door Mensje van Keulen

Beoordeling 8.1
Foto van een scholier
Boekcover De rode strik
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 4e klas vwo | 5907 woorden
  • 1 maart 2001
  • 309 keer beoordeeld
Cijfer 8.1
309 keer beoordeeld

Boekcover De rode strik
Shadow
De rode strik door Mensje van Keulen
Shadow
ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Bibliografische gegevens
Plaats: Amsterdam/ Antwerpen
Jaar: 1994
Eerste druk: (september 1994) december 19942
ISBN: 90-254-0964-4
Aantal blz.: 205
Opdracht: Voor Fulton en Ellen
Samenvatting
Het verhaal begint in de inrichting Sint- Theresia, waarin Bee geplaatst is nadat ze in een shock is geraakt. Maria Talberg, haar zus, komt haar regelmatig opzoeken, en vertelt haar dingen die ze vroeger samen meegemaakt hebben. Bee reageert hier niet op, maar Maria blijft hopen dat ze ooit iets terug zal zeggen. Hier eindigt het verhaal ook. In de tussenliggende hoofdstukken wordt er verteld hoe Bee in deze inrichting terecht is gekomen. (blz. 9-16) Maria Talberg en Bee Talberg zijn zusjes. Maria is elf jaar en Bee is negen jaar oud. Ze zijn op jonge leeftijd al snel redelijk volwassen, omdat hun moeder Marie vaak weg is om te werken, en hun vader er niet is, want die is weggelopen toen Bee nog klein was. De twee meisjes zijn vaak buiten met de buurtkinderen, en spelen dan spelletjes of halen kattenkwaad uit. Ze wonen samen met hun moeder in een flat, en onder hen woont de familie Mees. Maria neemt Bee vaak op sleeptouw, maar vindt dit niet altijd even leuk. Bee staat er overal maar een beetje bij, en doet ook vaak voor spek en bonen mee met spelletjes. (blz. 17-39) Dan komt er ‘s avonds ineens bezoek. Maria vindt dit vreemd, want er komt nooit bezoek. Ze hoort een mannenstem, maar na een paar minuten gaat de man al weer weg. Nu komt de man steeds vaker ‘s avonds, altijd als Maria en Bee al in bed liggen. Ook staat er ineens een fles jenever in de kast, terwijl hun moeder nooit alcohol drinkt. (blz. 40- 63) Op een dag als Maria en Bee samen met de buurtkinderen een spelletje aan het spelen zijn op straat staat er een man met een bromfiets naar hen te kijken. Hij is groot en breed en draagt een zwartleren jas. Maria heeft deze man nog nooit gezien, maar denkt hem ergens van te kennen. Tijdens het spelen begint de man te lachen, en blijft staan kijken. Na een tijdje pakt hij zijn bromfiets en rijdt weg. Hier is Maria blij mee. (blz. 64-70) Met kerst blijft dezelfde man eten. Maria herkent hem meteen. Hun moeder stelt hem aan de meisjes voor als ‘oom Leen’. Hij is de neef van de vader van Maria en Bee, dus niet echt een oom, maar hij heet wel Talberg van zijn achternaam. Ze moeten van hem ‘Leen’ tegen hem zeggen. Maria weet al meteen dat ze hem niet mag. Hij komt nu steeds vaker op bezoek, en plaagt de meisjes vaak. Ook rookt hij veel, drinkt veel alcohol en praat plat; juist de dingen waar Marie, de moeder van de meisjes, niet van houdt. Leen vertelt dat hij in een dierenwinkel werkt, en Maria vindt dat hij een bepaald vies luchtje heeft wat naar het circus ruikt. Omdat de meisjes allebei een goed rapport hebben krijgen ze allebei een tientje van Leen. Hij doet z’n best om aardig over te komen, maar de meisjes vinden hem een indringer, en hij kan niets goed doen in hun ogen. Hij pikt hun moeder in vinden ze, en al gauw bedenken ze een naam voor hem; de Beestenman. (blz. 71- 102) Maria moet op een dag bij mère van Geuzau komen, zegt de juf haar. Ze gaat naar het klooster waar de mère van Geuzau zit. Die vertelt haar dat ze geschokt is. Normaal heeft Maria zoveel erekaarten behaald op school, maar nu hoorde ze van ouders van klasgenoten dat hun kinderen reinste schuttingtaal van Maria hebben overgenomen. Maria doet alsof ze niks weet, en krijgt een brief mee naar huis en is doodsbang. Haar moeder en de beestenman gaan naar het spreekuur op school, en besluiten dat Maria naar de middelbare school voor meisjes moet gaan. Hier is Maria niet blij mee. (103-114) Nu blijft de beestenman ook doordeweeks slapen, niet alleen in het weekend, en bemoeit zich steeds meer met hun zaken. Hij discrimineert, en maakt niks schoon in huis. Dan vinden Maria en Bee een muisje in de gangkast en willen hem als huisdier houden, want ze hebben zelf geen huisdier. Ze ruimen de keutels op en hun moeder en de beestenman merken er niks van. Op een dag ligt het muisje dood in een muizenval. De meisjes weten dat dit het werk is van de Beestenman. Ze krijgen nu een konijn omdat ze zo erg van dieren houden. Ze noemen hem Nino, en verzorgen hem goed. De Beestenman noemt Maria nu Bambi, omdat hij dat een mooie film vindt, en omdat hij de B een mooie letter vindt; Bambi, Bee, beestenman, Brigitte Bardot etc. (blz. 115-137) Maria en Bee moeten op een dag een uurtje in de dierenwinkel werken. De beestenman is er niet. Ze zien dat hij heel veel verschillende dieren verkoopt en ook wormen. Bee gruwelt hiervan. ’s Avonds in bed praten ze over hoe de beestenman dood moet gaan, want ze haten hem. Ze haten zijn lach, zijn tanden, zijn lucht, zijn grappen, zijn gepest, gewoon alles. (blz. 138-151) In de zomervakantie gaan ze met z’n vieren op vakantie naar het zuiden. Ze vinden het niet leuk om Nino bij de familie Mees achter te moeten laten. De beestenman drinkt veel alcohol en maakt veel flauwe grapjes. De meisjes verlangen al snel naar huis, en aan het eind van de vakantie dwingt de beestenman Maria om te gaan zwemmen, wat ze niet leuk vindt. (blz. 152-162) Nu ze weer thuis zijn is Maria steeds vaker bang dat de beestenman haar moeder wat aan zal doen, want ze hebben steeds vaker ruzie. In bed praten Maria en Bee over hoe ze de beestenman zullen gaan vermoorden, want dit willen ze nu. Ze bedenken verschillende manieren, maar zijn er nog niet helemaal uit. Ze zijn wel vastbesloten om dit te doen. (blz. 163-167) Opeens is er iets mis met hun moeder. Ze bloedt en moet naar het ziekenhuis. De meisjes geven de schuld aan de beestenman. Achteraf bleek dat ze een miskraam heeft gehad. Ze willen voorkomen dat de beestenman weer een kindje gaat maken bij hun moeder, dus nu willen ze hem nog liever vermoorden. De beestenman moet, nu hun moeder in het ziekenhuis ligt, voor de kinderen zorgen. Hij pest ze en gaat steeds verder. Uiteindelijk dreigt hij Nino het konijn te vermoorden. Maria denkt dat hij het meent en pakt een koekenpan van het fornuis en slaat erop los. De beestenman valt neer, en ze denkt dat hij dood is. Bee vraagt nog een keer of hij echt dood is en Maria weet dit zeker. Ze gooien hem de trap af, en wissen alle bloedsporen uit zodat het lijkt alsof het een ongeluk is. Maria is zijn dood al aan het vieren wanneer ze plotseling een gil hoort. Het is Bee die voor het trapgat staat te gillen. De beestenman is de trap op geklommen. Maria schopt tegen zijn hoofd aan en blijft schoppen totdat hij dood is. Bee raakt in een shock, maar Maria blijft kalm en doet alsof het een ongeluk was, dat de beestenman van de trap is gevallen toen hij dronken was. Zo zal ze het ook aan de politie vertellen.(blz. 164- 195) Het verhaal eindigt als Maria weer bij Bee op bezoek is in de inrichting waar Bee nu zit. Ze reageert op niks. De dokter vraagt Maria hoe het komt dat Bee in een shock is geraakt. Ze vertelt een leugen en het lijkt of de dokter het gelooft. Maria heeft Nino meegenomen naar Bee. Ze pakt Bee’s hand en aait daarmee. Maar Maria aait nu niet, maar het was Bee die zelf aait tot grote verbazing van Maria. (blz. 196- 205) Vertelinstantie
Er is in dit verhaal gebruikt gemaakt van een achteraf vertellende- ik. Het verhaal wordt verteld door één persoon; de ik- persoon. Die ik- persoon is Maria Talberg. Je ziet alles wat er in dit verhaal gebeurt door de ogen van dit elfjarige meisje, en je beleeft alles hoe zij het beleeft, dus op een kinderlijke manier. Maria vertelt het hele verhaal nadat ze het heeft meegemaakt, dus alles staat in de verleden tijd geschreven. Enkele tekstbewijzen hiervoor zijn: Van een foto wou ik dat hij had bestaan, omdat ik hem zou hebben bewaard. Maar op de dag dat ik die zelf had kunnen nemen, dacht ik er niet aan. Het was de dag dat de beestenman dood, morsdood was. (blz. 7) Hier laat Maria merken dat ze de afloop van het verhaal weet. Ze weet dat de beestenman dood zal gaan. Ik vond het ineens niet leuk meer, hoewel ik er later in bed om lachen moest. (blz.20) Maria vindt hier iets niet leuk, maar weet al dat ze later erom zou lachen in bed. Ze weet dus de afloop hiervan. ‘Geduld is een schone zaak’ zei ik. Hierna zeiden we allebei niets meer. En zelfs toen de bel ging en er voetstappen op de trap klonken, hielden we onze mond. (blz. 79) Hier wordt er achteraf verteld dat ze toen niets meer zeiden, maar later ook niet. Ze wist toen al dat ze later ook niets zou zeggen. Er is hier gebruik gemaakt van een achteraf vertellende- ik, omdat je zo alles door de ogen van één iemand, in dit verhaal van een kind ziet. Zo zie je alleen maar de gevoelens en gedachtes van Maria, zodat je je alleen kan inleven in Maria. Je ziet zo dus alles hoe een kind het ziet. Bijvoorbeeld de pesterijen van de beestenman zijn niet zo erg om hem te vermoorden, maar omdat je het verhaal ziet door deze kinderogen kan je het wel begrijpen. Alles in het verhaal is zo subjectief, want alles is de mening van de ik- persoon. Door het gebruik van de achteraf vertellende- ik word er dus spanning gecreëerd, want je leeft je helemaal in in de ik- persoon. Alles wordt achteraf verteld door Maria. Het is dus alsof ze het verhaal vertelt. Personages

Maria Talberg
Maria is een round- character, omdat er veel karaktertrekken van haar worden beschreven. Die karaktertrekken zie je vooral aan de gebeurtenissen die ze meemaakt, en hoe ze daarmee omgaat. Ze moest bijvoorbeeld lachen toen Bee een dartpijltje in haar hoofd had zitten. Zo zie je dus dat ze best wel gemeen is. Maria is ook erg zorgzaam, meedogenloos, bang voor sommige dingen, eigenwijs, grappig en ook soms boosaardig. Kijk maar naar toen ze een gieter leeg goot op het hoofd van Leida en haar hele schrift bekraste, toen ze haar waarschijnlijk verklikt had, terwijl dit helemaal niet zeker was. In het hele verhaal worden deze karaktertrekken beschreven. Ook zie je in het hele verhaal de gedachtes en gevoelen van het meisje. In de loop van het verhaal verandert het karakter van Maria. In het begin van het verhaal verdient ze nog vele erekaarten, ze gedroeg zich goed op school, en later in het verhaal sloeg ze de reinste schuttingtaal uit. Ze is dus in negatieve zin veranderd. Ook is ze veel boosaardiger geworden na de komst van Leen, de beestenman. Want nu hij er was dacht ze veel aan hoe ze hem kon vermoorden, en daarvoor had ze niet zulke boosaardige gedachtes. Dus het heeft met de komst van de beestenman te maken dat haar karakter veranderde. Maria is een meisje van elf jaar, maar lijkt al een stuk volwassener in het verhaal, omdat ze rookt, en soms ook drinkt. Ze is bepaald geen lieverdje en ze speelt veel buiten met haar zusje en met de buurtkinderen. Dan halen ze vaak kattenkwaad uit. Ze houdt erg van dieren, en krijgt daarom samen met haar zusje Bee een konijntje, Nino. Ze is een dun meisje, met een gezicht waarvan ze zeiden: ‘Zeg, kom jij net van een begrafenis?’ Ze vindt haar zusje Bee vaak irritant, maar toen Bee in de inrichting zat was ze er ook heel erg zorgzaam voor. Ze kan goed opschieten met haat moeder waar ze zelden ruzie mee heeft. Ze vindt de beestenman een indringer, en ze vindt hem vies, eng en wilde gewoon dat hij zou ophoepelen. Verder is ze bang voor de oorlog, voor pijn, voor de dood, en bang dat haar moeder iets zou overkomen. Maria is in het verhaal de verteller, de ik- persoon, en dus erg belangrijk. Citaten: Ik gaf Bee een zoen op haar kruin (blz. 10) Hier zie je dat ze van haar zusje houdt, omdat haar een zoen op haar hoofd geeft. En anders wensten we wel dat hij een hartaanval kreeg van de ergste soort, een zogenaamde hartverplettering, en door niemand gevonden werd. Dat een dief zijn hersens insloeg. Dat hij met zijn brommer ergens tegenop reed. (blz. 147) Hier zie je dat Maria bedenkt hoe de beestenman dood zou kunnen gaan. Hieraan zie je dat ze erg boosaardig is en dat ze de beestenman haat. Als ik in de middagpauze een ambulance hoorde, was ik doodsbang dat het voor haar was. Ik keek hoe laat het was. Kwam er binnen een halfuur geen politie om me van school te halen, dan was het gevaar geweken. Maria was bang dat de beestenman haar moeder iets aan zou doen. Ze hield heel erg van haar moeder, dat zie je ook aan dit citaat. Bee Talberg: Bee is een flat- character, waar een beetje round doorheen zit. Want er worden maar een paar karaktertrekken van haar beschreven, wel door het hele verhaal heen. Je ziet niet echt een karakterverandering. Ze blijft het hele verhaal hetzelfde. Dat komt ook doordat je alles door de ogen van de ik- persoon ziet, en dus Bee’s gevoelens en gedachtes niet kan zien. Ook is alles wat je ziet van Bee heel erg subjectief, omdat je het ziet door de ogen van Maria. Bee’s echte naam is eigenlijk Cornelia Talberg, genoemd naar haar vader Cor. Ze is een nogal stil meisje van negen jaar. Ze hangt heel erg aan haar twee jaar oudere zus Maria. Ze houdt ook erg van dieren maar is doodsbang voor wormen. Ze heeft lang krullend haar. Meestal doet ze voor spek en bonen mee met spelletjes, omdat ze nog te klein is in de ogen van de andere kinderen. Ze heeft altijd een strik in haar haar, en als je die los trekt wordt ze woedend. Ze heeft een redelijk goede relatie met haar zus Maria. Ze hebben soms kleine ruzietjes, maar dat is normaal bij zusjes. Ook hangt ze erg op haar zus, die ze waarschijnlijk als voorbeeld ziet. Met haar moeder heeft ze een gewone moeder en dochter relatie, en net als haar zus haat ze de beestenman, maar hier merk je minder van, omdat je haar gevoelens en gedachtes niet ziet. Dus je kan je niet helemaal in haar inleven. Marie Talberg: Marie Talberg in een flat- character. Ze komt niet echt heel veel voor in het verhaal, en is ook niet heel belangrijk in het verhaal. Er worden soms een paar karaktertrekken beschreven, en er is ook wel een kleine karakter verandering, maar ze is overwegend flat. Bij haar zie je ook geen gevoelens en gedachtes, dus je kan je niet echt inleven in haar. Marie is een vrouw van ongeveer dertig à vijfendertig jaar. Ze heeft twee dochters; Maria en Bee. Haar man is weggelopen na de geboorte van Bee, en later krijgt ze een relatie met Leen Talberg, de neef van haar ex-man. Ze zingt graag, maakt bijna nooit ruzie en vloekt nooit. Ze werkt als schoonmaakster in een kantoor. Ook is ze altijd heel aardig en zorgzaam tegenover haar kinderen, en ze houdt niet van mensen die plat praten, alcohol drinken of roken. De beestenman doet dit allemaal, maar toch valt ze op hem. Eerst lacht ze veel om Leen, maar later niet meer, en later maakt ze ook steeds vaker ruzie met hem, wat ze vroeger ook bijna nooit deed. Leen Talberg (de beestenman): Leen zit tussen een round- en een flat- character in, maar is toch iets meer flat dan round. Er worden veel karaktertrekken beschreven die verspreid staan in het verhaal. Er treedt ook een kleine karakterverandering op in het verhaal. Leen is een man die heel erg grof, vies, pesterig, spottend, gemeen, jaloers en achterbaks is. Hij is groot en breed, en heeft veel tatoeages. Toen hij Marie pas ontmoet had, was hij nog netjes, aardig en hij gedroeg zich beschaafd. Naarmate ze langer bij elkaar waren werd hij steeds grover, werd steeds minder beschaafd, en deed steeds minder in het huis. Hij liet gewoon winden in huis, maakte zijn bed nooit op, en ruimde ook nooit was op. Hij vindt de twee meisjes wel leuk, en probeert bevriend met hen te raken door ze vaak geld toe te stoppen, en aardige dingen te zeggen. Maar dit vatten ze juist niet goed op. Later begint hij de meisjes steeds meer te pesten. Hierdoor kregen ze een hekel aan hem. Hij werkt in een dierenwinkel. Daarom gaan de meisjes hem de beestenman noemen. Hij houdt wel van Marie, maar laat dit niet echt blijken. Als er een oude kennis langskomt, een man, jaagt hij de man weg, omdat hij denkt dat die Marie in wou pikken. Hij kwam alleen op visite, dus je ziet dat Leen heel erg jaloers is. Ruimte
De fysische ruimte: De belangrijkste ‘zichtbare’ ruimte is de flat en de buurt eromheen waar de familie Talberg woont. Een groot deel van het verhaal speelt zich af als Maria en Bee buiten spelen in de buurt, wat ze elke middag doen, en als ze in de flat zijn. In de flat bedenken de twee meisjes ook plannen om de beestenman te vermoorden, wat ze later ook in de flat doen. Buiten in de buurt rond de flat beleven ze talloze dingen, bijvoorbeeld als ze iemand dood zien gaan die door de tram overgereden wordt die door de buurt rijdt, en het kattenkwaad die ze uithalen. Citaten: De brief lag niet in de kast. Hij lag ook niet bij de boeken achter het bed. Misschien had ze hem onder het kussen gelegd. Of in de sloop gestopt, omdat ze wel vermoedde dat ik ging zoeken. (blz. 110) Hier speelt het zich af in de flat. Maria zoekt een brief, maar kan hem nergens vinden, Onze keuken was niet groot, ik hoefde maar een stap te doen en mijn arm uit te strekken. (blz. 186) Hier speelt het zich ook af in de flat, in de keuken, waarin Maria de beestenman zou gaan vermoorden. Ze klommen op het dak van de schuur en gooiden vandaar. Mindy en ik verzamelden de pijltjes en gaven ze terug. (blz. 35) Hier zijn ze buiten in de buurt aan het darten. Onze straat had klinkers. Halverwege, bij de T-kruising, las asfalt. Je kon er fantastisch op rolschaatsen. Bee durfde nog niet met losse handen. Ze hield zich vast aan de hekken van de voortuintjes en ze liep meer dan ze reed. (blz. 116) Hier zijn Bee en Maria aan het rolschaatsen in de buurt. Ook een belangrijke fysische ruimte is de inrichting waarin Bee terechtkomt. Citaat: En als je het terrein zag met die gazons en bomen, kreeg je toch ook een rustig gevoel. Hier zijn Bee en Maria in de inrichting en kijken uit het raam. Psychische ruimte: Citaat: ‘Ga naar buiten Maria, het is veel te mooi weer’. (blz.165) Toen de moeder van de twee meisjes ziek was, toen was het mooi weer. Er is hier dus sprake van een contrast, want Marie is ziek en het is mooi weer. Citaat: De zon scheen. Geen regenjas, geen kaplaarzen, geen vest. We hadden het warm en we hadden dorst. De zon scheen, en Maria en Bee waren blij omdat ze naar het zwembad waren. Er is dus een versterking van het gevoel, want de zon scheen en ze waren blij. Zintuiglijke manier waarop de ruimte wordt geschetst: Ik heb niet echt veel ruimtes gevonden waar er wordt beschreven dat de personen echt beelden zien, of iets ruiken of geluiden horen, maar ik heb wel een aantal citaten gevonden waar dit wel een beetje het geval is. Citaat: We stapten uit op een klein parkeerterrein met een dikke laag grind die knerpte als in een hoorspel. (blz. 154) Hier worden er geluiden waargenomen. Citaat: Onze kamer was groter en lichter dan thuis. De lakens roken goed. (blz. 154) Hier worden er beelden en geuren waargenomen. Citaat: Mijn moeder riep hem naar de gangkast. ‘Die lucht,’ hoorden we haar zeggen. “Ik ruik die lucht nu al weken.’ Hier ruikt Marie de muizenkeutels in de gangkast. Er worden hier dus ook geuren waargenomen. Hier heb ik ruimtes beschreven waar er iets is wat met de zintuigen wordt waargenomen. Tijd
De historische tijd: Het verhaal speelt zich af rond de jaren ’55- ‘60. Dat zie je aan de manier hoe er met de oorlog wordt omgegaan. Je ziet dat er niet heel lang geleden een oorlog is geweest, maar Maria en Bee hebben het zelf niet meegemaakt. Ze zijn er wel heel erg bang voor. Je ziet dat ze al redelijk modern zijn, maar nog niet zo modern als nu, bijvoorbeeld aan de spelletjes die ze op straat doen, de snoep die ze eten(ouwel). Aan dat soort dingen zie je ook dat het rond de jaren ‘55- ’60 afgespeeld moet hebben. Een aantal tekstbewijzen waaraan je ziet dat het verhaal zich in de jaren ‘55-’60 heeft afgespeeld: Op zaterdagavond was er lang televisie. Hier zie je dat er al televisie was, dus het kan niet veel langer geleden zijn geweest dan ‘55- ’60 ‘Schorum! Uitvaagsel! Ik hoop dat jullie een oorlog meemaken!’ Dat betekende hetzelfde als: jullie hebben de oorlog niet meegemaakt, dus je weet niks, hou je koest, lazer op en val maar liever helemaal dood. Aan dit citaat zie je dat de kinderen de oorlog zelf niet meegemaakt hebben, want een man schreeuwt dit tegen ze. Maria is elf jaar, dus het moet wel minstens elf jaar na 1945 zijn geweest. Alsof ik niet bang was voor de oorlog. Ik was doodsbang wanneer ik ’s avonds een vliegtuig hoorde. Ik luisterde, wachtte op de bommen en bad: God, niet op onze staat, niet op de kinderboerderij, als het moet dan op de school of het zwembad. (blz. 22) Je ziet hier dat Maria heel erg bang was voor de oorlog en voor vliegtuigen die over vliegen. Ze heeft zelf de oorlog niet meegemaakt, dus het zal wel niet heel lang voor haar geboorte zijn geweest, want anders zou ze niet zo bang voor de oorlog zijn. ‘Je moet bij mère van Geuzau komen, Maria’ (blz.104) Ze kregen toen nog les van de nonnen, wat nu helemaal niet meer gebeurt in Nederland. Verteltijd: Het boek bestaat uit 205 bladzijdes, die verdeeld zijn in veertig hoofdstukjes die alle geen titel hebben. Elk hoofdstukje bestaat uit een bepaalde gebeurtenis, bijvoorbeeld: er is een hoofdstuk waar de vakantie beschreven wordt, er is een hoofdstuk waarin de tijd in de dierenwinkel beschreven wordt enz. Vertelde tijd: Het vroegste tijdsmoment in het verhaal is toen ze naar de nicht van Marie gingen die in een dorp woonde. Dat is ongeveer een jaar voordat de beestenman in het verhaal kwam. Het staat er niet precies bij, maar Maria kan het zich nog goed herinneren, dus zal het niet veel langer dan een jaar geleden zijn geweest. Dan wordt er ongeveer een klein jaar verteld uit het ‘gewone’ leven van Maria en Bee, want het begint ongeveer een maand voor kerst, begin december, en het eindigt ongeveer twee maanden na de zomervakantie, dus ongeveer in oktober plus twee weken dat Bee in de inrichting zit. De vertelde tijd is dus ongeveer twee jaar. Het kan ook iets meer of minder zijn, maar omdat het niet precies is beschreven kan je dit niet helemaal precies weten. Citaten: Mijn moeder had alleen een nicht die ergens in een dorp woonde. We waren er een keer met de trein naartoe gegaan, over lange bruggen. Het was een zuur mens. We kregen er twee keer een kopje thee, de tweede keer zo bitter dat ik bijna moest overgeven. (blz.40) Dit is het vroegste tijdsmoment in het verhaal, en het is een terugverwijzing. Maria herinnert het zich goed, dus ik denk dat het ongeveer een jaar eerder is dan dat ze het verhaal aan het vertellen is. Het is een jaar voor dat de beestenman voor de eerste keer in het verhaal komt. ‘Het lijkt wel of we ieder jaar een kleinere kerstboom kopen,’ zei ik tegen mijn moeder. (blz.72) Hier is het bijna kerst, en de beestenman is al ongeveer een maand nadat de beestenman in het verhaal voorkwam. Op de lagere school was ik tussen de middag thuis. Tegenwoordig moest ik twee boterhammen eten in het klaslokaal waar we het volgende uur les zouden krijgen. (blz.163) Hier is het nieuwe schooljaar al ongeveer twee maanden bezig. Kort hierna wordt de beestenman vermoord, en komt Bee in de inrichting. Jezus, je bent hier nu al twee weken. (blz. 201) Dit is het laatste tijdsmoment in het verhaal, als Maria bij Bee in de inrichting op bezoek komt met Nino het konijn. Vooruitwijzing: Een duidelijke vooruitwijzing is als Maria vooruit verwijst dat de beestenman dood zou gaan. Citaat: Van een foto wou ik dat hij had bestaan, omdat ik hem zou hebben bewaard. Maar op de dag dat ik die zelf had kunnen nemen, dacht ik er niet aan. Het was de dag dat de beestenman dood, morsdood was. (blz. 7) Terugwijzing: Er is één duidelijke terugverwijzing in het verhaal. Dat is als Maria vertelt over hun enige familielid waar ze een keer zijn geweest. Hier verwijst ze naar terug. Citaat: Mijn moeder had alleen een nicht die ergens in een dorp woonde. We waren er een keer met de trein naartoe gegaan, over lange bruggen. (blz. 40) Nog een terugverwijzing is als Maria de dokter vergelijkt met iemand die ze eerder heeft ontmoet. Citaat: Hij draaide weer terug in zijn stoel en keek me aan zoals mère Van Geuzau ooit naar me gekeken had. (blz. 199) Flash- back: Eigenlijk bestaat bijna het hele verhaal uit een flash- back, want Maria begint eerst te vertellen dat Bee in een inrichting zit, en in de flash- back van bladzijde zeventien t/ m 195 wordt er verteld hoe Bee in die inrichting is gekomen. Dus die flash- back is nodig om het verhaal te vertellen. Het verhaal is niet- chronologisch, want het normale tijdverloop is doorbroken door een flash- back, die begint op bladzijde zeventien en eindigt op bladzijde 195. Het begin van het verhaal, dat Bee in de inrichting zit is eigenlijk het eind van het verhaal. Er is dus geen gewoon tijdsverloop, het is niet- chronologisch verteld. Het verhaal is in medias res verteld, omdat we midden in de handeling in het verhaal komen. In dit geval vertelt Maria net over hoe erg ze de beestenman haat. Eerdere gebeurtenissen worden pas later in het verhaal verteld, dus waarom ze de beestenman haat etc. Hieraan zie je ook dat het niet vanaf het prille begin begint, dus is het verhaal in medias res verteld. Motieven
Het verhaalmotief van de dood: Het abstracte begrip de dood komt veel in het verhaal voor, en het is een verhaalmotief. Maria denkt veel aan de dood, en aan dode mensen. Enkele tekstbewijzen hiervoor zijn: Mijn weggelopen vader die nooit meer terug kwam. Die misschien wel dood was. Die vast en zeker dood was. (blz. 23) Maria’s vader was toen ze klein was weggelopen. Maria denkt dat hij dood is. Ik wou zelf dood, maar van dat idee werd ik ook gelijk helemaal misselijk. (blz. 22) Maria denkt hier aan de oorlog, hoe verschrikkelijk dat moet zijn. Daarom dacht ze dat ze dood wou zijn als er oorlog uit zou breken. ‘Een uur later is hij in het ziekenhuis dood gegaan.’ Maria zag hier een jongetje van twee jaar overreden worden door een tram. Later is het jongetje overleden in het ziekenhuis. Een muis in een val. Er zat bloed op het hout. (blz.135) Maria en Bee hadden een muisje gevonden die ze nu als huisdier hielden. Op een gegeven moment lag hij dood in een muizenval. ‘Als ik zijn slaap geraakt heb, is hij dood.’ (blz. 186) Hier heeft Maria net de beestenman op zijn hoofd geslagen met een koekenpan. Ze dacht dat hij dood was. De dood speelt dus een belangrijke rol in het verhaal, omdat Maria en Bee heel veel met de dood te maken hebben gehad. Hun vader was dood, een jongetje van twee was dood, de muis was dood, en de beestenman was ook dood. Ook zag Maria in haar verbeelding haar moeder dood op de grond liggen, en de beestenman dreigde om Nino te vermoorden. De dood in het verhaal betekent steeds iets verliezen, en het betekent ook angst, want Maria was altijd bang om dood te gaan of dat haar moeder dood zou gaan. Het leidmotief de rode strik: De rode strik is een leidmotief in het verhaal, omdat het een concreet voorwerp is, wat meerdere malen terug komt in het verhaal. Enkele tekstbewijzen hiervoor zijn: Ik kon haar strik, haar kinderachtige meisjesstrik, lostrekken; daar werd ze wild van. Vandaag had ze een groene in, zo’n harde die ging glanzen als hij gestreken werd. (blz. 73) Bee had altijd een strik in, elke dan weer een ander kleurtje. Als die los werd getrokken werd ze woedend. Bee had zelfs geen oranje strik. (blz. 158) De meisjes hielden van allerlei kleuren, alleen niet van oranje. ‘De strik van de stroper. Als die een vosje of konijntje strikt, wordt hij rood.’ (blz. 137) De beestenman vertelt hier waarvoor een strik dient. Dat hij een strik van de stroper bedoelt, waarin dieren doodgaan als ze erin lopen. Als dat gebeurt dan wordt de strik rood. Bee heeft ook een rode strik. De strik komt veel voor in het verhaal. Ook loopt de beestenman in de figuurlijke strik van de meisjes, wanneer hij dus vermoord wordt door Maria. De extra betekenis van strik is denk ik ‘dood’, want de beestenman loopt in de strik van de meisjes en gaat dood. Als een dier in een strik loopt gaat hij dood, en Bee heeft altijd een strik in en die zit nu bijna ‘dood’ in een inrichting. Het verhaalmotief van verdriet: Er komt redelijk veel verdriet voor in het verhaal. Kijk maar naar Maria, die heel vaak heel sterk is, maar ook vaak veel verdriet heeft en ook moet huilen. Verdriet is een verhaalmotief omdat het een abstract begrip is wat vaak terugkeert in het verhaal. Enkele tekstbewijzen voor dit motief: Ik hoorde mezelf huilen, zielig, kinderachtig, als een kleuter. (blz. 23) Maria denkt aan de oorlog, en moet huilen omdat ze er zo bang voor is. Ik huilde bijna, maar het was beter om dat in bed te doen. (blz. 113) Maria moet van haar moeder en de beestenman naar de middelbare school voor meisjes het volgend schooljaar. Ze mag niet naar de openbare school toe, daarom is ze zo verdrietig. Zodra ik binnen stond begon ik te huilen. (blz. 117) Maria was gevallen met rolschaatsen; haar lip was stuk, een tand zat los en haar rechterbeen deed pijn. Daarom ging ze huilen, en had dus verdriet. We gingen wel, we waren ook doodmoe van alles, vooral van het huilen, maar eerst luisterden we in de achterkamer. (blz. 173) Marie, de moeder van de twee meisjes had een miskraam gehad, en moest naar het ziekenhuis. Ze was nog in levensgevaar, en de meisjes moesten voorlopig naar de buren. Ze hadden veel verdriet om hun moeder die nu in het ziekenhuis lag. Verdriet komt dus heel veel voor in het verhaal. De betekenis ervan in het verhaal is dat de meisjes niet alleen sterk waren maar er ze hadden ook veel verdriet. Het verhaalmotief van angst: Ik heb gekozen voor dit motief omdat er veel angst in het verhaal voorkomt. Maria en Bee zijn vaak bang, en omdat angst een abstract begrip is is dit motief een verhaalmotief. Enkele tekstbewijzen voor dit motief: Ik bestond niet eens, ik zag dit bij een ander gebeuren. Ik merkte dat ik begon te trillen. (blz. 106) Hier moet Maria bij Mere van Geuzau komen, die boos op haar was. Daardoor werd Maria heel erg bang. Als ik in de middagpauze een ambulance hoorde, was ik doodsbang dat het voor haar was. (blz.163) Maria was altijd bang dat de beestenman haar moeder iets aan zou doen. Daardoor had ze veel angst. O God. Ik dacht dat ze doodging. (blz. 171) Moeder Marie heeft net een miskraam gekregen, en verliest veel bloed. Maria was bang dat haar moeder door zou gaan. Hij liet Nino zakken tot voor zijn gezicht en legde zijn linkerhand om zijn nek. (blz. 186) De beestenman stond hier op het punt om Nino te vermoorden. Maria is nu zo bang dat ze een koekenpan pakt en de beestenman dood slaat. Ook was Bee bang voor wormen, en de meisjes waren ook bang soms voor de beestenman. Er is dus veel angst in het verhaal, dat ook veel werd veroorzaakt door de beestenman. De betekenis van angst in het verhaal is dat het wel een beetje te snappen is waarom Maria de beestenman vermoordde, dat kwam o.a. ook door de angst die de beestenman haar gaf. Thema
Het thema waarvoor ik heb gekozen is: Twee jonge meisjes die de komst van een man in het leven van hun moeder niet kunnen accepteren, en daar zelf een stokje voor steken voordat ze nog meer verdriet en angst wordt aangedaan. Ik heb voor dit thema gekozen omdat ik dit de grondgedachte van het boek vind, want het verhaal gaat vooral over een man die in een kinderleven verschijnt, terwijl het kind dit niet accepteert. Ik heb de motieven angst, verdriet en dood (stokje voor steken) in dit thema verwerkt. Mening
Ik had dit boek gekozen om het boekverslag over te maken, omdat ik het al eerder gelezen had en ik het toen wel een mooi en leuk boek vond. Je ziet alles door de ogen van een jong meisje, en ik begrijp haar wel een beetje, terwijl volwassenen dit minder snel zullen begrijpen. Ik vond het alleen moeilijk om een samenvatting te maken, want Maria en haar zusje bleven veel dingen die ik niet allemaal kon verwerken in de samenvatting, anders zou hij veelte lang worden. Verder vond ik het wel een goed boek om een boekverslag over te maken, want hij is niet al te dik zodat ik passages makkelijk kon vinden. Ook vind ik het goed van de schrijfster, Mensje van Keulen, dat ze zich zo goed kon inleven in een jong meisje. Maar als ik dit boek vergelijk met het boek waarover ik mijn vorige boekverslag heb gemaakt, ‘Twee vrouwen’ van Harry Mulisch, dan zie ik wel een groot verschil. Dit boek is veel makkelijker om te begrijpen, maar toch vond ik het minder goed geschreven dan het boek ‘Twee vrouwen’. Secundaire literatuur
Ik heb geen secundaire literatuur over dit boek gevonden, dus ook niet in mijn verslag verwerkt. Bronnen/ gebruikte literatuur
Voor dit boekverslag heb ik geen bronnen gebruikt, want ik heb niet echt goede gevonden. Wel heb ik op internet gezocht en een paar verslagen gevonden. Die heb ik wel doorgelezen, maar die waren niet goed genoeg om te gebruiken. Dit zijn de sites waarop ik de verslagen gevonden heb. Url: http://huiswerk.scholieren.com/uittreksels/view.php3?naam=keulenrodestrik.html
Url:
http://huiswerk.scholieren.com/uittreksels/view.php3?naam=2418.html

REACTIES

J.

J.

geweldig verhaal had een 10 voor me boekverslag havo 5

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "De rode strik door Mensje van Keulen"