Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

De grote zaal door Jacoba van Velde

Beoordeling 7.9
Foto van Cees
Boekcover De grote zaal
Shadow
  • Boekverslag door Cees
  • Docent | 5542 woorden
  • 1 augustus 2010
  • 275 keer beoordeeld
Cijfer 7.9
275 keer beoordeeld

Boekcover De grote zaal
Shadow
De grote zaal door Jacoba van Velde
Shadow
ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Feitelijke gegevens over het boek
Verschijningsdatum 1e druk: 1953
Gebruikte druk: 11e, 2010
Aantal bladzijden: 126
Uitgeverij: Querido

Speciale uitgave
In oktober 2010 zorgt de actie “Nederland leest” dat het boek in een grote oplage cadeau wordt gegeven aan scholieren van het vierde leerjaar havo/vwo. In dit boekverslag is de in maart 2010 uitgebrachte editie van Querido gebruikt. Wanneer dat nodig is en de pagina-indeling niet gelijk is aan de verstrekte uitgave, worden de citaten in dit verslag aangepast aan de editie van oktober.

Genre
“De grote zaal”is een kleine, psychologische roman over de existentiële eenzaamheid van de mens en zijn angst voor de dood.


Opdracht
Het boek wordt opgedragen aan Frederik Carel Kuipers.

De flaptekst van de 11e druk
De oude Geertruide van der Veen wordt op een dag wakker in een bed op een ziekenzaal. Maar hoe is ze daar beland? Wanneer herinneringen aan een beroerte langzaam boven komen, vermoedt zij dat ze naar een verpleegtehuis is gebracht. Ze is net zo arm, oud en eenzaam als de mensen die ze daar om zich heen ziet: haar dochter Helena woont in Parijs en kan haar maar weinig bezoeken. Terwijl Geertruide terugkijkt op hun leven en zich angstig afvraagt wat er komen gaat, vertelt Helena háár verhaal.
Net voordat Geertruide sterft, beseft ze dat ze haar dochters drang naar zelfstandigheid meer waardeert dan ze Helena ooit heeft getoond.

De grote zaal verscheen in 1953 en werd een ongekend succes: er werden meer dan 75 000 exemplaren van verkocht. Bovendien werd de roman in veertien landen vertaald, waaronder de VS, Frankrijk, Engeland, Duitsland, Polen en Japan. De roman, die handelt over de eenzaamheid die de ouderdom met zich mee kan brengen, is een ware en nog steeds actuele aanklacht tegen de vaak mensonwaardige toestanden in bejaarden- en verpleegtehuizen.


Samenvatting van de inhoud
Er zijn drie delen.
-1- (afwisselend verteld door Trui en Helena)

De 74-jarige Geertruida van der Veen slaat haar ogen op in de kleine zaal van een verpleegtehuis. Een verpleegster (Van Maarle) vertelt haar dat ze een beroerte (attaque) heeft gekregen. Tegenwoordig zouden we zeggen een tia of een herseninfarct. Een jaar eerder heeft ze ook al een kleine attaque gekregen.
Ze kan niet goed lopen met haar ene been, wat een gevolg is van de beroerte. Ze weet dat haar dochter Helena (38) is overgekomen uit Parijs. Daar woont ze als een kunstenares die getrouwd is met de kunstenaar Jean van Hasselt. Ze heeft het niet breed en dat kun je ook zeggen van haar moeder. De kosten van de verpleging komen daarom voor rekening van Sociale Zaken, maar een eigen bijdrage van de patiënten is wel noodzakelijk. In het verpleeghuis zitten eigenlijk alleen maar arme, oudere vrouwen. Op de kleine zaal van Trui liggen er zes en op de grote zaal met een serre liggen er nog 19. Wie op de grote zaal ligt, is er slecht aan toe, behalve drie vrouwen die er alleen liggen, omdat er geen plaats meer is in de kleine zaal. Daar ligt o.a. mevrouw Blazer, die zelf ook in Parijs gewoond heeft en een luxe leven heeft geleid. Daarover vertelt ze graag tegen de andere vrouwen, die haar daarom niet goed kunnen uitstaan en haar een opschepper vinden. Op de kleine zaal ligt o.a. mevrouw Jansen die maar één been heeft, mevrouw Diepenhorst die nooit bezoek krijgt van haar zoon, mevrouw De Waal die al acht jaar lang niet meer praat na de dood van haar man.
Trui heeft een eenzaam bestaan achter de rug. Ze is getrouwd geweest met Willem, die in de oorlogsdagen van 1942 overleden is. Haar dochter was toen al met de kunstenaar Jean van Hasselt naar Parijs vertrokken en zij had pas na de oorlog weer contact gezocht. Trui van der Veen is daarom een eenzame en min of meer zielige vrouw.


Helena verblijft intussen op de kamer van haar moeder bij de verhuurster mevrouw Lindemans. Die geeft haar aan dat er straks controle komt van Sociale Zaken en dat alle spullen van haar moeder dan zullen worden verkocht om daarvan nog iets te kunnen
terugbetalen aan Sociale Zaken. Mevrouw Lindemans en haar broer hebben wel interesse in het vloerkleed, een boekenkast en het tafelzilver. Helena zal erover nadenken.

Met Trui gaat het in het verpleeghuis steeds slechter: het wordt duidelijk dat ze daar niet meer uitkomt en ze moet een verklaring daartoe ondertekenen. Ze vertelt over kleine zaken die in het tehuis spelen: de patiënten pikken eten van elkaar, ze roddelen over elkaar. Ze denkt na over haar hele leven, waarin ze anderen nooit tot last heeft willen zijn. Dat is wel eens een ergernis geweest voor haar dochter Helena die juist uit het bekrompen milieu wil breken en daarvoor de kunstenaar Jean als haar partner heeft gekozen. Ze heeft pertinente ideeën over de eenzaamheid van de mens: die geldt voor elk mens en is in feite existentioneel. Ze was van mening dat haar moeder na de dood van Willem een doel moest zoeken in haar leven en dat Helena dat doel niet zelf was. Trui is ook geschrokken van een gesprek dat ze eens had opgevangen tussen Helena en een vriendin. Een bevriend stel was uit elkaar gegaan, omdat de vrouw geen seksualiteit meer wilde. Trui had dat zelf na de geboorte van Helena ook niet meer gewild met Willem. Ze had nooit iets van seks begrepen. Een andere vrees van Trui is die voor de dood. Ze had altijd haar kinderangsten behouden: o.a. angst voor donkere ruimten en ze is nu bang om naar de grote zaal te worden overgeplaatst.

Helena vertelt in een flashback hoe ze “streetwise” is geworden. Ze was met een vriendinnetje meegegaan naar de zondagsschool en had daar verhalen gehoord over Jezus, maar ook over de zondvloed en de kruisiging. Ze had zich God voorgesteld als een wrede God. Op de lagere school had ze kennis gemaakt met valsheid en verraad, toen een vriendinnetje haar een tekening had laten zien van een man met een grote piemel. De juf had gedacht dat het Helena het was geweest die de tekening had gemaakt en ze was gestraft met nablijven. Haar vriendinnetje had later niet opgebiecht dat zij de tekening had gemaakt en Helena had op deze wijze kennis gemaakt met verraad. Ze had daarna het meisje op haar gezicht geslagen, weer straf gekregen, maar de bovenmeester had alles met haar besproken. Ze was daarna ziek geworden en veertien dagen niet naar school gegaan.
Ze beseft dat ze ook een beetje aan oplichting heeft gedaan. Ze krijgt van mevrouw Lindemans 200 gulden voor de verkochte spullen van haar moeder. Die kan ze goed gebruiken om de terugreis naar Parijs te betalen, maar ze geeft 100 gulden aan de directrice van het verpleeghuis om af en toe een extra ei en extra fruit te kopen voor haar moeder. Ook haalt ze haar moeder op voor een rijtour naar het strand. Haar moeder geniet hier erg van. Dan komt het emotionele moment van het afscheid. Ze gaat terug naar haar man in Parijs.

-2- (verteld door Trui)
Trui mist haar dochter. Nu die weg is bij Lindemans, kan ze zich niet goed voorstellen hoe Helena leeft. Ze vertelt de lezers over de dingen die in het verpleeghuis gebeuren. Ze heeft er erg weinig privacy. Wanneer ze naar het toilet wil, kan de deur niet op slot. De directrice heeft dat besluit genomen, toen een vrouw onwel was geworden op de wc en ze haar niet hadden kunnen bereiken.
Ook is er de tragedie van mevrouw Diepenhorst die een zoon heeft die niet op bezoek komt. Ze heeft kanker en het gaat steeds slechter met haar. De directrice verwittigt hem van haar toestand en hij komt op een dag met een veel jongere vrouw om haar te bezoeken. Kort daarna sterft ze. Mevrouw Blazer en mevrouw Lous bekvechten om de vrijgekomen plek in de kleine zaal. Blazer meent het meeste recht daarop te hebben, omdat ze dat met de directrice had afgesproken. Lous liegt dat de verpleegster Van Maarle dat haar heeft beloofd. Blazer komt uiteindelijk op de kleine zaal te liggen.

Trui voelt de eenzaamheid steeds groter worden. Ze gaat op een dag zelf naar de fraaie achtertuin en ontmoet daar een jongetje dat in de nabij gelegen tuin speelt. Hij is erg aardig voor haar. Daarna ontmoet ze er een verdrietige mevrouw Bijleveldt die aangeeft dat haar vroegere minnaar gestorven is. Ze had nooit met hem mogen omgaan van haar ouders en ze was eigenlijk een leven lang heel ongelukkig gebleven. Nu heeft ze bericht gekregen dat hij overleden is.

Mevrouw Jansen is op een dag jarig en ze vertelt over haar vorige verjaardag. Ze was uitgenodigd bij haar zoon, maar de dag was dramatisch verlopen. Kinderen en schoonkinderen waren ruzie zoekend over elkaar heen gevallen en ze had een heel slechte dag gehad. Daarom viert ze het nu in het tehuis. Ze krijgt bonbons die ze later wil uitdelen, maar dan blijkt dat mevrouw De Waal de helft van de doos heeft gestolen. De vrouwen van de afdeling pikken dat niet en schelden de vrouw voor alles en nog wat uit.
Maar ook mevrouw De Waal heeft een verdrietig leven achter de rug, nadat de man met wie ze zo veel leuke lieve dingen deed plotseling was gestorven.

Met Trui gaat het slecht. Ze krijgt heel veel pijn in haar buik. Dat moeten haar darmen zijn. Er komt een arts kijken, maar veel meer dan pijnstillers toedienen gebeurt er niet. Trui schaamt zich ervoor om teveel te klagen. Ze verzwijgt dat ze niet meer naar de wc kan, omdat ze vreest dat ze dan naar de grote zaal moet verkassen.
Mevrouw Lindemans komt op bezoek. Ze praat met wel Trui, maar echt geïnteresseerd is ze niet in haar. Er zijn als het er op aan komt, maar weinig mensen die je daadwerkelijk helpen. De mens is immers existentioneel eenzaam. Wanneer Trui ’s nacht een keer gegild heeft van de buikpijn, wordt ze overgebracht naar de Grote zaal. Dat is haar grote schrikbeeld. Ze vreest de duistere tunnel waar ze voor staat. Ze is haar angst voor de dood niet kwijt. En ze vreest wat er na de dood komt: is er een hemel en een hel?

-3- (verteld door Helena)
Helena is overgekomen uit Parijs. Wanneer ze op de grote zaal komt, herkent haar moeder haar. Ze heeft op haar dochter gewacht om te kunnen sterven. Ze vraagt aan Helena, wat er na de dood komt. Helena zegt dat ze echt wel een plaats in de hemel heeft verdiend. Dan wordt de ademhaling van Trui onrustiger. Helena houdt haar hand niet tot het laatste moment beet. Een mens moet het laatste stukje alleen afleggen. Daarna sterft Trui van der Veen. Haar gezicht werd vreemd en star. Ze was aan haar einde gekomen.

Titelverklaring
In het verpleeghuis zijn twee zalen: de kleine zaal waarop zes patiënten liggen en de grote zaal waar de overige patiënten worden verpleegd die niet meer kunnen herstellen. Wie op de grote zaal terechtkomt, zal binnen niet al te lange tijd sterven. Daarom is het de grote angst van Trui om op die grote zaal terecht te komen, maar aan het einde van de roman kan ze niet aan dat noodlot ontkomen.

Structuur van de roman en het perspectief
Het boek heeft een opbouw in drie delen. Het eerste deel is het langst, het derde deel is slechts 2 pagina’s lang.

In deel 1 is er een voortdurende afwisseling tussen twee vertellers: de- 74 jarige Trui van der Veen is in een verpleeghuis opgenomen en ze vertelt in de ik-vorm en in de o.t.t. wat ze er meemaakt. Er is echter een tweede vertelster Helena. Zij is de 38-jarige dochter van Trui en ze is overgekomen uit Parijs om haar moeder te bezoeken. Zij vertelt in 6 hoofdstukjes wat ze van de situatie vindt en ook wat ze van haar leven en het leven in het algemeen vindt. Helena vertelt ook in de ik-vorm en in de o.t.t., behalve wanneer ze het over het verleden heeft (de periode van de zondagsschool) Aan het einde van deel 1 vertrekt ze weer naar Parijs.
In deel 2 is Trui van der Veen de enige ik-vertelster van het verhaal. Helena zit namelijk in Parijs. Het gaat steeds slechter met de vertelster en aan het einde van dit deel wordt ze overgeplaatst naar de grote zaal.
In deel 3 is de vertelster Helena. Ze bezoekt haar moeder voor de laatste keer.
Zowel in deel 1 als in deel 2 worden door beide vertelster herinneringen (flashbacks) opgehaald. Maar de drie delen worden chronologisch ten opzicht van elkaar verteld.

Het verhaal begint met een opening in handeling (Trui wordt wakker op de zaal in een verpleegtehuis)
Het einde van de roman is gesloten: Trui sterft.

De tijdlagen van het verhaal
De vertelster geeft in het begin van het verhaal duidelijk aan dat ze 74 jaar is. Bovendien wordt daarna verteld dat ze in januari 1878 is geboren. Dat betekent dat het verhaal zich afspeelt in het voorjaar van 1952. Dat het voorjaar is, kun je afleiden uit het fragment waarin Helena haar moeder komt ophalen voor een rijtour naar het strand. Het is dan mooi weer, en het is een van de eerste zonnige dagen van het jaar. Op zo’n zonnige dag ging Trui vroeger ook voor het eerst in het jaar zwemmen.
Maar er worden in de roman verder geen data en dagen genoemd. Dat heeft waarschijnlijk wel te maken met de opvatting van de schrijfster dat de dagen van de vertelster allemaal troosteloos hetzelfde zijn.


Daarom kun je ook niet precies te weten komen hoe lang de vertelde tijd is. In deel 1 staat nog dat Helena nog ongeveer twee à drie weken de kamer van haar moeder mag huren, voordat ze weer terug naar Parijs gaat. Het is echter niet goed uit te maken hoe lang de periode in deel 2 duurt. Het valt aan te nemen dat de vertelde tijd enige maanden in beslag neemt.

Het decor van de handeling
Over de topografische ruimte wordt weinig door de personages verteld. Wel wordt beschreven dat het verpleeghuis in een stad staat (er rijdt namelijk ook een tram) en dat er in de buurt een boulevard en de zee zijn. Helena maakt met haar moeder aan het einde van deel 1 een rijtour naar het strand en de duinen. Gezien het feit dat Trui bij het bekend maken van haar persoonlijke gegevens meldt dat zij en haar man Willem in Den Haag zijn geboren, er niet over een verhuizing wordt gesproken en de beide bovengenoemde omstandigheden van toepassing kunnen zijn op Den Haag met het strand in Scheveningen, lijkt het voor de hand die topografische ruimte van een verpleegtehuis in Den Haag te kiezen.

Maar de symbolische ruimte (belangenruimte) is in deze roman van veel groter belang. Trui moet haar huurkamer verlaten wanneer ze een beroerte heeft gehad. Daarmee wordt haar wereldje beperkt tot de slaapzaal van de kleine kamer van het verpleeghuis. Er is ook nog een zitkamer waar patiënten uit de kleine zaal en drie vrouwen uit de grote zaal af en toe met elkaar praten en roddelen. De grote angst van Trui van der Veen is dat ze binnen afzienbare tijd op de grote zaal terecht zal komen. Daar ga je heen wanneer je gaat sterven en ze is heel bang voor de dood. De grote zaal is dus een heel belangrijke symbolische ruimte. Wanneer ze er aan het einde van deel 2 terechtkomt, wordt het duidelijk dat ze zal sterven.

Uitgewerkte thematiek
De laatste dagen van Trui van der Veen geven heel illustratief de thematiek van deze kleine roman weer. Het verhaal gaat over existentiële eenzaamheid van de mens en zijn angst voor de dood. In de tijd dat de roman werd geschreven (1953) was de invloed van het existentialisme in de literatuur vrij groot. Vooral in de Franse literatuur werden Jean Paul Sartre en Albert Camus bekend vanwege hun opvatting hierover. Centraal daarin staat de gedachte dat de mens per definitie een eenzaam schepsel isen vooral in de strijd tegen de dood een eenzaam schepsel is. Die gedachte zal Jacoba van Velde hebben meegekregen tijdens haar verblijf in Frankrijk.
Ze laat de ideeën van het existentialisme ook nadrukkelijk verkondigen door het personage van Helena die in de roman ook in Frankrijk verblijft.

Enkele citaten die dit thema onderschrijven:
- (blz. 51) “Als je oud wordt, kom je eenzaam in het leven te staan. Vrienden die je had zijn dood en ook hulpbehoevend. Je kinderen zijn groot en hebben hun eigen interesses. “

- (blz. 75) “Veel later is pas het ontzettende weten gekomen van de eenzaamheid van de mens. Niet het gewone weten, maar een ander weten dat als een bliksemstraal door mij heen schoot en mij verlamd van schrik in een panische angst achterliet. Het weten dat er een uur zal komen waar ouders, een geliefde, een vriend niets meer voor je kunnen doen. Het uur waarin alle begrippen hun waarde verloren zullen hebben en waarin er niets anders zal zijn dan een volkomen eenzaamheid. Niet een eenzaamheid van een mens onder de mensen, maar de eenzaamheid van de mens voor het Niets “
- (blz. 81) Helena maakt een rijtour met haar moeder naar de boulevard en de zee. Ze vindt het fijn even met haar moeder samen te zijn. In het tehuis lukt haar dat namelijk niet.

Zo, zei Helena zachtjes, zou je moeten leven. Alleen met de zee en zonder mensen. Die eenzaamheid zou je op de duur niet kunnen verdragen, zie ik. Ik weet het niet, zei ze. Ik voel me met mensen vaak eenzamer dan wanneer ik alleen ben.

- (blz. 101) Wat heeft Helena ook alweer gezegd? De mens is zo verschrikkelijk eenzaam, mijn lieve moedertje. Sommigen, de meesten zijn er zich niet van bewust. Een enkele keer, bij een groot verdriet, wanneer geen mens of redenering meer kan helpen, dan hebben ze er een vermoeden van. Maar meestal vergeten ze het weer en misschien is dat goed. Want hoe zouden we verder kunnen leven, als we, allen tezamen, ons bewust waren van onze eenzaamheid en het ontzettende van onze toestand ? Zouden we dan niet allen een paniekstemming krijgen als mensen in een …. concentratiekamp? [……] dat bedoelde ze natuurlijk, dat de hele wereld een concentratiekamp is, waar je nooit uit kan ontvluchten. We zijn veroordeeld, zei ze, en we weten niet waarom. “
-
- (blz. 126) Onrustig begonnen haar handen te bewegen. Ze gingen van haar hart naar haar keel, van haar keel naar haar hart. Zonder ophouden. Ik nam ze in mijn handen, ze waren ijskoud. Maar ik mocht ze niet vasthouden. Deze strijd, de allerlaatste, moest ze alleen uitvechten.

Al deze citaten verwijzen naar de existentiële eenzaamheid van de mens, wat uiteindelijke ene treurig mensbeeld oplevert.

Dat uit existentiële eenzaamheid de angst voor de dood groter wordt is niet verwonderlijk. Wie niemand heeft om je bij te staan, moet het laatste deel van zijn leven geheel alleen afleggen. De dood wordt dan gezien als een groot Niets of een zwarte tunnel. Wat er na het leven is, is ook een grote dreiging. Dat geldt in dit verhaal voor Trui. Haar angst voor de dood wordt symbolisch weergegeven in de angst voor de grote zaal. Daar wil ze niet graag in terecht komen. Mede daarom verzwijgt ze haar steeds erger wordende buikpijnen. Wellicht lijdt ze reeds aan een vorm van darmkanker.

Enkele citaten uit het verhaal die de angst voor de dood treffend weergeven.

- (blz. 60) “Misschien ben ik nooit werkelijk volwassen geworden. Al mijn kinderangsten zijn gebleven. De angst alleen in een donkere kamer te zijn. De angst om ’s nachts wakker te worden en niet meer te weten hoe ik in bed lig en hoe de kamer is. De angst in een groot gezelschap plotseling het middelpunt te zijn. En nog vele andere angsten.” (gedachten van Trui op de kleine zaal)

- (blz. 99) Mevrouw Jansen, fluisterde ik. Ja, fluisterde ze terug. Wat is er gebeurd? Ik denk, zei ze, en ze slikte weer hard, dat mevrouw Diepenhorst weggebracht is. Weggebracht? Ja, zei ze, als we, als er iemand dood is gegaan, wordt hij zo gauw mogelijk weggebracht, Ik heb niet gevraagd waarheen ze haar brengen. Mijn hele lijf siddert en ik voel een onweerstaanbaar verlangen te vluchten, Maar waarheen en waarom? Wie zal de volgende zijn?

- (blz. 122) De angst, de verstikkende angst is er weer. Een ondeelbaar ogenblik was ik in de zwarte tunnel , waarvan ik het einde niet kon zien. Met mijn laatste krachten kon ik nog vluchten voor het verschrikkelijke. Voor het onbekende. Maar het is de laatste keer geweest. Ik weet het. Onafwendbaar komt het ogenblik dat ik erdoor zal moeten gaan….. Tot het einde. Wat zal daar zijn? Wat is er aan het einde? Ik ben bang. Is er dan niets wat me helpen kan. Nee, ik ben alleen. Geen mens kan nog iets voor me doen. God! Help me. Laat me niet dwalen in die duisternis waar ik geen weg weet en die voor mij onbegrijpelijk is.

- (blz. 125) Ja, zei ze, ik wachtte op je. Ik was al voor de zwarte tunnel, waar ik alleen in moet gaan. Ik ben zo bang, wat is er aan het einde?

- (blz. 126) Haar ogen waren groot van ontzetting. Al onze begrippen hadden voor haar iedere waarde verloren. Ze was in de zwarte tunnel. Alleen. Wat gebeurt er in dit verschrikkelijke laatste uur, wanneer men niet meer tot de levenden behoort en ook nog niet tot de doden?

Wanneer je alle citaten in het hierboven staande gedeelte bekijkt, kun je zien dat de angst voor de dood en de existentiële eenzaamheid van de mens aan elkaar verbonden zijn. Deze twee motieven vormen de belangrijkste thematiek van deze kleine roman. En ze zijn ook literair gezien van belang, want het gaat om de universele waarheid in het menselijk bestaan.

De angst voor de dood kan ook samenhangen met de angst voor een wrede, wraakzuchtige God. Die opvatting krijgt Helena mee, wanneer ze in haar jeugd de zondagsschool bezoekt. De wrede kruisiging van Jezus, de zondvloed waarbij kinderen het slachtoffer werden en de angst voor de hel die de juf haar voorhoudt, ziet ze als voorbeelden daarvan. Bovendien wordt ze op die leeftijd geconfronteerd met de valsheid en het verraad van haar vriendinnetje. Gelukkig praat haar vader haar angst voor de hel enigszins weg, maar ze neemt toch duidelijk afstand van de levenswijze van vooral haar moeder. Op jonge leeftijd ontvlucht ze het milieu dat voor haar te belastend is. Niet voor niets zoekt ze haar heil bij de kunstenaar Jean van Hasselt en is ze zelf ook op creatieve wijze in Parijs bezig. Die stad is ook het symbool voor de vlucht uit het bekrompen milieu en het verlangen naar vrijheid van de jongere mens. Pas na de oorlog zoekt Helena (toch ook een symbolische en klassieke naam) weer contact met haar ouders. Na de dood van haar vader adviseert ze haar moeder om een doel te zoeken in haar leven en dat is niet haar dochter. Ze moet zichzelf ontwikkelen, maar dat is Trui niet gelukt in haar leven. Ze is blijven hangen in het verdriet om het verlies van Willem, durfde zich in het openbaar nauwelijks te uiten en komt aan het einde van haar leven in een verpleegtehuis terecht.


Verraad, valsheid en het doen van ongeoorloofde dingen zit ook in andere fragmenten van deze roman. Het verkopen van spullen van de moeder om inning van de opbrengst van de verkoop van het bezit via Sociale zaken te voorkomen, vindt Helena ook iets wat eigenlijk niet zou mogen. In het tehuis wordt door patiënten van elkaar gestolen (de bonbons van mevrouw Jansen, het pikken van elkaars eten) Ook zijn de bewoners jaloers op elkaar (vgl. de wens van zowel mevrouw Blazer als mevrouw Lous om naar de kleine zaal te mogen gaan) en het over elkaar roddelen. Mensen zijn soms niet wezenlijk in je geïnteresseerd: vgl het bezoek van mevrouw Lindemans aan Trui. Daartegenover staat de ontmoeting van Trui in de tuin van het tehuis met het jongetje in de ernaast gelegen tuin. Juist hij lijkt wel geïnteresseerd te zijn in haar toestand. Van de kinderen moet je het hebben.

Er zit ook nog een moeder-dochterrelatie als motief in deze roman. De dochter pleit voor een andere levenswijze van haar moeder en gaat ook zelf veel meer op een andere manier door het leven. Toch houdt ze van haar moeder, ze komt over uit Parijs wanneer die een beroerte heeft gekregen en bezorgt haar moeder nog een mooi moment wanneer ze haar een rijtour naar het strand en de duinen aanbiedt. Toch zet ze haar eigen leven in Parijs voort. Ze heeft ook een heel andere, veel moderne opvatting over de normen en waarden in het leven, bijvoorbeeld over seksualiteit. Dat blijkt wanneer haar moeder een gesprek afluistert tussen haar en een vriendin waarin ze het over het gebrek aan seksualiteit hebben als reden voor een echtscheiding bespreken. Moeder Trui heeft een andere opvatting over seks. Na de geboorte van Helena is ze haar man Willem niet “meer ter wille geweest” en ze vindt het achteraf jammer dat anderen haar niet meer over seks hebben geleerd. Ze heeft haar man tekort gedaan.

Een laatste motief dat eigenlijk in de 21e eeuw weer heel erg actueel geworden, is de zorg die aan zieke, oude en dementerende mensen kan worden verleend. Hoewel niets erop lijkt dat het verplegend personeel er niet alles aan doet om het leven van de zieke patiënten in het tehuis te veraangenamen, is er toch sprake van een gesprek aan kwaliteit. Zowel de directrice als de genoemde verpleegster, lijken begaan met het loot van de aan hen toevertrouwde patiënten.
De vele patiënten die op één kamer liggen, zowel op de kleine als op de grote zaal, het gebrek aan privacy (vgl. het slot op de wc en de onmogelijkheid om een privégesprek te voeren zoals Helena bij haar afscheid zou wensen) zijn elementen die we in de moderne gezondheidszorg van de 21e eeuw zien terugkeren. Ook de manier waarop Sociale Zaken de kwestie van de financiën met Trui en Helena afhandelt, is weinig lovenswaardig. Daarmee wordt een roman die bijna zestig jaar geleden geschreven werd, weer actueel wat de thematiek betreft.

Kortom, in deze kleine, psychologische roman schrijft Jacoba van Velde een verhaal over de universele waarheid van de mens.

Beoordeling scholieren.com
Toen ik aan het begin dit kalenderjaar vernam, dat de stichting “Nederland leest” de roman “De Grote zaal” had uitgekozen voor het gratis geschenk van 2010, was mijn eerste gedachte “waarom opnieuw voor zo’n oude roman gekozen.” (Vorig jaar was het geschenk Oeroeg van Hella Haasse ) Bovendien kwam daarbij het idee dat ik uit een grijs verleden nog over deze roman had, nl. dat het een enigszins saai verhaal om te lezen was. Ik dacht dat er niet al teveel handelingen en spectaculaire scènes in voorkwamen en dat het daarom minder geschikt zou zijn voor een grote groep scholieren van het vierde leerjaar van het voortgezet onderwijs.

Niettemin heb ik het boek opnieuw gelezen om er voor de site van scholieren.com een
boekverslag voor scholieren over te schrijven. Het boek wordt in oktober 2010 immers gratis verstrekt aan de leerlingen van het vierde leerjaar voor havo en vwo.

En ik moet eerlijk bekennen dat het boek me deze keer tijdens het lezen erg heeft verrast. Het is weliswaar eenvoudig van opbouw,( helderheid daarin is overigens geen minpunt) maar de thematiek die Van Velde in haar roman beschrijft, is nog steeds erg actueel. Weliswaar is de opvatting over de existentiële eenzaamheid van de mens (naar voren gebracht in de filosofie en de romans van Sartre en Camus) enigszins tijdgebonden,(de jaren vijftig) maar de eenzaamheid van oude mensen kent nog steeds een actuele problematiek. Oudere mensen worden eenzaam opgeborgen. Om hen heen vallen de hulpverleners af en weg en de laatste kilometers van hun levensweg moeten ze in eenzaamheid afleggen. Bovendien blijft de vraag altijd wat er na het aardse leven is. Op indrukwekkende wijze weet Jacoba van Velde die problematiek te beschrijven aan de hand van de schrijnende ervaringen van Trui van der Veen in het verpleegtehuis. Ik moet ook zeggen dat de thematiek me nu meer aanspreekt, naarmate ik zelf meer ben geconfronteerd met het lijden en sterven van oudere mensen in mijn directe omgeving. Met het ouder worden wordt de vraag naar het waarom van het leven en het hierna ook voor mij belangrijker. Dat onderstreept de waarde van de roman. Wat zestig jaar geleden geschreven is, heeft de tand van de tijd doorstaan en het verhaal is ook qua taalgebruik en zijn onderkoelde humor nog steeds zeer de moeite van het lezen waard. Een boek dat zo’n periode overleeft, behoort dus tot de grote literatuur.

Daarom het advies aan de scholieren die het boek gratis krijgen aangeboden: pak het geschenk met beide handen aan, lees het boek een of twee keer goed door en zet het op je literatuurlijst. Over de waarden van en in het leven valt nog heel wat te praten. Ik moet het toegven: een heel goede keus van “Nederland leest” om de kleine roman opnieuw onder de aandacht te brengen. Bovendien vergt het lezen van de roman je weinig tijd.


Vanwege de algemeen beschreven thematiek zijn vele combinaties op je literatuurlijst te maken. Kijk daarvoor naar de themalijst van www.scholieren.com bijvoorbeeld onder de motieven: angst voor de dood, en eenzaamheid.

Het boekverslag gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Feitelijke gegevens over het boek
Verschijningsdatum 1e druk: 1953
Gebruikte druk: 11e, 2010
Aantal bladzijden: 126
Uitgeverij: Querido

Speciale uitgave
In oktober 2010 zorgt de actie “Nederland leest” dat het boek in een grote oplage cadeau wordt gegeven aan scholieren van het vierde leerjaar havo/vwo. In dit boekverslag is de in maart 2010 uitgebrachte editie van Querido gebruikt. Wanneer dat nodig is en de pagina-indeling niet gelijk is aan de verstrekte uitgave, worden de citaten in dit verslag aangepast aan de editie van oktober.

Genre
“De grote zaal”is een kleine, psychologische roman over de existentiële eenzaamheid van de mens en zijn angst voor de dood.

Opdracht
Het boek wordt opgedragen aan Frederik Carel Kuipers.

De flaptekst van de 11e druk
De oude Geertruide van der Veen wordt op een dag wakker in een bed op een ziekenzaal. Maar hoe is ze daar beland? Wanneer herinneringen aan een beroerte langzaam boven komen, vermoedt zij dat ze naar een verpleegtehuis is gebracht. Ze is net zo arm, oud en eenzaam als de mensen die ze daar om zich heen ziet: haar dochter Helena woont in Parijs en kan haar maar weinig bezoeken. Terwijl Geertruide terugkijkt op hun leven en zich angstig afvraagt wat er komen gaat, vertelt Helena háár verhaal.
Net voordat Geertruide sterft, beseft ze dat ze haar dochters drang naar zelfstandigheid meer waardeert dan ze Helena ooit heeft getoond.

De grote zaal verscheen in 1953 en werd een ongekend succes: er werden meer dan 75 000 exemplaren van verkocht. Bovendien werd de roman in veertien landen vertaald, waaronder de VS, Frankrijk, Engeland, Duitsland, Polen en Japan. De roman, die handelt over de eenzaamheid die de ouderdom met zich mee kan brengen, is een ware en nog steeds actuele aanklacht tegen de vaak mensonwaardige toestanden in bejaarden- en verpleegtehuizen.


Samenvatting van de inhoud
Er zijn drie delen.
-1- (afwisselend verteld door Trui en Helena)

De 74-jarige Geertruida van der Veen slaat haar ogen op in de kleine zaal van een verpleegtehuis. Een verpleegster (Van Maarle) vertelt haar dat ze een beroerte (attaque) heeft gekregen. Tegenwoordig zouden we zeggen een tia of een herseninfarct. Een jaar eerder heeft ze ook al een kleine attaque gekregen.
Ze kan niet goed lopen met haar ene been, wat een gevolg is van de beroerte. Ze weet dat haar dochter Helena (38) is overgekomen uit Parijs. Daar woont ze als een kunstenares die getrouwd is met de kunstenaar Jean van Hasselt. Ze heeft het niet breed en dat kun je ook zeggen van haar moeder. De kosten van de verpleging komen daarom voor rekening van Sociale Zaken, maar een eigen bijdrage van de patiënten is wel noodzakelijk. In het verpleeghuis zitten eigenlijk alleen maar arme, oudere vrouwen. Op de kleine zaal van Trui liggen er zes en op de grote zaal met een serre liggen er nog 19. Wie op de grote zaal ligt, is er slecht aan toe, behalve drie vrouwen die er alleen liggen, omdat er geen plaats meer is in de kleine zaal. Daar ligt o.a. mevrouw Blazer, die zelf ook in Parijs gewoond heeft en een luxe leven heeft geleid. Daarover vertelt ze graag tegen de andere vrouwen, die haar daarom niet goed kunnen uitstaan en haar een opschepper vinden. Op de kleine zaal ligt o.a. mevrouw Jansen die maar één been heeft, mevrouw Diepenhorst die nooit bezoek krijgt van haar zoon, mevrouw De Waal die al acht jaar lang niet meer praat na de dood van haar man.
Trui heeft een eenzaam bestaan achter de rug. Ze is getrouwd geweest met Willem, die in de oorlogsdagen van 1942 overleden is. Haar dochter was toen al met de kunstenaar Jean van Hasselt naar Parijs vertrokken en zij had pas na de oorlog weer contact gezocht. Trui van der Veen is daarom een eenzame en min of meer zielige vrouw.

Helena verblijft intussen op de kamer van haar moeder bij de verhuurster mevrouw Lindemans. Die geeft haar aan dat er straks controle komt van Sociale Zaken en dat alle spullen van haar moeder dan zullen worden verkocht om daarvan nog iets te kunnen
terugbetalen aan Sociale Zaken. Mevrouw Lindemans en haar broer hebben wel interesse in het vloerkleed, een boekenkast en het tafelzilver. Helena zal erover nadenken.

Met Trui gaat het in het verpleeghuis steeds slechter: het wordt duidelijk dat ze daar niet meer uitkomt en ze moet een verklaring daartoe ondertekenen. Ze vertelt over kleine zaken die in het tehuis spelen: de patiënten pikken eten van elkaar, ze roddelen over elkaar. Ze denkt na over haar hele leven, waarin ze anderen nooit tot last heeft willen zijn. Dat is wel eens een ergernis geweest voor haar dochter Helena die juist uit het bekrompen milieu wil breken en daarvoor de kunstenaar Jean als haar partner heeft gekozen. Ze heeft pertinente ideeën over de eenzaamheid van de mens: die geldt voor elk mens en is in feite existentioneel. Ze was van mening dat haar moeder na de dood van Willem een doel moest zoeken in haar leven en dat Helena dat doel niet zelf was. Trui is ook geschrokken van een gesprek dat ze eens had opgevangen tussen Helena en een vriendin. Een bevriend stel was uit elkaar gegaan, omdat de vrouw geen seksualiteit meer wilde. Trui had dat zelf na de geboorte van Helena ook niet meer gewild met Willem. Ze had nooit iets van seks begrepen. Een andere vrees van Trui is die voor de dood. Ze had altijd haar kinderangsten behouden: o.a. angst voor donkere ruimten en ze is nu bang om naar de grote zaal te worden overgeplaatst.

Helena vertelt in een flashback hoe ze “streetwise” is geworden. Ze was met een vriendinnetje meegegaan naar de zondagsschool en had daar verhalen gehoord over Jezus, maar ook over de zondvloed en de kruisiging. Ze had zich God voorgesteld als een wrede God. Op de lagere school had ze kennis gemaakt met valsheid en verraad, toen een vriendinnetje haar een tekening had laten zien van een man met een grote piemel. De juf had gedacht dat het Helena het was geweest die de tekening had gemaakt en ze was gestraft met nablijven. Haar vriendinnetje had later niet opgebiecht dat zij de tekening had gemaakt en Helena had op deze wijze kennis gemaakt met verraad. Ze had daarna het meisje op haar gezicht geslagen, weer straf gekregen, maar de bovenmeester had alles met haar besproken. Ze was daarna ziek geworden en veertien dagen niet naar school gegaan.
Ze beseft dat ze ook een beetje aan oplichting heeft gedaan. Ze krijgt van mevrouw Lindemans 200 gulden voor de verkochte spullen van haar moeder. Die kan ze goed gebruiken om de terugreis naar Parijs te betalen, maar ze geeft 100 gulden aan de directrice van het verpleeghuis om af en toe een extra ei en extra fruit te kopen voor haar moeder. Ook haalt ze haar moeder op voor een rijtour naar het strand. Haar moeder geniet hier erg van. Dan komt het emotionele moment van het afscheid. Ze gaat terug naar haar man in Parijs.

-2- (verteld door Trui)
Trui mist haar dochter. Nu die weg is bij Lindemans, kan ze zich niet goed voorstellen hoe Helena leeft. Ze vertelt de lezers over de dingen die in het verpleeghuis gebeuren. Ze heeft er erg weinig privacy. Wanneer ze naar het toilet wil, kan de deur niet op slot. De directrice heeft dat besluit genomen, toen een vrouw onwel was geworden op de wc en ze haar niet hadden kunnen bereiken.
Ook is er de tragedie van mevrouw Diepenhorst die een zoon heeft die niet op bezoek komt. Ze heeft kanker en het gaat steeds slechter met haar. De directrice verwittigt hem van haar toestand en hij komt op een dag met een veel jongere vrouw om haar te bezoeken. Kort daarna sterft ze. Mevrouw Blazer en mevrouw Lous bekvechten om de vrijgekomen plek in de kleine zaal. Blazer meent het meeste recht daarop te hebben, omdat ze dat met de directrice had afgesproken. Lous liegt dat de verpleegster Van Maarle dat haar heeft beloofd. Blazer komt uiteindelijk op de kleine zaal te liggen.

Trui voelt de eenzaamheid steeds groter worden. Ze gaat op een dag zelf naar de fraaie achtertuin en ontmoet daar een jongetje dat in de nabij gelegen tuin speelt. Hij is erg aardig voor haar. Daarna ontmoet ze er een verdrietige mevrouw Bijleveldt die aangeeft dat haar vroegere minnaar gestorven is. Ze had nooit met hem mogen omgaan van haar ouders en ze was eigenlijk een leven lang heel ongelukkig gebleven. Nu heeft ze bericht gekregen dat hij overleden is.
Mevrouw Jansen is op een dag jarig en ze vertelt over haar vorige verjaardag. Ze was uitgenodigd bij haar zoon, maar de dag was dramatisch verlopen. Kinderen en schoonkinderen waren ruzie zoekend over elkaar heen gevallen en ze had een heel slechte dag gehad. Daarom viert ze het nu in het tehuis. Ze krijgt bonbons die ze later wil uitdelen, maar dan blijkt dat mevrouw De Waal de helft van de doos heeft gestolen. De vrouwen van de afdeling pikken dat niet en schelden de vrouw voor alles en nog wat uit.
Maar ook mevrouw De Waal heeft een verdrietig leven achter de rug, nadat de man met wie ze zo veel leuke lieve dingen deed plotseling was gestorven.

Met Trui gaat het slecht. Ze krijgt heel veel pijn in haar buik. Dat moeten haar darmen zijn. Er komt een arts kijken, maar veel meer dan pijnstillers toedienen gebeurt er niet. Trui schaamt zich ervoor om teveel te klagen. Ze verzwijgt dat ze niet meer naar de wc kan, omdat ze vreest dat ze dan naar de grote zaal moet verkassen.
Mevrouw Lindemans komt op bezoek. Ze praat met wel Trui, maar echt geïnteresseerd is ze niet in haar. Er zijn als het er op aan komt, maar weinig mensen die je daadwerkelijk helpen. De mens is immers existentioneel eenzaam. Wanneer Trui ’s nacht een keer gegild heeft van de buikpijn, wordt ze overgebracht naar de Grote zaal. Dat is haar grote schrikbeeld. Ze vreest de duistere tunnel waar ze voor staat. Ze is haar angst voor de dood niet kwijt. En ze vreest wat er na de dood komt: is er een hemel en een hel?

-3- (verteld door Helena)
Helena is overgekomen uit Parijs. Wanneer ze op de grote zaal komt, herkent haar moeder haar. Ze heeft op haar dochter gewacht om te kunnen sterven. Ze vraagt aan Helena, wat er na de dood komt. Helena zegt dat ze echt wel een plaats in de hemel heeft verdiend. Dan wordt de ademhaling van Trui onrustiger. Helena houdt haar hand niet tot het laatste moment beet. Een mens moet het laatste stukje alleen afleggen. Daarna sterft Trui van der Veen. Haar gezicht werd vreemd en star. Ze was aan haar einde gekomen.

Titelverklaring
In het verpleeghuis zijn twee zalen: de kleine zaal waarop zes patiënten liggen en de grote zaal waar de overige patiënten worden verpleegd die niet meer kunnen herstellen. Wie op de grote zaal terechtkomt, zal binnen niet al te lange tijd sterven. Daarom is het de grote angst van Trui om op die grote zaal terecht te komen, maar aan het einde van de roman kan ze niet aan dat noodlot ontkomen.

Structuur van de roman en het perspectief
Het boek heeft een opbouw in drie delen. Het eerste deel is het langst, het derde deel is slechts 2 pagina’s lang.
In deel 1 is er een voortdurende afwisseling tussen twee vertellers: de- 74 jarige Trui van der Veen is in een verpleeghuis opgenomen en ze vertelt in de ik-vorm en in de o.t.t. wat ze er meemaakt. Er is echter een tweede vertelster Helena. Zij is de 38-jarige dochter van Trui en ze is overgekomen uit Parijs om haar moeder te bezoeken. Zij vertelt in 6 hoofdstukjes wat ze van de situatie vindt en ook wat ze van haar leven en het leven in het algemeen vindt. Helena vertelt ook in de ik-vorm en in de o.t.t., behalve wanneer ze het over het verleden heeft (de periode van de zondagsschool) Aan het einde van deel 1 vertrekt ze weer naar Parijs.
In deel 2 is Trui van der Veen de enige ik-vertelster van het verhaal. Helena zit namelijk in Parijs. Het gaat steeds slechter met de vertelster en aan het einde van dit deel wordt ze overgeplaatst naar de grote zaal.
In deel 3 is de vertelster Helena. Ze bezoekt haar moeder voor de laatste keer.
Zowel in deel 1 als in deel 2 worden door beide vertelster herinneringen (flashbacks) opgehaald. Maar de drie delen worden chronologisch ten opzicht van elkaar verteld.

Het verhaal begint met een opening in handeling (Trui wordt wakker op de zaal in een verpleegtehuis)
Het einde van de roman is gesloten: Trui sterft.

De tijdlagen van het verhaal
De vertelster geeft in het begin van het verhaal duidelijk aan dat ze 74 jaar is. Bovendien wordt daarna verteld dat ze in januari 1878 is geboren. Dat betekent dat het verhaal zich afspeelt in het voorjaar van 1952. Dat het voorjaar is, kun je afleiden uit het fragment waarin Helena haar moeder komt ophalen voor een rijtour naar het strand. Het is dan mooi weer, en het is een van de eerste zonnige dagen van het jaar. Op zo’n zonnige dag ging Trui vroeger ook voor het eerst in het jaar zwemmen.
Maar er worden in de roman verder geen data en dagen genoemd. Dat heeft waarschijnlijk wel te maken met de opvatting van de schrijfster dat de dagen van de vertelster allemaal troosteloos hetzelfde zijn.

Daarom kun je ook niet precies te weten komen hoe lang de vertelde tijd is. In deel 1 staat nog dat Helena nog ongeveer twee à drie weken de kamer van haar moeder mag huren, voordat ze weer terug naar Parijs gaat. Het is echter niet goed uit te maken hoe lang de periode in deel 2 duurt. Het valt aan te nemen dat de vertelde tijd enige maanden in beslag neemt.

Het decor van de handeling
Over de topografische ruimte wordt weinig door de personages verteld. Wel wordt beschreven dat het verpleeghuis in een stad staat (er rijdt namelijk ook een tram) en dat er in de buurt een boulevard en de zee zijn. Helena maakt met haar moeder aan het einde van deel 1 een rijtour naar het strand en de duinen. Gezien het feit dat Trui bij het bekend maken van haar persoonlijke gegevens meldt dat zij en haar man Willem in Den Haag zijn geboren, er niet over een verhuizing wordt gesproken en de beide bovengenoemde omstandigheden van toepassing kunnen zijn op Den Haag met het strand in Scheveningen, lijkt het voor de hand die topografische ruimte van een verpleegtehuis in Den Haag te kiezen.

Maar de symbolische ruimte (belangenruimte) is in deze roman van veel groter belang. Trui moet haar huurkamer verlaten wanneer ze een beroerte heeft gehad. Daarmee wordt haar wereldje beperkt tot de slaapzaal van de kleine kamer van het verpleeghuis. Er is ook nog een zitkamer waar patiënten uit de kleine zaal en drie vrouwen uit de grote zaal af en toe met elkaar praten en roddelen. De grote angst van Trui van der Veen is dat ze binnen afzienbare tijd op de grote zaal terecht zal komen. Daar ga je heen wanneer je gaat sterven en ze is heel bang voor de dood. De grote zaal is dus een heel belangrijke symbolische ruimte. Wanneer ze er aan het einde van deel 2 terechtkomt, wordt het duidelijk dat ze zal sterven.

Uitgewerkte thematiek
De laatste dagen van Trui van der Veen geven heel illustratief de thematiek van deze kleine roman weer. Het verhaal gaat over existentiële eenzaamheid van de mens en zijn angst voor de dood. In de tijd dat de roman werd geschreven (1953) was de invloed van het existentialisme in de literatuur vrij groot. Vooral in de Franse literatuur werden Jean Paul Sartre en Albert Camus bekend vanwege hun opvatting hierover. Centraal daarin staat de gedachte dat de mens per definitie een eenzaam schepsel isen vooral in de strijd tegen de dood een eenzaam schepsel is. Die gedachte zal Jacoba van Velde hebben meegekregen tijdens haar verblijf in Frankrijk.
Ze laat de ideeën van het existentialisme ook nadrukkelijk verkondigen door het personage van Helena die in de roman ook in Frankrijk verblijft.

Enkele citaten die dit thema onderschrijven:
- (blz. 51) “Als je oud wordt, kom je eenzaam in het leven te staan. Vrienden die je had zijn dood en ook hulpbehoevend. Je kinderen zijn groot en hebben hun eigen interesses. “

- (blz. 75) “Veel later is pas het ontzettende weten gekomen van de eenzaamheid van de mens. Niet het gewone weten, maar een ander weten dat als een bliksemstraal door mij heen schoot en mij verlamd van schrik in een panische angst achterliet. Het weten dat er een uur zal komen waar ouders, een geliefde, een vriend niets meer voor je kunnen doen. Het uur waarin alle begrippen hun waarde verloren zullen hebben en waarin er niets anders zal zijn dan een volkomen eenzaamheid. Niet een eenzaamheid van een mens onder de mensen, maar de eenzaamheid van de mens voor het Niets “
- (blz. 81) Helena maakt een rijtour met haar moeder naar de boulevard en de zee. Ze vindt het fijn even met haar moeder samen te zijn. In het tehuis lukt haar dat namelijk niet.
Zo, zei Helena zachtjes, zou je moeten leven. Alleen met de zee en zonder mensen. Die eenzaamheid zou je op de duur niet kunnen verdragen, zie ik. Ik weet het niet, zei ze. Ik voel me met mensen vaak eenzamer dan wanneer ik alleen ben.

- (blz. 101) Wat heeft Helena ook alweer gezegd? De mens is zo verschrikkelijk eenzaam, mijn lieve moedertje. Sommigen, de meesten zijn er zich niet van bewust. Een enkele keer, bij een groot verdriet, wanneer geen mens of redenering meer kan helpen, dan hebben ze er een vermoeden van. Maar meestal vergeten ze het weer en misschien is dat goed. Want hoe zouden we verder kunnen leven, als we, allen tezamen, ons bewust waren van onze eenzaamheid en het ontzettende van onze toestand ? Zouden we dan niet allen een paniekstemming krijgen als mensen in een …. concentratiekamp? [……] dat bedoelde ze natuurlijk, dat de hele wereld een concentratiekamp is, waar je nooit uit kan ontvluchten. We zijn veroordeeld, zei ze, en we weten niet waarom. “
-
- (blz. 126) Onrustig begonnen haar handen te bewegen. Ze gingen van haar hart naar haar keel, van haar keel naar haar hart. Zonder ophouden. Ik nam ze in mijn handen, ze waren ijskoud. Maar ik mocht ze niet vasthouden. Deze strijd, de allerlaatste, moest ze alleen uitvechten.

Al deze citaten verwijzen naar de existentiële eenzaamheid van de mens, wat uiteindelijke ene treurig mensbeeld oplevert.

Dat uit existentiële eenzaamheid de angst voor de dood groter wordt is niet verwonderlijk. Wie niemand heeft om je bij te staan, moet het laatste deel van zijn leven geheel alleen afleggen. De dood wordt dan gezien als een groot Niets of een zwarte tunnel. Wat er na het leven is, is ook een grote dreiging. Dat geldt in dit verhaal voor Trui. Haar angst voor de dood wordt symbolisch weergegeven in de angst voor de grote zaal. Daar wil ze niet graag in terecht komen. Mede daarom verzwijgt ze haar steeds erger wordende buikpijnen. Wellicht lijdt ze reeds aan een vorm van darmkanker.

Enkele citaten uit het verhaal die de angst voor de dood treffend weergeven.
- (blz. 60) “Misschien ben ik nooit werkelijk volwassen geworden. Al mijn kinderangsten zijn gebleven. De angst alleen in een donkere kamer te zijn. De angst om ’s nachts wakker te worden en niet meer te weten hoe ik in bed lig en hoe de kamer is. De angst in een groot gezelschap plotseling het middelpunt te zijn. En nog vele andere angsten.” (gedachten van Trui op de kleine zaal)

- (blz. 99) Mevrouw Jansen, fluisterde ik. Ja, fluisterde ze terug. Wat is er gebeurd? Ik denk, zei ze, en ze slikte weer hard, dat mevrouw Diepenhorst weggebracht is. Weggebracht? Ja, zei ze, als we, als er iemand dood is gegaan, wordt hij zo gauw mogelijk weggebracht, Ik heb niet gevraagd waarheen ze haar brengen. Mijn hele lijf siddert en ik voel een onweerstaanbaar verlangen te vluchten, Maar waarheen en waarom? Wie zal de volgende zijn?

- (blz. 122) De angst, de verstikkende angst is er weer. Een ondeelbaar ogenblik was ik in de zwarte tunnel , waarvan ik het einde niet kon zien. Met mijn laatste krachten kon ik nog vluchten voor het verschrikkelijke. Voor het onbekende. Maar het is de laatste keer geweest. Ik weet het. Onafwendbaar komt het ogenblik dat ik erdoor zal moeten gaan….. Tot het einde. Wat zal daar zijn? Wat is er aan het einde? Ik ben bang. Is er dan niets wat me helpen kan. Nee, ik ben alleen. Geen mens kan nog iets voor me doen. God! Help me. Laat me niet dwalen in die duisternis waar ik geen weg weet en die voor mij onbegrijpelijk is.

- (blz. 125) Ja, zei ze, ik wachtte op je. Ik was al voor de zwarte tunnel, waar ik alleen in moet gaan. Ik ben zo bang, wat is er aan het einde?

- (blz. 126) Haar ogen waren groot van ontzetting. Al onze begrippen hadden voor haar iedere waarde verloren. Ze was in de zwarte tunnel. Alleen. Wat gebeurt er in dit verschrikkelijke laatste uur, wanneer men niet meer tot de levenden behoort en ook nog niet tot de doden?

Wanneer je alle citaten in het hierboven staande gedeelte bekijkt, kun je zien dat de angst voor de dood en de existentiële eenzaamheid van de mens aan elkaar verbonden zijn. Deze twee motieven vormen de belangrijkste thematiek van deze kleine roman. En ze zijn ook literair gezien van belang, want het gaat om de universele waarheid in het menselijk bestaan.

De angst voor de dood kan ook samenhangen met de angst voor een wrede, wraakzuchtige God. Die opvatting krijgt Helena mee, wanneer ze in haar jeugd de zondagsschool bezoekt. De wrede kruisiging van Jezus, de zondvloed waarbij kinderen het slachtoffer werden en de angst voor de hel die de juf haar voorhoudt, ziet ze als voorbeelden daarvan. Bovendien wordt ze op die leeftijd geconfronteerd met de valsheid en het verraad van haar vriendinnetje. Gelukkig praat haar vader haar angst voor de hel enigszins weg, maar ze neemt toch duidelijk afstand van de levenswijze van vooral haar moeder. Op jonge leeftijd ontvlucht ze het milieu dat voor haar te belastend is. Niet voor niets zoekt ze haar heil bij de kunstenaar Jean van Hasselt en is ze zelf ook op creatieve wijze in Parijs bezig. Die stad is ook het symbool voor de vlucht uit het bekrompen milieu en het verlangen naar vrijheid van de jongere mens. Pas na de oorlog zoekt Helena (toch ook een symbolische en klassieke naam) weer contact met haar ouders. Na de dood van haar vader adviseert ze haar moeder om een doel te zoeken in haar leven en dat is niet haar dochter. Ze moet zichzelf ontwikkelen, maar dat is Trui niet gelukt in haar leven. Ze is blijven hangen in het verdriet om het verlies van Willem, durfde zich in het openbaar nauwelijks te uiten en komt aan het einde van haar leven in een verpleegtehuis terecht.

Verraad, valsheid en het doen van ongeoorloofde dingen zit ook in andere fragmenten van deze roman. Het verkopen van spullen van de moeder om inning van de opbrengst van de verkoop van het bezit via Sociale zaken te voorkomen, vindt Helena ook iets wat eigenlijk niet zou mogen. In het tehuis wordt door patiënten van elkaar gestolen (de bonbons van mevrouw Jansen, het pikken van elkaars eten) Ook zijn de bewoners jaloers op elkaar (vgl. de wens van zowel mevrouw Blazer als mevrouw Lous om naar de kleine zaal te mogen gaan) en het over elkaar roddelen. Mensen zijn soms niet wezenlijk in je geïnteresseerd: vgl het bezoek van mevrouw Lindemans aan Trui. Daartegenover staat de ontmoeting van Trui in de tuin van het tehuis met het jongetje in de ernaast gelegen tuin. Juist hij lijkt wel geïnteresseerd te zijn in haar toestand. Van de kinderen moet je het hebben.

Er zit ook nog een moeder-dochterrelatie als motief in deze roman. De dochter pleit voor een andere levenswijze van haar moeder en gaat ook zelf veel meer op een andere manier door het leven. Toch houdt ze van haar moeder, ze komt over uit Parijs wanneer die een beroerte heeft gekregen en bezorgt haar moeder nog een mooi moment wanneer ze haar een rijtour naar het strand en de duinen aanbiedt. Toch zet ze haar eigen leven in Parijs voort. Ze heeft ook een heel andere, veel moderne opvatting over de normen en waarden in het leven, bijvoorbeeld over seksualiteit. Dat blijkt wanneer haar moeder een gesprek afluistert tussen haar en een vriendin waarin ze het over het gebrek aan seksualiteit hebben als reden voor een echtscheiding bespreken. Moeder Trui heeft een andere opvatting over seks. Na de geboorte van Helena is ze haar man Willem niet “meer ter wille geweest” en ze vindt het achteraf jammer dat anderen haar niet meer over seks hebben geleerd. Ze heeft haar man tekort gedaan.

Een laatste motief dat eigenlijk in de 21e eeuw weer heel erg actueel geworden, is de zorg die aan zieke, oude en dementerende mensen kan worden verleend. Hoewel niets erop lijkt dat het verplegend personeel er niet alles aan doet om het leven van de zieke patiënten in het tehuis te veraangenamen, is er toch sprake van een gesprek aan kwaliteit. Zowel de directrice als de genoemde verpleegster, lijken begaan met het loot van de aan hen toevertrouwde patiënten.
De vele patiënten die op één kamer liggen, zowel op de kleine als op de grote zaal, het gebrek aan privacy (vgl. het slot op de wc en de onmogelijkheid om een privégesprek te voeren zoals Helena bij haar afscheid zou wensen) zijn elementen die we in de moderne gezondheidszorg van de 21e eeuw zien terugkeren. Ook de manier waarop Sociale Zaken de kwestie van de financiën met Trui en Helena afhandelt, is weinig lovenswaardig. Daarmee wordt een roman die bijna zestig jaar geleden geschreven werd, weer actueel wat de thematiek betreft.

Kortom, in deze kleine, psychologische roman schrijft Jacoba van Velde een verhaal over de universele waarheid van de mens.

Beoordeling scholieren.com
Toen ik aan het begin dit kalenderjaar vernam, dat de stichting “Nederland leest” de roman “De Grote zaal” had uitgekozen voor het gratis geschenk van 2010, was mijn eerste gedachte “waarom opnieuw voor zo’n oude roman gekozen.” (Vorig jaar was het geschenk Oeroeg van Hella Haasse ) Bovendien kwam daarbij het idee dat ik uit een grijs verleden nog over deze roman had, nl. dat het een enigszins saai verhaal om te lezen was. Ik dacht dat er niet al teveel handelingen en spectaculaire scènes in voorkwamen en dat het daarom minder geschikt zou zijn voor een grote groep scholieren van het vierde leerjaar van het voortgezet onderwijs.

Niettemin heb ik het boek opnieuw gelezen om er voor de site van scholieren.com een
boekverslag voor scholieren over te schrijven. Het boek wordt in oktober 2010 immers gratis verstrekt aan de leerlingen van het vierde leerjaar voor havo en vwo.

En ik moet eerlijk bekennen dat het boek me deze keer tijdens het lezen erg heeft verrast. Het is weliswaar eenvoudig van opbouw,( helderheid daarin is overigens geen minpunt) maar de thematiek die Van Velde in haar roman beschrijft, is nog steeds erg actueel. Weliswaar is de opvatting over de existentiële eenzaamheid van de mens (naar voren gebracht in de filosofie en de romans van Sartre en Camus) enigszins tijdgebonden,(de jaren vijftig) maar de eenzaamheid van oude mensen kent nog steeds een actuele problematiek. Oudere mensen worden eenzaam opgeborgen. Om hen heen vallen de hulpverleners af en weg en de laatste kilometers van hun levensweg moeten ze in eenzaamheid afleggen. Bovendien blijft de vraag altijd wat er na het aardse leven is. Op indrukwekkende wijze weet Jacoba van Velde die problematiek te beschrijven aan de hand van de schrijnende ervaringen van Trui van der Veen in het verpleegtehuis. Ik moet ook zeggen dat de thematiek me nu meer aanspreekt, naarmate ik zelf meer ben geconfronteerd met het lijden en sterven van oudere mensen in mijn directe omgeving. Met het ouder worden wordt de vraag naar het waarom van het leven en het hierna ook voor mij belangrijker. Dat onderstreept de waarde van de roman. Wat zestig jaar geleden geschreven is, heeft de tand van de tijd doorstaan en het verhaal is ook qua taalgebruik en zijn onderkoelde humor nog steeds zeer de moeite van het lezen waard. Een boek dat zo’n periode overleeft, behoort dus tot de grote literatuur.

Daarom het advies aan de scholieren die het boek gratis krijgen aangeboden: pak het geschenk met beide handen aan, lees het boek een of twee keer goed door en zet het op je literatuurlijst. Over de waarden van en in het leven valt nog heel wat te praten. Ik moet het toegven: een heel goede keus van “Nederland leest” om de kleine roman opnieuw onder de aandacht te brengen. Bovendien vergt het lezen van de roman je weinig tijd.

Vanwege de algemeen beschreven thematiek zijn vele combinaties op je literatuurlijst te maken. Kijk daarvoor naar de themalijst van www.scholieren.com bijvoorbeeld onder de motieven: angst voor de dood, en eenzaamheid.

Over de schrijfster Jocoba van Velde
Bron: website Nederland leest
 
Jeugd

Jacoba van Velde werd geboren in Den Haag op 10 mei 1903. Zij was de jongste uit het gezin van Willem van Velde en Hendrika Catharina van der Voorst. Naast een zus, Cornelia, had Jacoba nog twee oudere broers: Bram en Geer, die later als schilders in Frankrijk bekende representanten van de ‘École de Paris’ zouden worden. Vanwege het geringe inkomen van haar ouders kon Jacoba slechts tot haar tiende naar school. Ondanks het gebrek aan opleiding wist Jacoba zich in korte tijd verschillende talen eigen te maken.


Dans
Zij volgde een dansopleiding en raakte verbonden aan het gezelschap dat later officieel de Bouwmeesterrevue zou gaan heten. In deze kringen leerde zij haar eerste man kennen, de violist Harry Polah, met wie zij begin jaren ’20 trouwde en verhuisde naar Berlijn. Enkele jaren later werd het huwelijk met Harry Polah ontbonden. Inmiddels was zij met haar toenmalige danspartner naar Parijs vertrokken – haar broers woonden daar inmiddels ook –, waar zij gedurende enkele jaren als danseres optrad. In 1939 trouwde ze met voormalig acteur Bob, later schrijver Arnold Clerx.


Samuel Beckett
Onder haar pseudoniem Tonny Clerx begaf Jacoba zich in de Parijse artistieke milieus. Via haar broer Geer leerde zij Samuel Beckett en zijn werk kennen. Zij vertaalde tot in de jaren zeventig veel van zijn werk. Vanaf 1946 trad Jacoba op als Becketts literair agente in Frankrijk. Beckett had grote moeite zijn werk gepubliceerd te krijgen, maar Jacoba (door Beckett in zijn brieven aan haar ‘Madame Clerx’ genoemd) wist enkele verhalen en de vertaling van diens roman Murphy (1938) bij een uitgeverij onder te brengen. Ook voor de introductie van Beckett in Nederland speelde zij een cruciale rol. Ze hadden een levenslange vriendschap.

Debuut

In 1947 debuteerde zij met het verhaal ‘Évasion’ in het progressieve weekblad Les lettres françaises. Haar huwelijk liep opnieuw stuk, zij besloot zich meer op het schrijven te richten dan op het agentschap van Beckett, en ging in haar eentje in 1950 terug naar Nederland. In 1953 verscheen bij uitgeverij Querido haar romandebuut, De grote zaal, dat direct een groot succes was. Gerenommeerde recensenten (als J. Greshoff, Pierre H. Dubois, J.C. Bloem en F. Bordewijk) roemden de stijl en de zeggingskracht van het boek en het grote publiek voelde zich direct aangesproken door de herkenbare thematiek. Er verschenen regelmatig herdrukken en binnen tien jaar werd het boek vertaald in 13 talen. Ook in het buitenland was men lovend over De grote zaal, en beoordeelden o.a. collegaschrijvers Simone de Beauvoir en Stevie Smith de roman positief.


Dramaturg en vertaalster
In 1961 verscheen Jacoba van Veldes tweede roman, Een blad in de wind. Over deze roman liepen de meningen sterk uiteen. Als vertaalster en dramaturg bouwde zij een stevige carrière op. Zij speelde een belangrijke rol bij de introductie van moderne toneelstukken in ons land met haar vertalingen van stukken van Beckett, van Franse avant-gardisten als Jean Genet en Eugène Ionesco, en auteurs als Benjamin Constant, Raymond Radiguet en Colette. Van 1965 tot 1971 was zij als dramaturg aan het theatergezelschap Studio verbonden.


Verpleegtehuis
Jacoba van Velde begon nog aan een derde roman, De verliezers, maar voltooide die nooit. Met Frits Kuipers, met wie zij onder andere Becketts Molloy vertaalde en aan wie ze De grote zaal heeft opgedragen, woonde zij in Parijs en Amsterdam. Jacoba van Velde overleed op 7 september 1985 in een verpleegtehuis in Amsterdam. De grote zaal was tijdens haar leven regelmatig herdrukt en er zijn zo’n 75.000 exemplaren van verkocht. In 1987 verscheen bij uitgeverij Querido het Verzameld werk van Jacoba van Velde (bestaande uit twee romans en tien verhalen).


Bronnen
Boef, Hans August den, ‘Nawoord’. In: Velde, Jacoba van, Verzameld werk, 1987.
Heijden-Rogier, P.E. van der, ‘Catherina Jacoba van Velde (1903-1985)’. In: Biografisch woordenboek van Nederland 3, 2008.



romans:
De grote zaal (1953)
Een blad in de wind (1961)

REACTIES

J.

J.

't is een beetje weinig.

13 jaar geleden

L.

L.

ik mis het stuk personages... verder echt handig!

13 jaar geleden

C.

C.

we moeten dit lezen met onze klas en boekverslag maken > ERG HANDIG!!!!

13 jaar geleden

R.

R.

ik mis ook een stuk over de personages, wel echt handig idd

13 jaar geleden

M.

M.

'Ziek as ze daarna veertien dagen niet naar school gegaan.'
>
'Ziek is ze daarna veertien dagen niet naar school gegaan.'

13 jaar geleden

A.

A.

Super handig dit verslag

13 jaar geleden

X.

X.

Het stuk met de personages mist echt, kan het wel gebruiken.

13 jaar geleden

L.

L.

goed verslag. ik kan het zeker goed kopieren en plakken. Bedankt!

13 jaar geleden

J.

J.

Goed verslag, ik neem alles van je over zodat ik niks hoef te doen enzo, ik krijg een dikke 10! dankjewel he!

13 jaar geleden

H.

H.

goed verslag, de bladzijden van de citaten kloppen alleen voor geen meter!

13 jaar geleden

I.

I.

uitprinten en inleveren! dankje

12 jaar geleden

J.

J.

Fantastische thematiek! Kan het echt gebruiken. Alleen het stuk van ruimte is wat beperkt, maar nog steeds netjes.

12 jaar geleden

E.

E.

Misschien moeten de mensen die hieronder aan het zeuren zijn het boek zelf gaan lezen ofzo....

9 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "De grote zaal door Jacoba van Velde"

Ook geschreven door Cees