Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Boy door J. Bernlef

Beoordeling 7.9
Foto van een scholier
Boekcover Boy
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 6e klas vwo | 7121 woorden
  • 30 januari 2007
  • 161 keer beoordeeld
Cijfer 7.9
161 keer beoordeeld

Boekcover Boy
Shadow
Boy door J. Bernlef
Shadow
ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Titel: Boy Auteur: J.Bernlef Uitgever: Querido Plaats van uitgave: Amsterdam Eerste druk: 2000 Titelverklaring: De titel slaat op de jongen Boy. Hij is doofstom en de oorzaak van het onderzoek wat William start. Ook brengt hij (niet bewust) William en Amy bij elkaar. Samenvatting: William Stevens is reporter van de locale krant Flatbush Chronicle en als actrice Norma ‘Polly’ Todd wordt vermoord schrijft hij er een artikel over. Een doofstomme jongen (Boy) draait voor de moord op. William onderzoekt het geval en ontmoet daarbij Amy Faye. Zij heeft voor Boy gezorgd en vertelt William over haar vriendschap met Norma. William en Amy worden verliefd op elkaar en William probeert de onschuld van de inmiddels overleden Boy te bewijzen. William komt erachter dat Norma door een ongeluk om het leven is gekomen. Haar sjaal bleef haken in het wiel van de auto van Bruce Wilder. Hij publiceert het verhaal maar niemand gelooft hem. Samen met de zwangere Amy gaat hij in Montauk wonen. Ze runnen samen met de slechtziende Henry Weaver zijn hotel. Thema: Door het verliezen van een zintuig neem je met de andere zintuigen meer waar. Dit komt vaak in het boek terug. Zo ook hoteleigenaar Henry. Hij vertelt dat hij zelf de regendruppels op de boomblaadjes kan horen vallen. En Boy die doofstom is, maar wel goed kan kijken, ook al is dat op een andere manier dat de mensen gewend zijn. In de tijd waarin het verhaal zich afspeelt wist men nog niet zo veel af van lichamelijke gebreken. Als iemand doof was, dan was hij of zij ook gelijk gek. Terwijl dat eigenlijk helemaal niet zo is. Ook de dood speelt een rol. Polly gaat dood en dat is het hoofdonderwerp. Daarom draait het verhaal. William heeft de dood van zijn moeder nog altijd niet goed verwerkt en denk vaak aan haar terug. Boy pleegt zelfmoord en daar heeft Amy het erg moeilijk mee.
Het idee: De bedoeling kan zijn om te laten zien hoe mensen met een beperking omgaan. Of hoe andere mensen daar tegenaan kijken. Henry heeft geleerd om met zijn beperking te leven. Amy helpt hem en doet boodschappen voor hem, terwijl ze zijn gast is. William snapt dat niet zo goed. “Na het eten hielp Amy Henry met afruimen en afwassen. William vond het bespottelijk. Hier zaten ze in een hotel en zij ging samen met de hoteleigenaar de afwas staan doen. Dat verrekenen we nog wel, dat hij. Die Weaver had het goed ingepikt met zijn zogenaamde blindheid. Amy liet zich veel te veel door mededogen leiden; eerst Boy en nu deze Weaver weer.” (Blz. 260) Je kan het van twee kanten bekijken. De kant van William: gehandicapten zijn niet zo speciaal en hoeven dus ook niet ander behandelt te worden. De kant van Amy: gehandicapten hebben wat extra aandacht nodig. Personen: William Stevens is de hoofdpersoon uit het boek. William heette eigenlijk Willem Steevens zijn grootouders kwamen uit Holland en waren in Airegin, Minnesota, een boerderij begonnen. Williams vader had de boerderij overgenomen en trouwde met een Zweeds meisje van een naburige boerderij. Williams moeder heette Maj. Ze was spierwit als een albino en was jong overleden. William hield heel erg veel van zijn moeder, dat komt dan ook vaak terug in het verhaal, omdat hij vaak aan haar denkt. Op z’n zeventiende heeft William de boerderij verlaten omdat hij genoeg had van de korenvelden. Hij trok naar New York en veranderde al snel zijn naam. William is een niet absurd knappe reporter van een locale krant. Hij woont in een klein houten huisje waar hij een kamer huurt. Hij had tot Amy nog nooit een vriendin gehad. Norma Tod of liever Polly, want zo luidde de koosnaam die het publiek haar had gegeven. Ze was een knappe actrice met leuke krulletjes om haar hoofd en grote handen en voeten. Ze was vrij ondeugend en ging veel met mannen om. Eigenlijk wilde ze zelf ook liever een jongen zijn. Norma is in het hele boek al dood, maar het hele boek draait wel om haar. Door gesprekken en herinneringen kom je veel over haar te weten. Amy Faye is een slanke jongedame die pianiste is, zij begeleidt de theatervoorstellingen in de bioscoop van het dorp. Het opvallendste aan haar uiterlijk is dat ze een grijs en een bruin oog heeft waardoor het lijkt of ze loenst. Ze is zorgzaam en iets ouder dan William. Haar muzikale talent heeft ze van haar ouders geërfd. Ze weet eerst niet zo goed of ze wel iets met William moet beginnen omdat ze ouder is dan hij.
Boy is een doofstomme jongen, die eigenlijk helemaal in z’n eigen wereldje leeft, niemand weet hoe hij echt heet of hoe oud hij is. Hij kan niet praten en niet horen. Hij houdt erg van films. De bewegende beelden fascineren hem. Als Amy piano speelt, vindt hij dat geweldig. Hij kan het niet horen, maar ziet haar vingers op de toetsen bewegen. Flannery heette eigenlijk Flannery Duval, maar op die achternaam heerste een verbod. Hij had namelijk een hekel aan de Fransen en Frankrijk. Hij is de andere reporter en baas van Flatbush Chronicle. Hij schrijft z’n hoofdartikelen altijd in de kroeg. Hij vindt het goed dat William een stuk over Norma schrijft. Hij wil graag een betere krant zijn dan zijn concurrent. Henry Weaver is de hoteleigenaar in het plaatsje waar ook Bruce Wilder woont. Hij is bijna blind maar houdt erg van viool spelen. Hij weet alles te vinden in zijn hotel omdat alles al jaren op dezelfde plek staat. Bruce Wilder is de man wie erbij was toen Norma verongelukte. Hij bestuurde de auto en raakte in paniek. Hij had een verhouding met Norma omdat haar vader een verhouding met zijn dochter had. Hij is makelaar en doet zaken in ontroerend goed. Opbouw: Boy bestaat uit twee delen en een epiloog. De delen bestaan weer uit hoofdstukken. De hoofdstukken (negen in totaal) zijn onderverdeeld in stukken. De hoofdstukken en delen hebben geen titel, maar worden aangegeven met een nummer. De lengte van de hoofdstukken en stukken verschilt nogal. Zo zijn er stukken van enkele bladzijden, maar ook stukken van tientallen bladzijdes. In de epiloog wordt het duidelijk dat William gelijk had en dat het inderdaad een ongeluk was. Door middel van brieven die Flannery stuurt wordt duidelijk dat de concurrent het verhaal bevestigt en dat de politieman die het geval onderzocht een dealtje had gesloten. Die politieman was ook een makelaar en kende Bruce Wilder daardoor. Spanning: In Boy wordt alles chronologisch verteld. Er zijn geen flashbacks. De enige flashbacks, zijn de gedachten die William heeft als hij terug denkt aan zijn ouders en dan vooral zijn moeder. Doordat er telkens kleine beetjes worden vrijgegeven zit er veel spanning in het boek. Het lijkt net een detective. Je gaat samen met William achter de moordenaar aan. Want het is bijna onmogelijk dat Boy het heeft gedaan. Er is een stukje waarbij ik dacht dat William het zelf had gedaan. In het verhaal wordt duidelijk dat Norma is gewurgd en dan wordt er dit verteld:“Toen kwam het ook voor hem. Ook hij had zijn handen niet meer in bedwang. Terwijl hij zin zaad in haar spoot voelde hij haar lichaam onder zich verstrakken. Met een woest gebaar trok ze zijn handen van haar hals. ‘Waarom deed je dat?’ Hij kust haar hals. ‘Ik wat niet wat ik deed. Het kwam van zo diep. Amy, het was zo heerlijk.’” (Blz. 190-191) Vanaf toen begon ik William te verdenken. Uiteindelijk bleek dat hij het niet had gedaan.
Tijd: Het verhaal is chronologisch verteld met af en toe een flashback, wanneer iemand terug denkt aan het verleden, of iets verteld uit het verleden. De verteltijd van het hele verhaal is ongeveer twee en een halve maand. Het verhaal speelt zich af in het begin van de 20ste eeuw. Het speelt zich in Amerika af. De kinderen van de kinderen van de emigranten zijn helemaal veramerikaanst en weten eigenlijk niets meer van hun vaderland af. De elektriciteit begint langzamerhand de gas- en olielampen te vervangen. Auto’s zijn enorme luxe en alleen voor de rijken weggelegd. De fotografie krijgt concurrentie van de film. Films zonder geluid, waarbij er door mensen (bijvoorbeeld Amy) muziek wordt bijgespeeld om het te verlevendigen. Ruimte: Het verhaal speelt zich grotendeels af in Flatbush, een redelijk arm dorpje met vooral houten huisjes en veel emigranten die proberen hun agrarisch bestaan hier voort te zetten. Het dorpje bestaat in het echt ook en is in het echt ook een dorpje van voornamelijk Nederlandse emigranten. Een deel, vooral het laatste gedeelte speelt zich af in Montauk af. Dat is een plaatje aan zee. Ook dit heb ik even opgezocht en die bestaat ook echt. Ook in het echt staat er een vuurtoren. Door ruimtes krijg je echt een gevoel van een Amerika van begin 20ste eeuw. Perspectief: Het verhaal is in de hij / zij perspectief verteld oftewel er is een verborgen verteller. Deze zweeft boven William. Maar maakt ook een uitstapje naar Amy om te vertellen over Boy. En te vertellen hoe Amy Boy heeft ontmoet. Het maakt het verhaal zo dat je niet te veel weet. Het houdt er de spanning erin. Het zorgt ervoor dat je niet teveel afweet van de personen. Stijl: Ik heb niet echt een aparte stijl kunnen ontdekken. Bernlef gebruikt niet echt veel moeilijke woorden. Er zit ook humor in het boek: “’Kun je me ergens heen brengen,’ vroeg William. ‘Zolang het niet naar de hemel is,’ zei de koetsier en klom van de bok. ‘Nee, niet naar de hemel,’ antwoordde William. ‘Naar de Vitagraph Studio aan Sheepshead Bay.’ Terwijl William naar binnen klom zei de man: ‘het schijnt namelijk dat daar niks te drinken is.’ ‘Alleen wijwater,’ zei William en trok het portier dicht.” (Blz. 110) Het geeft het boek een extra tintje. Door de Engelse namen voor plaatsen, filmstudio’s en kranten raakte ik soms wel het overzicht kwijt. Want het leek allemaal zo op elkaar. Door de naam in de context te lezen wist ik wel waar het overging. Maar als ik alleen de naam zou zien staan, zou ik niet weten wat het zou zijn geweest. Structurele argumenten: De ruimte en de tijd maakten het verhaal compleet. Je kunt je echt inleven in de tijd. In de tijd dat er films zonder geluid waren. Het geeft een bepaald sfeertje. Ik vond dat goed gemaakt. Door de weinige flashbacks blijft het verhaal echt lopen en hoef je niet telkens terug te schakelen naar voor het verhaal. In het begin van het verhaal wordt de geschiedenis van William verteld. Zo weet je een beetje wat zijn afkomst is. Ook van Amy wordt dat gedaan. Alleen niet van haar afkomst, maar hoe zij is Boy heeft ontmoet en hoe zij pianiste is geworden in de plaatselijke bioscoop. Wat toen nog geen bioscoop heette.
Realistische argumenten: Ondanks dat het in het verleden heeft afgespeeld blijft het voor mij realistisch. Dat komt vooral omdat de tijd en omgeving zo goed naar voren komt. Er wordt gelukkig geen lange beschrijvingen gegeven van de omgeving. Maar je proeft de sfeer van die periode wel. En dat maakt het realistisch. Minder realistisch vind ik dat Boy geen achtergrond heeft. En dat hij niet kan praten. En dat hij allerlei foto’s achterelkaar schuift, maar nooit een goede combinatie kan vinden. Dat ligt buiten mijn beleving en maakt het niet realistisch. Vernieuwingsargumenten: Er zijn wel meer boeken geschreven over deze periode. Ik heb in de vakantie ook een boek gelezen wat over die periode ging, wat de titel was, weet ik niet meer. Ik weet alleen dat het van een buitenlandse schrijver was. Dus zo nieuw is het niet om over die tijd te schrijven. Het is wel een beetje voorspelbaar dat William en Amy gaan trouwen. Het lijkt net zo een ‘feel-good-movie’ waarin ze elkaar ook altijd vinden. Het zou beter zijn geweest als ze niet zouden gaan trouwen. Dan heb je niet het idee dat altijd alles goed komt. Want zo is het in het echt leven ook niet. Emotionele argumenten: Ik werd nieuwsgierig naar degene die Norma had vermoord. Ik wilde graag weten wie de dader was. Ik was er in het begin van overtuigd dat William het zelf had gedaan. Waarschijnlijk had ik teveel films gezien, waar dat het geval is. In de loop van het verhaal, klopte mijn vermoedens niet meer en moest ik een andere dader in mijn hoofd hebben. Ik kon namelijk net zoals Amy niet geloven dat Boy zoiets zou doen. Boy kwam over als een lieve jongen die geen vlieg kwaad zou doen, omdat hij dat niet zou kunnen. Hij zou dat niet eens kunnen bedenken. Intentionele argumenten: De intentie van het boek, heb ik denk ik wel begrepen. Als mensen een zintuig verliezen, gaan ze andere juist meer gebruiken. Ik heb wel eens gehoord dat dat in het echt ook zo is. Dat is dus niet verzonnen. Boy kon niet horen en gebruikte zijn ogen dus veel meer. Hij keek niet zo als mensen die kunnen horen, maar keek op een andere manier. Hij keek in beelden en vond films dus geweldig. Hij wilde ook met Norma mee omdat hij haar herkende van de films. Eigen mening: Ik lees meestal liever boeken die over de tegenwoordige tijd gaan, maar dit boek is echt een uitzondering. Bij boeken die over ‘nu’ gaan kan ik me meestal veel beter ‘inleven’ in het verhaal. Maar dat was bij dit boek ook. Waarom weet ik niet zo goed. De gebeurtenissen kwamen, denk ik, niet echt in het dagelijks leven van toen voor. Zoals ik al de ‘vernieuwingsargumenten’ zei, vind ik dat de hoofdpersonen wel erg veel geluk hebben. Norma was altijd al het idool van William en toevallig woonde ‘de moordenaar’ Boy bij hem in de buurt. Als hij Wilder gaat ondervragen komt het echte verhaal in één keer naar boven. Amy en William worden allebei bijna tegelijkertijd ontslagen. Ze kunnen daarna gelijk bij Henry komen wonen. Het is allemaal wel erg toevallig en ze hebben wel erg veel geluk. Dat is in het echte leven ook niet zo. En dat stoorde mij wel een beetje. Ik ben erg enthousiast over dit boek. Ik vond het een mooi verhaal. Ook omdat het chronologisch verteld werd. Dat maakt het lezen en inleven een stuk makkelijker. Door het gesloten einde heb je het gevoel dat het verhaal echt af is. ‘En ze leefde nog lang en gelukkig’ ontbreekt er nog net aan. Aan de ene kant vind ik dat vervelend omdat het verhaal ook echt af is en je zelf niets verder kunt verzinnen. Aan de andere kant is het ook wel fijn dat het verhaal echt af is. Zo kun je weer fris aan een ander verhaal beginnen. Ik had best wel medelijden met Boy. Hij wordt beschuldigd van iets, wat hij helemaal niet heeft gedaan en hij kan zich nog niet eens verweren. Hij krijgt een schijnproces en krijgt de doodstraf. Door vriendjespolitiek wordt een onschuldige veroordeeld. Alleen maar omdat een politieagent zijn eigen hachje wil beschermen. Zou dat in deze tijd ook gebeuren? In bepaalde landen misschien wel, maar ook in Nederland. Dat maakte mij wel aan het denken. Wat ik dan wel raar vond was dat Boy zich zelf opgehangen heeft. Hoe kan hij weten hoe dat moet? Dat maakt het wel een beetje droevig. Zit er toch niet alleen maar gelukkige dingen in het verhaal. Ik vond het een mooi boek. Het had een beetje weg van een detective maar iets psychologisch. Je wordt met je neus op de feiten gedrukt, dat er mensen zijn die mensen laten veroordelen voor iets wat ze niet hebben gedaan. Je probeert iets te begrijpen van Boy en hoe hij denkt. Ik kon er niet uitkomen, ik vond het maar vreemd. Hoe hij dacht. Zouden er echt mensen bestaan die zo zijn als Boy. Er bestaan mensen die doof zijn, maar ik bedoel mensen die net zoals hij denken en doen? Mensen die net zoals hij zien? Ik vond het goed dat er niet halve pagina’s nodig waren om de omgeving te beschrijven. Ik vind het pas goed als een schrijver maar een paar zinnen nodig heeft om een sfeer te creëren. En dat vond ik bij dit boek wel gelukt. Ik ga denk ik nog wel eens vaker een boek van Bernlef lezen. Het sprak mij aan, de manier van schrijven. Ik werd in het verhaal gezogen en werd pas losgelaten toen het verhaal was afgelopen.
Vergelijk een tweetal recensies met elkaar en met jouw mening: Het verhaal heeft een goede afloop, alleen die afloop is al lang voor het einde van het boek bekend. Dit wordt gezegd in de eerste zin van de eerste recensie. En dat klopt ook wel. Lang voordat het boek is afgelopen is al bekend hoe Norma is overleden. Daarna kabbelt het verhaal door over de relatie tussen William en Amy. Wat het verhaal een wel een erg goede afloop geeft. Ze leefde nog lang en gelukkig. Het is erg onwaarschijnlijk dat Boy het gedaan heeft. In de recensie staat dat William dat ook vindt. En het geeft als reden dat hij de laatste wilde zijn die Norma aanraakte. Het verhaal gaf mij eerst het vermoeden dat William het zelf had gedaan. Misschien had William het ook willen doen. Hij heeft het niet gedaan, maar zou het misschien wel hebben kunnen begaan. In deze roman laat Bernlef zien hoe het verlangen naar een eigen werkelijkheid steeds botst met de werkelijkheid die anderen voorschrijven. De eigen werkelijkheid is, dat Boy het niet gedaan kan hebben. De werkelijkheid die anderen voorschrijven, is de werkelijkheid dat Boy veroordeeld werd. De werkelijkheid is dat Boy door anderen voor gek werd verklaard, zijn eigen werkelijkheid is, dat hij een andere manier van kijken had. Boy leefde in een onbereikbaar gebied, waar alles alleen maar beeld is. Hij kent geen woorden. Hij kan zich niet door woorden misleiden. De foto’s die Boy maakte, lijken op de eerste stomme films. Die bestonden uit dit soort contextloze scènes. En Boy is zelf ook een filmdoek. Iedereen projecteert zijn eigen verlangen: politie en gerecht maken van hem een moordenaar, Norma zien in hem de mogelijkheid om te ontsnappen aan de werkelijkheid. Voor William is hij een spiegel van zijn eigen verlangen en de sleutel tot Norma’s leven. Deze vergelijking had ik niet gezien. Misschien komt dat omdat ik niet zoveel weet van stomme films. En dus de link niet zo snel heb gemaakt. Nu het mij is verteld, zie ik dat ook wel. In het boek werd verteld dat Boy telkens stil kon staan bij dezelfde etalage. Hij bekeek het opnieuw. Dat geeft het gevoel dat hij een heel korte termijn geheugen heeft. Dat is niet zo. Zo als in een recensie wordt verteld: Boy had de mogelijkheid om de dingen als voor de eerste keer te zien, in hun absolute eigenheid. William kon dat niet, hij kon niet alles voor de eerste keer zien, hij kon het niet los van de geschiedenis zien. Hij wilde de geschiedenis van Boy achterhalen. En zo zijn zoektocht oplossen. Beide recensies zijn positief over het boek. ‘Boy is Bernlef op zijn best.’ ‘Zijn nieuwe roman heeft nog zoveel meer te bieden, het zou unfair zijn om daar, zeker na veertig jaar noeste arbeid, een doorslaggevend bewaar te maken.’ Er zijn een paar dingetjes die niet zo goed zijn, als het doodbloeden van het verhaal, maar voor de rest is het een goed boek. Bijlage 1: AAN GENE ZIJDE VAN DE WOORDEN
J. Bernlef, Boy. 317 blz. Querido. Amsterdam 2000. In: De Morgen, 9-2-2000
Ruim tachtig bladzijden voor het einde van J. Bernlefs nieuwe roman Boy lijkt het verhaal ineens leeg te bloeden. Wat in de meer dan tweehonderd bladzijden daarvoor alles op spanning hield, wordt hier even plotseling als resoluut doorgeprikt. ‘Hij had het bereikt, het verhaal was rond’, zo klinkt het op de bewuste pagina uit de mond van het hoofdpersonage, William Stevens, een jonge journalist bij een lokaal krantje in de buurt van New York aan het begin van de twintigste eeuw. Je kijkt even weifelend naar de kwart-roman die nog op deze zin volgt. Wat kan daar nog in staan? En dan: waarom wordt hier wat gedurende de roman in uiterst trage bewegingen zo zorgvuldig werd opgebouwd in een paar bladzijden tijd met snelle halen afgerond? Daar past maar één antwoord op: dat het verhaal dat hier wordt afgerond niet het verhaal is waar het in de roman eigenlijk om gaat. Tot op dit punt heeft Bernlef ons als een ware master of suspense in ‘de marge tussen leugen en waarheid’ gehouden, zoals het ergens heet, in het onbestemde gebied tussen de feiten en ficties die de dood omgeven van de actrice Norma —’Polly’ — Todd, ook wel ‘het Vitagraph-meisje’ genoemd, naar de filmmaatschappij die de talloze silent movies maakte waarin zij de hoofdrol speelde. Zij wordt op een dag dood in haar huis aangetroffen, naakt op bed, ogenschijnlijk gewurgd, 32 jaar oud. De politie vindt onmiddellijk de vermoedelijke dader: in een kast van haar slaapkamer bevindt zich een doofstomme jongen van wie men niets meer te weten komt dan dat hij Boy wordt genoemd. Zijn aanwezigheid daar is wat later voor een jury voldoende reden om hem ter dood te veroordelen. Case closed. Niet voor William Stevens. Zijn belangstelling voor deze zaak is meer dan alleen journalistiek van aard. Norma Todd is voor hem die ene vrouw die alles vertegenwoordigt waarnaar hij ten diepste verlangt. Zij is de lege plek waarin alles steeds weer lijkt samen te stromen - wat natuurlijk betekent dat hij van het kijken naar haar filmpjes die in de kleine nickleodeons draaien een stijve krijgt en ‘s nachts ‘hijgend en eenzaam in het donker klaarkwam’ bij de voorstellingen die hij zich in zijn ijzeren ledikant van haar maakt. Men zou hem bijna complimenteren met zijn keuze: een actrice uit de ‘stomme film’, wier stem derhalve geen afbreuk kan doen aan haar verschijning, optredend in korte comedies die nauwelijks een verhaal bevatten, geen dwingend kader hebben dat haar ondergeschikt maakt aan een te spelen rol, zodat ze in ieder filmpje als het ware ongehinderd ‘zichzelf’ lijkt te zijn; dat wil zeggen: zich moeiteloos laat vormen naar het ‘zelf’ dat de toeschouwer verlangt te zien. Die kan dan zijn ding met haar doen, zijn eigen verhaal met haar maken, regisseur zijn van wat zich normaliter niet laat regisseren: de eigen passie of lust. Dat is één van de redenen waarom hij zich zo fanatiek op deze zaak werpt. ‘Boy mocht het niet gedaan hebben’, zo lezen we zelfs; ‘Waarom niet? Omdat hij het had willen doen, hij William, had de laatste moeten zijn die Norma aanraakte’. Norma dient losgeweekt uit het officiële verhaal van politie en gerecht en opgenomen te worden in zijn verhaal. Een paradox: ze moet lege plek blijven opdat hij haar kan invullen. Dat is niet alleen zijn houding tegenover Norma, maar tegenover de werkelijkheid als geheel. Als journalist van de Flatbush Chronicle valt er voor William weinig meer te schrijven dan ‘in de knop gebroken verhalen’; er gebeurt in de kleine gemeenschap waar hij woont heel veel net niet, zodat William de kolommen vult met berichten over een juist op tijd ontdekte brand of over een vallende tak die de torenspits van een kerkje op een haar na miste - ‘non-events’ waarin wat gebeurt zich niet tot gebeurtenis ontwikkelt, tot een dramatisch voorval, zodat alles zich aaneenrijgt tot een opsomming zonder duidelijke logica, noodzaak of betekenis. Maar daarmee ook alles beschikbaar blijft voor een mogelijk eigen verhaal dat als het ware losstaat van het verhaal van ‘de anderen’, van de maatschappij of cultuur, het verhaal dat onze ‘officiële’ werkelijkheid vormt. Bernlef laat in deze roman op een prachtige, onnadrukkelijke manier zien hoe het verlangen naar een eigen werkelijkheid steeds botst met de werkelijkheid die ‘de anderen’ voorschrijven. Wie het werk van Bernlef enigszins heeft gevolgd weet dat we hier bij de kern van zijn schrijverschap zijn aangeland. ‘Werkelijkheid’ is een verhaal waarbinnen we als vanzelfsprekend leven; het maakt ons blind voor al die ‘kleine’ dingen die er niet ingepast kunnen worden. Bernlef tracht al zijn hele oeuvre lang, in proza en poëzie, aan die dingen hun gezicht te geven, vanuit de intuïtie dat de ‘echte’, ‘eigen’ werkelijkheid zich pas laat betrappen als zij nog niet de vorm van een afgerond verhaal heeft waarin hoofd- en bijzaken van elkaar zijn onderscheiden, oorzaak en gevolg hun opwachting maken. Boy staat dan ook vol met de ‘non-events’ waarmee William zich bezighoudt, met losse observaties die in geen enkel groter verhaal thuishoren: een kraai op een paaltje; iemand die wuift; een geit die staat te grazen; een kamer met een man, een vrouw en een piano, gezien vanuit een een langsrijdende trein; meeuwen. Het zijn beelden die aansluiten bij de beginperiode van de ‘stomme film’, die toen bestond uit precies dit soort contextloze scenes. Maar aan het begin van de vorige eeuw werd de film steeds meer verhalend; er verschenen tussentitels en uitbaters van nickleodeons zagen zich genoodzaakt tekst en uitleg bij het vertoonde te geven. In Boy raakt alles steeds meer onder tekst bedolven, wordt de alledaagse werkelijkheid steeds ‘abstracter’: reclameslogans op ruiten, uithangborden en op blinde muren. ‘Wie zwijgt verdwijnt’, meent een restauranthouder. Dat is de tragiek van de doofstomme Boy. Hij kent alleen een geheel eigen werkelijkheid die voor anderen niet zichtbaar of te doorgronden is. Hij is alleen lege plek, een filmdoek waarop iedereen zijn eigen verlangen projecteert: politie en gerecht maken van hem de moordenaar; Norma, die hem leert kennen bij haar jeugdvriendin Amy, herkent in hem de mogelijkheid om te ontsnappen aan wat de wereld haar oplegt te zijn (het Vitagraph-meisje); en Amy zelf, die tijdens filmvertoningen de piano bespeelt, ontdekt in hem de volmaakte onschuld die in de ‘echte’ wereld niet bestaat. Voor William is hij een spiegel van zijn eigen verlangen en de sleutel tot Norma’s leven. Door Boys wereld zover als mogelijk te betreden, komt hij achter de ware toedracht van haar dood. Het blijkt te gaan om een banaal ongeluk waaraan Boy (die inmiddels zelfmoord pleegde in zijn cel) part noch deel had. We zijn op driekwart van de roman. Wat volgt heeft oppervlakkig beschouwd de trekken van een B-filmscenario. Nog even zet de spanning zich voort, als Williams versie niet wordt geloofd, maar als die later alsnog wordt bevestigd is ‘de marge tussen leugen en waarheid’ waarin hij zijn verhaal had kunnen vertellen, gedicht. Zijn verhaal is het verhaal geworden. Case closed. De roman vervolgt met het relaas van de liefdesrelatie die inmiddels tussen William en Amy is ontstaan; ze trekken weg uit Flatbush en aan het slot blijkt Amy zwanger. Men hoort aanzwellende vioolmuziek. Maar wat we in het laatste kwart van de roman lezen is hoe William hier zelf van lieverlede wordt opgenomen in een geordende (en maar ten dele eigen) werkelijkheid, hoe hij toekomst en verleden krijgt, context, deel uit gaat maken van een verhaal. Dat is het verhaal dat Bernlef wilde vertellen en dat met het oplossen van de raadsels rond Norma’s dood nog niet ten einde was: dat men zich in een verhaal moet begeven om überhaupt te kunnen bestaan, maar dat men daarmee ook onherroepelijk iets verliest, ‘iets puurs’, iets waarnaar William de rest van zijn leven zal blijven zoeken: de mogelijkheid om de dingen als voor de eerste keer te zien, los van oorzaak en gevolg, los van geschiedenis en toekomst, in hun absolute eigenheid, onderweg naar een mogelijk verhaal dat nooit zijn definitieve vorm vindt en ook niet màg vinden. Wie werkelijk zijn eigen verhaal afrondt, is voorgoed leeggebloed. Het is deze paradox die Bernlef hier op indrukwekkende wijze ervaarbaar maakt. Boy is Bernlef op zijn best. Bijlage 2: NRC Handelsblad, 14 januari 2000
De creativiteit van het manco
J. Bernlef: Boy. Querido,317 blz. fl.39,90 (pbk)/fl.52,50 (geb.) Arnold Heumakers
J. Bernlef debuteerde veertig jaar geleden met een dichtbundel. Sindsdien is hij uitgegroeid tot een van de meest productieve en veelzijdige Nederlandse auteurs. Zijn romans, inclusief zijn nieuwste, `Boy', maken wat vorm en stijl betreft een realistische indruk, maar de thematiek wijst in een heel andere richting. Sinds J.Bernlef veertig jaar geleden debuteerde (met de dichtbundel Kokkels), is er een gestadige stroom op gang gekomen van gedichten, verhalen, romans, essays, kritieken - ik herinner me zelfs een ouderwets `winterboek' van zijn hand. Met Brakman en Brusselmans behoort hij tot de meest productieve auteurs van ons taalgebied. Ook ontbreekt het hem niet aan veelzijdigheid, getuige zijn belangstelling voor beeldende kunst, fotografie, architectuur, jazz en andere muziek. Een gedreven man, zou je dus zeggen. Vreemd genoeg blijkt daarvan maar weinig in zijn manier van schrijven. Bernlef schrijft het meest prozaïsche proza dat ik ken, zelfs in zijn poëzie gaat hij zich zelden aan lyriek te buiten. Speelsheid kent hij wel, zoals het vrolijke dadaïsme van Barbarber bewijst, het `tijdschrift voor teksten' dat hij jarenlang samen met G. Brands en K. Schippers redigeerde. Maar uitbundigheid, stilistische brille of verbale overvloed zoek je bij Bernlef vergeefs. Zijn taal heeft de sobere monotonie van het ijzige noorden, waar niet toevallig een deel van zijn romans en verhalen is gesitueerd, al valt er bij hem weinig of niets te bekennen van de innerlijke gekweldheid die je bij sommige Scandinavische auteurs (Strindberg, Söderman) kunt tegenkomen. Als romancier is Bernlef in de eerste plaats een realist, passend in een lange Nederlandse traditie. Maar dat realisme betreft - wederom - vooral de stijl en de vorm; de thematiek van zijn romans wijst in een heel andere richting. In zijn meest recente essaybundel De losse pols (1998) keert hij zich juist tegen het realisme in de literatuur, uit naam van de verbeeldingsvrijheid en de meerduidigheid van de literaire, niet-instrumentele taal. Literaire verhalen ontlenen hun waarde niet aan het feit dat ze `echt gebeurd' zouden zijn, het is eerder andersom, vindt Bernlef: literatuur is een `avontuur', dat de lezer confronteert met een andere mogelijkheid om de werkelijkheid te ervaren. Vandaar zijn milde wanhoop, toen de lezers van zijn eerste bestseller Hersenschimmen (1984) de dementie die daarin van binnenuit wordt beschreven, massaal aanzagen voor een getrouwe weergave van de realiteit. Dat de roman op fictie berustte, ging er bij het grote publiek niet in. Men had zich, hoe dan ook, in het vertelde herkend en dus kon het onmogelijk verzonnen zijn. Zo'n herkenning is natuurlijk een groot compliment voor het vakmanschap van de schrijver, maar zijn intenties worden er wel door miskend. De dementie in Hersenschimmen, evenals het halve bewustzijnsverlies in Eclips (1993), was voor Bernlef hooguit een middel om al schrijvend te achterhalen hoe het is om buiten de geijkte kaders te treden waarmee we de werkelijkheid plegen te ordenen. Naar aanleiding van zijn vriend en collega K. Schippers heeft Bernlef eens (in Het ontplofte gedicht uit 1978) geschreven over de `kadrering van de werkelijkheid', die onze waarneming stuurt en tegelijk beperkt. In heel zijn oeuvre is hij bezig aan deze `kadrering' te morrelen, in de hoop daardoor beter te kunnen kijken, méér te zien of in elk geval iets anders. Voor Bernlef is de werkelijkheid geen vaststaande orde; er zijn altijd andere ordeningen, verbanden en classificaties mogelijk. Dát onderzoekt hij proefondervindelijk in romans als Hersenschimmen en Eclips. Het gaat hem om wat je de creativiteit van het manco zou kunnen noemen: wat gebeurt er met onze ervaring van de realiteit wanneer we een of meer faculteiten moeten missen? Deze relativering van het wereldbeeld ligt ten grondslag aan alle moderne kunst van de twintigste eeuw. Hoe de wereld eruit zag, werd een kwestie van perspectief, en de grote ontdekking kwam erop neer dat een oneindig aantal perspectieven mogelijk leek, afhankelijk van de waarnemer. De wonderlijke vormen van het kubisme en van alle andere `ismen' die daarop zouden volgen, zijn door die ontdekking uitgelokt. Typerend voor Bernlef is, dat het wat hem betreft ook weer niet te bont mag worden. De modernistische kunst en literatuur zijn volgens hem terecht gekomen in een heilloze jacht op vernieuwing om de vernieuwing, en daarbij is de band met `de ons bekende werkelijkheid' zoek geraakt. Zodra het perspectivisme een vrijbrief wordt voor totale willekeur, is de lol eraf. Zelf geeft hij daarom de voorkeur aan een karakteristieke gematigdheid, die in De losse pols uitmondt in de imperatief: `De kunstenaar dient het realisme met de middelen van het realisme te overwinnen'. Dat zijn romans zo'n realistische indruk maken, wil dus allerminst zeggen dat hun inzet eveneens realistisch mag worden genoemd. In zijn nieuwe roman Boy keert Bernlef terug naar de eerste jaren van de twintigste eeuw, toen het avontuur van de moderniteit (ook in de kunst) grotendeels nog moest beginnen. Gelet op zijn bedenkingen tegen de latere ontwikkeling van modernisme en avant-garde, riekt dat naar nostalgie. Nostalgie naar de mogelijkheden die toen nog open lagen. Iets van nostalgie valt in Boy, evenals in zijn roman De witte stad (1992) die in dezelfde periode speelt, inderdaad te bespeuren, maar het is niet de nostalgie van een teleurgestelde grijsaard die het tegenwoordig allemaal maar niks vindt. Het begin, de openheid voor nieuwe mogelijkheden, boeit Bernlef ook op een meer principiële wijze. Toen hij in 1994 de P.C. Hooftprijs kreeg, schreef hij dat de moderne poëzie in feite hunkert naar het `onbereikbare gebied waar nog niets is benoemd, nog alles mogelijkheid is'. Hij noemde dat het domein van een woordloos `zuiver denken'. De benadering en omcirkeling daarvan zijn bij Bernlef steeds de inzet, ook in zijn realistische romans en verhalen. De literaire terugkeer naar het historische begin lijkt, vergeleken met deze in wezen hopeloze taak, een sinecure. Het verleden is, in de vorm van een oeverloze documentatie, beschikbaar voor ieder die erin wil duiken. Dat blijkt ook wel uit Bernlefs roman, waarin het alledaagse leven in Flatbush, een dorpje nabij New York, gedetailleerd wordt beschreven. En jawel, van alle kanten rukt de moderne tijd op. De eerste auto, de eerste motorfiets, het eerste elektrische licht, de onontkoombare schrijfmachine, en - vooral - de film: stuk voor stuk maken ze op een zeer herkenbare wijze de verandering zichtbaar waarin de inwoners van het dorpje, al dan niet tegen hun wil, zijn opgenomen. Erg verrassend zijn al die moderne details niet. Met elkaar vormen ze een overbekend decor, dat iemand ook zonder de roman te hebben gelezen moeiteloos uit het collectieve geheugen zou kunnen opdiepen. Ziedaar Bernlefs realisme; ingezet tegen het realisme wordt het pas, zodra dat andere begin, dat te maken heeft met de begrenzingen én de mogelijkheden van de waarneming, in het geding komt. Want ook in Boy gebruikt Bernlef de `creativiteit van het manco' om een verhaal te vertellen, dat tegemoet komt aan zijn eigenlijke literaire fascinatie die door louter realistisch lezende lezers doorgaans over het hoofd wordt gezien. Het meest in het oog springend voorbeeld van iemand die niet over al zijn faculteiten beschikt, is de doofstomme jongen naar wie de titel verwijst. Zonder naam en zonder verleden, wordt hij `Boy' genoemd door degenen die zich in Flatbush over hem hebben ontfermd: de filmpianiste Amy Faye en de cameraman (en fotograaf) John McCabe. William Stevens, de hoofdpersoon van het verhaal en werkzaam als journalist voor het lokale krantje de Flatbush Chronicle, gaat zich pas voor Boy interesseren, nadat deze is gearresteerd op verdenking de filmster Norma (`Polly') Todd te hebben vermoord, ook al ontbreekt elk motief. William probeert de ware toedracht te achterhalen, omdat hij, heimelijk verliefd op het slachtoffer, het niet kan uitstaan dat haar dood het zonder een `zinvol' verhaal zou moeten stellen. Later, wanneer het verhaal zich verplaatst naar het kustplaatsje Montauk, duikt er ook nog een bijna blinde hotelier op, die ter compensatie van zijn handicap een uitzonderlijk goed gehoor heeft ontwikkeld. Maar de meeste aandacht gaat toch uit naar de doofstomme Boy. Voor Bernlef is dat aanleiding om het `verhaal', met zijn voor iedereen herkenbare zin en samenhang, uit te spelen tegen de ogenschijnlijk zinloze ervaringswereld van Boy. Hij leeft, zou je kunnen zeggen, in dat zojuist genoemde `onbereikbare gebied', waar nog niets is benoemd en alles nog alleen als `beeld' bestaat. Om die reden, zo suggereert John McCabe, kijkt hij beter, intenser en minder oppervlakkig dan de anderen, wier waarneming door woorden en begrippen is voorgevormd. Zonder de zin en de causale samenhang van een verhaal zijn de dingen voor hem in de eerste plaats beelden, die hij vervolgens een plaats geeft in een geheel eigen, voor de buitenwereld onnavolgbaar verband. Verstoken van taal, leeft hij als het ware in een eeuwig heden, want ook het gebruikelijke onderscheid tussen heden, verleden en toekomst berust op - noodzakelijkerwijs verbale - begrippen. Voor de schrijver, net als de journalist William Stevens een `man van woorden', is Boy's ervaringswereld uiteraard ontoegankelijk - een verschil met Hersenschimmen, waarin Bernlef van binnenuit het verdwijnen van taal en begrip beschrijft, niet hun afwezigheid. Ditmaal heeft hij geen andere keuze dan zich te beperken tot de buitenkant, dat wil zeggen tot de reacties van de anderen. Politie en rechtbank hebben, zo blijkt, geen moeite met Boy: ook zonder communicatie wordt hij voor de moord op Polly ter dood veroordeeld. Veel interessanter is de reactie van Amy, John en William, die tenminste willen weten waarom hij het heeft gedaan, als hij het al heeft gedaan. Zij worden zich, via het externe contact met de andere wereld van Boy, steeds meer bewust van het conventionele en dus beperkte karakter van hun eigen waarneming. Volgens John heeft Boy's manier van kijken alles met film te maken. Want ook daarin zit het eigene niet zozeer in het `verhaal', als wel in hetgeen de beelden op zichzelf te vertellen hebben.Van belang is dat het hierbij om de stomme film gaat. Ook Boy kijkt in feite, vierentwintig uur per dag, naar een stomme film. Net als hij bedienen de acteurs zich van elementaire fysieke expressiemiddelen, die niet alleen het verhaal ondersteunen, maar die ook op zichzelf iets uitdrukken, dat door het publiek naar believen kan worden geïnterpreteerd. In de eerste filmpjes ontbrak zelfs ieder verhaal, men vergaapte zich simpelweg aan de `beweging' van de beelden. De introductie van het nieuwe medium beïnvloedde - zoals elke verandering - de waarneming, lijkt Bernlef te willen zeggen: opeens werd men zich bewust van het verschijnsel beweging, terwijl dat toch ook gewoon op straat kon worden waargenomen. Opvallend bij dit alles is het wantrouwen jegens de taal. `Woorden maken alles algemeen', zegt William Stevens op zeker moment. `Wat er tussen de beelden gebeurt kun je niet in woorden uitdrukken.' Zo'n uitspraak geeft aan dat ook deze `man van woorden' langzaam maar zeker in de ban van Boy is geraakt. Meer en meer realiseert hij zich dat hij het voor zijn `verhaal' eveneens van dat `tussen' moet hebben. De confrontatie met Boy (en nadien met de bijna blinde hotelier in Montauk) betekent ook voor hem een les in waarneming. Wanneer hij er tenslotte in slaagt de ware toedracht van de moord te achterhalen en wanneer deze, na aanvankelijk ongeloof, als de officiële waarheid wordt erkend, beseft hij dat hierdoor zijn eigen verhaal onmogelijk is geworden. De waarheid ontneemt hem de `marge tussen leugen en waarheid waarin hij zijn verhaal had kunnen schrijven'. Officieel erkend, is dat verhaal een deel geworden van de conventionele werkelijkheid; en die berooft het van zijn andere, authentieke kwaliteit. De ironie van deze wending is moeilijk over het hoofd te zien. Voor William was de moordgeschiedenis immers hét `Grote Verhaal', zijn kans om eindelijk als journalist uit de schaduw te treden. In de praktijk komt hij toch weer uit bij een van de `schijngebeurtenissen', waarmee hij in Flatbush het lokale krantje placht vol te schrijven. Maar nu is hij (wat dit aangaat een geestverwant van de hoofdpersoon van Nootebooms roman Allerzielen) meer dan ooit doordrongen van het belang van dit soort onopvallende, altijd buiten het grote nieuws blijvende zaken, die de ware substantie uitmaken van het vluchtige dagelijkse leven. Om ze te zien moet je alleen wel op een andere manier leren kijken, minder gefixeerd op een zingevend verhaal en meer open staand voor de autonomie van het beeld. In de loop van de roman wordt het ene verhaal (over de moord op Polly) ingeruild voor het andere verhaal (over de ontluikende liefde tussen William en Amy). Zo krijgt het tragische lot van Boy alsnog zijn tot dan ontbrekende `zin': dankzij hem hebben zij elkaar gevonden. Hoewel het nergens met zoveel woorden wordt gezegd, draait het uiteindelijk om de liefde, die óók zonder woorden kan, net als de liefdevolle aandacht van Boy voor het onbetekenende detail. Je zou er zelfs zoiets als een moraal in kunnen lezen, een herhaling van Bernlefs levenslange adagium dat het van belang is de werkelijkheid op een andere, niet oppervlakkige en niet conventionele manier te benaderen. Merkwaardig blijft alleen dat Bernlef, hoe overtuigend zijn pleidooi voor een andere waarneming ook mag zijn, daarvan in zijn schrijven zo weinig in de praktijk brengt. Hij schrijft er over, het blijkt niet daadwerkelijk in zijn vorm of stijl. Want beide zijn in deze roman opnieuw traditioneel realistisch, op het grijze en saaie af zelfs, zonder veel beeldspraak en met clichés als blikken die `boekdelen' spreken, voortuinen die `door een ringetje te halen' zijn en zaken die verdwijnen `als sneeuw voor de zon'. Zou dit nu echt noodzakelijk zijn voor het realisme waarmee de kunstenaar het realisme dient te overwinnen? Gelukkig veroorlooft Bernlef zich af en toe wel een grapje. Boy heeft iets van een detectiveroman, maar wanneer iemand die P.D. James heet (de naam van een Britse misdaadauteur) per ingezonden brief laat weten William niet te kunnen helpen bij de oplossing van de moord op Polly, dan worden we er terloops aan herinnerd dat het in deze roman toch om iets anders gaat. Aardig is ook dat Williams chef Flannery de politieke idealen heeft meegekregen van Charles Ives, een door Bernlef bewonderd componist, en dat af en toe de naam Paterson valt, het plaatsje in New Jersey waarover een ander idool van Bernlef, de Amerikaanse dichter William Carlos Williams, een groot episch gedicht heeft geschreven. Zulke knipoogjes aan de goede verstaander maken duidelijk dat Bernlef zich heel goed bewust is van het conventionele karakter van zijn realisme, zonder dat hem dat aanleiding heeft gegeven het nu eens anders aan te pakken. Kennelijk wil of kan hij niet anders. Niet alleen onze waarneming kent dus haar beperkingen, hetzelfde geldt voor de schrijver J. Bernlef. Maar omdat zijn nieuwe roman onder het realistische oppervlak nog zoveel méér te bieden heeft, zou het unfair zijn om daar, zeker na veertig jaar noeste arbeid, een doorslaggevend bezwaar van te maken.

REACTIES

J.

J.

ik heb hier heel veel aan gehad!

13 jaar geleden

H.

H.

magere samenvatting haalt je totaalscore omlaaag zonde!

13 jaar geleden

C.

C.

onTroerend goed = onroerend goed.
Tip, mr verder is echt goed verslag

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "Boy door J. Bernlef"