Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

De eerste jaren door Doeschka Meijsing

Beoordeling 8.3
Foto van Cees
Boekcover De eerste jaren
Shadow
  • Boekverslag door Cees
  • Docent | 3283 woorden
  • 1 augustus 2007
  • 11 keer beoordeeld
Cijfer 8.3
11 keer beoordeeld

Boekcover De eerste jaren
Shadow
De eerste jaren door Doeschka Meijsing
Shadow
Zakelijke gegevens Eerste druk: augustus 2007
Gebruikte druk: 1e
Aantal bladzijden: 94
Uitgever: De Bezige Bij te Amsterdam Gegevens voorkant Op de voorkant staat de afbeelding van een jongetje dat iets in zijn handen heeft dat hij onderzoekt. Hij draagt een wit hemd en een zwart broekje. Het zal waarschijnlijk de hoofdfiguur van de novelle moeten voorstellen. Genre Ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag op 29 juli krijgt Harry Mulisch een bijzonder eerbetoon. Zes collega-schrijvers komen in die periode met novelles die verder fabuleren op het oeuvre van Mulisch. Abdelkader Benali schrijft De eeuwigheidskunstenaar, Doeschka Meijsing gaat in De eerste jaren in op Mulisch’ jeugd, Marcel Möring schrijft Een vrouw, een verhaal dat een ‘vervolg’ op Mulisch’ roman Twee vrouwen moet wezen. NRC-critica Elsbeth Etty neemt dan weer De ontdekking van de hemel als uitgangspunt in Maak jezelf maar klaar. Het verhaal handelt over de moeder van Ada. Ook A.F.Th. Van der Heijden levert een gelegenheidsnovelle af: De doorstoken globe put eveneens zijn inspiratie uit De ontdekking van de hemel. Tenslotte is er Jessica Durlacher die met Waar bleef PC Cathy R. Mulisch’ vroege boeken herbeschouwt Gebaseeerd op “De pupil “ In 1987 schreef Harry Mulisch de novelle “De pupil”. In dit verhaal gaat een 18-jarige hoofdfiguur naar Italië waar hij per toeval een rijke Italiaanse weduwe (de vrouw van de uitvinder van de veiligheidsspeld ontmoet. Hij wordt door haar meegnomen naar haar huis en is eigenlijk haar beschermeling. Op een dag gaat hij met haar mee om een kabelbaan te openen. Dat is geschenk van de vrouw aan Italië De ikfiguur neemt plaats in de kabelbaan naast haar, maar tijdens de rit naar boven blijkt ze te zijn verdwenen. In de stoeltjes aan de andere kant zitten personages die hij kent en nog niet kent. Het blijken de figuren uit zijn latere werk te zijn. In het algemeen wordt “De pupil”beschouwd als een werk waarin de filosofie van het schrijversschap van Mulisch wordt uiteengezet. Doescha Meijsing schrijft nu een novelle over een jongetje van twaalf die ook bij een rijke Italiaanse weduwe (zijn tante) gaat logeren. Dat is aan het einde van de novelle waarin zijn eerste twaalf jaren worden beschreven. In het persbericht van de uitgeverij wordt gesuggereerd dat de 18-jarige jongen uit “De pupil’ dus een voorganger heeft gehad.
Leesadvies Het is aardig om beide novelles op de literatuurlijst te plaatsen. Het wordt dan een koppel boeken dat tijdens een mondeling met elkaar kan worden verbonden. De novelle van Meijsing krijgt 1 pt. op de literatuurlijst. “De pupil”staat op onze literatuurlijst met een waardering van 2 pt. De combinatie van beide boeken op je lijst zou dan 3 punten inhouden. De flaptekst In” De” pupil lift een achttienjarige jongen naar Italië en komt daar bij toeval in dienst van een rijke weduwe op het eiland Capri. De novelle is een onmisbare sleutel tot het schrijverschap van Harry Mulisch en toont zijn ongewone denkwereld. De pupil van Harry Mulisch weet niet dat hij een voorganger heeft gehad, een jongen iets ouder dan hijzelf, die nagenoeg hetzelfde overkomt. De eerste jaren gaat over de ontwikkeling van zo’n jongeman, van zijn geboorte tot aan zijn twaalfde, die heel goed de eerste jaren van Harry Mulisch hadden kunnen zijn. Motto en opdracht De novelle begint met een motto van Edgar Allan Poe. From childhood’s hour I have not been
As others were- I have not seen
As others saw- I could not bring
My passions from a common spring. From the same source I have not taken
My sorrow- I could not awaken
My heart to joy al the same tone- And all I lov’d alone
Then- in my childhood- in the dawn
Of a most stormy life- was drawn
From ev’ry depth of good and ill
The mystery which binds me still (….) And the cloud that took the form (when the rest of Heaven was blue) Of a demon in my view.
Het motto verwijst naar de bijzondere kinderjaren van de hoofdfiguur, die niet zo is zoals alle andere kinderen op een bepaalde leeftijd zijn. Structuur en verhaalopbouw De novelle wordt opgebouwd in zes met Arabische titelloze hoofdstukken. Ze zijn over het algemeen chronologisch verteld: het eerste hoofdstuk vertelt vanaf de geboorte van Gyges, het laatste hoofdstuk brengt hem in Italié, aan de voet van de Vesuvius. Perspectief Er is sprake van een impliciet auctoriale verteller. Dat blijkt uit zinsneden als : (blz. 24) “
Het zusje had de pech dat de penicilline nog niet was uitgevonden (blz. 30) Hij zou zich hiervan niets meer herinneren (blz. 31) Van de angst zou hij zich niets herinneren (blz. 63) Het Nederlandse leger zou veel later op de fietsen van Fongers de Grebbeberg verdedigen; het was een patent fabrikaat (blz. 64) Later zou men de gesteldheid van zijn moeder tijdens die periodes depressies noemen Titelverklaring De titel is niet lastig te verklaren. “De eerste jaren”gaat over de eerste twaalf jaar van de hoofdfiguur Gyges. Hij is geboren in Haarlem en aan het einde van de novelle gaat hij logeren bij zijn tante in Italië. Met grote tussenpozen wordt deze elf jaar fragmentarisch beschreven: van zijn geboorte tot aan zijn Italiaanse logeerpartij. Op de laatste bladzijde krijgt hij een prachtig uitzicht op de Vesuvius, de berg die ook in “De pupil”een belangrijke rol speelt. Tijd en decor De hoofdpersoon wordt geboren in 1923. In de novelle worden zijn eerste twaalf jaar beschreven. Daan eindigt de vertelling dus in 1935. Het belangrijkste deel van het verhaal speelt zich af in de geboortestad van de hoofdfiguur, Haarlem. Aan het einde maakt hij een reis naar Italië om daar voor het eerst in zijn leven de Vesuvius te zien..
Samenvatting van de inhoud In het eerste hoofdstuk wordt verteld over het gezin waarin de hoofdfiguur Gyges opgroeit. Zijn moeder heeft zes kinderen gekregen, van wie er twee overleden zijn. Gyges [die eigenlijk David Josephus heet] wordt in 1923 in het midden van de zomer geboren. Hij heeft een ouder zusje en twee oudere broertjes, maar er zijn ook al twee kinderen overleden. Voor een katholiek gezin is dat een redelijk aantal kinderen in die tijd. Vergeleken met leeftijdsgenootjes is het een bijzonder jongetje: hij ziet er bijzonder ernstig uit als baby. Hij is wel enigszins mollig gebouwd. Tot aan zijn elfde jaar zou hij niet naar school gaan. Zijn moeder is in het bezit van een onderwijsakte en onderwijst hem dan ook thuis op individuele wijze. Zijn moeder is de dochter van een legerofficier. Ze was zelfstandig opgevoed en had gestreden voor het vrouwenkiesrecht. Haar opvoeding in Den Haag zou ze een leven lang meenemen: ook naar Haarlem waar ze trouwde met een bouwkundig ingenieur die meehielp aan de bouw van de St. Bavo in Haarlem. Maar eigenlijk had hij liever kunstschilder willen worden. Hij kan het eigenlijk niet zo goed vinden met de bouwmeester van de nieuwe kerk, maar hij schikt zich in zijn lot. Een van de dingen die hem in zijn eerste jaren overkomt, is dat hij een appel op zijn hoofd krijgt, omdat hij altijd op het grasveld onder de boom werd gelegd. Zijn vader maakt later een overkapping met een zeiltje, waardoor dat lot hem voortaan bespaard blijft. Hoofdstuk 2
Een van de eerste woordjes die Gyges leert kennen, is het woordje “is” Hij vraagt daarmee steeds naar wat voor voorwerp iets is en hij krijgt veel antwoorden. Daardoor wordt het een slim kereltje. Na 15 maanden wordt er een zusje genoren, dat nogal ziekelijk is. Hierdoor wordt de aandacht wat van hem afgeleid en kan hij zich wat vrijer ontwikkelen. Zijn twee broers Floris en Hein zijn respectievelijk vier en vijf jaar ouder. Hij kan het beste met Floris opschieten. Twee herinneringen zijn de kleine jongen bijgebleven. Zijn jongste herinnering was de dag dat hij met zijn vader en zijn broers mee mocht om naar het circus in de stad te kijken. Naar de dierenvoorstelling wel te verstaan. De olifant was hem heel groot
voorgekomen. Hij was toen drie jaar en bang geweest voor het enorme dier.. Een andere ervaring was tien hij vier jaar was en hij met zijn broers was wezen spelen. Floris had hem een eindje gedragen, maar Gyges wilde ook niet op de schouders van Hein. Daarna was hij verdwaald en hij werd door de politie thuisgebracht. Hij leefde op dat moment als in een andere wereld. Hoofdstuk 3
Over andere familieleden wordt nauwelijks gesproken: zijn opa had zijn zoon vervloekt toen hij op 17-jarige leeftijd was vertrokken. Van zijn moeders kant had hij alleen een wat lichtzinnige tante die met een Italiaanse man was getrouwd die tuinkabouters maakte. Zijn eigen moeder was daarom zeer wetenschappelijk en artistiek geworden, omdat haar zus zo lichtzinnig leefde. In juli 1937 wanneer hij vier jaar moet worden, krijgt hij plotseling hoge koorts: hij heeft roodvonk. Daardoor kan de picknick voor zijn verjaardag niet doorgaan. Zijn vader geeft hem dan een boek over “Voske.” Hij had samen met zijn vader al eerder een vos in het echt gezien. Dat was een geheim (zijn eerste) dat hij met zijn vader deelde. Omdat hij van zijn moeder niet naar school mag, leert ze hem al heel snel lezen. Zo doet hij net of hij al kan lezen uit het heel moeilijke boek over ‘Voske.’ Aan zijn moeder vraagt hij hoe een beschermengel eruit ziet. Zijn moeder geeft een heel andere beschrijving dan dat hij weet dat er naast hem loopt. Want dat is “Voske.” Beiden behoren ze tot een andere wereld. Hoofdstuk 4
Het leven van Gyges bestaat uit twee delen: voor en na de verhuizing. Zijn vader krijgt de gelegenheid om een stukje grond van de gemeente te kopen en gaat er zijn eigen huis op bouwen. Gyges mag vaak mee naar de bouw, net zoals hij dat mag naar de bouw van de St. Bavo. Maar van de laatste bouw houdt hij een soort hoogtevrees over. Van het huis geniet hij meer. Op zijn vijfde jaar komt zijn tante onverwacht alleen naar Nederland. Ze neemt hem mee in haar automobiel. Ze is echt weg van hem: zo’n mooi jongetje is het. Ze laat hem van zijn eerste sinaasappel genieten en zegt tegen zijn moeder dat ze hem ooit naar Italië laat komen. Ook zijn moeder houdt het meeste van hem. Ze wil dan ook dat hij een bijzondere jongen wordt. Vanaf zijn vijfde jaar kan hij al Frans spreken en ze leert hem ook Latijn. Hij kan alles gemakkelijk aan en hij wordt daardoor zelfs een beetje lui. Ze laat hem godsdienst lessen geven door een augustijner monnik, pater Ambrosius. Ze heeft namelijk het plannetje dat hij zijn opleiding zal voortzetten in een priesterinternaat. Gyges is namelijk een ander type jongen, niet zoals zijn broertjes die wat triviaal overkomen. Zijn moeder hoopt niet dat hij in de voetsporen van zijn vader zal treden. Ze geeft hem daarom geen tekenlessen.. Hoofdstuk 5
Zijn moeder leert hem dus veel lessen, maar ze heeft ook periodes waarin ze depressief is. Dan liggen de lessen stil en verveelt de kleine Gyges zich stierlijk. Hij is erg talig ingesteld en gebruikt uitdrukkingen die nog niet direct bij zijn leeftijd horen (bijvoorbeeld “mikpunt van spot”) Het wordt duidelijk dat hij later naar het gymnasium zal gaan. Naast hun nieuwe huis woont de familie Perelman. Vooral met de dochter Roosje 9die één jaar ouders is dan Gyges) trekt hij veel op. Ze zijn allebei een beetje mollig en vaak het “mikpunt van spot.” Hij komt een keer voor haar op. Wanneer ze sportwedstrijden organiseren gaat Roosje op de hoogspringlat zitten, waardoor deze breekt. Maar Gyges redt haar uit handen van de boze jongens uit de straat. Door de lessen van de pater gaat hij de Christelijke Goden (de Drie-enigheid) vergelijken met de Griekse goden. De laatsten komen er in de vie van Gyges toch wel wat beter af. Op een middag vindt hij een prachtige geslepen kiezelsteen. Dat is voor Gyges een Teken voor de Opdracht waarvoor hij zich in deze wereld gesteld weet. Hoofdstuk 6
Wanneer hij elf jaar is, beleeft hij een hels jaar. Zijn vader is ontslagen bij de gemeente en het wordt een tijdje armoede. Hij krijgt bijvoorbeeld geen nieuwe jongensfiets als hij naar het gymnasium mag. Hij rijdt op een meisjesfiets. Op school wordt hij bovendien uitgescholden voor “dikkerdje”. Hij is weer het mikpunt van spot. Wel ontleent hij kracht aan het eens gevonden steentje. Zijn moeder lijdt met hem mee, maar ze weet dat ze hem tot priester kan laten worden. Ze zal haar zoon teruggeven aan God. Dan komt er nog meer onheil. In Duitsland raken de gemoederen op drift en in Italië sterft de man van zijn tante. Ze wordt nu een rijke weduwe en bewoont een huis op Capri. Z eist van haar zus dat Gyges haar tijdens de schoolvakantie gezelschap komt houden. Moeder wil dat liever niet , maar omdat ze het zo arm hebben, zou het ook voor later wel eens de oplossing kunnen zijn wat betreft de studie. Hij gaat dan met pater Ambrosius op reis naar Italië. Hij ziet voor het eerst in zijn leven de St. Pieter, vele malen groter dan de kathedraal in Haarlem. Hij moet van Ambrosius gaan biechten. De biechtvader vraagt of hij nog maagd is. “Sum”antwoordt de jongen ( “Dat ben ik “) Van een voor de kapper bestemd bedrag heeft hij een mes gekocht en hij kerft zijn initialen in het marmer op de stoepen van de St. Pieter. Hij heeft zich geopenbaard aan de wereld. Dan reist hij alleen verder naar het zuiden. Wanneer hij de eerste morgen de luiken van zijn kamer opendoet, staat hij tegenover zijn grote tegenstander, Vesuvius, de god van het vuur. “Est”zegt hij. (De Latijnse vorm van “is “) En zo krulden zijn twaalf jaren zich om tot zijn eerste levensjaar, toen hij zijn eerste woord sprak : is!” Zijn hele leven tot kleiner dan een speldenknop teruggebracht op dat ogenblik, een minieme jota waarin zich een enorme kracht samenbalde die op het punt stond zich te ontdoen van zijn knellende omtrek om een raadselachtige energie zijn eigen weg te laten gaan. “ (slotpassage, blz. 94)
Thematiek en symboliek De novelle is qua genre een “ontwikkelingsroman.” Het gaat immers om de eerste jaren van een kind. Meijsing zal hiermee duiden in de richting van het bijzondere kind dat Harry Mulisch zelf was, omdat het een novelle is ter gelegenheid van diens 80e verjaardag. Uit alles blijkt dat Gyges een bijzonder jongetje is: hij leeft in een aparte wereld, hij kan al heel snel lezen en Frans en Latijn spreken, hij zal worden opgeleid tot priester; hij is veel zachter dan zijn beide broertjes; hij is het lievelingetje van zijn moeder en zijn tante die hem tenslotte naar Italíë haalt. Zij tante is dan een rijke weduwe geworden. Dat is meteen ook de lijn die Meijsing legt naar het werk van Mulisch. In “De pupil” wordt ook een begaafde, aankomend schrijver in huis genomen door een rijke weduwe (Meijsing heeft de veiligheidsspeld vervangen door de tuinkabouter) Maar face tot face tegenover de Vesuvius wordt Gyges zijn levenstaak gewaar. Hier ligt de basis van zijn bestaan: waarschijnlijk dus het schrijversschap van Mulisch. (Zoals de idee van zijn literaire visie ook in “De pupil” tot uitdrukking kwam, eveneens de beklimming van de Vesuvius, waarvan de weduwe al heeft gezegd dat het zijn Parnassus zal zijn. (de oerliteraire berg, die de schrijver zal moeten bedwingen ) Het steentje met het teken en de opdracht krijgt hier zijn symbolische vervolg. Recensies Pieter Steinz recenseert de novelle op 3 augustus 2007 in het NRC . Hij is niet geweldig enthousiast: Maar nogmaals, dat is niet van belang bij het lezen van De eerste jaren, hoezeer het ook op de binnenflap wordt aangekondigd als een soort prequel van De pupil en een alternatieve biografie van Mulisch eerste jaren. Meijsings novelle is in de eerste plaats een oefening in mooi schrijven en in het weergeven van een ondanks crisis, verhuizing en oorlogsdreiging rozevingerig verleden. Het boekje heeft iets languissants, en lost uiteindelijk in schoonheid op. Wat het mist is juist dát wat de novelles en romans van Mulisch zo aantrekkelijk maakt: de spanning van het onverwachte, het onwerkelijke, het onuitstaanbare. De eerste jaren is het verhaal van een uitzonderlijk jochie, van een kind dat (zoals het van Edgar Allan Poe geleende motto het omschrijft) niet is als de anderen en niet kijkt zoals de anderen kijken. Maar het is niet bepaald een uitzonderlijk verhaal. Op www.recensieweb.nl bespreekt Daan Stoffelen de roman op 6 augustus 2007 Zo eindigt De eerste jaren met een belofte, een belofte waarmee het hele boek geschreven is, de verwachting dat uit de elkaar opvolgende anekdotes iets volgt, dat het de voorbereiding is op… op wat eigenlijk? Op het schrijverschap van Gyges, van Mulisch? Dan moet gezegd worden dat de voorbereiding totaal in het niet valt bij de uitwerking. Meijsings beschrijving in de derde persoon mist levendigheid en bij tijd en wijle eenvoud, mist het fantastische element en de ingenieuze plot, mist iets extra’s. Het is niet veel meer dan een chronologische opvolging van anekdotes met een woordspel in het Nederlands en Latijn – en wellicht, maar dat moet een groter kenner van diens oeuvre en persoon maar vaststellen, een handvol verwijzingen naar Mulisch’ oeuvre. Meijsing had Mulisch een beter verjaardagscadeau kunnen geven dan dit bewijs van zijn superioriteit. Op 9 augustus 2007 verscheen in
Het Parool een vrij negatieve recensie van dit boekje. Arie Storm: Zonder de virtuositeit van Mulisch, zonder zijn eindeloze eigenwijsheid en zonder zijn humor beschrijft Meijsing de eerste twaalf jaren van een in 1923 geboren jongetje. Ze doet dat op de manier waar ze goed in is: sterk zintuiglijk.'t Is niet onaangenaam om te lezen, maar met Mulisch en zijn grote greep naar de literatuur heeft dit boekje weinig te maken. Al met al komt hiermee de stand tussen Mulisch en de schrijvers die hem met een novelle willen eren, op 2-0. Voor Mulisch, natuurlijk. Over de schrijfster Doeschka Meijsing werd in 1947 in Eindhoven geboren. Ze groeide op in Haarlem, waar ze achttien jaar woonde en naar het gymnasium ging. Lezen was haar grote passie, maar ook begon ze al vroeg met schrijven. In een terugblik zal zij die leeshonger een noodzakelijke voorbereiding noemen op het schrijverschap. Na het gymnasium studeerde ze Nederlands en algemene literatuurwetenschap in Amsterdam, waar ze nog steeds woont. Van 1971 tot 1976 gaf Meijsing les aan het Ignatius College in Amsterdam, waarna ze drie jaar werkte als wetenschappelijk medewerker aan het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam. In 1978 werd ze literatuurredacteur van achtereenvolgens Vrij Nederland (tot 1987) en Elsevier (1987-1998). Tussentijds (najaar 1987) trad ze op als gastschrijver aan de Rijksuniversiteit Groningen. In 1969 publiceerde Doeschka Meijsing een verhaal in het literaire tijdschrift Podium. Vijf jaar later debuteerde ze met “De hanen en andere verhalen”. “Robinson”, de roman over een eenzame puber, werd misschien wel het meest bekend. In 1981 werd “Tijger, tijger!” (1980) bekroond met de Multatuliprijs. Doeschka Meijsing publiceerde onder meer in Podium en De Revisor. Naast romans publiceerde ze bundels verhalen, gedichten en essays. Doeschka Meijsing is overigens niet alleen in Nederland een van de bekendste schrijfsters: haar romans “De kat achterna”, “Tijger, tijger!” en “Utopia” zijn overal in Duitsland verkrijgbaar als pocket. Bibliografie 1974 - De hanen en andere verhalen
1976 - Robinson
1977 - De kat achterna
1980 - Tijger, tijger! (bekroond met de Multatuliprijs 1981) 1982 - Utopia of De geschiedenissen van Thomas
1982 - Zwaluwen en Augustein
1985 - Ik ben niet in Haarlem geboren
1986 - Paard Heer Mantel
1987 - Beer en Jager
1988 - Hoe verliefd is de toeschouwer? 1990 - De beproeving
1992 - Vuur en zijde
1994 - Beste vriend
1996 - De angstige waakhond
1996 - De weg naar Caviano
2000 - De tweede man (genomineerd voor de AKO Literatuurprijs 2000) 2002 - 100% chemie (Tzumprijs voor de beste literaire zin 2003) 2005 - Moord en doodslag (samen met haar broer Geerten Meijsing) 2007 De eerste jaren (novelle)

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Ook geschreven door Cees