I. GEGEVENS:
Titel: De fluwelen machine
Auteur: Manon Uphoff. 1e druk: 1998. Het boek is een verhalenbundel. In deze bundel staan verhalen, die allemaal iets gemeen hebben. De verhalen gaan over verlangen in de liefde, en verwachtingen in de liefde. Daarbij staan motieven als seks, obsessie, pijn, passie, genot en irritatie centraal. Het boek bevat elf verhalen en ik heb daar drie verhalen uitgekozen om te analyseren. In deze drie verhalen vond ik dat deze motieven/kenmerken het best tot uiting kwamen. Titelverklaring: De fluwelen machine, slaat op het laatste verhaal. Daarin komen deze worden ter sprake. Met de fluwelen machine wordt dan het paard bedoelt, maar dat wordt iets duidelijker als je de samenvatting leest. Eén
II HANDELING: Samenvatting: Het verhaal wordt door de ik-persoon (Ann) verteld. Ann is de ene persoon van een siamese tweeling. In het begin van het verhaal staat de tweeling in en fontein te poseren. Ze worden gefilmd. Ze gebruiken vaker hun lichamen om geld mee te verdienen. Ann verteld dat ze zeldzaam mooi zijn. (dat hebben ze van hun ouders geërfd). Ook zijn ze slim en snel van begrip. Ann heeft het alsmaar over mijn zus en ik. Ze hebben de zelfde eigenschappen, die leidden tot onder andere dezelfde voorkeuren. Ze willen niet ‘enkel’ zijn. Wel ergeren ze zich aan elkaar als haar zus bijvoorbeeld alcohol drinkt. De alcohol komt dan natuurlijk ook in de bloedbaan van de Ann en daar heeft ze last van. Andersom ergert haar zus zich weer aan de Ann als die een sigaret rookt. De Ann leerde zich zelf aan om mensen ‘dood te kijken’ als die mensen de tweeling aan staarden. Op hun zeventiende verjaardag geven ze een feest, daar ontmoeten ze een cameraman, die contact met hen houdt. De cameraman wil een film van hen maken. Ann merkt dat haar zus verstrooider en raar gaat doen als ze de cameraman ziet of spreekt. Dan brengt de tweeling een nacht door met de man. Ann ziet er tegen op en doet het meer voor haar zus, die verliefd is op hem. Haar zus wordt geliefkoosd door de man, maar hij kijkt in de ogen van Ann. Haar zus heeft het door en voelt zich verdrietig en leeg. Vanaf die nacht slaapt haar zus (en Ann dus ook) onrustig. Ze trapt en gaat in de meest onmogelijke houdingen liggen. Als Ann in haar ogen kijkt ziet ze de onveranderde heldere en waakzame blik. Slot: het slot is gesloten. Ann beseft dat haar zus nooit meer rustig zal slapen en altijd die blik in haar ogen houden, dit is het gevolg van de nacht met de man. III THEMA EN MOTIEVEN: Titelverklaring: Eén, slaat op de tweeling, ze zitten aan elkaar en daarom zijn ze één. Thema: Een korte scène uit het leven van een siamese tweeling, waarin wordt beschreven hoe de twee personen met elkaar verkeren en hoe de buitenwereld reageert op hen. Motieven: verhaalmotieven: film en fotografie van de tweeling. De versmelting: Ann vertelt dat ze gesmolten zijn. Literaire motieven: relatie tussen Ann en haar zus. Het bestaan van de tweeling in zijn geheel. Liefde voor elkaar (van de zussen), ze zouden onmogelijk enkel kunnen zijn (geestelijk wordt hier dan bedoeld). Liefde van haar zus voor de cameraman. De man voelt uiteindelijk meer voor Ann. Irritatie: soms irriteren de zussen elkaar, zeker na het incident met de man, Ann kan niet goed meer slapen, met de onrustige zus naast haar. IV VERTELSTANDPUNT: Ik-vertelsituatie. V DE TIJD: Het verhaal wordt chronologisch verteld. Er zijn wel stukken waarin de hoofdpersoon vertelt over hun jeugd en over andere dingen die in het verleden zijn gebeurd. Het verhaal speelt zich af in tegenwoordige tijd en begint daar ook. VI RUIMTE: het verhaal begint in een fontein, daar staat de tweeling in. Verder speelt het zich af op verschillende plekken: in bed, voor de camera, op een feestje. VII VERHAALFIGUREN: Beide personen van de tweeling zijn round characters, de cameraman is een flat character. Tanden
II HANDELING:
Samenvatting:
Dit verhaal wordt ook weer verteld door de ik-persoon. De ik-persoon is een vrouw die verteld over haar bezoeken aan de tandarts.
Haar eerste tand arts was een vrouw, maar ze was toen nog te jong om veel te mankeren aan haar gebit. Haar tweede tandarts (er waren er nog meer voor deze, maar die vond ze niet belangrijk) was een man. Hij had opvallend gespierde en behaarde armen. Zijn gezicht is eigenaardig, blank met verbaasde, lichte ogen. Ze onthoudt zijn uiterlijk zo goed, omdat ze tijdens een behandeling zo’n vijftien minuten intiem is met zijn gezicht. Hoe de tandarts te werk gaat intrigeert haar, ook al is het werk normaal. Ze bestudeert zijn bewegingen en ze vraagt zich af of hij getrouwd zou zijn en kinderen zou hebben. Het idee dat dat zou kunnen zit haar dwars en ze is blij als de tandarts ophoudt met haar tweede tandarts te zijn.
Ze is inmiddels getrouwd met een oude, rijke man. Ze is met hem getrouwd om zijn rijkdom en zijn vriendelijkheid, meer niet. De man probeert haar vaak te verleiden, maar dit lukt niet zo goed, vandaar dat hij haar alleen maar van een afstand bekijkt. Hij doet die de hele dag en achtervolgd haar overal naar toe (zelfs tot aan de w.c.) Door dit gaat zij zich alsmaar banaler gedragen, ze laat winden en hoest in zijn buurt. Maar hoe raarder ze doet, hoe meer bewondering de man krijgt voor haar ‘natuurlijke’gedrag.
Dan moet ze weer naar een tandarts, een studievriend van haar man. Dit wordt haar derde tandarts. Hij heeft een grauwe huid en een zachte stem. Haar gebit is een ramp geworden, dus het wordt een lange, zware behandeling. Nu kan ze mooi haar nieuwe tandarts bestuderen. Haar gevoel wordt afgewisseld met nervositeit en opluchting als ze hoort dat er heel wat moet gebeuren en het niet pijloos gaat gebeuren. Tijdens de behandeling heeft ze heel veel pijn en schreeuwt ze om nieuwe verdovingen, ze irriteert ze tandarts.
Dan besluit ze alles in het vervolg zonder verdoving te laten doen. Ze kijkt uit naar de afspraken en ze vindt die middagen speciaal en opwindend. De pijn neemt bezit van haar.
Ze beseft dat de tandarts haar intiem heeft leren kennen.
Als haar gebit weer in orde is, strooit ze kiezeltjes door haar eten. Ze vindt de tandarts mooier dan in het begin en ze is van hem gaan houden. Ze ergert zich niet meer aan haar man die almaar achter haar aanholt.
Slot: het slot is gesloten, ze ziet in dat ze alles doet om maar zo vaak mogelijk naar de tandarts te gaan. Ook ergert ze zich niet meer aan haar man.
III THEMA EN MOTIEVEN:
Titelverklaring: Tanden, slaat op de tanden van de ik-persoon. In het verhaal gaat ze alsmaar naar de tandarts.
Thema: Een vrouw raakt geobsedeerd door haar tandartsen en ze probeert zoveel mogelijk pijn te doorstaan en afspraken te maken, ze probeert een band te scheppen met haar tandarts.
Motieven: verhaalmotieven: tanden, verdovingen, boren en afspraken met de tandarts. Ook het gezicht en de bewegingen van de tandarts zijn verhaalmotieven. Literaire motieven: intimiteit (met de tandarts), rijkdom (van haar man), pijn, verlangen naar de volgende afspraak, obsessie (naar de tandarts).
IV VERTELSTANDPUNT: ik-vertelsituatie.
V DE TIJD: het verhaal is chronologisch verteld. Wel begint het verhaal met een terugblik naar haar “tandartsen verleden”. De hoofdpersoon begint te vertellen bij haar eerste tandarts en eindigt haar huidige tandarts.
VI RUIMTE: het verhaal speelt zich af bij de tandartsen in de stoel en gewoon bij haar tuis.
VII VERHAALFIGUREN: de hoofdpersoon vertelt haar eigen verhaal. Ze is een roundcharacter. Je komt er achter dat ze van haar tandarts is gaan houden en dat hij haar intrigeert.
De Minnares
II HANDELING: Samenvatting: Dit verhaal wordt verteld door een paard. Het paard rijdt ritjes voor een wagen in de stad. Het paard verteld over de tijd dat hij nog bij zijn moeder was. Zijn moeder vertelt dan dat zijn vader een ongeluk kreeg en zo aan zijn eind was gekomen. Hij was met wagen en al in het Rijnkanaal gestort. Het paard herinnert haar vader als een hoekig, donker paard. Het paard herinnert zich een keer dat haar vader op de rug van haar moeder zat en als maar ‘Fluwelen machine’ zei. Samen met haar baas en zijn vrouw maakte het paard ritjes voor geld. Op een dag sterft de vrouw en wordt de man verdrietig en heeft niet veel woorden nodig. Het paard en de man (de baas) raken aan elkaar gehecht en krijgen een band. Na de zware dag zet hij haar op stal en verzorgd haar goed. In sommige nachten klimt de man op een krukje en gaat achter het paard staan. Het paard begrijpt niet goed wat de man dan doet, maar vermoedt dat hij zich tegen haar aandrukt en zijn ‘ding’ doet. Maar ze kan niet zien wat er gebeurt, want haar oogkleppen zijn nog op. Het paard zegt dat ze best in de stal wil blijven en een fluwelen machine worden. Maar dan denkt ze dat er misschien iets is in haar wezen dat, op de lange duur, niet te verdragen is. Op een dag komt er een vrouw, met wie de man iets krijgt. Het paard merkt dat de man minder aandacht heeft voor haar, de band die ze hadden is niet meer zoals het was, de man heeft nu een vrouw. Het paard denkt nog dat ze zo heb kan trappen en verbrijzelen, maar ze doet het niet. III THEMA EN MOTIEVEN: Titel: de minnares slaat op het paard. Zij is een tijd de minnares van haar baas. Hij gebruikt haar. Thema: Een paard (merrie) beschrijft haar leven, haar baasje gebruikt haar om seks mee te hebben, totdat hij weer een vrouw heeft. Motieven: verhaalmotieven: het paard en wagen met de man, ze vormen een duo dat elke dag weer geld probeert te verdienen met de ritjes. De band die het paard heeft met de man is ook een verhaalmotief. Literaire motieven: zorgzaamheid, de man zorgt goed voor het paard. Intimiteit (of eigenlijk een vorm ven seks, maar zo wordt het in het boek niet beschreven, maar dat kun je wel bedenken): de man is intiem met het paard. IV VERTELSTANDPUNT: ik-vertelsituatie. V DE TIJD: Het verhaal is chronologisch verteld met een aantal flash backs, waarin het paard vertelt over haar moeder en vader. VI RUIMTE: Het verhaal speelt zich op verschillende plekken af: in de stal, in de stad, langs het water. VII VERHAALFIGUREN: het paard is een roundcharacter, zij is de hoofdpersoon. Naarmate het verhaal vordert leer je het paard beter kennen. (ja dat kan hier). Flatchacaters: de baas van het paard. Hij wordt gelijk aan het begin van het verhaal gekarakteriseerd. VIII MENING: Ik vind het een apart boek. De verhalen waren op een typische manier geschreven en ik vond het best moeilijk om de grote lijn er uit te kunnen halen. Aan elk verhaal vind ik dat er een raar soort sfeertje gecreëerd werd. Ik vind sommige van de verhalen ook gewoon nergens op slaan, ze deden niet zoveel met me. Ik vind dit boek van Uphoff het minst leuk. Wel vond ik het laatste (de minnares) verhaal knap en origineel geschreven, je gaat bijna denken dat paarden echt zo denken.
Auteur: Manon Uphoff. 1e druk: 1998. Het boek is een verhalenbundel. In deze bundel staan verhalen, die allemaal iets gemeen hebben. De verhalen gaan over verlangen in de liefde, en verwachtingen in de liefde. Daarbij staan motieven als seks, obsessie, pijn, passie, genot en irritatie centraal. Het boek bevat elf verhalen en ik heb daar drie verhalen uitgekozen om te analyseren. In deze drie verhalen vond ik dat deze motieven/kenmerken het best tot uiting kwamen. Titelverklaring: De fluwelen machine, slaat op het laatste verhaal. Daarin komen deze worden ter sprake. Met de fluwelen machine wordt dan het paard bedoelt, maar dat wordt iets duidelijker als je de samenvatting leest. Eén
II HANDELING: Samenvatting: Het verhaal wordt door de ik-persoon (Ann) verteld. Ann is de ene persoon van een siamese tweeling. In het begin van het verhaal staat de tweeling in en fontein te poseren. Ze worden gefilmd. Ze gebruiken vaker hun lichamen om geld mee te verdienen. Ann verteld dat ze zeldzaam mooi zijn. (dat hebben ze van hun ouders geërfd). Ook zijn ze slim en snel van begrip. Ann heeft het alsmaar over mijn zus en ik. Ze hebben de zelfde eigenschappen, die leidden tot onder andere dezelfde voorkeuren. Ze willen niet ‘enkel’ zijn. Wel ergeren ze zich aan elkaar als haar zus bijvoorbeeld alcohol drinkt. De alcohol komt dan natuurlijk ook in de bloedbaan van de Ann en daar heeft ze last van. Andersom ergert haar zus zich weer aan de Ann als die een sigaret rookt. De Ann leerde zich zelf aan om mensen ‘dood te kijken’ als die mensen de tweeling aan staarden. Op hun zeventiende verjaardag geven ze een feest, daar ontmoeten ze een cameraman, die contact met hen houdt. De cameraman wil een film van hen maken. Ann merkt dat haar zus verstrooider en raar gaat doen als ze de cameraman ziet of spreekt. Dan brengt de tweeling een nacht door met de man. Ann ziet er tegen op en doet het meer voor haar zus, die verliefd is op hem. Haar zus wordt geliefkoosd door de man, maar hij kijkt in de ogen van Ann. Haar zus heeft het door en voelt zich verdrietig en leeg. Vanaf die nacht slaapt haar zus (en Ann dus ook) onrustig. Ze trapt en gaat in de meest onmogelijke houdingen liggen. Als Ann in haar ogen kijkt ziet ze de onveranderde heldere en waakzame blik. Slot: het slot is gesloten. Ann beseft dat haar zus nooit meer rustig zal slapen en altijd die blik in haar ogen houden, dit is het gevolg van de nacht met de man. III THEMA EN MOTIEVEN: Titelverklaring: Eén, slaat op de tweeling, ze zitten aan elkaar en daarom zijn ze één. Thema: Een korte scène uit het leven van een siamese tweeling, waarin wordt beschreven hoe de twee personen met elkaar verkeren en hoe de buitenwereld reageert op hen. Motieven: verhaalmotieven: film en fotografie van de tweeling. De versmelting: Ann vertelt dat ze gesmolten zijn. Literaire motieven: relatie tussen Ann en haar zus. Het bestaan van de tweeling in zijn geheel. Liefde voor elkaar (van de zussen), ze zouden onmogelijk enkel kunnen zijn (geestelijk wordt hier dan bedoeld). Liefde van haar zus voor de cameraman. De man voelt uiteindelijk meer voor Ann. Irritatie: soms irriteren de zussen elkaar, zeker na het incident met de man, Ann kan niet goed meer slapen, met de onrustige zus naast haar. IV VERTELSTANDPUNT: Ik-vertelsituatie. V DE TIJD: Het verhaal wordt chronologisch verteld. Er zijn wel stukken waarin de hoofdpersoon vertelt over hun jeugd en over andere dingen die in het verleden zijn gebeurd. Het verhaal speelt zich af in tegenwoordige tijd en begint daar ook. VI RUIMTE: het verhaal begint in een fontein, daar staat de tweeling in. Verder speelt het zich af op verschillende plekken: in bed, voor de camera, op een feestje. VII VERHAALFIGUREN: Beide personen van de tweeling zijn round characters, de cameraman is een flat character. Tanden
II HANDELING: Samenvatting: Dit verhaal wordt verteld door een paard. Het paard rijdt ritjes voor een wagen in de stad. Het paard verteld over de tijd dat hij nog bij zijn moeder was. Zijn moeder vertelt dan dat zijn vader een ongeluk kreeg en zo aan zijn eind was gekomen. Hij was met wagen en al in het Rijnkanaal gestort. Het paard herinnert haar vader als een hoekig, donker paard. Het paard herinnert zich een keer dat haar vader op de rug van haar moeder zat en als maar ‘Fluwelen machine’ zei. Samen met haar baas en zijn vrouw maakte het paard ritjes voor geld. Op een dag sterft de vrouw en wordt de man verdrietig en heeft niet veel woorden nodig. Het paard en de man (de baas) raken aan elkaar gehecht en krijgen een band. Na de zware dag zet hij haar op stal en verzorgd haar goed. In sommige nachten klimt de man op een krukje en gaat achter het paard staan. Het paard begrijpt niet goed wat de man dan doet, maar vermoedt dat hij zich tegen haar aandrukt en zijn ‘ding’ doet. Maar ze kan niet zien wat er gebeurt, want haar oogkleppen zijn nog op. Het paard zegt dat ze best in de stal wil blijven en een fluwelen machine worden. Maar dan denkt ze dat er misschien iets is in haar wezen dat, op de lange duur, niet te verdragen is. Op een dag komt er een vrouw, met wie de man iets krijgt. Het paard merkt dat de man minder aandacht heeft voor haar, de band die ze hadden is niet meer zoals het was, de man heeft nu een vrouw. Het paard denkt nog dat ze zo heb kan trappen en verbrijzelen, maar ze doet het niet. III THEMA EN MOTIEVEN: Titel: de minnares slaat op het paard. Zij is een tijd de minnares van haar baas. Hij gebruikt haar. Thema: Een paard (merrie) beschrijft haar leven, haar baasje gebruikt haar om seks mee te hebben, totdat hij weer een vrouw heeft. Motieven: verhaalmotieven: het paard en wagen met de man, ze vormen een duo dat elke dag weer geld probeert te verdienen met de ritjes. De band die het paard heeft met de man is ook een verhaalmotief. Literaire motieven: zorgzaamheid, de man zorgt goed voor het paard. Intimiteit (of eigenlijk een vorm ven seks, maar zo wordt het in het boek niet beschreven, maar dat kun je wel bedenken): de man is intiem met het paard. IV VERTELSTANDPUNT: ik-vertelsituatie. V DE TIJD: Het verhaal is chronologisch verteld met een aantal flash backs, waarin het paard vertelt over haar moeder en vader. VI RUIMTE: Het verhaal speelt zich op verschillende plekken af: in de stal, in de stad, langs het water. VII VERHAALFIGUREN: het paard is een roundcharacter, zij is de hoofdpersoon. Naarmate het verhaal vordert leer je het paard beter kennen. (ja dat kan hier). Flatchacaters: de baas van het paard. Hij wordt gelijk aan het begin van het verhaal gekarakteriseerd. VIII MENING: Ik vind het een apart boek. De verhalen waren op een typische manier geschreven en ik vond het best moeilijk om de grote lijn er uit te kunnen halen. Aan elk verhaal vind ik dat er een raar soort sfeertje gecreëerd werd. Ik vind sommige van de verhalen ook gewoon nergens op slaan, ze deden niet zoveel met me. Ik vind dit boek van Uphoff het minst leuk. Wel vond ik het laatste (de minnares) verhaal knap en origineel geschreven, je gaat bijna denken dat paarden echt zo denken.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
A.
A.
Bedankt dit boekverslag heefd me veel geholpen,
17 jaar geleden
Antwoorden