Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

De bocht van Berkhey door Boudewijn Büch

Beoordeling 6
Foto van een scholier
Boekcover De bocht van Berkhey
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 5e klas vwo | 1739 woorden
  • 13 december 2001
  • 47 keer beoordeeld
Cijfer 6
47 keer beoordeeld

Boekcover De bocht van Berkhey
Shadow
De bocht van Berkhey door Boudewijn Büch
Shadow
De hoofdpersoon, Winkler Brockhaus, keert in deze roman terug naar de omgeving van zijn jeugd, in het bijzonder naar de duinen, waar hij met zijn vader wandelde, fietste, naar vlinders zocht en vuurtorens beklom. Winkler beschrijft in deel I zijn herinneringen aan de tijd dat hij op de lagere school zat en in deel II de periode tussen zijn twaalfde en twintigste levensjaar, toen hij zocht naar zijn vader, die uit de ouderlijke macht was ontzet en gescheiden van het gezin leefde. Deel I (p. 9-127) Winkler heeft in een antiquariaat de Prediking van dominee Duizend op de kop getikt en begint er bij thuiskomst driftig in te lezen. Het verleden rond deze 'oude man met een jong hart' komt terug. Duizend was dominee in de plaats waar Winkler woonde (Wassenaar, hier 'Oppidum' genoemd). Winkler speelde vaak halma met hem. Zijn (ongelovige) ouders hadden de dominee verboden in het bijzijn van hun zoon over religieuze zaken te spreken. In Winklers herinnering is de pastorie van de dominee een paradijs geweest. Een ander paradijs was de tuin van zijn grootmoeder. 'Men waande zich in een andere eeuw; juist een eeuw die Winkler veel studie waard vond' (p. 17). Gedurende de eerste vier jaren van zijn lagereschooltijd at hij er tussen de middag. (De laatste twee jaren verbleef hij wegens tuberculose in ziekenhuizen en sanatoria.) Winkler was er ontspannen, ondervond er warmte en liefde en werd er nooit opgejaagd. Dit stond in schril contrast met de nerveuze stemmingen die in zijn ouderlijk huis heersten. Die stemming werd vooral bepaald door zijn vader (Rainer), die door onbegrijpelijke stemmingsveranderingen werd geregeerd (door hemzelf 'Szenenwechsel' genoemd) en door een intense onrust als hij met zijn zoon ergens te lang was. Als geboren Duitser voelde de vader zich schuldig omdat hij de oorlog had overleefd, in tegenstelling tot zijn broers en zusters. Door dit oorlogstrauma was hij overgevoelig en tiranniseerde hij zijn gezin. Zijn vader verbood Winkler bij zijn grootouders te komen, omdat hij vond dat zijn zoon niet bij 'sentimentele grijsaards' hoorde te spelen. Ook zijn omgang met de dominee zinde de vader niet: bij de dominee zou de jongen te veel blootstaan aan 'die onzin' over Jezus. De vader vond dat Winkler bij hém hoorde; hij claimde hem voor zichzelf. Rainer had de dominee een keer vreselijk uitgescholden, toen hij erachter was gekomen dat deze als jurylid de kleine Winkler had laten winnen in de baby-schoonheidswedstrijd en hij dacht dat zijn vrouw een relatie met de dominee had. Winklers herinneringen aan zijn vader zijn gekoppeld aan het duinlandschap tussen Oppidum en de zee. Zijn vader leerde hem naar de natuur kijken, naar opmerkelijke details en naar de ongelooflijke schoonheid ervan. Winkler had met zijn vader 'geheime plekjes', afgesloten stukjes land waar zelden mensen kwamen, schitterende locaties die ze tijdens hun tochten zorgvuldig hadden geselecteerd en die ze koesterden. Winkler noemde ze 'eilandjes'. Niets valt voor Winkler te vergelijken met de pracht van het landschap van zijn jeugd. Waar Winkler later ook naartoe reisde (bijvoorbeeld naar Fraser Island in Australië, het grootste duin- en zandeiland ter wereld), niets haalde het bij de schitterende geestgronden van zijn jeugd en de fantastische vlinders die hij daar met zijn vader ving, 'de mooiste plek ter wereld' (p. 29). Winkler herinnert zich de pijnlijke, jaarlijkse ordeverstoring van zijn vader tijdens de toespraak van de burgemeester van Oppidum op 5 mei. Deze sprak over het vergeven van de Duitsers en roemde de vriendelijke Duitsers die elk jaar weer massaal naar de stranden kwamen en zorgden voor een ruim belegde boterham voor alle middenstanders. Zijn vader onderbrak hem door te schreeuwen dat de Duitsers in hun eigen land moesten blijven en dat de burgemeester niet wist wat het woord 'bevrijding' betekende. Ook gezinsuitstapjes naar het strand liepen door vaders onberekenbare gedrag vaak uit de hand. Elk moment kon er een grote zwaarmoedigheid over hem komen en leek hij te vergaan van de pijn. Door een overkomend Lufthansavliegtuig raakte hij in paniek. Het gezin moest halsoverkop naar huis en hii raakte voor de zoveelste keer in een 'oorlogsshocktoestand'. Door de hardnekkigheid waarmee Winkler te pas en te onpas herinneringen aan zijn vader ophaalt, raken collega's, vrienden en kennissen steeds meer geïrriteerd. Zijn moeder is zijn speurtocht naar de gestorven vader spuugzat en zijn vriendin Saskia maakt een einde aan de verhouding met de woorden: 'Vaak heb ik het idee gehad dat ik geen relatie met jou had maar met die onvermijdelijke vader van je. Ik ken die man niet eens! Hoe lang is hij verdomme al niet dood?' (p. 107). De pijnlijkste dag in zijn herinnering is de dag dat zijn vader 'van de rechter, de kinderbescherming en de politie' het gezin moest verlaten. Winklers broers en zijn moeder vierden feest ('Nooit meer, nooit meer. De ouwe lul is weg, de ouwe lul is weg. Vrijheid!', p. 64), maar de elf-, twaalfjarige Winkler was ontroostbaar. Hij wist 'dat er voortdurend eenzaamheid zou heersen' (p. 108). Zonder zijn vader stelde het landschap niets voor. Tegen een psychiater verklaarde Winkler later dat hij zijn vader in het landschap 'terugdroomde'. Toen Winkler als tuberculosepatiënt in het sanatorium in Zuidwoude werd opgenomen, kwam zijn vader enkele keren op bezoek. Winkler merkte dat zijn vader zich 'langzaam begon terug te trekken' en dat er een einde kwam aan hun 'verbond' (p. 127). Toen hij een keer moest overgeven, maakte zijn vader hem schoon. 'Het was een van de laatste keren dat hij lief voor mij was.' Deel II (p. 129-170) Na zijn verblijf in het sanatorium en ziekenhuizen keerde de twaalfjarige Winkler terug in Oppidum. 'De vooruitgang was door het dorp getrokken' (p. 131). Winkler zag dat veel moois verloren was gegaan, 'in 1960 begon de teraardebestelling van een jeugddorp' (p. 134). Niet alleen het landschap, ook zijn vader was veranderd. Hij deelde zijn zoon mee dat zijn moeder wilde scheiden, omdat ze vond dat hun huwelijk niets meer voorstelde en hij eigenlijk met zijn zoon getrouwd was. Zijn vader zou uit de ouderlijke macht ontzet worden, Winkler zou een voogd krijgen en pas op zijn 21ste naar zijn vader kunnen gaan. Jarenlang leefde Winkler met 'pillen, prikken en stickies' (p. 136). Tussen zijn twaalfde en twintigste had Winkler 'in het geniep' naar zijn vader gezocht: zijn voogd en moeder mochten er niets van weten. Het zoeken was niet gemakkelijk, omdat zijn vader meestal in het buitenland woonde. Toen hij bijna twintig was en hem eindelijk traceerde, besloot hij, na een LSD-trip, op bezoek te gaan bij zijn vader. Toen hij hem zag, 'waren alle illusies voorbij': hij zag 'een kromme, duifgrijze man, die zich uitermate traag voortbewoog' (p. 137), die zelfmoordpogingen en zes hartaanvallen achter de rug had en stamelde dat hij al die jaren zonder zijn zoon niets waard was geweest. Zeven jaar later zou een (gruwelijke) zelfmoordpoging van hem
wél lukken. Toen zijn vader weg was en hij zich verveelde op de kermis, had dominee Duizend (inmiddels met pensioen) Winkler aangeschoten. Hij vertelde dat zijn moeder hem een briefje had gestuurd waarin ze schreef dat het niet goed met haar zoon ging, dat hij steeds om zijn vader zeurde en of hij niet met hem daarover wilde praten. Het gesprek leverde echter niets op. Wel had Winkler de dominee gezegd dat hij niet van zijn moeder hield. Zijn moeder had altijd geweigerd iets te begrijpen van zijn liefde voor zijn vader. Winkler had haar de schuld gegeven van de afschuwelijke situatie thuis. Hij had zijn vriendin Saskia verteld dat zijn moeder 'een wanhopige zonderling' van zijn vader had gemaakt, 'doordat ze een vreselijk terreurbewind voerde'. Winkler nam het zijn moeder hoogst kwalijk dat ze een feestje had gegeven op de dag dat zijn vader officieel uit de ouderlijke macht was ontzet. Meer dan dertig jaar had Winkler zijn moeder gevraagd waarom ze wilde scheiden, of ze ooit verliefd was geweest op Rainer, waarom hij zijn vader nooit meer mocht zien en of ze ooit van hem (Winkler) had gehouden. Nooit had ze antwoord gegeven. Wel had ze altijd uitgepakt over de ellende die Rainer haar had berokkend. Een keer was er bij haar een zeldzaam moment van vertrouwelijkheid geweest. Ze vertelde Winkler (verhuld) dat ze ooit door Rainer in de duinen was verkracht. Winkler moest huilen toen hij het hoorde. Zijn moeder dacht dat hij huilde uit medelijden voor haar, maar in werkelijkheid huilde hij omdat zijn herinnering aan het landschap van zijn vader en hem ruw werd verstoord, bezoedeld door haar 'gruwelijk naakt'. Na meer dan dertig jaar tevergeefs vragen had Winkler zijn moeder met opzet naar de Bocht van Berkhey gevoerd. Hij liet haar pas gebouwde huizen zien en plaatste haar in een tuin van een villa, van waaruit ze naar binnen kon kijken. Het was opzet van hem geweest: zijn moeder had precies gestaan op een geheim plekje van hem en zijn vader: een van hun vijf duinpannen. Zijn moeder kijkt verheerlijkt naar de indrukwekkende keuken en zegt glimlachend dat ze die best zou willen hebben, 'maar dit stukje grond hier was nu eenmaal niet voor mij weggelegd' (p. 159). Winkler had daarop even een gelukzalig gevoel van wraak. De psychiater zegt tegen Winkler dat hij pas een echte, intensieve relatie met iemand kan opbouwen, als hij definitief afscheid neemt van zijn vader. Winkler weet dat hij gelijk heeft, maar kan het niet opbrengen. Winkler had in de afgelegen Duitse plaats W. (Weimar) het huis van 'De Dichter' (Goethe) bezocht en het huis van 'de jongen' (Fritzchen) op wie deze verliefd was. Winkler probeerde zich voor te stellen hoe ze in het huisje met elkaar omgingen. Van de archivaris kreeg Winkler toestemming om papieren van De Dichter over 'de jongen' te lezen. Winkler legde hem uit waarom hij erin geïnteresseerd was. Zijn vader had hem een keer 'in het allergeheimste stukje duin' dat ze kenden gezegd dat hij zich die grote Duitse Dichter voelde en dat zijn zoon die Frits was. Winkler zei tegen de archivaris dat hij nu de mappen van De Dichter wilde sluiten, dat hij wilde ophouden met 'die martelgang', met steeds verder in zichzelf te 'graven' (p. 169). Twintig jaar voordat Winkler geboren werd, zat zijn vader in de buurt van W. de brieven van De Dichter te lezen. Toen hij las over de kleine Frits, had hij gedacht: later wil ik ook een Fritzchen. 'Ik zou mijn vaders Fritzchen worden' (p. 170). In zijn laatste brief aan Winkler had zijn vader geschreven over de brieven van De Dichter en de kleine Frits.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "De bocht van Berkhey door Boudewijn Büch"