Een winterverhaal
Amsterdam, De bezige bij, 1959
Vierde druk; eerste druk 1947
Boekverslag Nederlands
Het Onderwerp
Voordat ik het boek ging lezen wist ik alleen dat mijn vader het een goed boek vond,eigenlijk reden genoeg om er niet aan te beginnen, maar ik heb het toch maar gelezen. Ik heb het toen gelezen, en vond er absoluut niets aan, en ben ik er halverwege mee gestopt. Een half jaar later ben ik opnieuw begonnen, en heb ik het in een week uitgelezen; ik vond het bij nader inzien toch wel een beetje een grappig boek, maar af en toe erg saai. Het onderwerp zijn de angsten en de zinloosheid van een doorsnee jongen vlak na de oorlog, mooi gezegd: ”De psychische schaduwzijde van de emancipatie der arbeidersklasse”, dit onderwerp spreekt mij niet zo aan, en dus ben ik het niet gaan lezen omdat het onderwerp mij zo aansprak. Ik ben echter wel anders over dit onderwerp gaan denken, want je ziet in dit boek goed hoe zinloos en saai zo’n bestaan kan zijn.Ik verwachtte niet dat het onderwerp zo zou worden uitgewerkt, maar wat er nu precies zo speciaal is aan die uitwerking zou ik niet kunnen zeggen. Het onderwerp wordt tot in de puntjes uitgewerkt, en daardoor is het zo saai, alle nietszeggende handelingen worden beschreven. De Gebeurtenissen
Ik vind het erg moeilijk om een belangrijkste gebeurtenis in het boek te noemen, want er gebeurt vrijwel niets, wat erg belangrijk is voor het verhaal. Vanaf een gegeven moment begint hij tegen God te praten maar dat is verder ook niet zo heel belangrijk. De nadruk ligt ongeveer evenveel op de gevoelens van de personen als op de gebeurtenissen. Omdat de gebeurtenissen, die erin plaatsvinden niet erg interessant zijn, is het eigenlijk niet echt boeiend, maar doordat het op een bepaalde manier is geschreven blijf je toch lezen. De gebeurtenissen vloeien vrij logisch uit elkaar voort, omdat het gewoon allemaal doodgewone dingen zijn, en daarom zie je het ook wel voor je, het is niet ongelooflijk ofzo. Voor het verhaal zelf hoef je niet echt hard na te denken maar er wordt hier iets mee bedoeld, en daar moet je wel over nadenken. De Personages
Er is volgens mij één verhaallijn, en alle dingen hangen redelijk goed met elkaar samen, alleen de gedachtegang van de hoofdpersoon is af en toe moeilijk te volgen. Het verhaal is absoluut niet spannend, omdat er gewoon niets in voorkomt dat spannend is. Er komen ook geen flashbacks in voor, en het slot is een beetje moeilijk, ik begrijp niet precies wat ermee bedoeld wordt, ik denk dat hij de wereld nu wat positiever inziet, het is in elk geval niet erg bevredigend.In dit boek wordt, afgezonderd van de eerste regels, het personele perspectief gehandhaafd. Het Taalgebruik
De tekst is over het algemeen goed leesbaar, de gedachten van de hoofdpersoon zijn in duidelijke taal weergegeven, alleen de directe redes zijn wat formeel wat ook komt omdat het boek gedateerd is, maar vooral omdat het een vorm van humor is. De zinnen zijn niet buitengewoon lang of kort, er komen niet heel veel moeilijke woorden in voor. De verhouding tussen dialoog en gedachten is volgens mij wel goed, en de manier van vertellen is ook goed, niet te lang niet te kort. De tekst bevat niet veel beeldspraak of symbolische verwijzingen. Het geheel roept bij mij een deels zakelijke, deels grappige indruk op, en mijn mening over het boek is dat het een redelijk leesbaar grappig boek is dat op een aparte manier geschreven is. A Primair
Citaten Stijl
1-“Louis was gereedgekomen, draaide zijn stoel naar hem toe en zei: “Juist meneer Egters .“ “Sta me toe naar de staat van uw gezondheid te informeren”, zei Frits.(blz. 18) 2-“Jaap stond op, en liep naar de waterplaats. “We gaan samen”, riep Frits. Hij volgde hem, en ging wateren.(blz.115) 3-““We hebben gemorst”, zei Frits, op het tafelblad wijzend. “Wij zijn bizonder lomp”.(blz. 112) 4-“”Ik denk”, zei Frits, “dat je de panspons hebt genomen die reeds in honderdduizenden gezinnen in gebruik is”. 5-“”Wat een drukte, de bel staat werkelijk geen ogenblik stil”. Commentaar Stijl
Het taalgebruik van de auteur is enigszins archaïsch, zoals blijkt in citaat 2, sommige woorden zijn wat ouderwets en dat soort dingen. Er bestaat een groot verschil tussen de directe redes, waarin de hoofdpersoon erg deftig praat, met name tegen zijn vrienden, en de gedachtegang van de hoofdpersoon, die meestal uiterst zakelijk is beschreven. De zinsbouw is meestal overzichtelijk, de woordratio is 14,5, de lettergreepratio 1,34. Er wordt veel gebruik gemaakt van dialoog, en er komt ook veel sociolect in voor. Het sociolect dat wordt gebruikt is jezelf heel koel en formeel uitdrukken, en allemaal droge zwartgallige moppen vertellen, citaat 1 is een goed voorbeeld van de taal, die door Frits en zijn vrienden gebezigd wordt. Er wordt geen uitbundig gebruik gemaakt van metaforen of vergelijkingen.Het taalgebruik is echter wel humoristisch, er wordt op een enorm droge manier iets verteld, citaat 4 is daar een goed voorbeeld van, evenals citaat 5, die ik erg grappig vindt. Wat ook nog een eigenaardig iets is aan dit boek zijn de soms vreemde schrijfwijzen, zoals in citaat 3. Dit komt echter vaker voor, ook zie je vaak dingen als autoos en s morgens. Citaten karakter
1-“Zijn vader mengde de sla door persen met de vork met de aardappelen en moeste alles met de uien samen. “God, almachtige, zie onze beproevingen”, zei Frits bij zichzelf, naar de hand kijkend, die de vork gestaag op en neer bewoog. Hij voelde zijn gezicht warm worden. “Het dooreen mengen van een zorgvuldig toebereide maaltijd geldt als een belediging van degene, die hem heeft gekookt, vader”, zei hij, zijn moeder aankijkend.”(blz. 87) 2-“ “Beschrijf als je wilt, nog even de symptomen”. “Hoe kan ik deze dingen zeggen?” acht hij, “waarom zijn ze niet tegen te houden?” “Die zijn bekend”, zei Louis. “Houdt de hoofdpijn wel eens op?” vroeg Frits. “Dat niet, het spijt me dat ik u op dat punt moet teleurstellen.” “Zodra je werkt, of leest, of schrijft, komt het met alle kracht opzetten, niet?” vroeg Frits. “Nu ook?” “Zeker, nu ook”, zei Louis. “Dus je gaat wel te gronde, het gaat wel gestaag bergaf?” vroeg Frits, “en geduldig wacht je je einde af?” “Och, op den duur verveelt het wel, moet ik zeggen”, antwoordde Louis, het vel van zijn voorhoofd samentrekkend.(blz. 18) 3-“Of die prachtige bulten”, zei Frits langzaam, op nadenkende toon, “die grote, roze aardappels, die zo maar, gratis, op iemands hoofd groeien, of achter zijn oor, in plaats van een potlood.” Hij schudde op zijn stoel, dat de vloer trilde.(blz. 48) 4-“”Frits van Egters, jongere broer van Joop van Egters”, zei Frits. “De mislukte.”(blz. 32) 5-“Na vijf minuten richtte hij zich weer op. “Een stilstaand gesprek is gevaarlijk”, dacht hij. “Al is een vraag volstrekt zinloos, het is beter dan niets.” “Vader”, zei hij luid, “vader.” De man richtte zich op. “Het is niet erg, om ongelukkig te zijn”, dacht Frits, maar hoe moet een mens te moede zijn, als hij weet, dat nergens buiten hemzelf schuld is aan te wijzen? Het graf rijpt, de tijd zoemt, en nergens is redding. Arme man. Lekker zielig. Fijn medelijden hebben.” “Ja”, zei zijn vader. “Vader”, vroeg Frits, “waren dat gewone oliebollen, of volgens een apart recept, volgens het gebruik daar in Twente?”(blz. 189) 6-“”Je begint flink kaal te worden”, zei Frits. Joop antwoordde niet. “Zeg Joop”, begon hij opnieuw, “niet om hatelijk te zijn hoor, maar je hoofd begint heel aardig kaal te worden.”(blz. 26) 7-“”Een vader gooit zijn kleine kind, een jaar of anderhalf, aldoor omhoog, en vangt het weer op. En hij grijpt mis. Het kind ligt op de vloer. Dood. Een dun bloedstraaltje uit de mond. Die vader geeft een geweldige schreeuw.” “Natuurlijk”, zei Louis, “het is een zware slag voor een vader.” “De moeder hoort het”, vervolgde Frits, “en die komt uit de keuken binnenrennen. Ze kijkt naar het kind; een groot gejammer. Ineens denkt die vrouw aan het kindje van een paar maanden, dat ze in de keuken aan het baden was. Ze rent terug: het is al verdronken. Ze had het gewoon losgelaten in het badje. Dat moet je aan vrouwen vertellen, dan lach je je rot.”(blz. 180) 8-“”Denk je eens in, dat ze met al die geleerdheid nog niet eens een doodgewone zandkorrel kunnen maken”(blz 119) 9-“”Wanneer we zakelijk rekenen”, zei Frits bij zichzelf, toen hij buiten stond, “kunnen we zeggen: we hebben nog een halve avond. Dit is echter een ongegronde voorstelling van zaken. De avond is verloren, er is niets meer aan te veranderen.” Commentaar Karakter
De hoofdpersoon is Frits van Egters, en de andere personages van enig belang zijn de ouders van Frits, zijn vriend(inn)en, en zijn broer, alleen zij zijn veruit ondergeschikt aan Frits. Frits is duidelijk een round character, zijn gedrag en denkwijzen worden nauwkeurig beschreven, hij is zeker geen stereotype. De andere personen worden vanwege het perspectief met Frits’ ogen gezien, en hebben daardoor een kille, zakelijke beschrijving. Ze zijn flat, en worden niet echt uitgewerkt. Frits is een gewone jongeman van 23, die nog bij zijn ouders inwoont. Hij is in de vierde klas van het gymnasium blijven zitten, en is daarna van school af gegaan, dat zit hem nog steeds dwars. Hij is niet tevreden met zichzelf (citaat 4).Daarna is hij op kantoor gaan werken, waar verder helemaal niets over gezegd wordt. Zijn vrije tijd wordt echter zeer nauwkeurig beschreven, hij leeft niet op goede voet met zijn ouders, en gaat zodoende bijna elke avond ergens heen. Niet omdat hij ergens heen wil, maar omdat hij ergens vandaan wil. Hij is erg bang voor allerlei dingen bijvoorbeeld voor wetenschap, hij heeft er een grote afkeer van, zoals wel blijkt uit citaat 8. Verder heeft hij een haast neurotisch reinheidscomplex, hij let voortdurend op eetgewoontes en dergelijke, en windt zich er verschrikkelijk over op als andere mensen iets doen, wat niet netjes is(citaat 1). Wat trouwens ook uit citaat 1 blijkt is Frits’ hang naar religie; hij richt zich vaak tot God. Frits is niet echt een optimistisch persoon, getuige citaat 9.Hij is bang voor lichamelijk verval en het ouder worden. Hij probeert deze angsten te verhelpen door er constant over te praten, wat nogal vreemde dialogen oplevert, zoals citaat 2 en 6 laten zien. Ook vertelt hij vreemde moppen zoals in citaat 7 en in citaat 3. Dit gepraat is eigenlijk slechts het verbergen van angsten. Angsten die opspelen als hij begint na te denken: als hij niets zegt. Daarom praat hij voortdurend over nietszeggende dingen (citaat 5). Zijn moeder is een doorsnee persoon, maar zorgt niet voor veel gezelligheid. Vader hoort erg slecht en zegt bijna niets; ook geen sfeermaker. Joop, de broer van Frits, heeft in elk geval de zelfde humor als Frits, samen lachen ze veel. De relatie tussen Frits en zijn ouders is niet bepaald goed, voor Frits zijn ze afspiegelingen van onhandigheid, gebrek aan niveau en lichamelijke aftakeling, dingen waar hij een absolute hekel aan heeft, en waar hij zelfs bang voor is. En van de kant van de ouders komt het ook niet, want die doen volstrekt niets. In dit boek ligt de nadruk duidelijk op de weerspiegeling van de handeling, en niet op de handeling zelf. Citaten Strekking
1-“Na vijf minuten richtte hij zich weer op. “Een stilstaand gesprek is gevaarlijk”, dacht hij. “Al is een vraag volstrekt zinloos, het is beter dan niets.” “Vader”, zei hij luid, “vader.” De man richtte zich op. “Het is niet erg, om ongelukkig te zijn”, dacht Frits, maar hoe moet een mens te moede zijn, als hij weet, dat nergens buiten hemzelf schuld is aan te wijzen? Het graf rijpt, de tijd zoemt, en nergens is redding. Arme man. Lekker zielig. Fijn medelijden hebben.” “Ja”, zei zijn vader. “Vader”, vroeg Frits, “waren dat gewone oliebollen, of volgens een apart recept, volgens het gebruik daar in Twente?”(blz. 189) 2-“”Je begint flink kaal te worden”, zei Frits. Joop antwoordde niet. “Zeg Joop”, begon hij opnieuw, “niet om hatelijk te zijn hoor, maar je hoofd begint heel aardig kaal te worden.”(blz. 26) 3-“Zijn vader mengde de sla door persen met de vork met de aardappelen en moeste alles met de uien samen. “God, almachtige, zie onze beproevingen”, zei Frits bij zichzelf, naar de hand kijkend, die de vork gestaag op en neer bewoog. Hij voelde zijn gezicht warm worden. “Het dooreen mengen van een zorgvuldig toebereide maaltijd geldt als een belediging van degene, die hem heeft gekookt, vader”, zei hij, zijn moeder aankijkend.”(blz. 87) 4-“”Gods werken zijn groot”(blz. 88) 5-“Na het tandenpoetsen liet hij zijn onderbroek zakken en bekeek, de scheerspiegel tussen de benen houdend, zijn kruis en, met de vrije hand een dij opzij trekkend, de aarsopening. “Erg onsmakelijk”, mompelde hij. “Als je het op een foto zo van onderen zag, zou je niet geloven, dat het een stuk van een mens is. Commentaar Strekking
Het verhaal speelt aan het einde van de jaren ’40. Om precies te zijn op de laatste tien dagen van ’46. De vertelde tijd bestrijkt tien dagen, er wordt vrijwel niets met de tijd gedaan, er vinden geen retroversies in plaats , en ook geen echte tijdsverdichting van langer dan een paar uur. Het verhaal is geheel continu, en verloopt dus chronologisch. Ruimte
Er is niet opvallend veel ruimtebeschrijving in dit boek, er zijn wel wat locatiebeschrijvingen, maar niet zo heel veel. Bij de locatiebeschrijvingen is er wel gestreefd naar realisme. De zitkamer van huize Egters is de belangrijkste ruimte, denk ik, maar het zou op zich wel ergens anders kunnen zijn. Perspectief
Het personele perspectief wordt gebruikt. Er is één perspectiefwisseling in het hele boek; de eerste drie regels zijn in een auctorieel perspectief geschreven. Bibliografie : Verveer, Henkie
Verhaalanalyse-boekbespreking
Alkmaar, Murmelliusgymnasium
1e druk, september 1998
Paardekooper, Jos
De Avonden
Analyse en samenvatting van literaire werken
Apeldoorn, Walva-Boek/ Van Walraven, 1986
Eerste druk; eerste druk 1986
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden